Organisatie | Zutphen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over het verstrekken van subsidie (Algemene subsidieverordening gemeente Zutphen 2019) |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening gemeente Zutphen 2019. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Algemene subsidieverordening gemeente Zutphen 2012.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | Nieuwe regeling | 16-12-2019 | 152278 |
De raad van de gemeente Zutphen,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 november 2019 met nummer 152278;
overwegende, dat het gewenst is regels te stellen over het verstrekken van subsidies;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over het verstrekken van subsidie (Algemene subsidieverordening gemeente Zutphen 2019)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën van steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daar voor in de plaats tredende Europese regelgeving;
egalisatiereserve: het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. De egalisatiereserve wordt gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen;
Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld, waaronder de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 2017/1084), de Landbouw vrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 702/2014) en de Visserij vrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 1388/2014);
Artikel 6 Aanvraag om subsidie
Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:
een voldoende gespecificeerd(e) en toegelicht(e) begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen voor dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
Artikel 10 Weigerings- en terugvorderingsgronden
Onverminderd het bepaalde in de vorige leden, kan het college de subsidie in ieder geval weigeren, als:
niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd, waaronder – onder meer – wordt begrepen het geval dat de aanvrager ook zonder gemeentelijke subsidie over voldoende gelden – hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden – kan beschikken om de activiteiten uit te voeren;
Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
Voor zover dit niet is bepaald in een subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie moet verantwoorden.
Artikel 13 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat direct schriftelijk aan het college.
Artikel 14 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000,- verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling of -verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan vermeld in artikel 4:37, eerste lid van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling of de motivering van de subsidieverleningsbeschikking wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling of –verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de wet voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Artikel 16 Leningen en garanties
Het college kan bepalingen die zijn gesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten voor zover het betreft subsidie waarbij een lening wordt verstrekt of een garantie wordt afgegeven, met uitzondering van de bepalingen van artikel 4 en artikel 10 eerste en tweede lid.
Artikel 18 Wijze van verstrekking en verantwoording subsidies tot en met € 5.000,-
Als bij de subsidieverleningsbeschikking de subsidieontvanger wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht én dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen dertien weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt of een aanvraag om subsidievaststelling is ingediend.
Artikel 19 Verantwoording subsidies tussen € 5.000,- en € 100.000,-
Artikel 20 Verantwoording subsidies van meer dan € 100.000,-
Het college kan de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de gesubsidieerde activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten (tussenrapportage). Dit geldt alleen voor activiteiten die meer dan een (kalender- of boek)jaar in beslag nemen en wordt niet vaker dan één keer per (kalender- of boek)jaar gevraagd.
Artikel 21 Vaststelling subsidie van meer dan € 5.000,-
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet vóór het in de artikelen 19, eerste lid en 20, eerste lid vermelde tijdstip is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.
Het college kan één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 4 en 10, eerste en tweede lid, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van het verstrekken van subsidies, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 23 Intrekking oude regeling
De Algemene subsidieverordening gemeente Zutphen 2012, zoals vastgesteld bij besluit van 22 oktober 2012, wordt ingetrokken.
Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Zutphen,
gehouden op: 16 december 2019.
De voorzitter, de griffier,
Subsidieverstrekking vormt een belangrijk instrument voor de gemeente Zutphen om haar beleid te realiseren. De vorige Algemene subsidieverordening (ASV) was uit 2012 en sinds de vaststelling hiervan zijn de inzichten over subsidies gewijzigd. Zo wil de gemeente meer sturen op maatschappelijke effecten van subsidies. Verder vroegen de (Europese) regels met betrekking tot staatssteun om aanpassing van de ASV. Voldoende redenen om een nieuwe ASV te maken.
De ASV 2019 is een sterk procedureel en technisch stuk en geldt voor alle gemeentelijke subsidies. De ASV is gebaseerd op Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en bevat bevoegdheden van het college ten aanzien van het verlenen en vaststellen van subsidies en de voorwaarden en verplichtingen die daarmee samenhangen. Aansluiting is gezocht bij de modelverordening ASV van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) die in de zomer 2019 verscheen. Op grond van de ASV kan het college subsidieregelingen vaststellen per beleidsterrein.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel is een aantal begripsomschrijvingen opgenomen. Deze omschrijvingen gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze begripsomschrijvingen hoeven dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel vermelde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel vermelde verordeningen op basis waarvan de-minimissteun kan worden verstrekt.
Er is geen omschrijving opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is immers omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegekend om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de ASV van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, onder c. van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Bij subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, onder c. van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, is de ASV niet van toepassing. Overigens kan in incidente gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt, ook buiten deze ASV om subsidie worden verstrekt. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in een subsidieregeling de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dan moet dit eveneens in de subsidieregeling gebeuren.
In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Voor zover het college geen gebruik maakt van deze bevoegdheid is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (zo bepaalt het vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).
Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college kan subsidieplafonds vaststellen, zo bepaalt het eerste lid. De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).
Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:
Artikel 6 Aanvraag om subsidie
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie met gebruikmaking van een vastgesteld aanvraagformulier gedaan moet worden. Een aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden gedaan. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd moeten worden.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d., onder i.). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d., onder ii.). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring moet het college controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of subsidies die per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).
