Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zutphen

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2020)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZutphen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2020)
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2020.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  13. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  14. artikel 2.1.4a, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  15. artikel 2.1.4a, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  16. artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2020nieuwe regeling

16-12-2019

gmb-2019-310252

150463

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2020)

 

De raad van de gemeente Zutphen,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 september 2019 met nummer 150463;

 

gelezen het advies van de Brede Adviesraad Sociaal Domein van 17 oktober 2019 ;

 

overwegende dat:

  • -

    het gewenst is regels te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 over de ondersteuning bij het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

 

  • -

    dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

 

  • -

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

 

  • -

    dat burgers die zelf dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

 

gelet op artikel(en) 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en 3.8, tweede lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de:

 

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2020).

 

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

 

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo 2015;

  • c.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • d.

    CAK: het Centraal Administratie Kantoor, zoals genoemd in artikel 6.1.1., eerste lid van de Wet langdurige zorg;

  • e.

    college: college van burgemeester en wethouders

  • f.

    gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • g.

    gemeente: gemeente Zutphen;

  • h.

    hoofdverblijf: de plaats waar een cliënt de meeste nachten per jaar doorbrengt;

  • i.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • j.

    mantelzorger: iemand die hulp biedt zoals beschreven in artikel 1.1.1 eerste lid van de wet;

  • k.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • l.

    partner: geregistreerd partner, echtgenoot;

  • m.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • n.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • o.

    zorg in natura: een voorziening in de vorm van goederen in bruikleen of in eigendom of als persoonlijke dienstverlening.

 

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

Deze verordening richt zich op personen:

  • a.

    die hun hoofdverblijf hebben in Zutphen; en

  • b.

    die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren;

  • c.

    en daar ondersteuning bij nodig hebben, of

  • d.

    die, al dan niet woonachtig in Zutphen, als mantelzorger ondersteuning aan een inwoner uit Zutphen bieden.

 

Hoofdstuk 2 Toegang

 

 

Artikel 2.1. Melding en Onderzoek

  • 1.

    Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of een hulpvraag kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. Daarnaast wijst het college de cliënt op:

    • a.

      de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning;

    • b.

      de mogelijkheid om binnen zeven dagen na de melding een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van wet te overhandigen. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan.

  • 4.

    Als een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, verschaft de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 5.

    Indien de cliënt en de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend zijn, kan de medewerker in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 6.

    Bij het onderzoek wordt de cliënt geïnformeerd over de keuze tussen een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget en de gevolgen daarvan.

  • 7.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de toegangsbeoordeling als bedoeld in dit hoofdstuk.

 

Artikel 2.2 Inhoud Onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.1, derde lid onder b, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

 

Artikel 2.3 Advisering

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

 

Artikel 2.4 Verslag

  • 1.

    Binnen 6 weken na de aan het college gedane melding verstrekt het college aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger in tweevoud een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het verslag).

  • 2.

    Het verlengen van de onderzoekstermijn kan in overleg (mondeling en/of schriftelijk) met de cliënt. Als cliënt het hier niet mee eens is dan staat het cliënt vrij een aanvraag in te dienen na deze 6 weken.

  • 3.

    De cliënt stuurt binnen 2 weken een door hem ondertekend exemplaar van het onderzoeksverslag aan het college. Met het ondertekenen en het terugsturen van het onderzoeksverslag geeft de cliënt aan akkoord te gaan met de aanvraag van de maatwerkvoorziening en de inhoud van het onderzoeksverslag.

  • 4.

    Als de cliënt vindt dat het onderzoeksverslag niet compleet is, dan kan hij het onderzoeksverslag aanvullen.

  • 5.

    Als de cliënt vindt dat hij in aanmerking komt voor een andere maatwerkvoorziening, dan in het onderzoeksverslag staat vermeld, dan kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende onderzoeksverslag.

