Organisatie | Drechtsteden |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden |
Citeertitel | Beleidsregels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | 30-11-2020 | nieuwe regeling | 05-12-2019 |
De wet bevat in artikel 2.3.2 een duidelijke beschrijving van de toegangsprocedure, waarbij een scheiding is aangebracht tussen de melding en de aanvraag. In aanvulling hierop is in de Verordening een aantal aanvullende bepalingen opgenomen over de toegangsprocedure. Wij volstaan hier met een beknopte beschrijving van de toegangsprocedure.
De cliënt meldt zich bij de SDD met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en de SDD onderzoekt deze melding, waarbij de cliënt een persoonlijk plan kan indienen en gebruik kan maken van cliëntondersteuning. Na het onderzoek krijgt de cliënt een onderzoeksverslag toegestuurd. De cliënt kan na afronding van het onderzoek een aanvraag indienen door het onderzoeksverslag te ondertekenen of een aanvraagformulier in te dienen. Het Drechtstedenbestuur geeft vervolgens een beschikking op de aanvraag af.
Bij een aantal maatwerkvoorzieningen, zoals huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding, wordt bij verstrekking in natura gewerkt met het indiceren in resultaatsgebieden. In dat geval wordt, daar waar een maatwerkvoorziening lijkt aangewezen, in het onderzoeksverslag vermeld ten aanzien van welke resultaatgebieden de cliënt beperkingen heeft en wat deze beperkingen zijn. Met dit onderzoeksverslag, en de daarin opgenomen te bereiken resultaten, kan de cliënt een aanbieder kiezen en samen met de aanbieder een ondersteuningsplan opstellen. In dit ondersteuningsplan leggen de cliënt en de aanbieder vast hoe de resultaten bereikt gaan worden. Dit betekent in ieder geval dat de omvang (activiteiten en frequentie) van de dienstverlening, zoals huishoudelijke ondersteuning, wordt vastgelegd. Hierbij wordt de ondersteuning die de cliënt krijgt, precies afgestemd op de situatie van de cliënt. Het ondersteuningsplan wordt naar de SDD gestuurd en de SDD beoordeelt het ondersteuningsplan. In de beslissing op de aanvraag wordt verwezen naar het ondersteuningsplan en wordt benoemd welke activiteiten er in het kader van de dienstverlening, zoals huishoudelijke ondersteuning, worden verricht.
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen: beoordeling aanspraak
Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid) en de Verordening (criteria waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening op grond van de wet). Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. Bij het beoordelen van de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gekeken naar:
Artikel 3.2 Algemene beoordelingskader
Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van voorliggende, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd en/of feitelijk aanwezig zijn, kan dat niet tot een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Een gemeente is voor wat betreft de hoofddoelen zelfredzaamheid en participatie alleen verantwoordelijk indien een cliënt ingezetene is van de betreffende gemeente, zo bepaalt de wet. Dat wil zeggen dat de cliënt zijn woonplaats heeft in de gemeente; dat is de gemeente waar de cliënt gewoonlijk verblijft en waar het centrum van diens dagelijkse sociale en economische activiteiten is gelegen. Het gaat dus om het feitelijke woon- en verblijfadres. De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt een belangrijke aanwijzing, maar is niet per se doorslaggevend.
Er geldt één uitzondering op het vereiste van ingezetene, namelijk voor het bezoekbaar maken (zie artikel 4.52).
Artikel 3.4 Eigen verantwoordelijkheid
De wet is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt verstaan het vermogen van een cliënt om op eigen kracht dan wel met de hulp van mantelzorgers, personen uit het sociale netwerk en gebruikelijke hulp de problemen zelf op te lossen. Oplossingen die een cliënt zelf redelijkerwijs kan realiseren op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen hierbij worden betrokken.
Via algemene voorlichting kunnen inwoners worden geïnformeerd over hun eigen verantwoordelijkheid voor het tijdig nemen van maatregelen, die leiden tot zelfredzaamheid en participatie, bijvoorbeeld bij het organiseren van zorg, het aanschaffen van kleding en het geschikt maken en houden van hun woningen. Ook komt de eigen verantwoordelijkheid tijdens het gesprek met de cliënt aan de orde.
Artikel 3.5 Voorliggende voorziening
Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet die voor gaat op verstrekking van een maatwerkvoorziening voor zover deze een passende en toereikende oplossing biedt of de kosten van een bepaalde voorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.
Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:
Dit is geen uitputtende opsomming. Er moet in elke individuele situatie wel beoordeeld worden of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet het geval, dan moet alsnog een maatwerkvoorziening worden geboden. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, terwijl die wel wettelijk verankerd of feitelijk aanwezig is, kan dat niet leiden tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening.
Artikel 3.6 Algemeen gebruikelijke voorziening
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:
Bij een gezin met kinderen kan er echter wel tijd worden geïndiceerd voor het klaarmaken van een totale maaltijd.
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.
In individuele gevallen kan een voorziening, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk is, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen indien:
Artikel 3.7 Algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Algemene voorzieningen kunnen privaat zijn, publiek of een combinatie van beide. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op de een of andere laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden. Enerzijds kan bijvoorbeeld gedacht worden aan rolstoel- of scootmobielpools en anderzijds aan zaken als een klussendienst, een boodschappenservice, een was- en strijkservice, een maaltijdbezorgdienst, et cetera.
De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
Het college moet beoordelen of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen. De cliënt moet aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden.
Artikel 3.8 Algemene voorwaarden en weigeringsgronden
Bij het beoordelen van aanspraken wordt ook gekeken naar de in de verordening opgenomen algemene voorwaarden en weigeringsgronden voor maatwerkvoorzieningen. Er kunnen daarnaast ook specifieke voorwaarden/weigeringsgronden gelden bij de bepaalde resultaten/maatwerkvoorzieningen. Die komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
Artikel 3.9 Langdurig noodzakelijk
In de Verordening is aangegeven dat een maatwerkvoorziening slechts wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak. Deze bepaling geeft een tweetal begrenzingen aan met betrekking tot het verstrekken van voorzieningen, t.w. een begrenzing in tijd en de noodzakelijkheid. Voor het criterium ‘langdurig noodzakelijk’ is ook gekozen vanwege het nadrukkelijkere beroep op de cliënt om problemen zelf of met het netwerk op te lossen, zeker als die problemen kortdurend zijn.
Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend? Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Bij een cliënt die terminaal is, is er sprake van een blijvend probleem. De (medisch) adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.
Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden. In dat geval behoort het verstrekken van huishoudelijke ondersteuning wel tot de mogelijkheden. Bij ontslag na een ziekenhuisopname behoort het regelen van hulp bij de huishoudelijke taken tot de eigen verantwoordelijkheid. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij zelf een oplossing vindt voor deze tijdelijke situatie.
Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste verstrekkingen.
Artikel 3.10 Goedkoopst passende voorziening
Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.
Artikel 3.11 Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is ‘de normale’, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Hiermee wordt in de toegangsbeoordeling rekening gehouden. Het uitgangspunt is dat de huisgenoten samen verantwoordelijk zijn voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de gebruikelijke hulp). Gebruikelijke hulp gaat vóór op een maatwerkvoorziening. Zie bijlage 1 voor een uitwerking van de gebruikelijke hulp bij huishoudelijke ondersteuning en bijlage 2 voor een uitwerking van de gebruikelijke hulp bij begeleiding.
Artikel 3.12 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid
De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was en de voorziening niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, hetzij rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.
Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad, en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onderzocht worden en in kaart gebracht.
Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.
Artikel 3.13 Eerder verstrekte voorziening
Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd als deze reeds eerder is verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Met de normale afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld. Die bedraagt in het algemeen 10 jaar voor woonvoorzieningen, 7 jaar voor rolstoelen en vervoersvoorzieningen en 3 jaar voor sportrolstoelen. Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend is, bestaat geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.
Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de verwachte normale afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Indien de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Daarop zijn twee uitzonderingen waarin wel een nieuwe voorziening kan worden verstrekt:
Wanneer de medische situatie dusdanig is veranderd waardoor de voorziening niet meer passend is, kan een nieuwe voorziening worden toegekend. De afschrijvingsduur speelt in dit geval geen rol.
