Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening reclamebelasting Amsterdam 2020 |
Citeertitel | Verordening reclamebelasting Amsterdam 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
De datum van ingang van heffing is 1 januari 2024.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-11-2023 | artikel 8, 14, bijlage 1 | 09-11-2023 | |||
22-11-2022 | 21-11-2023 | artikel 8, 14, bijlage 1, 2 | 10-11-2022 | ||
25-12-2020 | 22-11-2022 | artikel 14 | 17-12-2020 | ||
21-12-2019 | 25-12-2020 | nieuwe regeling | 07-11-2019 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
openbare aankondiging: elke tot het publiek gerichte mededeling, waaronder mede moeten worden begrepen reclamevoorwerpen, van commerciële dan wel ideële aard waarmee beoogd wordt reclame te maken dan wel aandacht te trekken voor een product, een dienst een bedrijf of een boodschap, onder meer doch niet uitsluitend vervat in letters, symbolen, logo, kleuren, of een combinatie daarvan;
exploitant: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het ten behoeve van derden tegen vergoeding aanbrengen van openbare aankondigingen op, aan of in door hem daartoe beschikbaar gestelde oppervlakten, gevels, toonkasten, uitstalkasten, vitrines, lichtkranten, lichtbakken en dergelijke;
Onder de naam reclamebelasting wordt een directe belasting geheven voor een openbare aankondiging die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
De belastingplichtige aan wie niet voor het eind van het belastingjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen één maand na het eind van het belastingjaar bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangifteformulier.
Het uitnodigen tot het doen van aangifte kan naast de op de in artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze geschieden door het uitreiken, toezenden of elektronisch verzenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van elektronische aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan. In dat geval geschiedt, in afwijking van de in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze, de aangifte langs elektronische weg door het inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden via een daartoe door de gemeente opengestelde digitale voorziening.
Bij de toepassing van de tarieven:
vinden, in afwijking van het bepaalde onder a, met betrekking tot de belastbare feiten in de stadsdelen, buurtcombinaties, buurten en straten, in de Tarieventabel als Gebied A onderscheidenlijk Gebied B aangeduid, de daar vermelde tarieven toepassing, waarbij Gebied A onderscheidenlijk Gebied B de volgende stadsdelen, buurten, buurtcombinaties en straten aanduiden:
welke buurtcombinaties zijn vastgesteld bij Besluit van het college van burgemeester en wethouders van 9 juni 2015 tot Wijziging van de statistische buurtindeling van Amsterdam per 1 januari 2015, Gemeenteblad 2015, 56979, en zijn vastgelegd in de bij dat Besluit behorende en van dat Besluit deel uitmakende kaarten en tevens zijn te raadplegen op https://maps.amsterdam.nl/gebiedsindeling/ , en waarbij geldt dat de stadsdeel-, buurt-, en buurtcombinatie-codering die in dit artikel is opgenomen correspondeert met de codering die is vastgesteld bij dat Besluit, en waarbij geldt dat de kaart met de weergave van de Tariefgebieden die als bijlage 2 bij deze Verordening is gevoegd tevens deel uitmaakt van deze Verordening.
welke stadsdelen, buurtcombinatie en buurten zijn vastgesteld bij Besluit van het college van burgemeester en wethouders van 9 juni 2015 tot Wijziging van de statistische buurtindeling van Amsterdam per 1 januari 2015, Gemeenteblad 2015, 56979, en zijn vastgelegd in de bij dat Besluit behorende en van dat Besluit deel uitmakende kaarten en tevens zijn te raadplegen op https://maps.amsterdam.nl/gebiedsindeling/, en waarbij geldt dat de stadsdeel-, buurt-, en buurtcombinatie-codering die in dit artikel is opgenomen correspondeert met de codering die is vastgesteld bij dat Besluit, waarbij geldt dat de kaart met de weergave van de Tariefgebieden die als bijlage bij deze Verordening is gevoegd tevens deel uitmaakt van deze Verordening.