 

Artikel 2.5 Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag kan worden ingediend door een door de cliënt ondertekend verslag als bedoeld in artikel 2.4. Het college kan bepalen dat een aanvraag ook digitaal of mondeling kan worden gedaan.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag. Als het college niet binnen twee weken kan beslissen, dan wordt de beslistermijn conform artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht opgeschort. De cliënt krijgt hiervan schriftelijk bericht. Daarbij wordt een zo kort mogelijke termijn genoemd, waarbinnen de cliënt de beschikking tegemoet kan zien.

 

Artikel 2.6 Inhoud beschikking

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    In de beschikking, waarbij een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, staat altijd vermeld of deze als zorg in natura of als een pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura staat in de beschikking altijd vermeld:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      door wie de voorziening wordt geleverd, en

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb staat in de beschikking altijd vermeld:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden gebruikt;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor het besteden van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe tot deze hoogte is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur van de voorziening is;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb wordt verantwoord.

  • 5.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 6.

    Maatwerkvoorzieningen, niet zijnde een dienst, kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt.

 

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

 

 

Artikel 3.1 Algemeen

  • 1.

    Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van Zutphen of voor een specifieke doelgroep, en is rechtstreeks toegankelijk voor mensen die maatschappelijke ondersteuning behoeven en tot de doelgroep van de voorziening behoren.

  • 2.

    De algemene voorziening wordt door een aanbieder conform artikel 1, eerste lid van de wet aangeboden. Een algemene voorziening kan worden ingezet mits deze:

    • a.

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • b.

      door de belanghebbende financieel gedragen kunnen worden;

    • c.

      adequate compensatie biedt.

  • 3.

    Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen.

 

Artikel 3.2 Basisvoorzieningen

De basisvoorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan op eigen initiatieven van burgers en omvatten in elk geval de beschikbaarheid van:

  • a.

    informatie en advies;

  • b.

    versterking van de vrijwillige inzet en informele netwerken;

  • c.

    mantelzorgondersteuning;

  • d.

    activering en participatie;

  • e.

    collectieve ondersteuning.

 

Artikel 3.3 Sociaal Werk

Sociaal werk omvat laagdrempelige, eenmalige of kortdurende ondersteuning bij het oplossen van een vraag of een situatie die niet door de cliënt zelf of met zijn eigen netwerk opgelost kan worden, op de levensdomeinen inkomen, huisvesting, gezinsrelaties, sociaal netwerk en maatschappelijke participatie.

 

Artikel 3.4 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers kunnen jaarlijks in aanmerking komen voor een blijk van waardering.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast over de reikwijdte en aanvraagprocedure van de mantelzorgwaardering.

 

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

 

 

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

  • 1.

    Het college neemt het verslag van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.4 als uitgangspunt bij het beoordelen van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Alle mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek eerst beoordeeld.

  • 3.

    Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en met inachtneming van het beleidsplan op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:

    • a.

      een aanspraak op een adequate andere voorziening op grond van een andere regeling is voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening;

    • b.

      er is sprake van een noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • c.

      er is geen sprake van normale maatschappelijke kosten of van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • d.

      er is geen sprake van voorzienbaarheid, waaronder begrepen kosten die de cliënt reeds voor het indienen van de aanvraag heeft gemaakt;

    • e.

      het college kent in beginsel de goedkoopst adequate voorziening toe;

    • f.

      het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen en de toegang daartoe als bedoeld in dit hoofdstuk.

 

Artikel 4.2 Weigeringsgronden maatwerkvoorziening algemeen

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover voor de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • b.

    als de cliënt een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover;

  • c.

    als de voorziening op therapeutische basis wordt aangevraagd of een therapeutisch doel dient;

  • d.

    voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

  • e.

    voor zover de cliënt met het gebruik maken van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

  • f.

    als de voorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • g.

    als het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór de datum van de beschikking heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • h.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

  • i.

    voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

  • j.

    als de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

  • k.

    als de voorziening een anti-revaliderend karakter heeft, omdat de voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de beperkingen, ondersteuning bij zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie;

  • l.

    als de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Zutphen.

