Organisatie | Vlissingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wmo & Jeugdhulp Gemeente Vlissingen |
Citeertitel | Beleidsregels Wmo & Jeugdhulp Gemeente Vlissingen 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage 4 CIZ-protocol |
Deze beleidsregels zijn een uitwerking van de Verordening Wmo & Jeugdwet Vlissingen 2020. Het grootste deel is een toelichting op de verordening. Er staan ook nadere regels in; deze zijn aangegeven onder de kopjes 'nadere regels'.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | Nieuwe regeling | 10-12-2019 |
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen
Onderstaand zijn de begrippen algemene voorziening, algemeen gebruikelijke voorziening en op het individu toegesneden voorziening toegelicht.
Algemeen gebruikelijke voorziening:
Definitie: Voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen.
Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk, als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt. Het betreft met name producten die in een normale winkel te koop zijn en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel. De prijs is niet (aanzienlijk) duurder dan vergelijkbare producten/diensten.
Definitie: Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand diepgaand zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp.
Een algemene voorziening is een voorziening die wordt aangeboden onder de Wmo.
Wanneer het niveau van algemene voorzieningen in de gemeente hoog is, is er minder reden voor inwoners om aanspraak te maken op individuele of maatwerkvoorzieningen. Veel inwoners kunnen dan, ondanks eventuele beperkingen, langer blijven ‘meedoen’.
Algemene voorzieningen worden door de overheid ingesteld. Dit zijn vaak basisvoorzieningen die in iedere gemeente aanwezig moeten zijn. Maar ook initiatieven van particulieren of vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan het aanbod van algemene voorzieningen. Met het verder ontwikkelen van de Civil Society en sociale netwerken, zal dit laatste aanbod naar verwachting verder toenemen.
Op het individu toegesneden voorziening:
Definitie: Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 of een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.
Maatwerkvoorziening (Wmo) = aanbod van diensten, hulpmiddelen of activiteiten dat, alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, middels een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
Individuele voorziening (Jeugdwet) = aanbod van diensten, hulpmiddelen of activiteiten dat, alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, middels een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op jeugdhulp.
Deze voorziening wordt speciaal voor de inwoner georganiseerd of gemaakt. Maatwerk is hierbij belangrijk. De voorziening wordt aangepast aan de persoonlijke omstandigheden. Een op het individu toegesneden voorziening wordt bij beschikking toegekend en de inwoner heeft de mogelijkheid voor bezwaar en beroep.
Soms is er sprake van een ‘maatwerkarrangement’. Dan wordt het geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. Een onderdeel van dit geheel kan een op het individu toegesneden voorziening zijn.
Artikel 2 Proces van de melding, aanvraag tot de beschikking
In artikel 2 wordt het proces beschreven van een melding. Een melding kan leiden tot een aanvraag tot een beschikking.
Met een ondertekend ondersteuningsplan kan een aanvraag worden ingediend (zie artikel 3.1 van de verordening). Onder het ondersteuningsplan wordt ook verstaan het familiegroepsplan zoals bedoeld in artikel 4.1.2 van de Jeugdwet.
2.2 Op het individu toegesneden voorziening
Vooralsnog kan elke professional verwijzen naar algemene voorzieningen. De professionals werkzaam bij de lokale toegang nemen een besluit over de inzet van de op het individu toegesneden voorzieningen.
Individuele voorziening (Jeugdwet)
Voor de toegang tot jeugdhulp spelen nog andere professionals een rol. In de Jeugdwet is vastgelegd dat het doorverwijzen naar alle vormen van jeugdhulp (waaronder individuele voorzieningen) te allen tijde mogelijk is voor:
In principe verwijzen zij door naar een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Binnen het door de gemeente gecontracteerde aanbod is de keuzevrijheid voor de jeugdige of ouder zo veel mogelijk geborgd.
Met de doorverwijzing staat echter vaak nog niet vast of en zo ja welke vorm van jeugdhulp nodig is. In deze route is eigenlijk sprake van een soort tweetrapsraket. In de praktijk zal vervolgens de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) in overleg met de jeugdige of ouder beoordelen welke jeugdhulp precies nodig is.
In beginsel volgt het College het oordeel van de jeugdhulpaanbieder als deze in overeenstemming is met de professionele standaarden en binnen de gemeentelijke contractafspraken valt.
Echter kan het College in voorkomende gevallen besluiten dat de gekozen hulpverlening na een doorverwijzing niet past bij het wettelijk kader of het gemeentelijke beleid. In dat geval wordt gemotiveerd waarom de beschikking niet wordt gegeven en wordt de hulp teruggedraaid. Daartegen kan bezwaar worden gemaakt.
Artikel 3 Aanvraag van de op het individu toegesneden voorziening
De op het individu toegesneden voorziening die het college biedt, levert een passende bijdrage aan de in de verordening omschreven resultaten. In de beschikking wordt dit gemotiveerd.