Artikel 3.14 Hardheidsclausule
De individuele omstandigheden van de cliënt, zoals zijn persoonskenmerken en behoeften, kunnen het noodzakelijk maken af te wijken van de verordening of deze beleidsregels. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt. Met nadruk is gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule is een uitzondering en geen regel. Het Drechtstedenbestuur geeft in verband met precedentwerking dan ook steeds duidelijk aan waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.
Het afwijken van de verordening gebeurt met een stevige onderbouwing onder toepassing van de in de verordening opgenomen hardheidsclausule.
Er moet worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing daarvan voor een of meer cliënten gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Dit wordt de ‘inherente afwijkingsbevoegdheid’ genoemd.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen: te bereiken resultaten
De wet benoemt, voor zover voor deze beleidsregels van belang, twee resultaten waarop de gemeenten ondersteuning moeten bieden: zelfredzaamheid en participatie. In deze beleidsregels is gekozen voor een nadere uitwerking van deze twee resultaten.
De gemeenten moeten ervoor zorg dragen dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Het begrip maatwerkvoorziening geeft al aan dat deze voorziening op de individuele persoon is toegesneden. Daarom kan ook geen limitatieve opsomming worden gegeven van de maatwerkvoorzieningen die de gemeenten kunnen aanbieden. Wel hebben we in dit hoofdstuk per resultaatsgebied de meest voorkomende maatwerkvoorzieningen genoemd en uitgewerkt.
Maatwerk betekent ook dat wordt gestreefd om iedere cliënt op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Wel geldt daarbij dat deze compensatie ertoe moet leiden dat de cliënt in aanvaardbare mate zelfredzaam is en in aanvaardbare mate kan participeren. De ondersteuning gaat dus niet zo ver dat de gemeente rekening kan en moet houden met alle wensen van de cliënt ten aanzien van de zelfredzaamheid en participatie.
Paragraaf 4.1 Voeren van een gestructureerd huishouden
Artikel 4.1 Omschrijving resultaat ‘voeren van een gestructureerd huishouden
Onder het voeren van een gestructureerd huishouden wordt een aantal (sub)resultaten benoemd, zoals:
Onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, een schone slaapruimte, een schone keuken, en schone sanitaire ruimtes en een schone gang en trap. Dit betekent concreet dat de woning schoon moet zijn volgens de algemeen gebruikelijke hygiënische normen, zoals neergelegd in het VSR-Kwaliteitsmeetsysteem (VSR-KMS) dat is vastgelegd in een nationale (NEN)-norm voor de beoordeling van schoonmaakonderhoud: NEN 2075. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het gaat hier om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
De activiteiten die verricht kunnen worden om een schoon en leefbaar huis te realiseren, zijn:
Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huishouden worden gebruikt. Het is algemeen aanvaard dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de voorraad in huis te halen. Daarbij wordt aangesloten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. In de meeste gevallen kan gebruik worden gemaakt van een algemene voorziening (zoals de plaatselijke boodschappendienst).
Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In de meeste situaties kan van een voorliggende voorziening, zoals maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop die een oplossing kunnen bieden.
De activiteiten die verricht kunnen worden om te beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, zijn:
Beschikken over gewassen (en gestreken) kleding en linnen- en beddengoed
Zowel de dagelijkse kleding als het linnen- en beddengoed moet met enige regelmaat worden schoongemaakt. De wasverzorging binnen dit resultaatgebied omvat het (machinaal) wassen, drogen, opvouwen en opruimen van kleding en linnen- en beddengoed. Bij kleding gaat het hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag, waarbij het uitgangspunt is dat zo min mogelijk (boven)kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droogruimte of een droger. Onder dit resultaatgebied valt niet het inkopen van kleding.
De activiteiten die verricht kunnen worden om te beschikken over gewassen (en gestreken) kleding en linnen- en beddengoed, zijn:
Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen dan kan bij voltijds werkzaamheden maximaal 40 uur per week, aanvullend op de eigen mogelijkheden, worden geïndiceerd voor de duur van maximaal 3 maanden. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
De activiteiten die verricht kunnen worden om thuis te zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren:
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 3.2 genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 3.8 e.v.).
Artikel 4.3 Huishoudelijke ondersteuning
De maatwerkvoorziening ten behoeve van het voeren van een gestructureerd huishouden zal meestal bestaan uit huishoudelijke ondersteuning. Huishoudelijke ondersteuning wordt geïndiceerd als:
Een nadere uitwerking van wat wordt verstaan onder Huishoudelijke ondersteuning, Huishoudelijke ondersteuning+ en Huishoudelijke ondersteuning zorgstudio is te vinden in bijlage 1.
Artikel 4.4 Omvang en normering
De omvang en aard van de huishoudelijke ondersteuning wordt afgestemd op de gezinssituatie en de medische of psychosociale situatie van de cliënt.
Bij de verstrekking in natura wordt de huishoudelijke ondersteuning geïndiceerd in een of meerdere resultaten, conform afspraken in het contract met aanbieders en de SLA’s. Hoe het resultaat wordt bereikt en wat hiervoor van de kant van de aanbieder wordt ingezet, komen de cliënt en aanbieder samen overeen. De afspraken hierover worden vastgelegd in een ondersteuningsplan dat door beide partijen wordt ondertekend en dat bij de SDD wordt aangeleverd.
Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd, die gerelateerd is aan het op basaal niveau functioneren van het huishouden dat geen overheidsvoorzieningen nodig heeft. Ten slotte wordt voor het bepalen van de omvang van de te verstrekken huishoudelijke ondersteuning rekening gehouden met de levering van gebruikelijke hulp.
De normering is terug te vinden in bijlage 1 van deze beleidsregels.
Paragraaf 4.2 Het hebben van zelfregie over het dagelijkse leven
Artikel 4.6 Omschrijving resultaat
Bij dit resultaatsgebied gaat het om het bevorderen, het behoud of het compenseren van de zelfredzaamheid van de cliënt, teneinde opname in een instelling of verwaarlozing te voorkomen.
Zelfredzaamheid wordt in de wet gedefinieerd als het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Bij zelfredzaamheid gaat het erom dat iemand:
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 3.2 genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 3.8. e.v.). Daarnaast wordt beoordeeld of de cliënt voldoet aan de specifieke criteria uit de Verordening.
Artikel 4.8 Individuele begeleiding
De maatwerkvoorziening ten behoeve van het hebben van zelfregie over het dagelijkse leven kan bestaan uit individuele begeleiding. Er zijn vier categorieën begeleiding individueel:
In bijlage 3 staat een nadere uitwerking van deze categorieën individuele begeleiding.
Begeleiding zintuiglijk gehandicapten
Over de begeleiding aan mensen met een zintuiglijke handicap (ZG) heeft de VNG landelijke afspraken gemaakt met aanbieders en deze vastgelegd in de vorm van een landelijke raamovereenkomst. Deze raamovereenkomst beschrijft de rechten en plichten tussen de gemeenten en aanbieders. Binnen de kaders van deze raamovereenkomst kunnen regionale samenwerkingsverbanden van gemeenten of individuele gemeenten de ondersteuning ‘afroepen’ overeenkomstig de in de overeenkomst gestelde voorwaarden.
Artikel 4.9 Omvang en normering
De omvang en aard van Individuele begeleiding wordt afgestemd op de situatie van de cliënt.
Bij de verstrekking in natura wordt de individuele begeleiding geïndiceerd in een of meerdere resultaten, conform afspraken in het contract met aanbieders en de SLA’s. Hoe het resultaat wordt bereikt en wat hiervoor van de kant van de aanbieder wordt ingezet, komen de cliënt en aanbieder samen overeen. De afspraken hierover worden vastgelegd in een ondersteuningsplan dat door beide partijen wordt ondertekend en dat bij de SDD wordt aangeleverd. Bij het formuleren van de te bereiken resultaten wordt aangesloten bij de domeinen van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). De te bereiken resultaten op de verschillende domeinen zijn genoemd in bijlage 3.
Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd, die gerelateerd is aan de noodzakelijke individuele begeleiding en de daarmee te behalen resultaten. De normering is terug te vinden in bijlage 3 van deze beleidsregels.
In bijzondere situaties, die een sterk ontregelend effect hebben op de cliënt en die vragen om een tijdelijke verhoogde inzet of professionaliteit van ondersteuning die de bandbreedte van het arrangement overstijgt, kan een opslag worden verstrekt. De opslag kan worden verstrekt bij individuele begeleiding 1, 2 of 3. De SDD bepaalt of een opslag wordt verstrekt.
