Organisatie | Heerlen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeente Heerlen - Verordening van de gemeenteraad van Heerlen houdende regels met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2020) |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | WMO |
Geen
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | Nieuwe regeling, oude regeling vervalt | 18-12-2019 | OBM-19000032 |
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
voorziening die regulier verkrijgbaar is en die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel en past bij het naar geldende maatschappelijke normen gangbare gebruiks- of bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager;
HOOFDSTUK 2 MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG
Artikel 2 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning
Het college kan, met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet, bij nadere regeling bepalen op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Artikel 3 Onderzoek en advisering
Het college kan een door haar daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
het een melding of aanvraag betreft van een persoon, die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;
Het college onderzoekt de juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens en stelt zo nodig een onderzoek in naar andere feiten, gegevens of omstandigheden die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de maatwerkvoorziening (waaronder het PGB). Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, besluiten burgemeester en wethouders tot afwijzing of intrekking van de voorziening.
HOOFDSTUK 3 MAATWERKVOORZIENINGEN
Artikel 4 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. in de vorm van ondersteuning indien hij in verband met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen naar het oordeel van het college niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie
IV. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
V. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of
VI. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;
b. in de vorm van opvang indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en naar het oordeel van het college niet in staat is zich te handhaven in de samenleving
IV. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
V. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of
VI. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
c. in de vorm van beschermd wonen indien hij in verband met psychische of psychosociale problemen naar het oordeel van het college niet in staat is zich te handhaven in de samenleving
IV. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
V. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of
VI. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
2. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:
a. voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en
b. voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,
a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of
c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
5. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.
Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
Het college verstrekt geen woonvoorziening:
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;
Artikel 8 Berekeningswijze pgb
a. Het uurtarief voor een pgb ten behoeve van Hulp bij het Huishouden, uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, per uur dienstverlening, is gebaseerd op het minimum loon, met een opslag voor vakantiegeld en vakantiedagen, en bedraagt
€ 13,74. Hierin is een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkgeverschap inbegrepen.
b. Het uurtarief voor een pgb ten behoeve van Hulp bij het Huishouden, uitgevoerd door anderen dan een persoon uit het sociaal netwerk, per uur dienstverlening, is gebaseerd op de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT), met een opslag voor vakantiegeld en vakantiedagen, en bedraagt € 16,76 in het geval van basishulp en € 20,94 in het geval van hulp waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist. Hierin is een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkgeverschap inbegrepen.
a. Het uurtarief voor een pgb ten behoeve van persoonlijke begeleiding, uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, per uur dienstverlening, is gebaseerd op het minimum loon, met een opslag voor vakantiegeld en vakantiedagen, en bedraagt
€ 13,74. Hierin is een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkgeverschap inbegrepen.
b. Het uurtarief voor een pgb ten behoeve van persoonlijke begeleiding, uitgevoerd door anderen dan een persoon uit het sociaal netwerk, per uur dienstverlening, is gebaseerd op de cao Gehandicaptenzorg (GHZ), met een opslag voor vakantiegeld en vakantiedagen, en bedraagt € 32,00 in het geval van basisondersteuning en € 40,00 in het geval van ondersteuning waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist. Hierin is een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkgeverschap inbegrepen.
Het tarief voor een pgb ten behoeve van dagbesteding, per uur dienstverlening, is gebaseerd op de tarieven van zorg in natura en bedraagt voor dagbesteding met laag intensieve ondersteuning € 6,50 en voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning € 11,00.
4. Vervoer in verband met dagbesteding:
Het tarief voor een pgb ten behoeve van vervoer van en naar de dagbesteding, per dag, is gebaseerd op de tarieven van zorg in natura en bedraagt per dag € 7,50 in geval van gewoon vervoer en € 15,00 in geval van rolstoelgebonden vervoer.
5. Logeeropvang/respijtzorg/kortdurend verblijf:
a. Het tarief voor een pgb ten behoeve van logeeropvang/respijtzorg/ kortdurend verblijf, uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, bedraagt € 19,85 per etmaal.
b. De hoogte van het pgb ten behoeve van logeeropvang/respijtzorg/ kortdurend verblijf, uitgevoerd door anderen dan personen uit het sociaal netwerk, is gebaseerd op de tarieven van zorg in natura en bedraagt € 75,00 per etmaal.
Het tarief voor een pgb ten behoeve van een autoaanpassing komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situatie, met inachtneming van het programma van eisen, blijkens een offerte voor de goedkoopste (adequate) voorziening.