De Wmo 2015 geeft in artikel 1.1.1 begripsbepalingen, de resultaten van de ondersteuning en zorg. Onder het begrip ‘maatwerkvoorziening’ worden deze resultaten als volgt omschreven:
De Jeugdwet bepaalt in artikel 2.3 dat het college voorzieningen treft waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
Het begrip zelfredzaamheid is in de Wmo als volgt gedefinieerd:
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Artikel 1.2.1 Wmo geeft een nadere invulling en inkadering van de doelgroep.
Artikel 1.2.1 van de Wmo geeft de ‘volgorde’ van ondersteuning helder weer (Wmo-filosofie). Deze volgorde komt tot uitdrukking in onderstaand overzicht. De eigen kracht staat hierin altijd centraal. Alle beoordelingen van aanvragen voor op het individu toegesneden voorzieningen worden volgens dit kader benaderd. In de beschikking (dan wel met verwijzing naar het ondersteuningsplan) wordt hiervan een beschrijving gegeven.
1. Mensen zorgen voor zichzelf, eigen sociaal netwerk gebruiken.
2. Mensen zorgen voor elkaar, mantelzorg, verenigingsleven, algemene voorzieningen.
3. Algemene en collectieve voorzieningen, alleen waar nodig.
4. Professionele inzet van de overheid als achtervang en sluitstuk.
Het geheel van activiteiten en diensten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zien we als het maatwerkarrangement.
Richtlijn gebruikelijke hulp (zie bijlage 1)
Wettelijke definitie: ‘hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouder, inwonende kinderen of andere huisgenoten.’
De gemeente hanteert een richtlijn (zie bijlage 1), waarin is omschreven wat wordt verstaan onder ‘algemeen aanvaarde opvatting’ op het gebied van huishoudelijke taken.
In geval van spoed, crisis en dwang treft het college direct een tijdelijke voorziening (artikel 3.3). Het college beschikt achteraf.
Voor spoed: beschikking achteraf is mogelijk mits:
Voor crisis en dwang: beschikking achteraf is mogelijk mits:
Artikel 4 Dialooggestuurde aanpak
In de gemeente Vlissingen wordt uitvoering gegeven aan de dialooggestuurde aanpak. De professionals die hierin een rol spelen zijn bekend met de algemene en inhoudelijke uitgangspunten, waarden, gedrag en rollen zoals deze beschreven staat in het vastgestelde beleid van de gemeente Vlissingen. Zij zijn in staat om deze zichtbaar toe te passen in de uitvoering.
Dit geldt voor alle betrokken professionals: iedereen die met betaalde inzet in het ondersteuningsplan genoemd staat, dus zowel de lokale toegang als gecontracteerde partners.
Een dialooggestuurde aanpak vormt de basis voor het ondersteuningsplan (w.o. familiegroepsplan).
De cliënt, het gezin en het betrokken netwerk krijgt zo de mogelijkheid om hun wensen, mogelijkheden en oplossingen vorm te geven in een (eigen) plan. De professional heeft procesvaardigheden en de juiste attitude om de eigen-kracht-oplossing van de cliënt en zijn netwerk te ondersteunen.
Ook dit geldt voor alle betrokken professionals, maar vooral voor degene die het gezinssysteem ondersteunt bij het opstellen van het ondersteuningsplan. Degene die toegang verleent kan een medewerker van de lokale toegang zijn.
De professional is in staat hierin te sturen en dit met respect voor en op behoefte van de cliënt af te stemmen. Uitgangspunt hierbij is dat de professional de aansluiting zoekt bij de sterke kanten van de cliënt en zijn betrokken netwerk. De professional signaleert en motiveert aan de cliënt en het betrokken netwerk, de redenen om af te wijken van de eigen wens en eigen oplossingen.
De professionals zijn opgeleid conform de professionele standaarden van de betreffende beroepsgroep(en). Hiernaast verzorgt de lokale toegang een opleidingsprogramma. Dit is gericht op de werkwijze, functies en rollen zoals deze vastgelegd zijn in het vastgestelde beleid van de gemeente Vlissingen. Het opleidingsprogramma is verplicht voor iedere medewerker van de lokale toegang en kent onderdelen als gesprekstechnieken, oplossingsgericht werken, signaleren van kansen (eigen kracht) en dialooggestuurde aanpak.
De cliënt en de professionals delen noodzakelijke informatie. Het gaat hierbij om informatie die nodig is om de juiste hulp en ondersteuning toe te kennen of, later in het proces, indien mogelijk op- of af te schalen. Hierbij wordt niet gevraagd naar de diagnose. Er wordt wel in gesprek gegaan met mensen over welke betekenis dit heeft voor de zelfredzaamheid en participatie. Het doel hiervan is om te kunnen opvolgen of de situatie verbetert (in de Walcherse beleidskaders voor het sociaal domein is bepaald dat wordt opgevolgd of de hulp helpt) en om te kunnen opvolgen of er andere aspecten zijn die relevant zijn. Is er bijvoorbeeld sprake van mantelzorg die overbelast dreigt te raken? Zijn er andere problemen die negatief effect hebben op de ingezette ondersteuning en zorg? Zijn er zorgen over de veiligheid?