Tijdelijke opslag op basis van omstandigheden
Een tijdelijke opslag op basis van de omstandigheden van de cliënt kan aan de orde zijn:
Bij de overgang van intramuraal naar extramuraal: de opslag wordt dan verstrekt voor de tijdelijke extra ondersteuning die nodig is bij het regelen van allerhande praktische zaken bij de overgang naar zelfstandig wonen en – nog belangrijker – het voorkomen van psychische ontregeling / terugval als gevolg van overgang naar zelfstandigheid. Hieronder valt ook de overgang van de kliniek naar de maatwerkvoorziening IB.
Een structurele of tijdelijke opslag op basis van het gedrag van de cliënt kan aan de orde zijn indien de cliënt ondersteuningsmijdend gedrag vertoont. Dit wil zeggen dat een klant die valt onder de doelgroep van de Wmo 2015 én voor wie ondersteuning op grond van de Wmo 2015 noodzakelijk is, afziet van een ondersteuningsvraag of de bestaande ondersteuning op grond van de Wmo 2015 wil stopzetten.
Artikel 4.11 Individuele begeleiding 4
Individuele begeleiding 4 (IB4) is een maatwerkvoorziening met een eigen specifieke doelgroep. Voor IB 4 kunnen jongeren en jongadolescenten in aanmerking komen die vanuit de Jeugdwet zeer intensieve begeleiding nodig hebben om de stap naar zelfstandigheid te maken. IB 4 kan uitsluitend worden geboden indien aan de volgende criteria wordt voldaan:
Onder een geclusterde woonsetting wordt een kleinschalige woonomgeving(1) verstaan:
(1) De Drechtsteden streven naar maximale inclusie en extramuralisering, en bijgevolg kleinschalige losstaande wooncomplexen verdeeld over verschillende wijken. Concentratie van personen uit dezelfde of vergelijkbare doelgroepen in wijken of wooncomplexen is in dat perspectief onwenselijk, zeker voor de IB4 doelgroep die binnen 3 jaar geacht wordt een vervolgstap naar grotere zelfstandigheid te maken. Het genoemde aantal is een richtgetal om te voorkomen dat inclusie en extramuralisering niet worden gerealiseerd. In overleg met de aanbieders wordt in de praktijk onderzocht wat in dit perspectief een reëel exploitabel maximum volume is.
Artikel 4.12 Afbakening Hulp bij het Huishouden en begeleiding
Bij huishoudelijke ondersteuning gaat het om het overnemen van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken. Wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren maar iemand anders moet toezien/stimuleren en de hulpverlener moet tijdens het uitvoeren van deze huishoudelijke taken aanwezig zijn, dan behoort deze ondersteuning tot de huishoudelijke ondersteuning. Dit ook wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel of soms niet zelf kan uitvoeren. Als de hulp bij de regie/structuur van het huishouden zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van deze huishoudelijke taken, waarna de cliënt die taken zelf uitvoert, dan kan deze hulp een aanspraak zijn op begeleiding.
Artikel 4.13 Afbakening begeleiding individueel – begeleiding groep
Of de cliënt is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding groep wordt bepaald door wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding groep is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde resultaat wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Maar wanneer de hulpvraag gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm. Ook als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding groep, kan begeleiding individueel worden geïndiceerd. Het gaat dan om personen voor wie op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep geboden door een instelling, zoals infectiegevaar of dusdanige gedragsproblemen dat het niet wenselijk is om deze persoon in een groep te plaatsen. Een combinatie van begeleiding groep en begeleiding individueel is mogelijk.
Paragraaf 4.3 Het hebben van een dagstructuur
Artikel 4.14 Omschrijving resultaat
Het bieden van dagstructuur wordt verleend in de vorm van begeleiding groep, ook wel dagbesteding genoemd. Dagbesteding betreft een professioneel begeleide structurele dagactiviteit met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving en – waar mogelijk – perspectief op verbetering van zijn huidige situatie verleent.
Dagbesteding wordt bij voorkeur niet in de woon/verblijfssituatie geboden. Daarmee wordt de mogelijkheid nadrukkelijk niet uitgesloten.
Artikel 4.15 Beoordelingskader
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 3.2 genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 3.8 e.v.).
De maatwerkvoorziening ten behoeve van het hebben van dagstructuur kan bestaan uit dagbesteding. Er zijn vijf categorieën dagbesteding die kunnen worden ingezet:
Belevingsgerichte dagbesteding is gericht op stabilisatie van de beperking, (progressief) ziektebeeld en het behoud van autonomie en ondersteunt cliënten als zij vanwege beperkingen (nog) niet in staat zijn om hun dagen goed te structureren en/of een zinvolle invulling van hun dagen te geven. Belevingsgerichte dagbesteding heeft het doel om cliënten te begeleiden bij het structuur geven aan de dag en een zinvolle invulling hiervan. De activiteiten vinden plaats in groepsverband en hebben geen arbeidsmatig karakter. Daarnaast is de dagbesteding gericht op:
Belevingsgericht intensief (BLi)
Bij de belevingsgerichte dagbesteding is er een zware, intensieve variant. Deze intensieve variant is enkel aan de orde indien de cliënt in aanmerking komt voor belevingsgerichte dagbesteding (zie criteria boven) en daarnaast voldoet aan een van de volgende criteria:
Arbeidsmatige dagbesteding is een vervangende activiteit voor werk of school, als dit niet op reguliere of aangepaste wijze, zoals aangepast (speciaal) onderwijs of via al dan niet gesubsidieerde arbeid op basis van de participatiewet, kan worden gerealiseerd. Arbeidsmatige dagbesteding is een vorm van werken met professionele begeleiding voor cliënten met een beperkt ontwikkelingspotentieel, dat (zeer waarschijnlijk) niet gaat leiden tot (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk . De activiteiten die gedaan worden, zijn vergelijkbaar met werk.
Onder dagbesteding wordt hier niet verstaan een welzijnsactiviteit als zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.
De dagbesteding is gericht op:
het aanleren van vaardigheden ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie d.m.v. arbeidsmatige activiteiten. De inzet is gericht op maximaal haalbare persoonlijke ontwikkeling door activerende activiteiten, maar (zeer waarschijnlijk) geen zicht op doorstroom naar (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk, en
Bij de arbeidsmatige dagbesteding is er een zware, intensieve variant. Deze intensieve variant is enkel aan de orde indien de cliënt in aanmerking komt voor arbeidsmatige dagbesteding (zie criteria boven) en daarnaast voldoet aan een van de volgende criteria:
Ontwikkelingsgerichte dagbesteding is een vorm van werken met professionele begeleiding, biedt structuur en invulling van de dag en is een manier om de kans op een 'gewone' baan te vergroten. Deze dagbesteding is bedoeld voor cliënten die ontwikkelpotentieel hebben, momenteel nog niet zelfstandig kunnen werken, maar dit met hulp (deels) wel kunnen en die kunnen leren in de toekomst wel (deels) in een gewone baan te werken. De ontwikkelingsgerichte dagbesteding is gericht op het lange(re) termijn ontwikkelpotentieel van cliënt en gericht op uitstroom binnen 3 jaar uit de maatwerkvoorziening naar een vervolgplaats (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk. Waar nodig is deze dagbesteding ondersteunend aan behandeling en gericht op herstel. Daarnaast is de dagbesteding gericht op:
Ontwikkelingsgerichte dagbesteding is tijdelijk voor de duur van maximaal 3 jaar. Bij twijfel tussen deze dagbesteding en arbeidsmatige dagbesteding is de voorkeur van de cliënt leidend. Wel wordt dan de indicatie dagbesteding voor een half jaar verstrekt en na deze periode getoetst of de cliënt inderdaad in de juiste categorie geplaatst is. Na dat half jaar wordt beoordeeld of er sprake is van enige vooruitgang. Zo nodig wordt een arbeidsdeskundig (onafhankelijk) advies ingewonnen.
Artikel 4.17 Bepalen categorie en omvang dagbesteding
De categorie dagbesteding wordt bepaald aan de hand van de volgende uitgangspunten:
De omvang van de dagbesteding wordt vastgesteld in klassen in termen van dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal vier aaneengesloten uren. De klassen voor dagbesteding zijn als volgt:
Bij dagbesteding worden naast de omvang ook resultaten geformuleerd die met de dagbesteding bereikt moeten worden. Bij het formuleren van de te bereiken resultaten wordt aangesloten bij de domeinen van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). De te bereiken resultaten op de verschillende domeinen zijn genoemd in bijlage 4.
Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd, die gerelateerd is aan de noodzakelijke individuele begeleiding en de daarmee te behalen resultaten. De normering is terug te vinden in bijlage 3 van deze beleidsregels.
De cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor vervoer van en naar de dagbesteding als de cliënt onvoldoende zelfredzaam is bij het vervoer. De cliënt wordt separaat in aanmerking gebracht voor het vervoer.
Paragraaf 4.4 Ontlasten mantelzorgers
Artikel 4.20 Omschrijving resultaat
De wet geeft de gemeenten de verantwoordelijkheid voor het (aan)bieden van kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger (maar ook van huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren). Die ontlasting kan in bepaalde gevallen ook worden gerealiseerd door het inzetten van begeleiding individueel of begeleiding groep.
Het zwaartepunt ligt bij kortdurend verblijf vooral op het logeren elders met als doel het overnemen van het permanent toezicht op de cliënt ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorg. Het kortdurend verblijf is dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben.
Artikel 4.21 Kortdurend verblijf
De maatwerkvoorziening ten behoeve van het ontlasten van mantelzorgers kan bestaan uit kortdurend verblijf in een instelling. Kortdurend verblijf is dus uitsluitend bedoeld ter ontlasting van mantelzorgers. Het doel van kortdurend verblijf is dat de mantelzorger duurzaam inzetbaar blijft. De toets is dus of de mantelzorger inderdaad ontlast wordt en of het tijdelijk overnemen van de ondersteuning leidt tot duurzame inzet van de betreffende mantelzorger. Bij het beoordelen of kortdurend verblijf aan de orde is, moet onder meer worden beoordeeld of de cliënt is aangewezen op verblijf, of respijtzorg zonder verblijf een mogelijkheid is en of algemene voorzieningen, en voorliggende voorzieningen soelaas bieden.
Artikel 4.22 Beoordelingskader
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 3.2 genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 3.8 e.v.).
De cliënt komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:
toezicht die geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de inwoner kan worden voorkomen.
Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit.
Het toezicht kan gericht zijn op:
Het gaat hier vooral om cliënten met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap. Actieve observatie van de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren. Voorbeelden zijn ouderen met dementie die willen opstaan en vergeten zijn dat ze niet meer mobiel zijn, mensen met niet goed instelbare epilepsie met een risico op een status epilepticus, verzekerden met ernstige hart- en/of longaandoeningen waarbij zuurstoftekort dreigt, en mensen met ernstige slikstoornissen en verslikrisico.
Het gaat hier bijvoorbeeld om cliënten met regieverlies (VG, PG, Psy) die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en structuur bieden (bij cliënten met een verstandelijke beperking en/of met ASS autisme spectrum stoornis) om dagelijks voorkomende en door cliënt niet goed begrepen situaties uit te leggen/te verduidelijken zodat cliënt hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om problemen op te lossen. Er zijn dan zowel beperkingen in de sociale redzaamheid als stoornissen in de psychosociale functies (geheugen en denken, concentratie, perceptie van de omgeving en motivatie) of angststoornissen. Het kan ook gaan om cliënten die vanwege hun lichamelijke handicap zware fysieke beperkingen hebben die niet met hulpmiddelen te compenseren zijn. Zij hebben frequente hulp en begeleiding nodig bij het uitvoeren van allerlei dagelijkse activiteiten en zijn zelf niet (meer) in staat om hulp in te roepen.
Het gaat hier om cliënten met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internaliserend (naar binnen gericht) probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een cliënt die zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag zal gaan vertonen (woede uitbarstingen, frustratie) als er niet steeds hulp bij de communicatie geboden wordt.
De omvang van kortdurend verblijf bedraagt maximaal twee etmalen per week. Het aantal etmalen per week wordt bepaald aan de hand van het aantal etmalen dat de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp verleent, moet worden ontlast. Het aantal dagen dat de zorgaanbieder registreert dient gelijk te zijn aan het aantal nachten dat de cliënt in de instelling verblijft.
Er bestaat de mogelijkheid om etmalen kortdurend verblijf te ‘sparen’ en deze etmalen dan tegelijkertijd in te zetten. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden. Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 104 (52 x 2) bedraagt.
Bij de verstrekking in natura is sprake van een integraal pakket, dus een verblijfscomponent én begeleiding. De verblijfscomponent is een component voor huishoudelijke verzorging, keukenpersoneel, de facilitaire dienst, dagelijkse welzijnsactiviteiten en voedingenhotelmatige kosten.
Het persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van de benodigde etmalen per week. Hierbij wordt het bedrag van het persoonsgebonden budget gebaseerd op de verblijfscomponent én verhoogd indien (aanvullende) begeleiding nodig is.
Artikel 4.24 Vorm van de toekenning
Kortdurend verblijf wordt toegekend in:
Paragraaf 4.5 Normale gebruik van de woning
Artikel 4.25 Omschrijving resultaat
Onder de zelfredzaamheid valt ook ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. De wet bevat geen nadere omschrijving van ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. Daaronder kunnen zowel resultaten vallen die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een gestructureerd huishouden’ geeft geen duidelijkheid over het onderscheid tussen die resultaten. Wel is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse cliënt dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet uiteraard rekening worden gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat de cliënt met bestaande of bekende toekomstige beperkingen rekening moet houden.
Een geschikte woning is een woning waarvan iemand normaal gebruik kan maken. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties of te wel de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Hieronder worden bij voorbeeld verstaan eten, slapen en lichaamsreiniging, het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een kind dat geheel afhankelijk is van zijn verzorger(s).
Het gebruiken van een hobby-, werk of recreatieruimte valt niet onder de elementaire woonfuncties.
Artikel 4.26 Beoordelingskader
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 3.2 genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 3.8 e.v. Daarnaast wordt beoordeeld of de cliënt voldoet aan de specifieke criteria in de Verordening.
De Verordening bevat een aantal specifieke weigeringsgronden ten aanzien van maatwerkvoorzieningen ter compensatie van beperkingen in het normale gebruik van de woning:
• Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden
Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing van een maatwerkvoorziening. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.
Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.
• Specifiek op mensen met beperkingen gericht woongebouw
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek is gericht op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
• Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten
Maatwerkvoorzieningen die betrekking hebben op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten worden niet verstrekt, tenzij het gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen, verbrede toegangsdeuren, vlonders en een opstelplaats voor de rolstoel/scootmobiel.
De cliënt moet zijn hoofdverblijf hebben in de woning ten behoeve waarvan de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd. Een uitzondering hierop geldt voor het bezoekbaar maken (zie artikel 4.52).
• Aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud
Indien de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud, bestaat er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Een uitzondering geldt voor cliënten met Astma/COPD bij wie als gevolg daarvan door een medisch deskundige (bijv. arts of longverpleegkundige) een allergie voor huisstofmijt is vastgesteld. De woningsanering beperkt zich over het algemeen tot de woonruimten die het meeste gebruikt worden. Doorgaans betreft het dan alleen de woonkamer en/of slaapkamer. Wanneer het te vervangen artikel is afgeschreven (veelal na circa 8 jaar) wordt er geen voorziening verstrekt. Van sanering van meer woonruimten kan sprake zijn, op advies van een (kinder-)arts bij kinderen van 1 tot 4 jaar.
Een tweede uitzondering betreft woningsaneringen in verband met rolstoelgebruik en gebruik tillift. Het Drechtstedenbestuur kan – na enige tijd – onder voorwaarden en rekening houdend met de afschrijftermijn van de te vervangen vloerbedekking (veelal circa 8 jaar) tot sanering besluiten.
• Verhuizing naar beschikbare, meest geschikte woning
De cliënt moet verhuizen naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning. Doet de cliënt dat niet, dan bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het Drechtstedenbestuur.
• Renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd
Er bestaat geen aanspraak op een woonvoorziening indien de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.
Artikel 4.27 Woonvoorzieningen
Het gaat bij maatwerkvoorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning meestal om woonvoorzieningen. Wij onderscheiden in ieder geval de volgende woonvoorzieningen:
Dit zijn voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel).