De reclamebelasting is niet verschuldigd voor:
openbare aankondigingen die zijn aangebracht op schoolgebouwen, zorginstellingen, ziekenhuizen, onroerende zaken als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel c van de Gemeentewet in gebruik bij organisaties met niet-commerciële doelstellingen, welke gebouwen als zodanig in gebruik zijn en die betrekking hebben op de functie van het gebouw;
openbare aankondigingen die bestemd zijn voor de verkoop of verhuur van onroerende zaken, indien deze aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de te verkopen of verhuren onroerende zaak, voor zover deze niet groter zijn dan 10 m², gemeten zoals beschreven in artikel 4, tweede lid van deze Verordening;
Artikel 9 Ontstaan belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, wordt op verzoek van de belastingplichtige naar tijdsgelang ontheffing van de reclamebelasting verleend. De ontheffing wordt berekend op zoveel twaalfde gedeelten van de over een volledig belastingjaar berekende reclamebelasting als er na de aanvang van de maand, volgende op die waarin de belastingplicht eindigt, volle kalendermaanden in het belastingjaar resteren. Van een belastingplichtige kan in voorkomende gevallen worden verlangd dat hij aannemelijk maakt dat zich een wijziging in de aanwezige reclame-uitingen heeft voorgedaan.
Restitutie wordt niet verleend wanneer de openbare aankondigingen binnen het belastingjaar worden vervangen, opgevolgd of gecontinueerd door andere openbare aankondigingen, of wanneer de openbare aankondigingen zijn geplaatst in een voorziening waarin, waarop of waaraan wisselende openbare aankondigingen worden geplaatst, die individueel korter dan 10 weken aanwezig zijn, maar waarbij de verschillende opvolgende openbare aankondigingen gezamenlijk 10 weken of meer aanwezig zijn.
Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van reclamebelasting.
Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel
Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting 2022 gemeente Weesp, vastgesteld bij raadsbesluit van 16 december 2021 (Gemeenteblad 2021, 484796), wordt vervallen verklaard met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat deze verordening van toepassing blijft op belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 november 2019.
De voorzitter
Femke Halsema
De raadsgriffier
Jolien Houtman
Bijlage 1 bij de Verordening reclamebelasting Amsterdam 2020: Tarieventabel
Tarieven per jaar als bedoeld in artikel 7 van de verordening
In mei 2018 is een coalitieakkoord tot stand gekomen tussen GroenLinks, D66, Partij van de Arbeid en de Socialistische partij. In het coalitieakkoord is aangekondigd dat de reclamebelasting met ingang van 2020 opnieuw wordt ingevoerd. Deze maatregel moet bijdragen aan het terugdringen van de druk die door de aanwezigheid van een grote hoeveelheid aan reclame-uitingen op de openbare ruimte wordt gelegd. Daarnaast moet herinvoering van de reclamebelasting vanaf 2021 structureel € 9.000.000,- aan belastingopbrengst opleveren en € 8.500.000,- in 2020.
Bij de herinvoering van de reclamebelasting wordt toegewerkt naar een heffing met toepassing van geautomatiseerde beeldherkenning om reclame-uitingen (waaronder ook reclameobjecten en reclamevoorwerpen worden begrepen) te identificeren. De informatievergaring vindt hierbij plaats met behulp van scanauto’s die zijn uitgerust met geavanceerde apparatuur voor beeldherkenning.
Naast deze geautomatiseerde beeldherkenning kan, als reclame-uitingen om welke reden dan ook (nog) niet bij de gemeente in beeld zijn, een deel van de aanwezige reclame-uitingen inzichtelijk worden gemaakt door middel van via aangifte verkregen inlichtingen van belastingplichtigen.
2.Regulerend karakter van de reclamebelasting
Reclamebelasting kan mede als een regulerende belasting worden beschouwd: ondernemers kunnen de afweging maken of ze de kosten die samenhangen met het plaatsen van een bepaalde hoeveelheid/omvang van reclame-uitingen vinden opwegen tegen de baten daarvan. Naast het genereren van belastingopbrengsten komt herinvoering van de reclamebelasting dan ook tegemoet aan wens om de reclame-uitingen in de openbare ruimte terug te dringen.
De Verordening reclamebelasting is gebaseerd op artikel 227 van de Gemeentewet.
De opbrengst vloeit in de algemene middelen en de gemeente kan die aanwenden naar eigen inzicht. De reclamebelasting wordt dan ook primair als een algemeen dekkingsmiddel opgevat. Daarnaast kan, zoals hiervoor reeds beschreven, de reclamebelasting een regulerend karakter hebben door het opwerpen van een financiële drempel voor openbare aankondigingen.