Op grond van de beleidskaders is het de lokale toegang niet toegestaan om, zonder enig inzicht, toegang te verlenen en verder geen enkele actie te ondernemen. Dat betekent dat de lokale toegang, ook bij verwijzingen door derden (bijvoorbeeld huisarts, jeugdarts of medisch specialist) vragen stelt.
Het gaat daarbij niet om de feitelijke diagnose of om medische informatie. Voor het uitvoeren van de taken heeft de lokale toegang de diagnose niet nodig. De lokale toegang stelt vragen om inzicht te krijgen of de situatie verbetert met het inzetten van hulp. Ook stelt de lokale toegang vragen om met de betrokken inwoners in beeld te krijgen of er andere vormen van ondersteuning nodig zijn, bijvoorbeeld ter ontlasting van de mantelzorgers. Er is voldoende vertrouwen in de indicering door de genoemde professionals. De lokale toegang stelt daar geen vragen over.
Hoofdstuk 3 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening is altijd het laatste in de rij (zie ook afwegingsinstrumenten in artikel 3 van deze beleidsregels). Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college.
Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan wel aanleiding bestaan om een voorziening te treffen.
Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.
Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die de problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Hiervoor is een Leidraad schoon een leefbaar huis:
Leidraad schoon en leefbaar huis
Definitie schoon huis: een schoon huis betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en de gang. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van schoonhouden wordt gerealiseerd.
Als de klant al gewend was om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren: alleen het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen is geen reden om een beroep te doen op gemeentelijke ondersteuning. Bij de afwijzing weegt de gemeente het volgende mee:
Het resultaat van de ondersteuning is dat de betrokkene beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. Indien de cliënt regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.
Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt om het resultaat te behalen. Het resultaat dat behaald dient te worden is een schoon en leefbaar huis.
Er wordt samen met de cliënt bepaald wat er nodig is. Als er niet kan worden gekomen tot een gezamenlijke afspraak wordt teruggevallen op het CIZ-protocol (zie bijlage 4).
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget
Artikel 8 Criteria Persoonsgebonden budget
Een maatwerkvoorziening of individuele voorziening kan verstrekt worden in de vorm van zorg in natura of een PGB. De maatwerkvoorziening in natura en het persoonsgebonden budget (PGB) zijn gelijkwaardige alternatieven. De wet geeft wel aan dat er een motiveringsplicht bij de cliënt ligt bij de aanvraag van een PGB. De cliënt kan verzoeken om een persoonsgebonden budget (artikel 2.3.6 lid 1 Wmo 2015 en artikel 8.1.1. Jeugdwet). Voor de Wmo moet de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen. Voor de Jeugdwet moet de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht. Een PGB wordt toegekend als aan de (wettelijke) voorwaarden is voldaan.
Het tweede lid van de verordening geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
Naast de hiervoor genoemde motiveringsplicht moet er ook worden voldaan aan de overige voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB neergelegd in artikel 2.3.6 Wmo en artikel 8.1.1 Jeugdwet. Het college vormt zich een oordeel of de cliënt voldoet aan de wettelijke voorwaarden
Het persoonsgebonden budget wordt op basis van trekkingsrecht via de Sociale verzekeringsbank (SVB) uitgevoerd. Dit is een wettelijke verplichting. De afspraken die het college heeft gemaakt met betrekking tot de uitvoering van het trekkingsrecht met de SVB zijn in bijlage 3 opgenomen. Het betreft afspraken over diverse kosten die al dan niet uit het PGB mogen worden betaald.
Het ondersteuningsplan gaat ook in op PGB. Hierin concretiseert de aanvrager welke zorg hij zou willen inkopen met het budget, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.
Uitsluiten van vertegenwoordigers
Op basis van de huidige ervaringen in de uitvoering worden in ieder geval de volgende situaties uitgesloten bij volwassen vertegenwoordigers:
• Ongezonde relatie tussen PGB-houder en vertegenwoordiger
• Vermoeden van manipulatie van de PGB-houder door de vertegenwoordiger
• Geen vaste woon/verblijfplaats van de vertegenwoordiger
Gemeenten hebben ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. In de verordening is vastgelegd hoe het tarief voor het PGB wordt bepaald,
Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een PGB. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
Een PGB is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een PGB is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Daarnaast zijn in artikel 10 grensbedragen opgenomen. Te allen tijde geldt echter dat de hoogte van het PGB toereikend moet zijn om de zorg in te kunnen kopen en dus maatwerk is vereist.