Het tarief voor een pgb ten behoeve van een hulpmiddel komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, blijkens een door de gemeente afgesloten overeenkomst met de organisatie die deze voorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel blijkens een offerte, verhoogd met eventuele aanvullende kosten, zoals verzekering, onderhoud en reparatie, voor de duur van de economische afschrijvingstermijn.
a. Het tarief voor een pgb ten behoeve van een woningaanpassing komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, blijkens een door de gemeente opgestelde kostenberekening dan wel een offerte. Bij het opstellen van de kostenberekening en bij de beoordeling van de offerte wordt rekening gehouden met hetgeen bepaald is in Bijlage II en III bij deze verordening.
b. Het tarief voor een pgb ten behoeve van een roerende woonvoorziening komt voor de aanschaf overeen met de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst te verstrekken voorziening in natura. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate offerte.
c. Het tarief voor een pgb ten behoeve van een roerende woonvoorziening komt, indien van toepassing, voor aanvullende kosten voor de duur van de economische afschrijvingstermijn overeen met het bedrag dat met betrekking tot deze kosten door het college aan de dienstverlenende organisatie wordt betaald (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel blijkt uit de goedkoopst adequate offerte.
a. Het tarief voor een pgb ten behoeve van beschermd wonen is gebaseerd op de tarieven voor de onderdelen waaruit de zorg bestaat, die daarvoor gelden op grond van de voorgaande leden, voor zover van toepassing.
b.Het tarief voor een pgb ten behoeve van beschermd wonen in kleinschalige woonvorm bedraagt 90,- euro per etmaal.
Artikel 9 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 10 Opschorting betaling uit het PGB
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste 13 weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid onder a,d of e van de wet.
HOOFDSTUK 4 BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 12 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen
voor zijn situatie geldt op grond van de Participatiewet. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening, al dan niet als pgb verstrekt, ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene, bedoeld in artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige cliënt.
Artikel 13 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
Het college bepaalt bij nadere regeling hoe en door welke instantie in geval van de algemene voorziening opvang, op grond van artikel 2.4.1, eerste lid, van de wet de bijdrage wordt vastgesteld en geïnd. Deze bijdrage telt niet mee voor het abonnementstarief op grond van de wet en het “Uitvoeringsbesluit Wmo 2015”.
HOOFDSTUK 5 KWALITEIT EN VEILIGHEID
Artikel 14Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Artikel 15 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college stelt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, vast:
Artikel 16 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
HOOFDSTUK 6 WAARDERING MANTELZORGERS EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN PERSONEN MET EEN BEPERKING OF CHRONISCHE PROBLEMEN
Artikel 18 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college verstrekt op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, tenzij zij 35% of meer arbeidsongeschikt zijn en via het UVW een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen.
HOOFDSTUK 7 KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK
Artikel 19 Klachtregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle door hen verstrekte voorzieningen.
Artikel 20 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder, die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle door hen verstrekte voorzieningen, die voldoet aan de eisen van de Nationale Ombudsman.
Artikel 21 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien onverkort toepassen van de bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
Artikel 23 Intrekking oude verordening
De “Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2018” wordt ingetrokken.
Aldus besloten tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Heerlen van 18 december 2019.
voorzitter,
E.G.M. Roemer
griffier,
drs. T.W. Zwemmer
TOELICHTING “VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING HEERLEN 2020”
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015).
De Wmo 2015 legt veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten en andere ambtenaren. Waar in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.
In principe wordt de de begeleiding, die vanaf 2015 tot taak van de gemeente is gaan horen, met uitzondering van opvang en beschermd wonen, vanaf 2017 in Heerlen als algemene voorziening aangeboden, via Heerlen Stand-By!. Alleen als het college van mening is dat er geen adequaat aanbod als algemene voorziening beschikbaar is kan een maatwerkvoorziening toegekend worden, in de vorm van Zorg in Natura of als pgb. Dit zal slechts bij uitzondering het geval zijn.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent, die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.
natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;
aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;
persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;
onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
- maatschappelijke ondersteuning:
1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;
personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;
persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
algemene voorziening of maatwerkvoorziening;
in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid) en ‘beschikking’ (artikel 1:2).
Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke onder-steuning
De procedure is vrij nauwkeurig al beschreven in de wet. Daar waar nog behoefte is aan een nadere uitwerking (bv. waar het gaat om de regionale aanpak van opvang en beschermd wonen) kan het college alsnog een en ander nader uitwerken.
Artikel 3 Onderzoek & Advisering
Lid 1 van dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de degene door of namens wie een melding is gedaan of door of namens wie een aanvraag is ingediend, alsmede diens huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.