De verordening bevat 2 bijlagen, namelijk een tarieventabel (bijlage 1) en een kaart met tariefgebieden (bijlage 2). De reclamebelasting is een objectieve belasting. Dat houdt onder andere in dat in beginsel alle openbare aankondigingen in de reclamebelasting moeten worden betrokken, onafhankelijk van degene die de aankondiging doet. Echter, om de heffing in de praktijk uitvoerbaar te houden is een aantal vrijstellingen opgenomen; deze zijn neergelegd in artikel 8.
Bij het redigeren van de Verordening is de Modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten als leidraad gebruikt.
B. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de modelverordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
In de verordening is voor de formulering van het belastbare feit aangesloten bij de wettekst van artikel 227 Gemeentewet. De wet gaat uit van een belasting ‘ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.’
Artikel 227 van de Gemeentewet, noch enige andere (fiscale) wet geeft een definitie van het begrip openbare aankondiging. Wel heeft het begrip in de jurisprudentie invulling gekregen. In beginsel vallen alle openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg onder de reclamebelasting. Het gaat hierbij om de openbare aankondiging zelf en niet om het voorwerp waarop die aankondiging zich bevindt. Bij een reclametekst op een gevelbord bijvoorbeeld is belast de aankondiging op het bord en niet het bord zelf.
Bij openbare aankondigingen kan gedacht worden aan schriftelijke aankondigingen, foto’s, tekeningen, logo’s, stickers, raam- en aanplakbiljetten, teksten en figuren op gevelborden, etalageruiten, lichtbakken en (verkeers-)borden en vlaggen, neonreclames, merken, emblemen, beeldbepalende kenmerken.
Het is vaste rechtspraak van de belastingrechter dat onder het wettelijk begrip ‘openbare aankondiging’ niet slechts reclame in engere zin valt, maar meer in het algemeen elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap (zie bijv. Hof Amsterdam 22 juni 2005, nr. 04/03441, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0787LJN). Aangezien ook particulieren dergelijke aankondigingen kunnen plaatsen, is de reclamebelasting, in tegenstelling tot wat wel eens wordt gedacht, geen belasting die uitsluitend van ondernemers wordt geheven.
Een greep uit de jurisprudentie ter illustratie:
Een muurschildering met daarnaast een logo van een bedrijf en een op het bedrijf slaande tekst, is een openbare aankondiging in de zin van de reclamebelasting (Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42353, ECLI:NL:HR:2007:AX2154) en de samenhangende verwijzingsprocedure Hof Amsterdam, 6 maart 2009, nr. 0700180, ECLI:NL:GHAMS:2009:BH6990).
De Gemeentewet geeft geen definitie van het begrip openbare weg. De belastingrechter knoopt voor het begrip ‘openbare weg’ aan bij de definitie uit de Wegenwet (Hof ’s-Hertogenbosch 22 maart 2018, nr. 16/0031, ECLI:NL:GHSHE:2018:1245 inzake de reclamebelasting en Hoge Raad 21 september 2001, nr. 35502, ECLI:NL:HR:2001:AD3522, inzake de OZB). Volgens artikel 1 van de Wegenwet moet onder weg mede worden verstaan: voetpad, rijwielpad, jaagpad, dreef, molenweg, kerkweg en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Ook een brug wordt aangemerkt als weg.
Artikel 4 van de Wegenwet geeft aan wanneer een weg openbaar is. Samenvattend geldt dat een weg openbaar is wanneer deze daadwerkelijk voor iedereen toegankelijk is. Het is daarbij niet van belang wie eigenaar is van de weg. Een weg is niet openbaar als deze alleen op verzoek voor een ieder toegankelijk is.
Voor winkelcentra die niet kunnen worden afgesloten met bijvoorbeeld een afsluitbaar hekwerk of schuifdeuren heeft dit tot gevolg dat sprake is van openbare weg. Deze zijn immers te allen tijde voor iedereen toegankelijk. Deze situatie is dan vergelijkbaar met een winkelgebied of winkelstraat elders in de gemeente. Voor winkelcentra die wel afsluitbaar zijn, ligt dat anders. Hierbij is de vrije toegankelijkheid afhankelijk van de beheerder, vergelijkbaar met de situatie van een groot warenhuis. Een dergelijk winkelcentrum is dan niet daadwerkelijk voor iedereen toegankelijk en valt daarmee buiten het begrip openbare weg. (Zie bijvoorbeeld Rb. Middelburg, 1 december 2008, nr. 08/69, ECLI:NL:RBMID:2008:BH4143).