Familie in de 1e/2e graad is altijd tarief voor sociaal netwerk en niet professioneel tarief
Personen in de 1e en 2e graad van de zorgvrager kunnen met een PGB nooit als professional worden betaald, ook al heeft deze persoon een geschikte opleiding. Het tarief is dus altijd dat voor inhuur sociaal netwerk.
De controle vindt minimaal 1 keer per jaar plaats. Per individuele beschikking wordt de frequentie van de controle vastgelegd. De controle richt zich op de afspraken in het ondersteuningsplan.
Artikel 9 Voorwaarden PGB ten behoeve van sociaal netwerk i.h.k.v. de Jeugdwet
In lid 1 van dit artikel van de verordening staat dat het PGB in het kader van de Jeugdwet in principe moet worden gebruikt voor inhuur van professionals. Het kan alleen gebruikt worden om het sociale netwerk te betalen als er sprake is van een betere en effectievere ondersteuning.
Of hiervan sprake is wordt bepaald aan de hand van de in de verordening genoemde afwegingscriteria:
In het tweede lid van dit artikel in de verordening staat dat het PGB niet mag worden gebruikt om tussenpersonen te betalen voor bemiddeling naar ondersteuning en zorg. Ook mag het niet gebruikt worden om belangenbehartigers te betalen.
Artikel 10 Aanvullende bepaling voor tarief Persoonsgebonden budget
De volgende tarieven gelden voor het PGB:
1. Inhuur sociaal netwerk € 26,- per uur
Het maximale jaarsalaris stellen we vast op het (door het CPB geschatte) modale salaris voor dat jaar. Het modale salaris is het meest voorkomende inkomen in Nederland en daarmee het inkomen waarmee de meeste mensen in staat zijn om rond te komen. De vaststelling daarvan doen we op basis van een schatting vooraf: Het CPB publiceert 4x per jaar een kortetermijnraming. We gaan daar achteraf niet op corrigeren.
Het college heeft een onderzoeksplicht om de omvang van de hulpvraag (onderbouwd) inzichtelijk te maken. De hoogte van het PGB moet worden afgestemd op de voorziening die moet worden getroffen (zie ook uitspraak rechtbank Overijssel d.d. 30-12-2016 NL: RBOVE:2016:5199). Het PGB wordt wel gemaximeerd door de kostprijs in natura.
Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten
Eigen bijdrage Wmo-voorziening
Er geldt een eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo. De gemeente houdt zich hierbij aan de kaders en de grenzen van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Deze instantie is hiervoor wettelijk aangewezen.
De kostprijs van een individuele voorziening is maximaal gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de individuele voorziening afneemt. Voor het product Noodfonds Mantelzorg wordt 0% van de kostprijs in rekening gebracht. Het product collectief vervoer wordt uitgezonderd van het abonnementstarief. Er wordt dus geen bijdrage via het CAK in rekening gebracht. Gebruikers betalen wel een ritprijs die vergelijkbaar is met het openbaar vervoer
Eigen bijdrage opvang (Artikel 12.3 Verordening)
De Wmo geeft in artikel 2.1.4 lid 7 gemeenten de ruimte om een instantie aan te wijzen anders dan het CAK dat de eigen bijdrage vaststelt en int. Hier wordt het CAK aangewezen.
Op grond van de Wmo is het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen en PGB’s gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in de verordening passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt.
De Wmo verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening. Dat kan op drie manieren en deze zijn vastgelegd in de drie onderdelen van het tweede lid van de verordening.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 15 Vormen van jeugdhulp
Het aanbod van jeugdhulp wordt geordend naar 4 hoofdgroepen onderverdeeld in de volgende categorieën:
1. ambulant (kan ook geleverd worden vanuit daghulp)
o pedagogische thuisbegeleiding
o begeleiding bij zelfstandig wonen (waaronder Foyer de Jeunesse)
o training naar zelfstandig wonen
o omgangsbegeleiding nadruk ligt op ernstige gedragsproblemen
o dagbesteding (behalen van doelen leidt niet tot uitstroom)
o dagbegeleiding (behalen van doelen leidt tot uitstroom)
o daghulp niet schoolgaande jeugd (ook wel onderwijs/zorg arrangement)
o dagbehandeling (is gericht op vermindering of verdwijnen van de problematiek)
o specialistische residentiële groepen
o jeugd ggz klinisch (bijv. Amares, Ithaka)
o met nadruk op ernstige gedragsproblemen (bijv. jeugdzorg plus, de Vliethoeve, de kering, crisis).
De kwaliteit van de (via het PGB te verwerven) ondersteuning moet naar het oordeel van het college gewaarborgd zijn. Voor de ondersteuning en zorg, die wordt ingekocht met het PGB, gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura. Er is wel een duidelijk verschil tussen de kwaliteitseisen in de Wmo en de Jeugdwet. Dit wordt hieronder kort beschreven.
In het geval van de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget inkoopt. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende zijn gegarandeerd.