Afdeling 3:3 van de Awb geeft in een aantal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Awb geeft aan dat onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.
In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter vaak onontbeerlijk zijn.
De juistheid en volledigheid van de gegevens moeten gecontroleerd worden. Wanneer blijkt dat met opzet verkeerde gegevens verstrekt zijn kan terugvordering plaatsvinden van de voorziening of het pgb.
Artikel 4 Criteria voor een maatwerkvoorziening
In dit artikel is het algemene afwegingskader, dat in deze Wmo 2015 centraal staat, nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de Wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente en per persoon kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
In lid 2 is geregeld dat een maatwerkvoorziening afgewezen kan worden op de grond dat deze voorzienbaar was. Jurisprudentie geeft aan dat deze voorzienbaarheid dan wel gebaseerd moet zijn op de beperkingen van aanvrager. Bij woningaanpassingen kan gedacht worden aan het betrekken van een ongeschikte woning.
In lid 4 van dit artikel is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken, zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopste voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
In principe wordt de begeleiding, die vanaf 2015 tot taak van de gemeente is gaan horen, met uitzondering van opvang en beschermd wonen, vanaf 2017 in Heerlen als algemene voorziening via Heerlen Stand-By! aangeboden. Alleen als het college van mening is dat er geen adequaat aanbod als algemene voorziening beschikbaar is kan een maatwerkvoorziening toegekend worden, in de vorm van Zorg in Natura of als pgb. Dit is slechts bij uitzondering het geval.
Het eerste lid geeft de weigeringsgronden voor maatwerkvoorzieningen.
De wet kent niet een bepaling zoals die wel was opgenomen in artikel 2 van de Wmo 2007. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten. Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen. Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.
Uit jurisprudentie ten tijde van de Wmo 2007 volgt dat de cliënt aanspraak moet hebben op de voorziening, om te kunnen spreken van een voorliggende voorziening. Dat wil niet zeggen dat cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening, indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt.
Ook als de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is er sprake van een voorliggende voorziening. De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.
Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in de wet centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst kunnen doen als weigeringsgrond.
In navolgende situaties wordt ervan gegaan dat geen gebruikelijke hulp kan worden geboden:
-De huisgenoot is overbelast of dreigt te worden overbelast;
-De huisgenoot heeft beperkingen en mist de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren en kan deze vaardigheden niet aanleren;
-De cliënt heeft een zeer korte levensverwachting;
-De huisgenoot is regelmatig niet aanwezig, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter;
Een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Het is hier opgenomen om dienst te kunnen doen als weigeringsgrond.
Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt. De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen de volgende criteria een rol spelen:
- Is de voorziening gewoon te koop?
- Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?
- Past de voorziening bij het naar geldende maatschappelijke normen gangbare gebruiks- of bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager?
- Is de voorziening niet specifiek voor personen met een beperking
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.
In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking, die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan geen beroep op deze verordening worden gedaan.
In het tweede lid zijn enkele afwijzingsgronden opgenomen die specifiek zien op een maatwerkvoorziening die onder de Wmo 2007 zou worden aangeduid met de term 'woonvoorziening'.
Het derde lid bevestigt voor vervoer de regel dat een maatwerkvoorziening pas aan de orde is als de voorliggende algemene voorziening niet toereikend is.
Uitgangspunt van de wet is dat de cliёnt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliёnt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget (pgb).
Tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’.
Tweede lid, onder b, en derde lid, onder d: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Het vierde lid dient uitsluitend een goede informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b, van de wet). Met de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).
In principe wordt de de begeleiding, die vanaf 2015 tot taak van de gemeente is gaan horen, met uitzondering van opvang en beschermd wonen, vanaf 2017 in Heerlen als algemene voorziening aangeboden, via Heerlen Stand-By!. Alleen als het college van mening is dat er geen adequaat aanbod als algemene voorziening beschikbaar is kan een maatwerkvoorziening toegekend worden, in de vorm van Zorg in Natura of als pgb. Dit zal slechts bij uitzondering het geval zijn.
Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
Om kwaliteit te garanderen bij Beschermd Wonen is hier opgenomen dat er naast iemand uit het sociaal netwerk (veelal een ouder van een meerderjarig kind) altijd ook een professionele ondersteuner bij de ondersteuning betrokken moet zijn.
Artikel 8 Berekeningswijze pgb
Dit artikel berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte, dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.
Indien het pgb-tarief een uurtarief is, is het maximumtarief voor de SVB gelijk aan het uurtarief van de gemeente.