Dit zijn bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen; vaak zijn het nagelvaste voorzieningen, bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of een ophoging van de tegels bij de voordeur.
Iedere woonvoorziening waarvan de kosten lager zijn dan € 750,-- wordt bij verstrekking in natura in principe in eigendom geleverd. Elke woonvoorziening waarvan de kosten € 750,-- of hoger zijn, wordt in principe in bruikleen geleverd.
Bij de noodzaak voor een woonvoorziening wordt eerst beoordeeld of het resultaat wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is door een andere oplossingen, zoals verhuizen. Is er geen andere oplossing, dan wordt beoordeeld of het veranderen van de indeling van de woning soelaas biedt. Als een inpandige aanpassing mogelijk is, zal het Drechtstedenbestuur allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Vervolgens wordt bepaald op basis van concrete mogelijkheden en financieel-economische argumenten of een herbruikbare losse woonunit kan worden geplaatst. Hierbij is aandacht voor de omgevingsvergunning.
Ten slotte beoordeelt het Drechtstedenbestuur of het resultaat wonen in een geschikt huis te bereiken is doordat er een aanbouw wordt geplaatst. In de beoordeling neemt het Drechtstedenbestuur mee of de aanbouw kan worden hergebruikt en of met herstel in de oorspronkelijke staat rekening moet worden gehouden.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het Drechtstedenbestuur altijd eerst met een programma van eisen, waarmee meerdere offertes kunnen worden opgevraagd.
Artikel 4.28 Afweging: aanpassen of verhuizen
Het Drechtstedenbestuur kan het primaat van verhuizen toepassen. Bij de afweging of het primaat kan worden toegepast of dat aanpassing van de huidige woning moet plaatsvinden, zullen alle relevante aspecten worden meegewogen. Die aspecten zijn de financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt, de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de cliënt en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Aan het besluit tot toepassing van het primaat van verhuizen ligt een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten ten grondslag.
Een verhuizing en de kosten daarvan worden in beginsel algemeen gebruikelijk geacht. Volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven. Dat is gemiddeld (afgerond) één keer in de tien jaar. Het verhuizen behoort voor een ieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven te maken met verhuiskosten..
Artikel 4.30 Vorm van de toekenning
Een woonvoorziening wordt door het Drechtstedenbestuur toegekend in:
- de vorm van een persoonsgebonden budget
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de woonvoorziening die in natura zou zijn verstrekt als uitgangspunt genomen bij het bepalen van het bedrag en rekening houdend met de afschrijftermijn.
Paragraaf 4.6 Verplaatsen in en om de woning
Artikel 4.31 Omschrijving resultaat
Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.
Het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Bovendien moet het gaan om cliënten die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Cliënten die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben, komen niet in aanmerking voor een rolstoel. Daarbij valt te denken aan cliënten die de rolstoel alleen nodig hebben tijdens een dagje uit of een middagje winkelen.
Artikel 4.32 Beoordelingskader
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 3.2 genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 3.8 e.v.). Daarnaast wordt beoordeeld of de cliënt voldoet aan de specifieke criteria in de Verordening.
Het gaat bij de maatwerkvoorziening ten behoeve van het zich verplaatsen in en om de woning meestal om een rolstoel. Onder het begrip 'rolstoel' valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder een handbewogen rolstoel kan ook een duwwandelwagen worden verstaan. Ook individuele aanpassingen, accessoires, onderhoud en reparatie aan rolstoelen en verzekering van rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking voor zover zij noodzakelijk zijn. Het Drechtstedenbestuur verstrekt geen vergoeding voor het opladen van de accu van een elektrische rolstoel. Er zijn andere mogelijkheden om deze kosten gecompenseerd te krijgen, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand.
Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend. Het Drechtstedenbestuur vergoedt de kosten van rolstoeltraining indien de (medisch) adviseur aangeeft dat hiervoor een noodzaak bestaat. Het Drechtstedenbestuur heeft met de rolstoelleveranciers afspraken gemaakt dat tijdens het leveren van een rolstoel duidelijke instructies worden gegeven en een serviceboekje wordt verstrekt. Het Drechtstedenbestuur heeft met de rolstoelleveranciers ook afspraken gemaakt over (ver-)huur van rolstoelen voor dagelijks gebruik in en om de woning.
Artikel 4.34 Vorm van de toekenning
Een rolstoel wordt toegekend in:
Bij verstrekking in natura vallen alle noodzakelijke kosten onder de verstrekking.
- de vorm van een persoonsgebonden budget
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die in natura zou zijn verstrekt als uitgangspunt genomen bij het bepalen van het bedrag en rekening houdend met de afschrijftermijn.
Paragraaf 4.7 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 4.35 Omschrijving resultaat
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 25 kilometer rond het hoofdverblijf. Dit is het vervoersgebied. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. In afstand, maar ook in systematiek sluit het Drechtstedenbestuur zo veel mogelijk aan bij het bovenregionale vervoer.
Het collectief vervoersysteem heeft prioriteit, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget kan worden beperkt. Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt.
Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder beperkingen, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Ook is het aantal kilometers dat voor vergoeding in aanmerking komt, gemaximeerd op 2000 per kalenderjaar.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) is er geen noodzaak te compenseren, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Artikel 4.36 Beoordelingskader
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 3.2 genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 3.8 e.v.). Daarnaast wordt beoordeeld of de cliënt voldoet aan de specifieke criteria in de Verordening.
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.
Aanvullende vervoersvoorziening
Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
Artikel 4.37 Vervoersvoorziening
Het gaat bij maatwerkvoorzieningen ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel om vervoersvoorzieningen. Bij de vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de cliënt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.
Bij het bepalen welke individuele vervoersvoorziening voldoende compenserend is, wordt de verstrekking van andere voorzieningen mee beoordeeld en worden zo mogelijk aanvullende afspraken met de cliënt gemaakt. Als de cliënt bijvoorbeeld de beschikking heeft over een scootmobiel, kan het maximum aantal te vergoeden kilometers voor het collectief vraagafhankelijk vervoer worden verlaagd.
Indien collectief vraagafhankelijk vervoer niet of niet alleen voldoende compenserend is voor het oplossen van het probleem of er zijn andere redenen om af te wijken, zal het Drechtstedenbestuur compenseren met een individuele voorziening door middel van een bijdrage in de kosten van individueel vervoer, een autoaanpassing – in zeer incidentele gevallen - of een gesloten of open buitenwagen (scootmobiel).
Hieronder volgt een, niet limitatief, overzicht van mogelijke vervoersvoorzieningen.
Artikel 4.38 Collectief vervoer
We verstaan onder medische begeleiding: hulp of begeleiding die tijdens de rit door de chauffeur niet kan worden geboden. Er moet sprake zijn van:
medische noodzaak waardoor er behoefte is aan toezicht onderweg
De noodzaak van begeleiding tijdens de rit ligt vervat in het feit dat er een medische oorzaak is waardoor de cliënt de regie kwijt kan raken. In verband met bijvoorbeeld gedragsproblemen kan niet zonder toezicht worden gereisd, omdat extra aandacht is vereist van iemand met enig overwicht. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld dementie) of mensen met gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen.
Als medische begeleiding is geïndiceerd, kan niet zonder begeleider worden gereisd. Daarom wordt ervan uitgegaan dat wanneer iemand daarom vraagt, dit ook echt noodzakelijk is. Een medisch noodzakelijke begeleider reist gratis. Indien de medische begeleider om de cliënt te begeleiden eerst naar het adres van cliënt moet reizen en na afloop weer terug, kan aanvullend een persoonsgebonden budget worden verleend. De hoogte van deze vergoeding is geregeld in het Besluit.
Sinds 1 januari 2011 mag er in het collectief vraagafhankelijk vervoer één begeleider per pashouder mee. Met de aanbieder(s) van het vervoerssysteem heeft het Drechtstedenbestuur eveneens afspraken gemaakt over de voorwaarden en het bijhouden en verrekenen van kilometers en kosten waaronder deze begeleider mee kan. Deze (sociale) begeleider reist tegen hetzelfde tarief als de cliënt.