De term ‘zichtbaar vanaf de openbare weg’ impliceert volgens de wetgever dat aankondigingen door middel van tijdschriften en nieuwsbladen zijn uitgesloten van heffing.
Beperken van het aantal te belasten openbare aankondigingen
Het is mogelijk het aantal te belasten openbare aankondigingen te beperken door het toepassen van vrijstellingen. De Hoge Raad heeft in een arrest inzake de precariobelasting bepaald dat het de gemeente in beginsel vrij staat om bepaalde voorwerpen wel en bepaalde voorwerpen niet in de heffing te betrekken (Hoge Raad 3 maart 1999, nr. 33121, ECLI:NL:HR:1999:AA2687). De vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 8. Zie hiervoor verder de toelichting op dit artikel.
Samenloop reclamebelasting en de BIZ-bijdrage
Op grond van de Wet op de bedrijveninvesteringszones (BIZ) kunnen ondernemers in een bepaald deel van de gemeente gezamenlijk investeren in een aantrekkelijkere en veiligere winkel- of bedrijfsomgeving. Daarvoor heft de gemeente dan een BIZ-bijdrage op verzoek van en in samenspraak met de desbetreffende ondernemers. Ook in Amsterdam bevinden zich dergelijke BI-zones. Het kan voorkomen dat een gemeente zowel een BIZ-bijdrage invoert als een reclamebelasting heft van dezelfde belastingplichtige. Deze samenloop van belastingen is toegestaan.
De Hoge Raad heeft bepaald dat in het geval een gemeente de belasting kan opleggen aan degene van wie dan wel ten behoeve van wie een openbare aankondiging wordt aangetroffen, belastingplichtig is degene die bij de openbare aankondiging rechtstreeks belang heeft. De Hoge Raad bepaalde ook dat in het geval meerdere personen een rechtsreeks belang hebben, belastingplichtig is degene wiens belang het meest op de voorgrond treedt (Hoge Raad 4 maart 1992, nr. 27819, Belastingblad 1992, blz.383).
In de meeste gevallen zal duidelijk zijn wie bij een bepaalde openbare aankondiging rechtstreeks belang heeft. Zo zal bij de naamsaanduiding van een bedrijf of winkel op een gevelbord of raam de desbetreffende ondernemer een rechtstreeks belang hebben. In bepaalde gevallen is dat lastiger te bepalen. Bijvoorbeeld in het geval van een gevelbord van een winkel, met daarop de naam van een product dat in de winkel wordt verkocht. In bovengenoemd arrest besliste de Hoge Raad dat in een dergelijk geval het belang van de winkelier op de voorgrond treedt. Daarbij was van belang dat de producent wel de openbare aankondigingen had verspreid, maar verder geen enkele invloed had op de plaatsing van de openbare aankondigingen. Volgens de Hoge Raad kende het Hof terecht belang toe aan het feit dat de openbare aankondiging kennelijk was bedoeld om de aandacht te vestigen op het verkooppunt en niet zozeer op het product.
In het tweede en derde lid is de belastingplicht geregeld voor openbare aankondigingen met vermelding van een tussenpersoon of gedaan door een persoon die beroeps- of bedrijfsmatig openbare aankondigingen voor derden doet. Dit kan leiden tot een andere belastingplicht dan op grond van het eerste lid. Volgens de jurisprudentie zijn deze bepalingen, die de heffing vergemakkelijken, toegestaan. Dit blijkt uit Hoge Raad, 09 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2801 (betrof gemeente Amsterdam).
Volgens Hof Amsterdam 18 oktober 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AE9692, een uitspraak die eveneens betrekking had op de gemeente Amsterdam, kan men ook belastingplichtig zijn als een openbare aankondiging is gedaan zonder medeweten van de belastingplichtige. Het betrof hier een openbare aankondiging in verband met verkoop van onroerende zaken. Het hof beslist dat op grond van artikel 3 van de Verordening een openbare aankondiging in verband met verkoop van onroerende zaken wordt geacht te zijn gedaan door degene naar wie in het opschrift wordt verwezen.