 

 

Artikel 4.3 Aanvullende criteria woonvoorziening

In aanvulling op de criteria zoals genoemd in artikel 4.1 wordt een woonvoorziening enkel en alleen verstrekt onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning moet eerst een programma van eisen worden opgesteld, waarbij minstens twee offertes opgevraagd worden;

  • b.

    de woningeigenaar aan wiens woning een bouwkundige aanpassing wordt getroffen, moet direct na het voltooien van de werkzaamheden in het kader van de bouwkundige aanpassing, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van deze bouwkundige aanpassing, de werkzaamheden bij het college gereed melden;

  • c.

    bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van huisgenoten/ mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door huisgenoten/ mantelzorgers bediend moeten worden;

  • d.

    de woningeigenaar aan wiens woning een bouwkundige aanpassing wordt getroffen die leidt tot een waardestijging van de woning, moet de verkoop van de woning, binnen 5 jaar na gereed melding van de aanpassing, onverwijld bij het college melden.

 

Artikel 4.4 Weigeringsgronden voor een woonvoorziening

In aanvulling op de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 4.2 wordt er geen woonvoorziening verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    voor hotels/ pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

  • c.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • d.

    voor het aanpassen van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex als het wooncomplex specifiek is bestemd voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking;

  • e.

    als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • f.

    als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college daarvoor vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend;

  • g.

    als de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

  • h.

    als de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden, tenzij de te verstrekken bouwkundige of woontechnische aanpassing niet meer dan € 1.000,00 bedraagt.

 

 

Artikel 4.5 Aanvullende criteria Beschermd wonen

In aanvulling op artikel 4.1 geldt dat het college de maatwerkvoorziening beschermd wonen verstrekt overeenkomstig het daartoe vastgestelde beleid, de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning, het geldende (Financieel) Besluit maatschappelijke ondersteuning, de regels over het persoonsgebonden budget in relatie tot beschermd wonen, de regels over bijdrage in de kosten van beschermd wonen en de nadere regels, zoals het bevoegd gezag van de (centrum)gemeente Deventer deze heeft vastgesteld.

 

Artikel 4.6. Aanvullende criteria voor lokaal verplaatsen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1 wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.1 geldt dat het collectief vervoer in natura voorliggend is op het verstrekken van individuele maatwerk vervoersvoorzieningen.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 4.1 hanteert het college bij de verstrekking van een vervoersvoorziening voor sociaal-recreatief vervoer een maximaal reisbereik van 1.500 tot 2000 kilometer per jaar, of een daaraan verbonden mobiliteitsbudget.

 

Hoofdstuk 5 Een persoonsgebonden Budget

 

 

Artikel 5.1 Aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient de cliënt, in aanvulling op wat is opgenomen in artikel 2.5, een budgetplan in te dienen. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      de te treffen maatwerkvoorziening en het beoogde resultaat;

    • b.

      de voorgenomen uitvoering en uitvoerder daarvan;

    • c.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;

    • d.

      de kwalificaties van de uitvoering;

    • e.

      een motivering waarom een persoonsgebonden budget gewenst is.

  • 2.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

 

Artikel 5.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met de artikelen 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Het college kent in aanvulling op de criteria zoals genoemd in artikel 4.1 een persoonsgebonden budget toe als naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:

    • a.

      cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel een door cliënt aangewezen gemachtigde of een door de rechter aangewezen wettelijk vertegenwoordiger, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      is gemotiveerd dat een cliënt een persoonsgebonden budget wenst;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen die met het persoonsgebonden budget betaald moeten worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van het pgb wordt op basis van maatwerk een brede afweging gemaakt, waarin het college, naast de belangen van zowel de cliënt en het sociale netwerk ook de financiële en maatschappelijke belangen afweegt.

