Organisatie | Boxmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke ondersteuning |
Externe bijlage | Toelichting |
Geen
https://wetten.overheid.nl/BWBR0035362/2019-07-01
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | Nieuwe regeling | 12-12-2019 | Z/19/696277 - D/19/815329 |
Vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020.
De Raad van de gemeente Boxmeer;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 oktober 2019;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020 vast te stellen conform navolgende tekst;
kennis te nemen van de bijbehorende Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020;
de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020 in werking te laten treden per 1 januari 2020;
de op 14 december 2017 vastgestelde Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2018 en de bijbehorende Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2018 als gevolg hiervan met ingang van 1 januari 2020 in te trekken.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening
Artikel 10 Criteria voor maatwerkvoorziening
1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of
b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
2. Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt bovendien dat:
3.Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:
a. voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en
b. voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:
a. de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
b. de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of
c. de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 11 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
1. Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget worden de volgende criteria gehanteerd:
2. De volgende zaken mogen niet worden betaald uit het PGB
a. kosten van bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers, tenzij het de kosten van arbeidsbemiddeling betreft door een bemiddelingsbureau met een Per Saldo Keurmerk;
c. de bijdrage in de kosten, zoals bedoeld in artikel 14;
e. feestdagen- of andere eenmalige uitkeringen.
3. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen en voorwaarden verbonden:
a. De budgethouder maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.
b. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen uiterlijk zes maanden na uitbetaling niet is aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.
c. Een persoonsgebonden budget voor het sociaal netwerk moet in ieder geval beperkt blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.
4. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.
5. Het college kan in de nadere regels eisen stellen met betrekking tot de verstrekking, uitsluitingsgronden, de hoogte, uitbetaling, besteding, kwaliteitseisen en verantwoording van de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen maatwerkvoorziening.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt :
a. voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
b. indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Boxmeer voor wat betreft artikel 10 lid 1 sub a;
c. voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;
d. voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;
e. indien de voorziening voor een cliënt algemeen gebruikelijk is;
f. voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie;
g. indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór het verstrekken van de beschikking zoals bedoeld in artikel 11 Verordening heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak van de voorziening achteraf nog kan worden vastgesteld;
h. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de verstrekte voorziening niet meer voldoet aan de kwaliteitseisen zoals omschreven in artikel 15 van deze verordening, of tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
i. voor zover de beperkingen en/of problemen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
j. voor zover een woonvoorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;
k. ten behoeve van een woningaanpassing in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;
l. voor zover het woonvoorzieningen en schoonmaakwerkzaamheden in gemeenschappelijke ruimten betreft;
m. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;
n. indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;
o. indien de cliënt verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;
p. indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet langdurige zorg of de Jeugdwet, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
Artikel 13 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015
1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet.
3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;
c. de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;
d. de cliënt langer dan 1 maand verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;
e. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden, of
f. de cliënt de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.
4. Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen een redelijke termijn doch uiterlijk zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening.
6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
7. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
8. Invordering van een teruggevorderde maatwerkvoorziening kan plaatsvinden door middel van verrekening met een vordering die de cliënt heeft op het college in het kader van de Wmo 2015 en/of de Participatiewet. Voordat het college overgaat tot verrekening, neemt het de belangen van de cliënt mee in haar overweging.
Artikel 14 Opschorting betaling uit het PGB
1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het PGB als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot opschorting van betalingen uit het PGB voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 13, derde lid, onder d.
3. Het college stelt de PGB-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.
Hoofdstuk 4 Bijdrage in de kosten
Artikel 16 Bijdrage in de kosten
1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor een PGB wordt verstrekt.
2. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,-- per maand voor de ongehuwde cliënt of gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
3. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode
a. de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft
bereikt en die een bijdrage plichtig inkomen heeft van minder dan € 17.840,--
b. de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die
een bijdrage plichtig inkomen heeft van minder dan € 18.120,--
c. de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een
gezamenlijk bijdrage plichtig inkomen heeft van minder dan € 24.890,--.
Onder a t/m c vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2019 en worden ieder opeenvolgend jaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.
4 a. In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening Kleinschalig Collectief Vervoer (GR KCV Regiotaxi) € 0,22 per kilometer en een eenmalige bijdrage van € 1,01 per rit als opstaptarief;
b. De onder sub a vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2020 en kunnen ieder opvolgend jaar gewijzigd worden aan de hand van ontwikkelingen ten aanzien van de gehanteerde prijsindex (NEA/CPI index) vervoerstarieven, en reizigersvolume.
c. Als toepassing is gegeven aan sub b, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.
5. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald door een
b. Na consultatie in de markt, of
c. Na overleg met de aanbieder
6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening (bruikleen, huur of eigendom)
7. De kostprijs van een persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening wordt bepaald op grond van artikel 11 lid 1 van de verordening.
8. Voor een sportrolstoel is een bijdrage verschuldigd, voor zover deze voorziening niet gericht is op het gebruik bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen.
9. Indien een maatwerkvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:
a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en
b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
10. De kostprijs van de maatwerkvoorziening wordt opgegeven bij het CAK.
11. Het college kan nadere regels vaststellen inzake welke kostprijs voor de maatwerkvoorziening wordt doorgegeven aan het CAK.
12. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b tweede lid van de Wet, worden de bijdragen in de kosten voor een maatwerkvoorziening door het CAK vastgesteld en geïnd.
Hoofdstuk 5 Kwaliteit en inspraak
Artikel 17 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
1. Aanbieders zijn verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Dat betekent dat de maatwerkvoorziening:
a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;
b. is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving;
c. is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg, waaronder informele zorg;
d. geleverd wordt door beroepskrachten die voldoen aan de professionele standaard;
e. wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;
f. beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover dit noodzakelijk/ gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiend uit de professionele standaard;
g. voldoet aan alle kwaliteitseisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de organisatie dit ook controleerbaar maakt voor de gemeente.
2. Het college neemt in de contracten en afspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de Wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.
3. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 18 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of
b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
1) een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met een derde, en
2) de vaste prijs, bedoeld als in onderdeel a
2. Het college stelt de prijzen bedoeld als in het eerste lid, vast
a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en
b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:
a. de kosten van de beroepskracht;
c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
d. reis- en opleidingskosten;’
e. indexactie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
4. Het college kan in de nadere regels vastleggen dat het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing gelaten wordt, indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.
Artikel 22 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.