Artikel 4. Maatstaf van heffing; tarieven
De Gemeentewet schrijft geen tarief voor en gemeenten zijn in beginsel vrij om een heffingsmaatstaf voor de reclamebelasting te bepalen, zolang deze maar niet afhankelijk is gesteld van inkomen, winst of vermogen van de belastingplichtige.
De toelichting op de Wet materiële belastingbepalingen stelt dat gemeenten die heffingsmaatstaf mogen kiezen die het best overeenkomt met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de gemeentelijke belastingheffing. Zo mogen de heffingsmaatstaven binnen een belastingverordening variëren. Tarieven kunnen worden gedifferentieerd, bijvoorbeeld naar gebruik, voordeel of kostentoedeling; zelfs milieuaspecten kunnen bij de tariefbepaling een rol spelen. Hierbij kan worden gedacht aan verschillende tarieven voor verlichte respectievelijk onverlichte aankondigingen.
Voor toepassing van differentiatie geldt dat deze niet mag leiden tot strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel zal niet snel sprake zijn, aangezien de reclamebelasting meerdere doeleinden heeft, te weten: opbrengst verwerven, profijt en regulering. Hierbij kan worden aangesloten met de differentiatie. Zo kan gedifferentieerd worden al naar gelang het profijt dat men heeft van een aankondiging of de wens van het gemeentebestuur tot beperking van bepaalde aankondigingen op een bepaalde locatie. Overigens is een gemeente niet verplicht om de individuele heffing te relateren aan het profijt dat een individu heeft bij zijn openbare aankondiging (Rechtbank Zutphen, 20 januari 2010, nr. 09/334 Doetinchem, ECLI:NL:RBZUT:2010:BL8525).
Enkele voorbeelden van toegestane differentiatie:
Gekozen is voor de oppervlakte van de openbare aankondiging als grondslag voor de heffing.
Het derde lid verwijst voor de tariefstelling naar de Tarieventabel.
Het ontbreken van een tariefdifferentiatie leidt volgens de jurisprudentie niet tot een onredelijke of willekeurige belastingheffing. Het staat de gemeente dus vrij een uniform tarief (vast bedrag) te hanteren.
Een voordeel van differentiatie in de heffingsgrondslag en de tarieven is dat in meerdere mate rekening kan worden gehouden met de specifieke omstandigheden. Een nadeel ervan is dat het de uitvoeringswerkzaamheden voor de gemeente compliceert.
De gemeente is voor de heffing van reclamebelasting verdeeld in drie gebieden, A, B en C. Hierbij zijn de tarieven in gebied A het hoogst. Dit gebied omvat dan ook de drukke winkelstraten en het centrum van de stad, waarin de passantenstroom het grootst is en de druk op de openbare ruimte door de veelheid van reclame-uitingen het grootst. Zowel het profijtbeginsel als de wens tot regulering geeft aanleiding om de tarieven in gebied A hoger vast te stellen dan in de gebieden B en C, waarin de passantenstromen kleiner zijn dan in gebied A; hierbij geldt dat deze in gebied C het laagst zijn.
Het 0-tarief in de Tarieventabel zoals genoemd onder A1, B1 en C1 (nihil) is opgenomen om te voorkomen dat de gemeente alle openbare aankondigingen moet belasten, ook de kleinere. Het is niet verplicht een dergelijk nultarief op te nemen, maar een gemeente kan hier voor kiezen indien zij de uitvoering van de reclamebelasting minder arbeidsintensief en daardoor meer beheersbaar wil maken.
Voor een toelichting op de tarieven, zie de toelichting op de Tarieventabel verderop in deze artikelsgewijze toelichting.
Het hanteren van een eenheidstarief is in beginsel toegestaan. In dit kader wordt verwezen naar Gerechtshof Arnhem, 11 september 2012, nr. 11/00528 en 11/00529, ECLI:NL:GHARN:2012:BX7787.
Er is gekozen voor het kalenderjaar als belastingjaar vanwege de doelmatigheid. Zie echter tevens de toelichting bij art. 9.
Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze.