De uiterste aanvraagtermijn is verschoven naar 1 oktober. In de ASV 2012 was dat 1 april maar deze datum bleek voor veel organisaties moeilijk haalbaar. Ook bleek dat in de periode 1 april – 1 oktober er niet veel met de ingekomen aanvragen werd gedaan. Daarnaast worden er sinds 2018 om tot een verdeling van de beschikbare geldmiddelen te komen thematafels georganiseerd. Ook om die reden is het wenselijk en dus nu dus ook mogelijk om de datum naar 1 oktober te verschuiven.
Het college kan overigens ontheffing verlenen de aanvraagtermijnen, als dat nodig is.
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag om subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of subsidies per boekjaar, en andere. In de subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid, zo volgt uit het derde lid.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zesde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 9 Meerjarige subsidie, indexering
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. De termijn van ten hoogste vier jaar houdt verband met de raadsperiode, waar eventueel bij grote subsidieontvangers bij aangesloten kan worden.
Artikel 10 Weigerings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a.).
Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b. in het eerste lid moet het volgende opgemerkt worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b. gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar het oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren van de Europese Commissie voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
De onderdelen a. en c. behoeven geen nadere toelichting. Onderdeel b. geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende gelden uit eigen middelen of uit middelen van derden beschikt.
De onderdelen d., e., f., g. en h. behoeven eveneens geen nadere toelichting. Onderdeel i. geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Onder j. tenslotte is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet geoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de stand still-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a.). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 13 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Onder ‘schriftelijk’ in het eerste lid valt ook ‘digitaal’. In verband met de mogelijke gevolgen volstaat ‘mondeling’ in ieder geval niet.
Artikel 14 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
Wat betreft het tweede en derde lid wordt het scheppen van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 van de Awb (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 van de Awb (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel moet de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.
Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren. Als het college in een subsidieregeling of in een subsidieverleningsbeschikking van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid moet worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college in een subsidieregeling van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
Bij het vierde lid wordt het volgende opgemerkt. In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve moet vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.
Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Artikel 16 Leningen en garanties
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 17 Betaling en bevoorschotting
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 18 Wijze van verstrekking en verantwoording subsidies tot en met € 5.000,-
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000,- is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 13). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Als de subsidieontvanger goed bekend staat zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden (eerste lid, onder a.). In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid, onder b.). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.
Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 19 Verantwoording subsidies tussen € 5.000,- en € 100.000,-
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000,- en € 100.000,- aan het college moeten verantwoorden. Er moet een aanvraag tot vaststelling ingediend worden (eerste lid). Deze aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan en een financieel verslag of jaarrekening (tweede lid). Ingevolge artikel 12 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Over het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt en dat de activiteiten zijn uitgevoerd. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
De uiterste indieningstermijn voor de aanvraag tot vaststelling is verschoven naar 1 mei voor jaarlijkse subsidies of uiterlijk vier maanden na afloop van het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend. In de ASV 2012 was dat 1 april, respectievelijk drie maanden, maar dit tijdstip bleek voor veel organisaties moeilijk haalbaar. 1 mei is een cruciale datum gelet op tijdige vaststelling van de jaarrekening van de gemeente.
Artikel 20 Verantwoording subsidies van meer dan €100.000,-
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie van meer dan € 100.000,- aan het college moeten verantwoorden. Er moet een aanvraag tot vaststelling ingediend worden (eerste lid). Deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan en een financieel verslag of jaarrekening (tweede lid). Ingevolge artikel 12 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Voor het overige geldt wat bij de toelichting bij artikel 19 is opgenomen met een belangrijke aanvulling voor wat betreft de bij de aanvraag over te leggen stukken. Aanvullend wordt gevraagd om een balans van het afgelopen subsidietijdvak en een controleverklaring afgegeven door een accountant.
De uiterste indieningstermijn voor de aanvraag tot vaststelling is verschoven naar 1 mei voor jaarlijkse subsidies of uiterlijk vier maanden na afloop van het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend. In de ASV 2012 was dat 1 april, respectievelijk drie maanden, maar dit tijdstip bleek voor veel organisaties moeilijk haalbaar. 1 mei is een cruciale datum gelet op tijdige vaststelling van de jaarrekening van de gemeente.
Artikel 21 Vaststelling subsidie van meer dan € 5.000,-
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Op grond van dit artikel kan het college één of meer artikelen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van het verstrekken van subsidies, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit kan echter alleen in die gevallen die niet zijn voorzien ten tijde van het vaststellen van de regeling. Wordt een geval onder de hardheidsclausule gebracht, dan heeft dit tot gevolg dat de regeling op dit punt moet worden aangepast. Het geval is immers voorzienbaar geworden.
Deze mogelijkheid bestaat niet bij de artikelen 4 en 10, eerste en tweede lid, omdat het hier gaat om wet- en regelgeving op het gebied van staatsteun, waarvan niet afgeweken kan worden.
Artikel 23 Intrekking oude regeling
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel bevat de gebruikelijke regels van overgangsrecht. Het derde lid gaat over subsidieregelingen die tot stand zijn gekomen onder de ASV 2012. Deze blijven in stand na inwerkingtreding van de ASV 2019 tot het moment van wijziging en intrekking van de betreffende subsidieregeling.