Organisatie | Losser |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand Losser) |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand Losser |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel Draagkracht op grond van inkomen.
artikel 35 van de Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | nieuwe regeling | 10-12-2019 | Zaaknr: 19Z00265 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Losser;
gelet op artikel 35 van de Participatiewet;
overwegende dat het college het noodzakelijk vindt om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet kan worden verstrekt en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen:
In afwijking van het bepaalde onder lid 1 wordt het volledige inkomen voor zover het meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering gebracht bij kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten maar waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, te weten woonkostentoeslag, duurzame gebruiksgoederen en kosten voor woninginrichting.
In beginsel wordt de eenmaal vastgestelde draagkracht niet gewijzigd. Als zich in de loop van de vastgestelde periode ontwikkelingen voordoen, die van zodanig belangrijke aard zijn, dat hieraan niet kan worden voorbijgegaan kan tussentijdse herziening plaatsvinden over het resterende deel van de periode.
Er wordt geen drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 lid 2 van de wet gehanteerd bij de verlening van bijzondere bijstand.
Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor medische kosten en eigen bijdragen die vallen onder de werkingssfeer van de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), omdat deze wetten als een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet) worden beschouwd.
Artikel 13. Duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten
De hoogte van de leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten aan een alleenstaande of gezin zonder kinderen wordt gemaximeerd op 6% van de betreffende bijstandsnorm (inclusief eventuele bijzondere bijstand voor levensonderhoud) inclusief vakantiegeld gedurende 3 jaar (36 maanden).
De hoogte van de leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten aan een alleenstaande ouder of gezin met kinderen wordt gemaximeerd op 6% van de betreffende bijstandsnorm (inclusief eventuele bijzondere bijstand voor levensonderhoud) inclusief vakantiegeld gedurende 4 jaar (48 maanden).
Artikel 14 Tegemoetkoming kinderopvang
De ouder als bedoeld in artikel 1.6 lid 1 onder a Wkkp, die een inkomen heeft van meer dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft recht op de tegemoetkoming kinderopvang, waarop wel eventuele aanwezige draagkracht boven 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering wordt gebracht.
Indien de woonkosten, zowel van een huurwoning als van een eigen woning, meer bedragen dan de maximaal subsidiabele huur dan wordt bij recht op een woonkostentoeslag niet meer bijstand verstrekt dan op basis van de maximaal subsidiabele huur wordt berekend. Bij een huurwoning wordt in dat geval de woonkostentoeslag voor maximaal 1 jaar verleend en wordt gelijktijdig een verhuisplicht opgelegd. Deze periode kan met maximaal 1 jaar worden verlengd als de aanvrager er alles aan heeft gedaan om vervangende woonruimte te krijgen en hierin toch niet is geslaagd.
Artikel 17 Bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar
Een persoon van 18, 19 of 20 jaar kan slechts aanspraak maken op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op de ouders omdat de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet ten gelde kan maken.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 10 december 2019 van het college van burgemeester en wethouders van Losser
de secretaris,
drs. J. van Dam
de burgemeester,
ir. C.A.M. Kroon
In deze beleidsregels is vastgesteld welke regels gelden voor de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand. De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand betreft een maatwerkbeoordeling. Deze maatwerkbeoordeling betekent dat uit de bijzondere individuele omstandigheden, de noodzaak van de kosten moet blijken en dat bij elke aanvraag om bijzondere bijstand een afweging plaatsvindt op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende.
Er kan zowel door bijstandsgerechtigden als niet-bijstandsgerechtigden bijzondere bijstand worden aangevraagd.
De kostensoorten opgenomen in deze beleidsregels zijn niet limitatief. Er kan ook voor andere kosten bijzondere bijstand worden verleend mits aan de voorwaarden voor de verstrekking van bijzondere bijstand wordt voldaan.
Deze beleidsregels scheppen een kader voor de uitoefening van de in artikel 35 lid 1 Participatiewet neergelegde bevoegdheid tot het verstrekken van bijzondere bijstand.
Er zijn een aantal voorwaarden verbonden aan de verlening van bijzondere bijstand. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van deze beleidsregels.