  • 4.

    Aanbieders die formele hulp bieden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, in de vorm van een maatwerkvoorziening in pgb, voldoen kwalitatief aan wat daarover is bepaald in de wet en in de meest recente inkoopdocumenten Jeugdhulp, Wmo en MO/BW GGZ, zoals door het college vastgesteld.

 

Artikel 5.3 Afwijzingsgronden persoonsgebonden budget

In aanvulling op artikel 4.2 wordt door het college geen pgb verstrekt:

  • a.

    als in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

  • b.

    als er sprake is van ondersteunen in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet (crisishulp/ crisisopvang/ spoedhulp/ spoedopvang);

  • c.

    voor zover het pgb wordt besteed in het buitenland en de persoon langer dan 13 weken per jaar of een aaneengesloten periode langer dan zes weken daar verblijft, tenzij het college hiervoor vooraf expliciet toestemming heeft gegeven;

  • d.

    voor de inzet van tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • e.

    voor zover dit is bedoeld voor reis- of parkeerkosten in verband met het persoonsgebonden budget;

  • f.

    voor bemiddelings- of administratiekosten, coördinatie of voortgezette diagnostiek (zonder toestemming vooraf);

  • g.

    als op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager dan wel zijn vertegenwoordiger problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb;

  • h.

    aan een gemachtigde of beheerder van het pgb die tevens uitvoerder is van de met het pgb ingekochte ondersteuning.

 

Artikel 5.4 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP). Een ZZP’er moet ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/ werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Aanbieders die formele hulp bieden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, in de vorm van een maatwerkvoorziening in pgb, voldoen kwalitatief aan wat daarover is bepaald in de wet en in de meest recente inkoopdocumenten Jeugdhulp, Wmo en MO/BW GGZ, zoals door het college vastgesteld.

  • 4.

    Informele hulp is:

    • a.

      hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociale netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in het tweede lid;

    • b.

      hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in het tweede lid, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van de cliënt.

 

Artikel 5.5 Hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van een pgb bedraagt voor:

  • 1.

    Formele hulp, zoals bedoeld in artikel 5.4, tweede lid: niet meer dan de kostprijs per uur, dagdeel of etmaal van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura. Het gaat hierbij om formele hulp in de vorm van begeleiding individueel en groep, vervoer van en naar begeleiding groep, huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging, deeltijdverblijf/ logeeropvang/ respijtopvang, wonen/verblijf individueel en groep;

  • 2.

    Informele hulp in de vorm van begeleiding individueel licht, begeleiding groep licht en persoonlijke verzorging: minimaal het minimumloon inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, en maximaal 100% van de in het tweede lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare vergoeding per uur, dagdeel of etmaal. Dit is een all-in bedrag waarbinnen de noodzakelijke kosten en toeslagen zijn gedekt;

  • 3.

    Informele hulp in de vorm van huishoudelijke zorg: minimaal het minimumloon inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en maximaal 60% van het tarief voor huishoudelijke hulp in natura, categorie 1. Dit is een all-in bedrag waarbinnen de noodzakelijke kosten en toeslagen zijn gedekt;

  • 4.

    Vervoer van en naar de dagbesteding: het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdend met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren;

  • 5.

    Taxi- en rolstoeltaxivervoer: op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief;

  • 6.

    Een autoaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • 7.

    Verhuishulp: op basis van de laagste kostprijs van de verhuizing die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente contracteerde verhuizer en rekening houdend met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

  • 8.

    Een vervoershulpmiddel, een (sport)rolstoel of een roerende woonvoorziening: de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, dan wel de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 9.

    Onderhoud en reparatie (zijnde instandhoudingskosten) van een vervoershulpmiddel of een roerende woonvoorziening: een bedrag achteraf en op declaratiebasis. Hiervoor dient de cliënt een onderhoudscontract af te sluiten voor de duur van 7 jaar. Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op maximaal de kosten van een door de gemeente geaccepteerde offerte, rekening houdend met een bedrag voor de WA-verzekering, indien deze verplicht is;

  • 10.

    Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing: voor de berekening van de hoogte van het pgb worden de volgende posten meegenomen:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 2% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor compensatie in aanmerking;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, als dit nodig is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      de prijs van bouwrijpe grond, als dit nodig is en niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd;

    • h.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden;

    • i.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • j.

      de kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • k.

      bouwplaatskosten;

    • l.

      werkvoorbereidings- en uitvoerderskosten;

    • m.

      eventuele constructeurskosten;

    • n.

      notariskosten;

    • o.

      kosten voor aanpassing voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring.

  • 11.

    Als het op basis van het eerste, vierde of vijfde lid vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

 

Hoofdstuk 6 Bijdragen

 

 

Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

    • a.

      de klussendienst, ter hoogte van € 15,00 per uur;

    • b.

      de tuindienst, ter hoogte van € 15,00 per uur;

  • 2.

    Een cliënt met een minimum inkomen betaalt de helft van de bijdrage, als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De in het eerste lid vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van het voorafgaande jaar en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van de consumentenprijsindex (CPI). De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,20.

  • 4.

    Als toepassing is gegeven aan het derde lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

 

Artikel 6.2 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor een pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bij verordening aangewezen maatwerkvoorzieningen zijn:

    • a.

      huishoudelijke zorg type 1 en type 2

    • b.

      persoonlijke verzorging;

    • c.

      begeleiding individueel licht, basis en complex;

    • d.

      begeleiding groep licht, basis, complex, duurzaam en duurzaam intensief;

    • e.

      respijtopvang thuis, basis en hoog;

    • f.

      vervoersvoorzieningen;

    • g.

      woonvoorzieningen.

  • 3.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het maximale maandbedrag voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, zoals vastgelegd in hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 5.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder. De kostprijs van een pgb is gelijk aan de verstrekte pgb

  • 6.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, lid 2, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd.

 

Artikel 6.3 Ritbijdrage vraagafhankelijk en routegebonden vervoer

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet wordt voor gebruik van het vraagafhankelijke vervoer een ritbijdrage gevraagd. Deze ritbijdrage bestaat uit een opstaptarief en een kilometertarief.

  • 2.

    Binnen het vraagafhankelijke vervoer wordt er onderscheid gemaakt in tarieven voor lokaal verplaatsen en bovenlokaal verplaatsen:

    • a.

      Lokaal verplaatsen: Voor vervoer over maximaal 20 kilometer binnen een reisgebied van 20 kilometer vanaf het adres waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, wordt een ritbijdrage gevraagd wordt van € 0,17 per km met een opstaptarief van € 0,95.

    • b.

      Voor het vervoer over een afstand van 20 tot 40 km vanaf het adres waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, wordt een ritbijdrage gevraagd van € 1,80 per km met een opstaptarief van € 0,95.

  • 3.

    De in het tweede lid genoemde tarieven gelden ook voor de sociale begeleider. Een medisch begeleider betaalt geen ritbijdrage.

  • 4.

    Minderjarigen tot 4 jaar reizen gratis mee. Minderjarigen van 4 tot 12 jaar met een Wmo-indicatie krijgen op het totale tarief van de in het tweede lid genoemde ritbijdragen een procentuele korting van 34%

  • 5.

    Voor een vervoerspas wordt een bedrag van € 8,00 in rekening gebracht, ook bij diefstal en verlies.

  • 6.

    Voor het routegebonden vervoer van en naar een geïndiceerde maatwerkvoorziening is het hebben van een vervoerpas niet verplicht.

  • 7.

    Voor het routegebonden vervoer van en naar een geïndiceerde maatwerkvoorziening betaalt de cliënt geen kilometertarief en geen opstaptarief.