Gekozen is voor heffing bij wege van aanslag, omdat dit naar verwachting de minste administratieve lasten voor zowel burger als gemeente met zich brengt. Zo hoeft immers in de regel geen aangifte te worden gedaan. Ook is het mogelijk om de aanslag in twee termijnen te betalen. Aanslagen worden opgelegd aan Belanghebbenden, van wie bij de gemeente bekend is dat ten behoeve van hen reclame-uitingen aanwezig zijn, die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.
Naast de heffing bij wege van aanslag kan op grond van deze verordening in de uitvoering ook nog gekozen worden voor heffing op basis van aangifte.
Het areaal aan reclame-uitingen in de openbare ruimte bestaat uit beeldmateriaal dat wordt verkregen door middel van scanauto’s. Aangezien het areaal met deze methode op dit moment nog niet volledig in beeld is gebracht, is in de Verordening de mogelijkheid opgenomen om belastingplichtigen aangifte te laten doen.
Artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het uitnodigen tot het doen van
aangifte geschiedt door het uitreiken van een aangiftebiljet. Daarbij is de ‘papieren aangifte’ dus
het uitgangspunt. In het vijfde lid is bepaald dat ook aangifte langs elektronische weg kan plaatsvinden.
Wanneer voor het eind van het belastingjaar geen aanslagbiljet is ontvangen, moeten belastingplichtigen de heffingsambtenaar verzoeken een aangiftebiljet toe te sturen. Op deze manier wordt voorkomen dat belastingplichtigen waarvan de reclame-uitingen om wat voor reden dan ook niet bij de gemeente in beeld zijn zich aan de heffing van reclamebelasting kunnen onttrekken.
Door deze twee opties in de verordening te verwerken wordt zeker gesteld dat voor het belastingjaar 2020 de beoogde opbrengst zal worden gehaald.
Vaststelling van het model aangiftebiljet door het college van burgemeester en wethouders vindt plaats op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet. Volgens dit artikel is het college belast met de uitvoering van de besluiten van de raad. In verband hiermee is als bijlage bij de Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Amsterdam 2020 een model aangiftebiljet opgenomen.
Wanneer de inspecteur belastingplichtige een aangiftebiljet heeft toegestuurd, is deze verplicht de aangifte binnen een door de inspecteur bepaalde termijn te doen. Deze termijn is in de verordening gesteld op één maand.
De reclamebelasting is voor gemeenten een arbeidsintensieve belasting. In de praktijk treft men immers zeer veel openbare aankondigingen aan die verschillen in soort en grootte. Om de reclamebelasting uitvoerbaar te houden is het daarom noodzakelijk dat nadere regels worden gesteld.
Een deel van die nadere regels treft men aan bij de vrijstellingen (artikel 8) en de maatstaf van heffing (artikel 4), maar ook voor de berekening van de reclamebelasting kunnen doelmatigheidsregels worden opgenomen.
Onderdeel b bevat een doelmatigheidsbepaling waarmee wordt bereikt dat meerdere openbare aankondigingen bij, op of aan één onroerende zaak als één openbare aankondiging worden gezien.
Voor een toelichting op de tariefdifferentiatie verwijzen wij naar de toelichting bij artikel 4.
In beginsel vallen alle openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg onder de reclamebelasting. Zie ook de toelichting bij artikel 2 (Belastbaar feit). Dat maakt de heffing van reclamebelasting arbeidsintensief en in de praktijk soms lastig uitvoerbaar. Het is daarom wenselijk vrijstellingen in de verordening op te nemen.
De Gemeentewet kent voor de reclamebelasting geen verplichte vrijstellingen. Wel kan de gemeenteraad in de verordening reclamebelasting zogenoemde facultatieve vrijstellingen opnemen. Zij heeft daarvoor een ruime bevoegdheid.
In onderdeel a is een vrijstelling opgenomen voor openbare aankondigingen die door publiekrechtelijke rechtspersonen zijn gedaan in de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak.
Een verlicht reclameobject met de aanduiding "Politie" boven de ingang van een politiegebouw viel volgens Hof Amsterdam onder de gemeentelijke vrijstelling voor openbare aankondigingen door publiekrechtelijke rechtspersonen gedaan in de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak (Hof Amsterdam 20 december 1999, nr. 98/2322, ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7816).