Beoordeling voorliggende voorziening
Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand gelden voorts de algemene voorwaarden die voor het recht op algemene bijstand van toepassing zijn. Een belangrijke algemene voorwaarde is dat geen recht op bijstand bestaat als belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht passend en toereikend te zijn (artikel 15 lid 1 Participatiewet). Een voorliggende voorziening is elke voorziening buiten de Participatiewet waarop de belanghebbende een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Alvorens inhoudelijk een beoordeling voor het recht op bijzondere bijstand plaatsvindt als bedoeld in artikel 35 lid 1 Participatiewet, wordt dan ook beoordeeld of een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn..
Enkele voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn: de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Wet op de huurtoeslag (Wht).
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2: Voorwaarden bijzondere bijstand
De beoordeling van iedere aanvraag bijzondere bijstand vindt plaats aan de hand van de in dit artikel genoemde vragen. Doen de kosten zich daadwerkelijk voor, zijn deze voor aanvrager noodzakelijk en bijzonder en kunnen de kosten niet door belanghebbende zelf betaald worden?
Een belangrijke voorwaarde is ook, dat geen recht op bijstand bestaat als een belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). Het college zal daarom bij iedere aanvraag bijzondere bijstand moeten beoordelen of sprake is van een voorliggende voorziening die, gezien aard en doel, voor belanghebbende passend en toereikend te zijn. Als daar sprake van is, bestaat er geen recht op bijzondere bijstand.
Hoofdregel is ook dat in beginsel geen bijstand wordt verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast (artikel 13 lid 1 g Participatiewet). De kosten die de afbetaling van schulden betreffen, kunnen in het algemeen niet worden aangemerkt als noodzakelijke bestaanskosten.
Artikel 3: De wijze van en het tijdstip van aanvragen
Om te kunnen vaststellen of de kosten noodzakelijk zijn, dient een aanvraag zo spoedig mogelijk, in beginsel vóór dat de kosten worden gemaakt, te worden gedaan of anders uiterlijk binnen een maand nadat de kosten zijn ontstaan.
Alleen in het geval van een eerste aanvraag voor vergoeding kosten bewindvoering kan nog tot 6 maanden na datum uitspraak kantonrechter een aanvraag worden ingediend (lid 5). Dit heeft te maken met het feit dat de door de kantonrechter toegewezen bewindvoerder vaak meer tijd nodig heeft om de situatie van zijn cliënt in beeld te krijgen voordat een eerste aanvraag bewindvoeringskosten wordt gedaan.
Artikel 4: Ingangsdatum periodieke bijzondere bijstand
Soms heeft iemand al langere tijd maandelijks bijzondere kosten zoals bijvoorbeeld bewindvoeringskosten, maar wordt pas later hiervoor een aanvraag gedaan. In dat geval willen wij de aanvraag niet afwijzen op basis van artikel 3 (te late aanvraag), maar de bijzondere bijstand wel toekennen, maar daarbij wel een begrenzing opnemen voor de verstrekking bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. Wij vinden dat wij in deze gevallen de ingangsdatum van de bijzondere bijstand niet kunnen stellen op de datum waarop de kosten zijn ontstaan.
Rekening houdend met het gestelde in artikel 3 van deze beleidsregels, dat iemand nog binnen een maand na het ontstaan van de kosten een aanvraag kan doen, is hier opgenomen dat periodieke bijzondere bijstand kan worden verstrekt maximaal met ingang van de 1e kalendermaand vóórafgaand aan de datum van aanvraag.
Het college kan zelf bepalen welk deel van de middelen van aanvrager bij de vaststelling van de eigen draagkracht in aanmerking wordt genomen. De wetgever heeft het college hiermee de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre belanghebbende zelf kan bijdragen in de kosten.
Bij een inkomen tot 110% van de betreffende bijstandsnorm wordt geen draagkracht aanwezig geacht. Dat betekent dat de bijzondere kosten volledig met bijzondere bijstand kunnen worden vergoed. Bedraagt het inkomen meer dan 110% van de bijstandsnorm, dan wordt het meerinkomen tot de draagkracht van betrokkene gerekend.