 

Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving

 

 

Artikel 7.1 Toezicht

  • 1.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de algemene voorwaarden voor de inkoop Wmo, zoals door het college vastgesteld, en de naleving van rechtmatige uitvoering van de Wmo, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de voorziening.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast over de bevoegdheden van de toezichthouder.

 

Artikel 7.2 Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet is een cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de cliënt niet langer op de voorziening is aangewezen;

    • d.

      de voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • e.

      de cliënt de voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor hij is verstrekt;

    • f.

      de cliënt langer dan 13 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg;

  • 3.

    Als de cliënt een met het pgb aangeschafte voorziening binnen de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt:

    • a.

      wordt de restwaarde van de voorziening verrekend met een nieuw toe te kennen pgb;

    • b.

      wordt bij een eventueel nieuw toe te kennen pgb voor instandhoudingkosten voor de nog niet verstreken termijn verrekend met de nieuw toe te kennen instandhoudingkosten;

    • c.

      wordt, als er geen nieuw pgb wordt toegekend, de restwaarde van de voorziening teruggevorderd.

  • 4.

    Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het recht op een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan een reeds uitbetaald persoonsgebonden budget worden teruggevorderd met terugwerkende kracht tot uiterlijk de datum dat het recht is ingetrokken.

 

Artikel 7.3 Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

  • 1.

    Ingeval het recht op verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening dan wel de geldwaarde van de toegekende voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald.

  • 3.

    Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel herhaalde onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen voor de cliënt treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.

  • 4.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er bij een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a., d. of e. van de wet.

  • 5.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 7.2 tweede lid, onder f.

  • 6.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb verstrekt is schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het vierde of vijfde lid.

 

Hoofdstuk 8 Kwaliteit en Klachten

 

 

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders die formele hulp bieden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, in de vorm van een maatwerkvoorziening in natura of pgb, voldoen kwalitatief aan wat daarover is bepaald in de wet en in de meest recente inkoopdocumenten Jeugdhulp, Wmo en MO/BW GGZ, zoals door het college vastgesteld.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder inbegrepen eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorziening, alsook de bestedingen van een pgb, worden gebruikt of besteed voor het doel waarvoor ze is verstrekt.

 

Artikel 8.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de voorziening stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld als in lid 1, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die voorziening, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, lid 2, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, lid 2, van de wet, tussen degenen aan wie de voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan lid 1, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de voorziening te hanteren die gebaseerd is op het geen gesteld is in lid 2 en lid 3. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in lid 1 hij een overeenkomst aangaat.

 

Artikel 8.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij het verstrekken van een voorziening door een aanbieder. Het college wijst in dit kader een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Een aanbieder meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij het verstrekken van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij het verstrekken van een voorziening.

 

Artikel 8.4 Klachtenregeling en medezeggenschap

  • 1.

    Klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen, als bedoeld in deze verordening, worden overeenkomstig het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht afgehandeld.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten bij alle door hen uitgevoerde voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden, ziet het college toe op het naleven van de klachtregelingen van aanbieders door periodiek overleg met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 4.

    Aanbieders met meer dan tien cliënten moeten een regeling vaststellen voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn voor de door hen ontvangen voorzieningen.

  • 5.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden, ziet het college toe op het naleven van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodiek overleg met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Hoofdstuk 9: Beleidsparticipatie

 

 

Artikel 9.1 Betrekken van inwoners van de gemeente

  • 1.

    Het college stelt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid over maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen over maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt er voor dat inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

 

 

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van het bieden van maatschappelijke ondersteuning, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Artikel 10.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018, zoals vastgesteld bij besluit van 2 juli 2018, wordt ingetrokken.

 

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

 

Artikel 10.4 Overgangsrecht

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een aanvraag die is ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, wordt afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op een bezwaarschrift, gericht tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2018, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

 

Artikel 10.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen 2020.

 

 

 

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Zutphen,

gehouden op: 16 december 2019

De voorzitter, de griffier,