Van belang is ook dat de beloning van het sociale netwerk beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is. Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).
Zie voor de concrete berekeningswijze van de diverse tarieven Bijlage I
Artikel 9 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de WMO
Artikel 10 Opschorting betaling uit het PGB
Artikel 11 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s
Deze artikelen zijn opgenomen in verband met artikel 2.1.3, vierde lid van de Wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede over misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Hieronder kan ook geschaard worden het moedwillig onzorgvuldig gebruik of wangedragingen die leiden tot verhoogde uitgaven.
Artikel 1 t/m 3 hebben betrekking op de gegegevensverstrekking. Cliënt is verplicht zo spoedig mogelijk mededeling te doen van de omstandigheden zoals in dit artikel aangegeven. Alle wijzigingen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op de verstrekte voorziening moeten worden gemeld. Dit betreft ook de bepalingen opgenomen in de verordening, het uitwerkingsbesluit en de beschikking.
Verhuizing naar een andere gemeente is een voorbeeld van een situatie die gemeld dient te worden.
Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening financiert. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.
Dit komt terug in artikel 5 van de verordening
Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’
In het zesde en zevende lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Op grond van de in artikel 9 vermelde situaties die leiden tot herziening of intrekking van een beslissing , wordt in artikel 9a uitwerking gegeven aan de opschorting van de betaling van het PGB.
In artikel 10 van deze verordening is geregeld dat het college ook de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens controleert. Dat is in het kader van dit artikel ook van belang.
Verder wordt hier ook invulling gegeven aan artikel 6.1 van de wet waarin het toezicht en de handhaving is geregeld. Niet alleen worden in het interne uitvoerend proces controles ingericht ook wordt door de aangewezen toezichthouders toegezien op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet
Het college voert een actief fraudepreventiebeleid .
Zij maakt hierbbij gebruik van alle bij de wet en verordeing toegestane middelen. Zij kan hierbij gebruik maken van algemen en risicogestuurde analyses. Hierbij maakt zij gebruik van de aangewezen toezichthouders
Artikel 12 Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen
Voor de eigen bijdragen (in de kosten van maatwerkvoorzieningen) geldt vanaf 2020 een zogenaamd abonnementstarief van € 19,00 per maand, ongeacht het inkomen van de cliënt. Heerlen hanteert een uitzondering voor minima: zij betalen geen eigen bijdrages.
De bijdragen worden vastgesteld en geïnd door het CAK, met uitzondering van die voor opvang (artikel 2.1.4 lid 7 van de wet).
Die int de gemeente deels zelf (cliënten met een uitkering op grond van de Participatiewet), deels doen de opvangorganisaties dat (cliënten met andere inkomensbronnen).
Artikel 13 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
Dit tarief voor het cvv is een stap in de richting van harmoniseren met het OV-tarief.
Artikel 14 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
Het is aan de gemeente om te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen, die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
Artikel 15 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet).
In het Uitvoeringsbesluit 2015 (AMvB op grond van de wet) is in 2017 een nadere regeling opgenomen over wat er in de verordening opgenomen moet worden. Dit artikel sluit daarbij aan.
Artikel 16 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, onverwijld melding doet van iedere calamiteit, die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden, en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt de wet dat er door het college een regeling wordt opgesteld voor deze meldingen, dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Artikel 17 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.6 van de wet.
Dit artikel stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 18 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Personen, die 35% of meer arbeidsongeschikt zijn krijgen via het UWV een tegemoetkoming in de meerkosten. Zij worden daarom uitgesloten van de tegemoetkoming op grond van dit artikel.
Artikel 19 Klachtregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen, die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Heerlen heeft hiervoor een algemene klachtenregeling.
In dit artikel is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. In dit artikel is geregeld dat de aanbieder verplicht is een klachtregeling op te stellen ten aanzien van alle voorzieningen.
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat alsnog de weg naar de gemeente open.
Artikel 20 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder, die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
Dit is hier uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van alle voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).
Artikel 21 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever.
In het derde en vierde lid zijn de specifieke vereisten voor medezeggenschap in het kader van de Wmo 2015 opgenomen.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. Op dit moment bestaat hiervoor in Heerlen de MO Adviesraad.
Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat, zal het college er niet aan ontkomen om uiteindelijk toch te beoordelen of in bijzondere gevallen sprake kan zijn van onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal niet vaak voorkomen. Als toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Bovendien kan de aanvrager zelf ook een beroep doen op deze clausule.