In lid 2 is bepaald dat het kostendelersprincipe van toepassing is voor de bepaling van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dat betekent dat bij aanvragers van bijzondere bijstand, die over een inkomen anders dan bijstand beschikken, een beoordeling van de kostendelersnorm dient plaats te vinden, voordat de draagkracht kan worden vastgesteld.
Lid 4: voor kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten waarvoor iemand geacht wordt te reserveren, maar waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, te weten woonkostentoeslag, duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten wordt draagkracht aanwezig geacht vanaf 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Al het inkomen vanaf 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt in mindering gebracht op de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende kosten.
De draagkracht wordt vastgesteld voor een jaar en gaat in op de eerste van de maand waarin bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Als met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt aangevraagd gaat de draagkracht in op de eerste van de maand waarin de kosten zijn gemaakt.
Op grond van artikel 35, lid 2 Participatiewet kan de gemeente een drempelbedrag hanteren. Bij de verlening van bijzondere bijstand wordt in de gemeente Losser geen drempelbedrag toegepast.
Artikel 8: In aanmerking te nemen inkomen
Het college heeft bij de bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht van de belanghebbende. Dit betekent dat het college zelf bepaalt welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. In dit artikel staan hiervoor de regels. Hierbij wordt aangesloten aan de wijze waarop middelen voor het bepalen van recht op algemene bijstand worden meegerekend. Een verstrekte individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag wordt bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen buiten beschouwing gelaten (lid 2). Net zoals bij de algemene bijstand wordt een periodieke ontvangen particuliere oudedagsvoorziening zoals genoemd in artikel 33 lid 5 vrijgelaten (pensioenvrijlating).
Artikel 9: In aanmerking te nemen vermogen
De wijze waarop het in aanmerking te nemen vermogen wordt bepaald staat beschreven in artikel 34 lid 1 en 2 van de Participatiewet.
Voor de algemene bijstand staat in artikel 34 lid 3 ook nog een vermogensgrens genoemd.
De vermogensgrens ligt voor een alleenstaande nu op meer dan € 6.000,- en voor een alleenstaande ouder / echtpaar op meer dan € 12.000,--.
Heeft iemand een vermogen onder deze grens dan staat dit de verstrekking van algemene bijstand niet in de weg en kan aan iemand een uitkering worden verstrekt. Dat vermogen wordt vrijgelaten.
De gemeente heeft de vrijheid om deze vermogensgrens voor de bijzondere bijstand op een ander bedrag vast te stellen. Eén van de voorwaarden voor verstrekking bijzondere bijstand is dat belanghebbende de kosten niet uit eigen middelen kan betalen. In het geval dat een alleenstaande op zijn bank- en spaarrekening een totaal saldo van € 5.000,- heeft staan, zijn wij van mening dat belanghebbende de gevraagde wasmachine zelf kan betalen, temeer omdat iedereen geacht wordt van een inkomen op bijstandsniveau te reserveren, voor bijvoorbeeld de vervanging van deze duurzame gebruiksgoederen. Andere inwoners die niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, dienen voor de vervanging van een wasmachine hun eigen spaarrekening ook aan te spreken.
Tot nu toe was een rekeningsaldo van € 10.000,- voor een alleenstaande ouder nog geen beletsel voor de verstrekking van bijzondere bijstand, mits natuurlijk aan de andere voorwaarden (bijzonder, noodzakelijk) was voldaan.
Daarom stellen wij in lid 2 de vermogensgrens voor bijzondere bijstand lager vast, namelijk op 1,5x de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit komt voor een alleenstaande neer op ca. € 1.500,- en voor een alleenstaande ouder / echtpaar € 2.200,-. Deze vermogenssaldi worden vrijgelaten. Dit betekent dat aan iemand met een in aanmerking te nemen vermogen onder deze vermogensgrens bijzondere bijstand kan worden verstrekt. En dat voor iemand met een vermogen boven deze grens, draagkracht op grond van vermogen bestaat.