De kwaliteitseisen, die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura, kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De cliënt moet in het ondersteuningsplan inzichtelijk maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning zijn gewaarborgd. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een PGB afgegeven op basis van het ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan spreken cliënt/budgethouder en gemeente af op welke termijn ze de behaalde resultaten met het PGB en de daaraan verbonden voorwaarden evalueren, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
Kwaliteitseisen in de Jeugdwet
Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vormen van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp, die ingezet worden in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het uitgangspunt van de wetgever is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan worden. Daarmee worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering.
Bij de financiering van de jeugdhulp kunnen gemeenten via het contract kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder kunnen gemeenten gebruik maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. De wetgever acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform zijn vastgelegd.
De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders (dus ook die via een PGB ingekocht worden):
Artikel 16a Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Dit artikel is een weergave van de tekst van de AMvB reële prijs Wmo 2015.
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
In dit artikel van de verordening is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van de Wmo: in de verordening wordt in ieder geval bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen.
Artikel 18 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning Wmo
Dit artikel van de verordening geeft uitvoering aan de Wmo, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid van dit artikel in de verordening is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen.
In het tweede lid van dit artikel in de verordening zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 19 Financiële tegemoetkoming
Een tegemoetkoming op maat behoort tot de mogelijkheden om een gewenst resultaat binnen de Wmo of Jeugdhulp te bereiken. De tegemoetkoming is een geldbedrag dat het mogelijk maakt om de eigen oplossing van de cliënt(en) en zijn betrokken netwerk te realiseren. De eigen oplossing wordt beschreven in een ondersteuningsplan (w.o. familiegroepsplan) en door middel van zorgvuldig onderzoek beoordeeld. Belangrijke afwegingen hierbij zijn of het gaat om de best passende oplossing, de mate of hoogte van het eigen aandeel/inspanning en of het bijdraagt aan het gewenste resultaat. Het zorgvuldig onderzoek richt zich zowel op de cliënt zelf als op het betrokken netwerk.
Er kan dan gekozen worden voor een financiële tegemoetkoming die de cliënt en zijn betrokken netwerk in staat stelt de eigen oplossing uit te voeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het vervoersoplossing voor een woongroep van mensen met geestelijke beperkingen, die de bestaande vervoersvormen niet de beste passende oplossing vinden. De eigen wens om gebruik te maken van eigen bussen met inzet van vrijwilligers en ouders kan middels de tegemoetkoming gerealiseerd worden.
De financiële tegemoetkoming wordt niet toepast als financieel vangnet voor mensen met een beperkt inkomen die aangewezen zijn op het gebruik van algemene en collectieve voorzieningen. Dit maakt onderdeel uit van het Armoedebeleid.
Artikel 20 Waardering mantelzorgers
De gemeente heeft oog voor de inzet van mantelzorgers. Dit wordt erkend en gewaardeerd. De inzet van mantelzorgers verdient steun en waardering. Zij maken de beoogde participatiesamenleving mede tot werkelijkheid. De gemeente wil de waardering vormgeven op twee manieren.
1. Waardering in geldelijke bijdrage
De mantelzorgwaardering bestaat uit een geldelijke bijdrage. De Stichting Manteling voert de regeling uit.
Om voor een waardering in aanmerking te komen, meldt een hulpvrager zich tussen 1 januari en 1 april van het desbetreffende jaar aan bij Stichting Manteling. Manteling toetst via een telefonische intake van maximaal 20 minuten of er in het voorgaande jaar voldaan is aan de volgende criteria:
Als een hulpvrager in aanmerking komt voor een bijdrage wordt dit overgemaakt op de rekening van de hulpvrager. De hulpvrager kan zelf een (eventuele) verdeling bepalen.
Het noodfonds kan worden ingezet voor het ontzorgen van (bijna) overbelaste mantelzorgers. Uit het noodfonds kan ingezet worden op tijdelijke extra ondersteuning of respijtzorg, zodat een mantelzorger even tijd vrij kan maken. Deze ondersteuning is altijd onderdeel van het maatwerkarrangement. De uitvoering van het noodfonds is gemandateerd aan Manteling.
Artikel 21 Betrekken van inwoners bij beleid
Het college betrekt inwoners bij het beleid voor Wmo & Jeugdhulp op verschillende manieren (maatwerk). Afhankelijk van het onderwerp en doel wordt op basis van het gemeentelijk communicatiebeleid de best passende manier vastgesteld. Hiervoor kunnen vervolgens verschillende instrumenten worden ingezet (te denken valt aan bijv. klankbordgroepen, Wmo-cafés, burgerpanels, één-op-één gesprekken, etc.). Bestaand beleid inzake communicatie en burgerparticipatie staat in onderstaande nota’s/verordeningen:
De gemeente Vlissingen betrekt de Wmo-adviesraad in een zo vroeg mogelijk stadium van de beleidsvorming of het evalueren van reeds vastgesteld beleid. De Wmo-adviesraad hanteert een vaste vergaderfrequentie van tenminste 1 keer per maand.