Voor kinderen met een verplaatsingsbehoefte worden normale (kinder) driewielers als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen niet voor vergoeding in aanmerking. Alle driewielfietsen in bijzondere uitvoering voor kinderen komen in principe wel voor vergoeding in aanmerking. Bijzondere fietsen worden toegekend voor zover deze medisch noodzakelijk zijn voor verplaatsingen in de zeer directe omgeving van de woning. Bijzondere fietsen worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Het verstrekken van een scootmobiel is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de cliënt beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de scootmobiel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de scootmobiel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de scootmobiel wordt verstrekt.
Artikel 4.41 Aankoppelfiets/handbike
Het verstrekken van een aankoppelfiets/handbike is aan de orde indien wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
de cliënt beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de handbike in het dagelijks verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de handbike te worden getoetst. Bij twijfel kunnen vooraf (enkele) rijvaardigheidslessen worden gegeven alvorens de handbike wordt verstrekt.
Het verstrekken van een rolstoelscooter (pendel) is alleen aan de orde indien blijkt dat dit noodzakelijk is en de goedkoopst passende voorziening. Daarnaast moet worden voldaan aan de voorwaarden die gelden voor een scootmobiel (zie artikel 4.40). Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een rolstoelscooter te verstrekken. Andere oplossingen zullen veelal goedkoper zijn.
Artikel 4.43 Gesloten buitenwagen
Het verstrekken van een gesloten buitenwagen is alleen aan de orde indien blijkt dat dit noodzakelijk is en de goedkoopst passende voorziening. Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een gesloten buitenwagen of een persoonsgebonden budget hiervoor te verstrekken. Andere oplossingen zullen veelal goedkoper zijn.
Een cliënt kan voor een training voor het gebruik van een scootmobiel, een aankoppelfiets/handbike, een rolstoelscooter of een gesloten buitenwagen in aanmerking komen, indien hij zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende individuele vervoersvoorziening. De training bestaat uit maximaal 5 lessen en wordt afgesloten met een rijvaardigheidstest.
De training voor het gebruik wordt verstrekt via één van de gecontracteerde leveranciers of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De rijvaardigheidstest wordt afgenomen door de leverancier en/of een allround consulent. Pas nadat de rijvaardigheidstest voldoende is afgelegd, volgt verstrekking van de voorziening.
Artikel 4.45 Vergoeding vervoerskosten
Het persoonsgebonden budget voor de kosten van een eigen of bruikleen auto of van een taxi of rolstoeltaxi dient ter dekking van de werkelijke kosten tot een vastgesteld maximum per jaar.
Een autoaanpassing is alleen aan de orde indien deze noodzakelijk is en de goedkoopst passende voorziening. Gelet hierop zal het in de praktijk slechts in incidentele gevallen nodig zijn om een auto aan te passen of hiervoor een persoonsgebonden budget te verstrekken. Andere oplossingen zullen veelal goedkoper zijn. Voor onderhoud, reparatie en verzekering van autoaanpassingen wordt een overeenkomst ‘op maat’ gesloten.
Overige kosten, zoals kosten voor het opladen van een accu, rijlessen, een autoverzekering, een gehandicaptenparkeerkaart of een gehandicaptenparkeerplaats, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 4.47 Vorm van de toekenning
Een individuele vervoersvoorziening wordt toegekend in:
Artikel 4.48 Vervoersbehoefte cliënt
Het Drechtstedenbestuur houdt bij het bepalen van de vervoersbehoefte rekening met de leeftijd van cliënt:
kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken, worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen jonger dan 5 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen;
kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte; deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders. Toch kan er in deze categorie al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten, zodat dan kan worden overwogen een vervoersvergoeding tot de helft van de norm (in kilometers) toe te kennen;
Paragraaf 4.8 Het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij
Artikel 4.49 Omschrijving resultaat
Het gaat bij het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Vaak zal het inzetten van een maatwerkvoorziening zoals begeleiding of vervoersvoorziening ertoe leiden dat de cliënt in voldoende mate actief kan deelnemen aan de maatschappij.
Artikel 4.50 Beoordelingskader
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 3.2 genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 3.8 e.v.).
Een van de maatwerkvoorzieningen die kan bijdragen aan het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij is een sportvoorziening, zoals de sportrolstoel. Het Drechtstedenbestuur verstrekt een sportvoorziening indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
Een sportvoorziening wordt toegekend in:
Indien de cliënt in een Wlz-instelling verblijft, kan het Drechtstedenbestuur bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning die in een van de Drechtsteden ligt. Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan dat de cliënt de woonkamer en een toilet van die woning kan bereiken en gebruiken.
In aanvulling op het bezoekbaar maken van een woning kunnen voor een gehandicapt kind tot 18 jaar, dat in het weekeinde en/of de gebruikelijke schoolvakanties thuis verblijft, tevens de slaapverdieping en de natte cel bezoekbaar en bruikbaar (logeerbaar) worden gemaakt.
Hoofdstuk 5 Natura of persoonsgebonden budget
De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de cliënt een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die de cliënt in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.
Artikel 5.2 Persoonsgebonden budget
De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget.
In de Verordening is een aantal situaties genoemd waarin geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Eén van deze situaties is dat het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Hiervan kan sprake zijn:
Het weigeren van een persoonsgebonden budget kan vanuit het oogpunt van doelmatigheid ook aan de orde zijn bij het verstrekken van voorzieningen aan jonge kinderen of bij progressieve ziektebeelden. Wel bestaat dan de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening in natura.
De cliënt is voor alle maatwerkvoorzieningen een bijdrage in de kosten verschuldigd, met uitzondering van:
Het college kondigt in de beschikking aan dat een bijdrage in de kosten verschuldigd kan zijn. Vaststelling van de hoogte en inning gebeuren door het CAK. De startdatum van de bijdrage is gelijk aan de datum van de aanvang van de ondersteuning. Indien de cliënt langer dan 1 kalendermaand geen gebruik maakt van ondersteuning, is over deze periode geen bijdrage verschuldigd. Maakt de klant niet langer gebruik maakt van ondersteuning, dan wordt de bijdrage stopgezet per einddatum van de ondersteuning.
Hoofdstuk 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het Drechtstedenbestuur moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.
Er bestaat voor het Drechtstedenbestuur geen verplichting tot terugvordering, maar een (discretionaire) bevoegdheid. Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het Drechtstedenbestuur. Die beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de casus.
Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de wet (de cliënt heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt). Er is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.
Terugvordering voorziening in natura
Het Drechtstedenbestuur kan de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen. Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de dagwaarde. Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan een reële afschrijvingsduur.
Aldus besloten in de vergadering van het Drechtstedenbestuur van 5 december 2019,
de secretaris, de voorzitter,
drs. C.H.W.M. Post, Mcm mr. A.W. Kolff
In de wet is, onder andere, geregeld dat mensen die hulp nodig hebben bij het zo zelfstandig mogelijk functioneren in het dagelijks leven, ondersteuning kunnen krijgen van de gemeente. In de Verordening zijn (o.a.) de algemene bepalingen, de vormen van individuele voorzieningen etc. nader uitgewerkt met daaraan gekoppeld de beleidsregels en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (financiële toelichting op de Verordening).
Het protocol Huishoudelijke ondersteuning Drechtsteden, zoals dat gold tot 1 januari 2015 (hierna: protocol) is een bijlage bij de beleidsregels. Het protocol biedt de indicatiesteller handvatten voor het al dan niet stellen van een indicatie.
I.2 Huishoudelijke ondersteuning
I.2.1 Gebruikelijke hulp bij huishoudelijke ondersteuning
Gebruikelijke hulp is ‘de normale’, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Hiermee wordt in de toegangsbeoordeling rekening gehouden. Het uitgangspunt is dat de huisgenoten samen verantwoordelijk zijn voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de gebruikelijke hulp). Gebruikelijke hulp gaat vóór op een maatwerkvoorziening.
Bij gebruikelijke hulp wordt het volgende in aanmerking genomen:
Leeftijd van de huisgenoot. De leeftijd van de huisgenoot is mede bepalend bij het vaststellen van mogelijkheden voor het leveren van gebruikelijke hulp. Van huisgenoten wordt het volgende verwacht:
18 jaar tot en met 22 jaar wordt verwacht dat zij een deel van de huishoudelijke taken overnemen ter grootte van een eenpersoonshuishouden. Hiertoe behoren: het schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken, één kamer, het doen van de was en boodschappen, het verzorgen van de maaltijden, afwassen en opruimen, eventueel begeleiden van jongere gezinsleden. Let op: verschillende onderdelen hebben een hogere vervuilingsgraad wanneer meerdere personen hiervan gebruik maken. Dit valt buiten de taken van de 18 tot en met 22 jarige.