In lid 3 wordt gesteld dat het vermogen in één auto met een waarde tot € 3.500,- ook wordt vrijgelaten en dus niet wordt meegeteld bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen vermogen. De waarde van de auto wordt vastgesteld aan de hand van de koerslijst ANWB (via internet). Waarde boven deze € 3.500,- wordt wel meegenomen.
Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor medische kosten die vallen onder de werkingssfeer van de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), omdat deze als voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet) worden beschouwd.
In relatie tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten is de basisverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet de belangrijkste voorliggende voorziening. De kostensoorten die in de basisverzekering zijn opgenomen zijn kosten die zonder meer als noodzakelijk worden beschouwd. Een en ander impliceert dat medische kosten die niet in de basisverzekering zijn opgenomen, strikt genomen niet als noodzakelijk worden beschouwd en niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Overigens is er op het terrein van de ziektekosten nog een aantal voorliggende voorzieningen zoals de Wlz en de Wmo.
Bijzondere bijstand en de basisverzekering
De Participatiewet biedt de mogelijkheid bijzondere bijstand toe te kennen indien de voorliggende voorziening een bepaalde kostensoort niet volledig of maar voor een bepaalde periode vergoedt. De noodzaak van de verstrekking staat hierbij niet ter discussie, maar de overheid heeft, doorgaans om budgettaire redenen, ervoor gekozen de vergoeding te beperken. Er is dan sprake van een eigen bijdrage voor de verzekerde.
Bijzondere bijstand is niet mogelijk wanneer in de voorliggende voorziening het te vergoeden bedrag nadrukkelijk aan een maximum is verbonden. In een dergelijk geval is de overheid van mening dat met dit maximumbedrag de kosten adequaat worden vergoed. De voorliggende voorziening wordt in dat geval als toereikend beschouwd. Voor de meerkosten (eigen bijdragen) is dan ook geen bijzondere bijstand mogelijk.
Naast de van overheidswege gecreëerde voorzieningen waar de burger een beroep op kan doen, heeft de burger de mogelijkheid zich te verzekeren tegen het risico van (hoge) kosten. Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering past hierin. Naast het begrip voorliggende voorziening kent de Participatiewet het begrip: ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid'. De wetgever gaat ervan uit dat de burger van eigen verantwoordelijkheid blijk geeft, door zich te verzekeren tegen normaal gangbare risico's. Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering wordt gezien als een daad van genoegzaam besef. Als de klant daarin tekort schiet, heeft dit gevolgen voor het recht op bijzondere bijstand.
De kosten die in de aanvullende verzekering zijn opgenomen zijn strikt juridisch gezien in het kader van de bijzondere bijstand niet als noodzakelijke medische kosten aan te merken. Vanuit die optiek ligt het dan ook niet op de weg van de gemeente aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken wanneer de vergoedingen in het aanvullende pakket de gemaakte kosten niet volledig dekken.
Als extra service biedt de gemeente Losser de Collectieve Zorgverzekering Minima (gemeentepolis) aan via Menzis, om op die manier zich aanvullend te kunnen verzekeren en daarmee extra dekking te krijgen.
In het pakket van deze collectieve verzekering is een aantal kosten opgenomen die voorheen uit de bijzondere bijstand werden vergoed. Deze verzekering heeft het wenselijk gemaakt de verstrekkingen van de basisverzekering en de bijzondere bijstand af te stemmen. Het is daarom niet meer mogelijk om voor (eigen bijdragen van) medische kosten, die zijn opgenomen in het Garantpakket, bijzondere bijstand te verlenen.
Het uitgangspunt binnen de gemeente Losser is dat de collectieve zorgverzekering via Menzis (gemeentepolis) en de Zvw in het algemeen toereikende voorliggende voorzieningen zijn waar het gaat om de bestrijding van medische kosten. Anders gezegd de gemeente Losser kiest er voor in beginsel geen buitenwettelijk beleid te formuleren waar het gaat om medische kosten.