Afhankelijk van specifieke onderwerpen gaat het college de dialoog aan met andere groeperingen, die specifieke en waardevolle kennis kunnen delen (te denken valt aan cliëntenraden, jeugdraden, Walchers Platform voor Minima, Werkgroep Gehandicapten Walcheren, etc.). Naast groeperingen kunnen ook individuele burgers of belangenbehartigers van individuen gevraagd worden mee te denken over te vormen beleidskaders.
Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijke hulp en ondersteuning
Binnen de Wmo en Jeugdwet vinden we het gebruikelijk dat ouders, partners, inwonende kinderen en huisgenoten in bepaalde mate de zorg en ondersteuning voor een gezinslid of huisgenoot op zich nemen. Dit heet gebruikelijke hulp en ondersteuning. De richtlijn gebruikelijke hulp en ondersteuning beschrijft wat over het algemeen normaal wordt gevonden om tenminste voor elkaar te betekenen. Voor de duidelijkheid: wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp en ondersteuning, is er geen beroep mogelijk op ondersteuning of hulpverlening vanuit de Wmo of Jeugdwet.
Gebruikelijke hulp en ondersteuning
Het hangt af van de sociale relatie welke hulp en ondersteuning mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp en ondersteuning mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp en ondersteuning bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot het mogelijke beroep op een individuele (maatwerk)voorziening op basis van Wmo en Jeugdwet, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen. Bij gebruikelijke hulp en ondersteuning wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp en ondersteuning langer dan drie maanden nodig zal zijn.
2.1 Algemeen beoordelingskader bij kinderen
Het onderzoek door de lokale toegang naar mogelijk beroep op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet in relatie tot gebruikelijke hulp en ondersteuning van ouders aan kinderen richt zich allereerst op het bepalen van de benodigde hulp en ondersteuning.
Om vast te stellen op welke hulp en ondersteuning het kind redelijkerwijs is aangewezen, wordt door de lokale toegang, gelet op de omstandigheden van het betrokken kind, beoordeeld welke hulp en ondersteuning op het gebied van persoonlijke verzorging en hulpverlening uitgaat boven de hulp en ondersteuning die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Bij die beoordeling dienen de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van deze zorghandelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd te worden betrokken. Deze thema’s worden hieronder uitgelegd. Tevens wordt beoordeeld of sprake is van een of meer uitzonderingen die van invloed kunnen zijn bij het bepalen van de gebruikelijke hulp en ondersteuning van ouders aan kinderen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die situaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en ondersteuning en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke hulp en ondersteuning van ouders voor hun kinderen behoort, past daarom een zekere marge. Ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd kan de hulp en ondersteuning die het ene kind nodig heeft meer of minder zijn dan de hulp en ondersteuning die een ander kind nodig heeft. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind.
2.1.2 Aard van de (zorg)handelingen
Op zorghandelingen die het kind zelfstandig kan uitvoeren, is dat kind redelijkerwijs niet aangewezen. Gebruikelijke hulp en ondersteuning bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Bij gebruikelijke hulp en ondersteuning gaat het om handelingen zoals omschreven in de paragrafen persoonlijke verzorging en begeleiding (zie 2.2.2 en 2.2.3). Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.
2.1.3 Frequentie en patroon van de (zorg)handelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp en ondersteuning aan een kind, zoals drie keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp en ondersteuning worden aangemerkt. Voorbeeld: Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse hulp en ondersteuning aan een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp en ondersteuning aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij kinderen met een lichamelijke beperking. Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp en ondersteuning van ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van hulp van ouders aan een ouder kind. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
2.1.4 Omvang van de met de (zorg)handelingen gemoeide tijd
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp en ondersteuning sprake is. Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp en ondersteuning gezien.
2.2 Gebruikelijke hulp per situatie
Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die (ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze) één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt.
Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren, bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen met de afwas, enz.
Bij gebruikelijke zorg wordt (vanaf 18 jaar) uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als het schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel zorg worden toegekend.
A Partners onderling, in kortdurende situaties
Persoonlijke verzorging van de volwassen cliënt door zijn partner is gebruikelijke hulp en ondersteuning als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een individuele voorziening op grond van de Wmo daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Van partners wordt in die situatie verwacht dat zij elkaar alle persoonlijke verzorging bieden. De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie en overname bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening. Bijvoorbeeld als de partner een been breekt. Cliëntsoevereiniteit is bij partners onderling niet van toepassing, dus ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben; tenzij de veiligheid in het geding is of sprake is van een situatie zoals aangegeven onder G van dit artikel.
B. Partners onderling, in langdurige situaties
Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat deze een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp en ondersteuning. Er hoeft dan niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp en ondersteuning’ door partners geleverd te worden, alvorens een individuele voorziening kan worden toegekend.
C. Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp en ondersteuning.
D. Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle persoonlijke verzorging door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp en ondersteuning als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Voorbeeld: het (extra) verschonen bij buikgriep.
E. Ouders aan kinderen, in langdurige situaties
Een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet is het best passend wanneer het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp en ondersteuning in vergelijking tot kinderen zonder een chronische hulpvraag van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden. Gebruikelijke hulp en ondersteuning bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten, of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen. Voorbeeld: het toedienen van eten en drinken door een ouder aan een kind van 2 jaar is gebruikelijke hulp en ondersteuning, ook als het om sondevoeding gaat. Als het voeden van dit kind via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten, kan er mogelijk beroep worden gedaan op een individuele voorziening zijn.
Als een kind een handeling zelf kan uitvoeren, is er op grond van het begrip ‘redelijkerwijs’ geen beroep mogelijk op een individuele voorziening, zoals het legen of wisselen van een katheterzakje.
Het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp en ondersteuning. Als anderen dan de gebruikelijke hulpverlener de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke hulpverlener niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke hulpverlener verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.
H. Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang
De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp en ondersteuning. Alleen voor de hulp en ondersteuning die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan er mogelijk beroep worden gedaan op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging en verpleging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden. Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs
De school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp en ondersteuning, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp en ondersteuning kan geen individuele voorziening worden ingezet. Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp en ondersteuning geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijke hulp en ondersteuning op school te leveren. Deze hulp en ondersteuning kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.
A. Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling, kortdurende situaties
Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp en ondersteuning als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een individuele voorziening daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
B. Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling, langdurende situaties
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp en ondersteuning wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:
Het bieden van hulp en ondersteuning bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie, regie voeren over het huishouden of het uitvoeren van huishoudelijke (schoonmaak)taken zoals schoonmaak. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.
C. Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp en ondersteuning als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een individuele voorziening daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
D. Ouders aan kinderen, in langdurige situaties
Een kind is aangewezen op een individuele voorziening als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage wordt overschreden.
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp en ondersteuning.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp en ondersteuning. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie de bijlage bij dit hoofdstuk.
2.2.4 Beschermende woonomgeving en kinderen
Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving moet afhankelijk van de levensfase van het kind als gebruikelijke hulp en ondersteuning worden aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. In de bijlage zijn per levensfase richtlijnen ten aanzien van de Gebruikelijke hulp en ondersteuning van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel opgenomen.
Daarnaast kan er in deze situaties bij kinderen met een aandoening, stoornis of beperking aanspraak zijn op verblijf op grond van de Wet Langdurige zorg als de zorg noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.
Het bieden van een beschermende woonomgeving waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden, is gebruikelijk tot een leeftijd van 18 jaar. Dit betekent dat kinderen (tot 18 jaar) alleen in aanmerking komen voor Verblijf als er een noodzaak is voor een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.
Er zijn geen uitzonderingen ten aanzien van het bieden van een beschermende woonomgeving aan kinderen.
Bijlage bij richtlijn gebruikelijke hulp en ondersteuning:
Wat is gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel (ter vergelijking bij aanvragen van individuele voorzieningen op grond van Wmo en Jeugdwet)?
4. Kinderen van 12 tot 18 jaar
Bijlage 2 Regisserend vermogen
Gezien de filosofie van de Wmo is het van belang om éérst in kaart te brengen wat de ondersteuningsbehoefte en de specifieke situatie van de burger is, voordat er wordt gesproken over oplossingen. Een onderdeel van de specifieke situatie van de burger is of de burger zelfredzaam is of kan zijn. Om dit (weer) te kunnen zal er sprake moeten zijn van een bepaalde mate van regisserend vermogen. Als er sprake is van regisserend vermogen, wat moet de cliënt en/of zijn omgeving dan kunnen?
Hanteert de gemeente een verantwoordingsvrij bedrag?
Toelichting (o.a. hoogte van verantwoordingsvrij bedrag): € 250
Mogen deze reiskosten uit het PGB betaald worden?
3. Eenmalige uitkering bij einde PGB
Is de betaling van een eenmalige uitkering uit het PGB toegestaan?
Mag het PGB worden gebruikt om deze feestdagenuitkering te betalen?
Mogen bemiddelingskosten uit het PGB betaald worden?
6. Salarisadministratie bij opting-in
Mogen budgethouders kiezen voor opting in in combinatie met Trekkingsrecht?
Heeft een budgethouder een arbeidsovereenkomst met zijn zorgverlener voor maximaal drie dagen per week? Of is er een overeenkomst met een freelancer, partner of familielid? Dan is de budgethouder niet verplicht om belasting en premies op het loon in te houden.
Budgethouder en zorgverlener kunnen samen kiezen voor opting in: wij houden elke maand de loonheffingen in op het loon. Hiermee wordt voorkomen dat de zorgverlener deze bedragen na afloop van het jaar zelf moet afdragen.