Als er sprake is van gebruikelijke hulp dan gaat dit vóór op huishoudelijke ondersteuning. Is er sprake van dreigende (vastgestelde) overbelasting dan kan maximaal 6 tot 8 weken ondersteuning ingezet worden zodat de huisgenoten in de gelegenheid worden gesteld om zelf naar een structurele oplossing te zoeken. De indicatie stopt na afloop van deze 6 tot 8 weken. Cliënten worden niet benaderd voor een heronderzoek. Dit wordt opgenomen in de beschikking. De beslissing voor deze tijdelijke ondersteuning wordt altijd, na collegiaal overleg met een van de allround consulenten, genomen. Als er, na afloop van deze 6 tot 8 weken ondersteuning, een aanvraag wordt ingediend voor voortzetting van de indicatie dan is een medisch onderzoek naar de belastbaarheid noodzakelijk.
3. Gebrek aan kennis/leerbaarheid
Het feit dat een huisgenoot niet gewoon is de taken uit te voeren of de taken niet kan uitvoeren, omdat hij niet weet hoe dat moet, zijn in beginsel geen redenen voor compensatie op grond van de wet. Wel kan er een tijdelijke indicatie worden gesteld voor maximaal 6 weken voor het aanleren van taken.
Wanneer in redelijkheid kan worden verondersteld dat de huishoudelijke taken niet (meer) aan te leren zijn in verband met een gebrek aan leerbaarheid, dan kan huishoudelijke ondersteuning worden geïndiceerd voor huishoudelijke taken die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.
Fysieke afwezigheid van de huisgenoot geldt in principe niet als reden voor compensatie. Ieder (volwassen) mens wordt geacht een volledige school- of werkweek (inclusief reistijden) te hebben en deze te combineren met zijn huishoudelijke taken. Afwezigheid vanwege school- of arbeidsgerelateerde activiteiten heeft niet tot gevolg dat de persoon deze huishoudelijke taken niet kan doen, maar dat hij de uitvoering van de huishoudelijke taken plant op momenten waarop hij wel thuis is. Ook afwezigheid vanwege overwerk, vrijwilligerswerk, sportactiviteiten etc. leidt niet tot ondersteuning. De verantwoordelijkheid voor het huishouden gaat voor op andere activiteiten. De huisgenoot dient daarom zoveel mogelijk te streven naar een zodanig activiteitenprogramma, dat zijn verantwoordelijkheden thuis daar niet onder lijden.
Een uitzondering geldt voor langdurige afwezigheid (meer dan 6 etmalen), waardoor uitstelbare taken te lang blijven liggen. Echter wordt van de huisgenoot, in die gevallen verwacht, dat hij ernaar streeft deze situatie zo kort mogelijk te laten zijn.
Als er huisgenoten zijn, die gebruikelijke hulp leveren, dan dient de indicatiesteller die huisgenoten, in het kader van het indicatieonderzoek, altijd persoonlijk te horen.
Bij uitval van één van de ouders is de andere ouder verplicht de ondersteuning en zorg voor de kinderen over te nemen. Ook dit wordt gezien als gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat de aanwezigheid (toezicht, ook wel ‘opvang’ genoemd) van een verantwoordelijke ouder of derde persoon en de ‘verzorging’ van het kind conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.
Voor ondersteuning, verzorging en opvang van kinderen geldt als uitgangspunt dat het gebruik van kinderopvang of crèche als algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening redelijk is tot 5 dagen per week. Als dit niet beschikbaar of adequaat is en eventueel andere voorliggende mogelijkheden uitgeput zijn (denk aan mogelijkheden als: regeling voor ondersteuningsverlof, mantelzorg, crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder, indien aanwezig), dan kan er een indicatie zijn voor maximaal 40 uur per week voor een periode van 3 maanden voor oppas en opvang. Structurele opvang van kinderen in het kader van de wet is niet mogelijk. Als degene die de gebruikelijke hulp kan leveren niet beschikbaar is (degene die deze ondersteuning zou moeten leveren is niet aanwezig of heeft zelf beperkingen) dan is huishoudelijke ondersteuning op tijdelijke basis mogelijk als er sprake is:
Wanneer de eigen mogelijkheden reeds maximaal worden gebruikt of afwezig zijn of er is overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan huishoudelijke ondersteuning ca. 3 maanden worden ingezet.
7. Terminale ondersteuning of chronische situaties
Als huisgenoten en mantelzorger(s) zwaar belast worden met ondersteuningstaken door een chronische situatie van degene die zij moeten ondersteunen kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke hulp soepeler worden gehanteerd. Wanneer er aanspraak wordt gedaan op huishoudelijke ondersteuning in verband met een sterk verkorte, bekende levensverwachting kan overleg van de indicatiesteller met de huisarts noodzakelijk zijn.
8. Weekopname, weekenden thuis
Wanneer een kind of partner in de weekenden thuis komt, valt het huishouden onder gebruikelijke hulp van de ouders/partner tenzij deze hier niet toe in staat zijn/is. Voor de huishoudelijke taken waartoe de ouders/partner niet in staat zijn/is, kan een indicatie gegeven worden voor de dagen dat het kind/de partner thuis is bovenop de indicatie die er is voor de thuiswonende ouders/partner.
9. Vakantieperiode niet thuiswonenden
Wanneer een kind of partner voor een vakantieperiode thuis komt, valt het huishouden onder gebruikelijke hulp van de ouders/partner tenzij deze hier niet toe in staat zijn/is. Voor de huishoudelijke taken waartoe de ouders/partner niet in staat zijn/is, kan een indicatie gegeven worden voor de dagen dat het kind/de partner thuis is bovenop de indicatie die er is voor de thuiswonende ouders/partner.
Wanneer een alleenstaande voor een vakantieperiode thuis komt, wordt er, wanneer hier aanleiding toe is, een indicatie gegeven voor de dagen dat de alleenstaande thuis is.
I.2.2 Normering huishoudelijke ondersteuning
Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd. Deze tijdsnormering is afgeleid van hetgeen ontwikkeld is door de Landelijke Vereniging van Indicatie Organen, later CIZ. De normering is gerelateerd aan het op basaal niveau functioneren van het huishouden dat geen overheidsvoorzieningen nodig heeft. Deze normtijden worden standaard gehanteerd. Afhankelijk van de cliëntsituatie is het denkbaar dat er gemotiveerd afgeweken wordt van de normtijden en dat er meer of minder tijd geadviseerd wordt.
De te indiceren activiteiten die onder Huishoudelijke ondersteuning vallen zijn opgesplitst in handelingen om een op het individu gespitste indicatie te kunnen geven die past bij een leefeenheid. De (uiteindelijk te verstrekken) indicatie Huishoudelijke ondersteuning wordt afgerond op veelvoud van 15 minuten (naar boven afgerond)
(kan in Drechtsteden bij goed aanbod vervallen)
Indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is.
(kan in Drechtsteden beperkt worden tot aanwezigheid kinderen en voor cliënten met visuele, manuele en/of psychische beperking)
Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.
I.2.2.3 Licht poetswerk in huis: kamers opruimen
Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20 -30 min.
Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk 1.5 ook overname van licht huishoudelijk werk 1.4 nodig heeft, in de praktijk één klasse boven de klasse voor 1.5 uitkomt. Dus klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/ 1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/ tweepersoons huishouden)
Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.
Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk 1.5 ook overname van licht huishoudelijk werk 1.4 nodig heeft, in de praktijk één klasse boven de klasse voor 1.5 uitkomt. Dus klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/ 1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/ tweepersoons huishouden)
I.2.2.4 Zware huishoudelijke taken
Factoren meer/minder hulp: zie ook onder Licht poetswerk in huis: kamers opruimen'
Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.
I.2.2.5 Verzorging kleding/linnengoed
Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine Centrifugeren, ophangen, afhalen, |
Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.
I.2.2.6 Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen
Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
I.2.2.7 Dagelijkse organisatie van het huishouden
Frequentie 1 x per week klasse 1-2.