Uitgangspunt van de zorgverzekering is dat door de zorgtoeslag het stelsel voor iedereen betaalbaar is. Dat betekent dat voor het verplicht eigen risico geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Binnen het meest uitgebreide pakket van de collectieve zorgverzekering met Menzis (Garant 3) is het eigen risico gedekt.
Naast het verplicht eigen risico maakt de Zorgverzekeringswet het mogelijk dat verzekerden kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Als de verzekerde hiervoor kiest moet dit zelf worden opgevangen en wordt voor dit eigen risico geen bijzondere bijstand verstrekt.
Artikel 11: Eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierechten
Indien op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, dient het college de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp aan te nemen. Een toevoeging (van een advocaat) vindt slechts plaats als de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk acht. Het verkrijgen van de toevoeging is het moment waarop de bijzondere kosten voor iemand zijn ontstaan en opgekomen.
In dit artikel is vastgelegd dat aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand. Daarvoor dient wel een bewijs te worden overhandigd om de noodzaak van de rechtsbijstand aan te tonen. Hiervan is ieder geval sprake wanneer een strafzaak, asielzaak of bestuurlijke sanctie speelt. Ook geldt dit bij de gang naar een hogere instantie in een civiele of bestuursrechtelijke zaak.
Lid 3: Wanneer aan een belanghebbende een toevoeging is verleend, is van belang of belanghebbende nog aanspraak maakt op verlaging van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage wordt verlaagd met een bepaald bedrag wanneer een belanghebbende eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket alvorens een advocaat te raadplegen. In beginsel is hiervoor vereist dat het Juridisch Loket belanghebbende in persoon rechtshulp heeft verleend en dit heeft geleid tot een diagnosedocument. Het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand voorziet overigens in uitzonderingen op het systeem dat eerst het Juridisch Loket moet worden geraadpleegd om de eigen bijdrage te verlagen. Bijvoorbeeld als belanghebbende zeer beperkt mobiel is of als belanghebbende op hele, korte termijn gedagvaard is waarbij de tijd ontbreekt om naar het Juridisch Loket te gaan. Voor sommige procedures is verwijzing vanuit het Juridisch Loket niet mogelijk. Hierdoor kan de verlaging van de eigen bijdrage rechtsbijstand in verband met het raadplegen van het Juridisch Loket uiteraard niet worden toegepast. Het is daarom van belang altijd individueel te toetsen van welke eigen bijdrage sprake is.
Artikel 12: Kosten van bewindvoering
Lid 5: Het salaris van de bewindvoerder in het kader van de WSNP is in beginsel lager dan het voor beslag vatbare deel van een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm. De Faillissementswet regelt dat de eigen bijdrage voor de bewindvoering met voorrang uit de boedel moet worden betaald. De belanghebbende moet immers uit zijn inkomen boven de beslagvrije voet dan wel boven het hogere vastgestelde vrij te laten bedrag het (voorschot op het) salaris van de bewindvoerder betalen. Er bestaat dan in beginsel geen recht op bijzondere bijstand. Het kan echter voorkomen dat de rechtbank het salaris van de bewindvoerder hoger heeft vastgesteld dan het bedrag dat uit de boedel kan worden betaald. In dat geval mag de bewindvoerder het gedeelte van zijn salaris dat niet uit de boedel kan worden betaald niet bij belanghebbende in rekening brengen. Om die reden bestaat er in beginsel dan ook geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van het salaris van de bewindvoerder, voor zover dat niet uit de boedel kan worden betaald.
Artikel 13: Duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten
In dit artikel zijn zaken geregeld omtrent de verstrekking van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en voor inrichtingskosten, zoals hoe hoog het te lenen bedrag aan inrichtingskosten voor een woning maximaal kan zijn (lid 3 en 4). Mocht dit bedrag door bijzondere omstandigheden ontoereikend zijn, kan het meerdere om niet worden verstrekt (lid 5).
Artikel 14: Tegemoetkoming kinderopvang
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) regelt onder meer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. De uitbetaling van de kinderopvangtoeslag wordt door de Belastingdienst verzorgd. De gemeente blijft verantwoordelijk voor de aanvullende tegemoetkoming bovenop de kinderopvangtoeslag om de eigen bijdrage, die de uitkeringsgerechtigde is verschuldigd voor de kosten van kinderopvang, geheel of gedeeltelijk te compenseren.