Een beperking bij het opnemen van vrijstellingen in de Verordening is, dat een vrijstelling objectief moet zijn om te voorkomen dat toepassing van de vrijstelling leidt tot strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel.
Verder mogen vrijstellingen er niet toe leiden dat de belasting afhankelijk wordt gesteld van inkomen, winst of vermogen. Of door een vrijstelling strijd ontstaat met enig rechtsbeginsel, moet van geval tot geval worden beoordeeld.
In onderdeel g is een bepaling opgenomen waarmee wordt bereikt dat relatief kleine aankondigingen ten behoeve van verkoop of verhuur die bij woningen zijn geplaatst niet in de heffing worden betrokken, maar grotere borden met betrekking tot verhuur of verkoop van onroerende zaken, waaronder bouwterreinen, wel.
Zoals aangekondigd in de raadsinformatiebrief van 12 april 2022 over de afdoening van de motie 105 Vier de Vlag, zijn regenboog- en andere Pride vlaggen zonder bedrijfslogo toegevoegd aan onderdeel j, waarin reeds een vrijstelling voor nationale -, provinciale- of gemeentelijke vlaggen is opgenomen.
In onderdeel l is om doelmatigheids- en rechtmatigheidsredenen een vrijstelling opgenomen voor openbare aankondigingen op voer- en vaartuigen, waaronder trams, metro’s, fietsen, bussen en veerponten. Het is niet mogelijk om bewegende aankondigingen in de heffing te betrekking, omdat de heffing uitgaat van de koppeling tussen een openbare aankondiging en een objectlocatie.
Artikel 9. Ontstaan belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Er bestaat een onderscheid in tijdstip- en tijdvakbelastingen. Bij tijdstipbelastingen is de toestand op enig moment (bijvoorbeeld bij aanvang van het belastingjaar) bepalend voor de vraag of men belasting kan heffen.
De reclamebelasting is vormgegeven als tijdvakheffing, waarbij het belastingtijdvak (het belastingjaar) gelijk is aan het kalenderjaar waarin de openbare aankondigingen aanwezig zijn. Bij een tijdvakheffing groeit het verschuldigde belastingbedrag in de loop van de tijd aan (andere voorbeelden hiervan zijn de omzetbelasting en de inkomstenbelasting). Ook wanneer de aankondigingen gedurende een deel van dit belastingtijdvak aanwezig zijn, kan heffing plaatsvinden.
In de Verordening is geregeld dat de belastingschuld wordt geheven naar de toestand aan het begin van het belastingjaar of, wanneer dit later is, bij het ontstaan van de belastingplicht (het moment waarop een openbare aankondiging wordt aangebracht). Hiermee is de heffing nog geen tijdstipbelasting; de mogelijkheid tot belastingheffing is immers niet afhankelijk van een specifieke toestand op een specifiek moment.
Voor het bepalen van het belastingbedrag kan op deze manier worden uitgegaan van de toestand bij het begin van het belastingjaar, waardoor men niet hoeft te wachten tot het einde van het belastingjaar om te kunnen bepalen over welk deel van het belastingjaar moet worden geheven, zoals gangbaar is bij tijdvakbelastingen.
Consequentie hiervan is wel dat in de Verordening:
moet worden geregeld dat de belastingschuld ontstaat bij het begin van het belastingtijdvak of zo dit later is bij de aanvang van de belastingplicht. Hiermee wordt bereikt dat de materiële belastingschuld (en daarmee de betalingsverplichting) niet pas aan het einde van het belastingjaar ontstaat maar al bij het begin ervan. Aangezien de materiële belastingschuld in beginsel ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk;
een regeling moet worden opgenomen voor de gevallen waarin de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat of eindigt. Bij aanvang van de belastingplicht in de loop van het belastingjaar moet heffing naar tijdsgelang plaatsvinden. Bij beëindiging van de belastingplicht in de loop van het tijdvak moet ontheffing naar tijdsgelang plaatsvinden.
Een en ander is vastgelegd in artikel 9.
Artikel 10. Termijnen van betaling en efficiencybepaling
Bij belastingen die door middel van aanslag worden geheven worden de betalingstermijnen voorgeschreven door artikel 9 van de Invorderingswet. Hiervan kan op grond van artikel 250 van de Gemeentewet worden afgeweken.