BEREKENING VAN DE PGB-UURTARIEVEN ARTIKEL 8
1. Ondersteuning geleverd door een zorgaanbieder of een bij de
Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer.
Bij het bepalen van het PGB-uurtarief is rekening gehouden met het volgende:
Gemiddelde bruto-uurloon conform CAO VVT:
- Hulp bij het huishouden basis = FWG 10 (artikel 7 tweede lid onder b.)
- Hulp bij het huishouden plus = FWG15 (artikel 7 tweede lid onder c.)
Gemiddelde bruto-uurloon conform CAO GHZ:
- Persoonlijke begeleiding individueel = FWG 40 (artikel 8 tweede lid onder b.)
- Persoonlijke begeleiding individueel, module gedrag = FWG 45 (artikel 8,
-Toeslag voor indirecte uren, reistijd, mogelijke afdrachten belastingdienst en werkgeverslasten.
- Toeslag voor extra kosten m.b.t. tot het uitvoeren van de werkgeverstaken door de pgb-houder zoals extra telefoonkosten en portokosten.
In het geval dat de ondersteuning geleverd wordt door een Zelfstandige zonder Personeel (ZZP’er), dient deze ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel (KvK). De inschrijving bij de KvK dient verband te houden met de Wmo-ondersteuning die geleverd wordt.
2. Ondersteuning geleverd door iemand uit het sociaal netwerk
Hiervoor wordt aangesloten bij het wettelijk minimumloon.
Uurtarieven persoonsgebonden budgetten 2020
huishouden Sociaal netwerk € 13,74
individueel Sociaal netwerk € 13,74
Individueel – module gedrag € 40,00
Tabel 8: Uurtarieven PGB voor ‘hulp bij het huishouden’ en ‘persoonlijke begeleiding – individueel’.
II Tarieven voor kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg
Het tarief per etmaal, voor ondersteuning die wordt geboden door het sociaal netwerk of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn, is gebaseerd op basis van de kosten voor bed-bad-brood en een dagactiviteit met belanghebbende. Voor het bepalen van deze kosten is uitgegaan van informatie van het NIBUD.
Gebruik wasmachine en -droger € 2,50
Voor professionele organisaties (die wel als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn) geldt een tarief van € 75,00 per etmaal. Dit komt overeen met het tarief dat bij de inkoop 2015-2016 voor Zorg in Natura gold. Ook dit tarief wordt niet geïndexeerd. Voor zorg in natura liggen deze tarieven inmiddels lager: Vanaf 2017 is ingekocht via Stand-By! op basis van een lumpsum, waarin een korting op de bestaande tarieven is meegenomen.
Dagbesteding kan alleen op professionele basis met een pgb ingekocht worden. De tarieven zijn hier de tarieven vanuit de inkoop Wmo 2015-2016, zonder indexatie.
Voor zorg in natura liggen deze tarieven inmiddels lager: Vanaf 2017 is ingekocht via Stand-By! op basis van een lumpsum, waarin een korting op de bestaande tarieven is meegenomen.
IV Tarieven beschermd wonen in een kleinschalige woonvoorziening
In dit tarief zijn de huisvestingskosten en kosten voor voeding niet inbegrepen, in tegenstelling tot wat geldt voor de zorg in natura.
Het tarief is gebaseerd op een gemiddeld bedrag dat hiervoor door de betreffende organisaties berekend wordt.
KOSTENBEREKENING WOONVOORZIENINGEN
Ingevolge paragraaf 3.3 is het mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 wat voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt is per vertrek (zie tabel) gemaximeerd.
1.a Aantal m2 waarvoor ten hoogste een maatwerkvoorziening kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning
Maatwerkvoorziening in geval van aanbouw van een vertrek Maatwerkvoorziening in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek
Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.
VERGOEDING VOOR KOSTEN VAN ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE
Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet expliciet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:
rolstoel- of sta-plateauliften;
de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;
elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;
De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en/ of onderhoudscontract en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
keuring Kosten excl. BTW Frequentie onderhoud Kosten excl. BTW
Stoellift 1x per 4 jaar € 254,09 1x per jaar € 521,04
Rolstoel-plateaulift 1x per 4 jaar € 309,59 1x per jaar € 521,04
Woonhuisliften 1 x per 1,5 jaar € 309,59 2x per jaar € 1.042,06
Hefplateaulift 1x per 1,5 jaar € 314,03 2x per jaar € 1.042,06
Balanslift * 1x per 1,5 jaar € 89,91 1x per jaar € 531,16
* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het lifteninstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief.
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:
- 50% voor installaties geplaatst buiten de woning;
- 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;
- 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.