Doelgroepouders als bedoeld in artikel 1.6 van de Wkkp kunnen dus, naast de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst, een gemeentelijke compensatie in de eigen bijdrage van de kosten voor kinderopvang krijgen, als zij een inkomen hebben tot 110% van de voor hun van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze compensatie vindt plaats in de vorm van een tegemoetkoming via de bijzondere bijstand.
De ouders die hiervoor in aanmerking komen zijn diegenen die een (aanvullende) uitkering ontvangen en werken (artikel 1.6 lid 1a Wkkp) of gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (1.6 1c), waardoor kinderopvang noodzakelijk is. Dit geldt ook voor personen die geen uitkering hebben (NUG-gers, niet-uitkeringsgerechtigden, 1.6 1f) maar wel gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of voor inburgeringsplichtigen (1.6 1g) die deelnemen aan een inburgeringscursus waardoor kinderopvang noodzakelijk is. Tot de doelgroep behoren ook nog (jonge) scholieren en/of studenten waarvoor vanwege hun scholing, opleiding kinderopvang nodig is (1.6 1e; 1.6 1j) of personen met een werkloosheidsuitkering of arbeidsongeschiktheidsuitkering voor wie kinderopvang noodzakelijk is in verband met een noodzakelijk geacht traject gericht op arbeidsinschakeling (1.6 1h; 1.6 1i).
Voorwaarde is wel dat de compensatie moet bijdragen aan de re-integratie van de ouder. De compensatie wordt verstrekt als het kind naar een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderopvang gaat. De compensatie moet voor de start van de opvang worden aangevraagd. Te laat aangevraagde kosten komen voor eigen rekening. Daarnaast is het belangrijk dat de kinderopvangtoeslag ook tijdig bij de Belastingdienst wordt aangevraagd.
Lid 2 is opgenomen om werkende ouders die een inkomen hebben van meer dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm verdienen ook nog recht te laten hebben op de tegemoetkoming, waarop wél aanwezige draagkracht in mindering wordt gebracht. Als dit lid niet zou zijn opgenomen, behoort deze ouder niet tot de doelgroep voor de tegemoetkoming en is kans op de armoedeval, wanneer een (groot) deel van het door arbeid verdiende loon besteed moet worden aan het betalen van de eigen bijdrage (kinderopvang).
Incidentele woonkosten zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan. De kosten worden geacht door belanghebbende uit een inkomen ter hoogte van de norm te kunnen worden voldaan, door middel van reserveringen of gespreide betaling achteraf. Verlening van bijzondere bijstand voor incidentele woonkosten is in beginsel eerst aan de orde wanneer belanghebbende vanwege bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren voor betreffende kosten.
Om terugvordering te voorkomen wordt op voorhand rekening gehouden met de belastingteruggave voor rentelasten. Onderhoudskosten worden in de berekening in beginsel niet meegenomen.
De meerkosten per jaar van een dieet zijn opgenomen in de prijzengids van het NIBUD onder ‘Meerkosten dieetvoeding’. De genoemde bedragen dienen met 30% te worden verlaagd. De bedragen van het NIBUD komen overeen met die van het Ministerie van Financiën en zijn de fiscaal aftrekbare forfaitaire bedragen. Met andere woorden: dieetkosten kunnen leiden tot een belastingteruggaaf. Door de bedragen met 30% te verlagen wordt met een belastingteruggaaf rekening gehouden.
Wanneer dieetpreparaten noodzakelijk zijn dan worden deze vergoed door de zorgverzekeraar.
Artikel 17: Bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar
Jongeren van 18 t/m 20 jaar kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor zover de ouders niet aangesproken kunnen worden voor deze kosten. Voor hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten kunnen ze een beroep doen op de algemene bijstand. De Participatiewet kent voor jongeren van 18 t/m 20 jaar aparte (lage) normen welke zijn afgeleid van de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet. Ingeval de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk bij wijze van bijzondere bijstand.