In de Verordening is aangesloten bij de betalingstermijnen die gelden voor diverse andere gemeentelijke belastingen die in de gemeente Amsterdam bij wijze van aanslag worden geheven. Op grond van deze regeling moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later.
De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen
(artikel 1). Is de ATW van toepassing en eindigt de enige of laatste betaaltermijn op een zaterdag, zondag, algemeen erkende feestdag of daarmee gelijkgestelde dag, dan wordt deze termijn opgeschort tot de eerstvolgende werkdag.
Om te voorkomen dat voor de verschillende gemeentelijke heffingen een verschillend juridisch regime geldt, is in de Verordening de ATW buiten toepassing verklaard.
Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid
van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet
1990. Als gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle
Artikel 255 van de Gemeentewet biedt de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af
te wijken, waarbij de mogelijkheid bestaat om voor een belasting geen of gedeeltelijk kwijtschelding te verlenen. Het hiervoor benodigde raadsbesluit is vormvrij zodat deze regeling kan worden vastgelegd in een afzonderlijk raadsbesluit of in een bepaling in de belastingverordening.
In de Verordening is gekozen voor een bepaling die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van reclamebelasting wordt verleend. Het gaat hier immers om een belasting die vrijwel altijd wordt geheven van ondernemers en organisaties. Ondernemers komen in Amsterdam alleen in aanmerking wanneer zij als natuurlijk persoon zijn aan te merken en wanneer de ondernemer of zijn partner/echtgenoot een Bbz-uitkering heeft. Daarnaast is het hebben van openbare aankondigingen een subjectieve keuze.
De restitutie is bedoeld voor openbare aankondigingen die relatief korte tijd aanwezig zijn (korter dan 10 weken). De toevoeging voorkomt dat elkaar opvolgende reclame-uitingen (bijvoorbeeld wisselende sandwichborden of wisselende posters, etc.) om de 9 weken worden gewisseld zodat deze – onbedoeld – altijd onder de vrijstelling vallen (zie in dat verband Rb. Zutphen, 20 april 2011, nr. 10/962, Zutphen, ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ9157).
Artikel 13. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Aan het college van burgemeester en wethouders komt een de bevoegdheid toe om nadere regels te stellen bij de heffing- en invordering van de reclamebelasting. In verband met het bepaalde in artikel 217 van de Gemeentewet, is daarom een bepaling opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de belasting.
Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel
Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het
vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening in het elektronisch gemeenteblad (artikel 139, tweede lid, Gemeentewet).
Artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de
in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Deze datum is gesteld op 1 januari 2020.
Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.
C. Toelichting op de tarieventabel
In de toelichting op artikel 4 is uiteengezet dat de gemeente voor de heffing van reclamebelasting is verdeeld in drie gebieden, A, B en C, waarbij de tarieven in gebied A het hoogst zijn. Dit gebied omvat de drukke winkelstraten en het centrum van de stad, waarin de passantenstroom het grootst is en de druk op de openbare ruimte door de veelheid van reclame-uitingen het meest in het oog springend.
De tarieven zijn per Tariefgebied onderverdeeld in staffels. Hierbij is het tarief voor de eerste staffel, voor reclame-uitingen kleiner dan 0,25 m², gesteld op € 0,-. Hiermee wordt voorkomen dat voor kleinere uitingen als naambordjes, huisnummering en kleine algemene bewegwijzeringsbordjes (onbedoeld) een aanslag kan worden opgelegd. Tevens leidt dit naar verwachting tot minder bagatelprocedures.
Voor de toepassing van de tarieven wordt de totale oppervlakte van de bij één onroerende zaak aanwezige reclame-uitingen opgeteld. Het tarief van de staffel waarin het totale aantal vierkante meters valt wordt vervolgens toegepast. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.
Als reclame-uitingen aanwezig zijn aan een onroerende zaak die is gelegen in Tariefgebied A, en die uitingen een totale oppervlakte hebben van 7 m², wordt het tarief toegepast dat hoort bij de staffel van 2 m² tot 10 m² (tarief A3). Dit tarief bedraagt € 275,-. Als de totale oppervlakte 6 0f 8 m² bedraagt, geldt hetzelfde tarief; deze oppervlakten vallen immers binnen dezelfde staffel. Het genoemde tarief wordt dus niet vermenigvuldigd met het aantal vierkante meters.