I.2.3 Categorieën huishoudelijke ondersteuning
De Huishoudelijke ondersteuning wordt geïndiceerd in één van de drie categorieën, waarbij huishoudelijke ondersteuning zorgstudio alleen bij natura aan de orde kan zijn. Huishoudelijke ondersteuning is bedoeld voor enkel schoonmaakwerk. Huishoudelijke ondersteuning+ komt aan de orde wanneer er meer van een hulp gevraagd wordt dan enkel het schoonmaakwerk. Huishoudelijke ondersteuning + is aan de orde bij ondersteuning van kinderen en problemen met het voeren van de regie. Bij huishoudelijke ondersteuning zorgstudio is sprake van het schoonmaakwerk, inclusief regietaken, én geldt bij kleinschalige woningen.
Alle categorieën kunnen zowel tijdelijk als langdurig worden ingezet.
1. Huishoudelijke ondersteuning
Deze categorie wordt gehanteerd voor cliënten met (uitsluitend) fysieke beperkingen op het gebied van de uitvoering van de huishoudelijke taken.
2. Huishoudelijke ondersteuning+
Deze categorie wordt gehanteerd voor cliënten met beperkingen in de sociale redzaamheid. Mogelijk hebben zij een verminderd/verstoord regelvermogen met betrekking tot het voeren van het huishouden en/of de ondersteuning voor de (kleine) kinderen van de leefeenheid. Het gaat om cliënten waarbij tijdelijk sprake is van een ontregelde huishouding door kennistekort. Zij zijn in staat om hun huishoudelijke taken (weer) zelf uit te voeren, nadat aangeleerd is hoe. Zij krijgen bijvoorbeeld instructie over het omgaan met verzorging van de was, omgaan met het huishoudbudget of ondersteuning bij de opvoeding van kinderen. Het gaat hierbij om kortdurende hulp (maximaal 6 weken). Is intensievere of structurele hulp nodig dan wordt bekeken of de cliënt in aanmerking kan komen voor begeleiding of wordt de cliënt verwezen naar bureau jeugdondersteuning (voor hulp en ondersteuning bij opvoedingsproblemen) en of andere (ondersteuning)instellingen.
Als de cliënt samenwoont met een partner of andere volwassen huisgenoot met beperkingen, dan wordt geadviseerd voor Huishoudelijke ondersteuning als de partner/huisgenoot uitsluitend fysieke beperkingen heeft en de ondersteuningsbehoefte met betrekking tot het voeren van de huishouding kan compenseren. Als de partner/huisgenoot (ook) een verminderd/verstoord regelvermogen heeft en de ondersteuningsbehoefte met betrekking tot het voeren van de huishouding niet kan compenseren, kan Huishoudelijke ondersteuning+ worden geadviseerd.
3.Huishoudelijke ondersteuning zorgstudio
Deze categorie, die alleen geldt bij verstrekking in natura, geldt voor klanten die zelfstandig een kamer huren binnen een verzorgingshuis. Deze groep klanten doet door de versnelde invoering van “scheiden van wonen en zorg” een beroep op de wet. Het gaat hierbij om kleinschalige woningen waarvoor een nieuwe variant huishoudelijke ondersteuning (HO) voor deze woonvormen (Zorgstudio) is ontwikkeld. Deze variant omvat gewone huishoudelijke ondersteuning (‘schoon huis’), inclusief de regietaken.
Het type woning is bepalend voor het vaststellen van de doelgroep. Deze variant betreft de huishoudelijke ondersteuning in de zogenaamde zorgstudio (HOZ). Dit is een eenkamerappartement, al dan niet met eigen sanitair (badkamer en toilet), en/of kitchenette. Appartementen met gescheiden woon- en slaapkamer waarvan de slaapkamer niet met een vaste deur kan worden afgesloten vallen ook onder deze definitie.
De omvang van Huishoudelijke ondersteuning bij een PGB wordt opgebouwd in uren en minuten. Deze opgebouwde tijd wordt naar boven afgerond naar een veelvoud van een kwartier tot een maximum van 40 uur per week.
Bij Huishoudelijke ondersteuning in natura is geen sprake van een urenindicatie maar van een resultaatsafspraak tussen zorgaanbieder en cliënt.
De duur van de indicatie is gerelateerd aan de prognose van de ziekte / stoornissen en de daarmee samenhangende verwachte duur van de beperkingen. Als het gaat om:
Gebruikelijke hulp bij begeleiding
Partners, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Alle begeleiding van de cliënt door een volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende ondersteuningssituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door een volwassen huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.
Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Een kind is aangewezen op begeleiding als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke bijdrage van een ouder aan de begeleiding van een kind wordt gesteld op de omvang van de begeleiding die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel, als er voor dat kind geen grondslag is voor een Wlz-indicatie.
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met het kind is gebruikelijke hulp.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.
Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder meegaat. Hiervoor is geen begeleiding mogelijk. Deze uren worden wel meegewogen in het totaalplaatje als het gaat om de (over)belasting van ouders voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.
Begeleiding naar zwemles: hiervoor is geen begeleiding mogelijk. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.
Begeleiding van het kind tijdens reguliere school- of werkweek van de ouders of tijdens schooltijd van het kind kan als volgt worden vormgegeven.
Begeleiding tijdens kinderopvang
Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden geïndiceerd.
Wanneer kinderen naar school gaan, kan gedurende de schooltijd geen begeleiding worden geïndiceerd die buiten de schooltijd als gebruikelijke hulp wordt beschouwd.
Activiteiten en omvang van de individuele begeleiding
Bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding wordt een aantal uren en/of minuten toegekend dat nodig is om de geformuleerde doelen te bereiken. De omvang van de individuele begeleiding hangt onder andere af van de fase van de begeleiding:
De volgende tabel geeft een grove indicatie van het aantal minuten per week dat voor bepaalde domeinen nodig is. Het betreft hier een richtlijn, waarbij in elk individueel geval moet worden beoordeeld of met de in deze richtlijn genoemde tijdseenheid voldoende compensatie wordt geboden.
Bijlage 3 Individuele begeleiding
De individuele begeleiding is verdeeld in vier productcategorieën, waarbij de aard van de primaire werkzaamheden bepalend is:
Individuele begeleiding 1 (IB 1)
De ondersteuning is erop gericht om door toezicht de feitelijke situatie te monitoren en/of door stimulans ervoor te zorgen dat de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) zelf in staat is de vereiste activiteiten te ondernemen. Waar mogelijk wordt de ondersteuning op termijn afgebouwd.
Individuele begeleiding 2 (IB 2)
De ondersteuning is erop gericht door aanleren en oefenen de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) naar het punt te brengen dat hij deze op een afzienbaar moment zelfstandig kan ondernemen of de cliënt te brengen naar
het voor hem maximaal haalbare niveau. Deze vorm van ondersteuning is altijd eindig en van beperkte duur. Kan kortdurend ook dienen om (ten behoeve van het indicatieproces) een scherper beeld te krijgen van een nieuwe cliënt.
Individuele begeleiding 3 (IB 3)
De ondersteuning is erop gericht om de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) te helpen bij het verrichten van de vereiste activiteiten (samen doen), al dan niet in combinatie met het overnemen van taken en/of het voeren van regie door de professional omdat de cliënt deze niet zelf kan uitvoeren. Deze vorm van ondersteuning is aan de orde in complexe situaties (multiproblematiek) die vragen om intensieve begeleiding.
Individuele begeleiding 4 (IB 4)
De ondersteuning is erop gericht door stimuleren, aanleren en oefenen de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) naar het punt te brengen dat hij zodanig zelfredzaam is, dat hij zelfstandig kan wonen en zo nodig met een lichtere vorm van ondersteuning de regie over zijn leven kan voeren.
Onderstaande tabel geeft aan wat de met individuele begeleiding te bereiken resultaten zijn per domein. Mogelijk kunnen deze resultaten worden bereikt met andere oplossingen, zoals begeleiding groep, eigen kracht, algemene voorzieningen. In die gevallen is individuele begeleiding niet nodig om de resultaten te bereiken. De levensdomeinen "geestelijke gezondheid" en "verslaving" zijn samengenomen, evenals "lichamelijke gezondheid" en "ADL".
Individuele begeleiding 1,2 en 3
Onderstaande tabel geeft aan wat de met dagbesteding te bereiken resultaten zijn per domein. Mogelijk kunnen deze resultaten worden bereikt met andere oplossingen, zoals eigen kracht en algemene voorzieningen. In die gevallen is dagbesteding niet nodig om de resultaten te bereiken.