Artikel 1 Begripsbepaling
In deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal hetgeen daaronder
wordt verstaan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en
de Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen.
Artikel 2 Groepsspeelruimte
- 1
Aan binnenspeelruimte is voor ieder kind:
- a.
In bestaande huisvesting, waar de peuterspeelzaal bij
inwerkingtreding van deze verordening reeds is gehuisvest, minimaal 3m2
bruto-oppervlakte groepsspeelruimte beschikbaar;
- b.
In nieuwe huisvesting, zijnde huisvesting die na de inwerkingtreding
van deze verordening ten behoeve van peuterspeelzaalwerk wordt betrokken
of gerealiseerd, minimaal 3,5 m2 bruto oppervlakte groepsspeelruimte
beschikbaar.
- 2
2. Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de
leeftijd van de op te vangen kinderen.
Artikel 3 Buitenspeelruimte
- 1
De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.
- 2
2. De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:
- a.
voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;
- b.
een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimte per
aanwezig kind;
- c.
ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen
kinderen.
Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders
- 1
1. Burgemeester en wethouders zien toe op de naleving van de bij deze
verordening gestelde regels.
- 2
Burgemeester en wethouders wijzen de directeur van de GGD aan als
toezichthouder.
Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder
- 1
De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2,
eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming
met de voorschriften uit deze verordening.
- 2
Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de
exploitatie van een peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met
de voorschriften uit deze verordening.
- 3
Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de
toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de
bij deze verordening gestelde voorschriften.
Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten
- 1
De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek
bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.
- 2
Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de bij of krachtens
artikel 2 en 3 gegeven voorschriften niet zijn of zullen worden
nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.
- 3
Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder
in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover
zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de
zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.
- 4
De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder,
die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een
voor ouders en personeel toegankelijke plaats.
- 5
De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de
vaststelling daarvan openbaar.
- 6
De toezichthouder stuurt een afschrift van het inspectierapport aan
burgemeester en wethouders.
Artikel 7 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
- 1
Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen
binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.
- 2
De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld
en beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 8 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
- 1
Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken
na het tijdstip van de melding.
- 2
Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 2.19
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen , eerder is
gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in
overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening,
kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.
Artikel 9 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het
onderzoek van de toezichthouder blijkt dat niet aan de eisen van deze
verordening wordt voldaan.
Artikel 10 Handhaving van een peuterspeelzaal
Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 2.19 Wet
kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, blijkt dat niet aan de
eisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en
beleidsregels kinderopvang en peuterspeelzalen wordt voldaan, is het college
bevoegd te handhaven conform onderdeel 5e van het afwegingsmodel handhaving
gemeente Woudrichem.
Artikel 11 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen artikel 2 en 3 buiten toepassing laten of
daarvan afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang van kwalitatief
verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een
onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 12 Overgangsbepaling
De artikelen 7, 8 en 9 van deze verordening vervallen op het moment dat één
of meer artikelen van hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 1 “aanvraag en
registratie” van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
(artikel 2,2; 2,3; 2,4 en 2,4a) in werking treedt of treden.
Artikel 13 Intrekking voorgaande regeling en inwerkingtreding
- 1
De Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Woudrichem
wordt ingetrokken d.d. 31-12-2011.
- 2
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
openbare bekendmaking.
Artikel 14 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Ruimte- en
Inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Woudrichem 2011.