De kosten voor het gebruik van de salarisadministratie (€ 27,50 per loonstrook) brengen wij in rekening bij uw gemeente.
Mogen de administratiekosten uit het PGB betaald worden?
Zorgaanbieders kunnen administratiekosten rekenen, bijvoorbeeld wanneer er niet via automatische incasso wordt betaald.
(tevens als informatieve bijlage bijgevoegd)
Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden
De basis voor deze Wmo richtlijn Hulp bij het huishouden is het CIZ protocol huishoudelijke verzorging voor de indicatiestelling AWBZ en het protocol Gebruikelijke Zorg, beide uit 2005. De functie Huishoudelijke Verzorging (HV) is per 1 januari 2007 uit de AWBZ gehaald en in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als Hulp bij het Huishouden (HH) opgenomen.
Om tot deze Wmo richtlijn te komen is het AWBZ protocol Huishoudelijke Verzorging en Gebruikelijke Zorg aangepast op basis van de Wmo modelverordening en modelbeleidsregels van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze modelverordening en modelbeleidsregels zijn bedoeld voor gemeenten als hulpmiddel voor het opstellen van een eigen Wmo verordening en beleidsregels. In de toelichting op de modelverordening stelt de VNG: “In deze modelverordening is vorm gegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Dit is van belang om niet een vacuüm te laten ontstaan, te meer daar het overgangsrecht zoals geregeld in de Wmo bestaande cliënten maximaal één jaar het behoud van de oude rechten op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet voorzieningen gehandicapten biedt.” Het is de verwachting dat in de toekomst gemeenten eigen beleid zullen gaan maken wat mogelijk meer af zal wijken van de functie huishoudelijke verzorging zoals die was in de AWBZ.
De gemeente heeft de plicht om burgers met beperkingen in staat te stellen om een huishouden voeren. Hiertoe behoort zowel de hulp bij het huishouden als de Wmo-woonvoorzieningen. In de modelverordening wordt er van uitgegaan dat: “een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd.” Dit betekent dat woonvoorzieningen voorliggend kunnen zijn op Hulp bij het huishouden, bijvoorbeeld een woningsanering of het plaatsen van een wasmachine op een verhoging.
De hulp bij het huishouden kan in 3 vormen als voorziening worden verstrekt:
Ad. 1 In de modelverordening is dit omschreven als: “een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan het vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.”
De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:
Denk hierbij bijvoorbeeld aan lichte, niet complexe zorg, zoals tijdelijke hulp bij het huishouden na een ziekenhuisopname.
Het is niet mogelijk om een algemene voorziening als PGB te ontvangen. Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd.
Ad. 2/3 Het primaat ligt bij de hulp bij het huishouden als algemene voorziening. Cliënten kunnen in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden in natura of PGB als de hulp bij het huishouden als algemene voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.
Ad. 1/2/3 Gemeenten kunnen de hulp bij het huishouden aanbieden in uren of in klassen.
Gemeenten kunnen de maximale geldigheidsduur van de indicatie bepalen.
1. Uitgangspunten voor Hulp bij het huishouden
1.1. Als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden
Hulp bij het huishouden is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.
1.2. Onderdelen van hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden kan als voorziening veelomvattend zijn. Het kan gaan van het motiveren tot of aansturen van, tot het instrueren en zonodig overnemen van:
1.3. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk
Onder een leefeenheid wordt verstaan “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”.
De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en instandhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Hulp bij het huishouden is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor HH betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.
Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geadviseerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geadviseerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
1.4. Onderscheid Hulp bij het huishouden, OB en AB
De begeleiding bij Hulp bij het huishouden is gericht op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig het overnemen van het huishouden. Ondersteunende Begeleiding (OB) is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is. Activerende Begeleiding (AB) is aangewezen als min of meer duurzame verbetering van het functioneren in het algemeen wordt beoogd.
Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de Hulp bij het huishouden: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.
1.5. Voorliggende voorzieningen
De wetgever beschouwt een aantal voorzieningen als voorliggend; dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik maken van deze voorzieningen, deze optie voorgaat op een Wmo-voorziening. Van algemeen gebruikelijke voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt voorzover die beschikbaar en passend zijn:
Tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoren (niet limitatieve lijst): kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school); voor- en naschoolse opvang; oppascentrale; maaltijddienst; hondenuitlaatservice; boodschappendienst.
De voorliggende voorziening moet beschikbaar en passend zijn. Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. De indicatiesteller moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.
Het is in principe ook niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Het is echter afhankelijk van het gemeentelijk beleid, of dit toegepast wordt en hoe.
In de Wmo-modelbeleidsregels staat, overgenomen uit het protocol van overdracht, betreffende uitruil van zorg het volgende: “Onder ruilzorg wordt zorg verstaan waarbij de cliënt een indicatie heeft voor huishoudelijke verzorging maar in de praktijk een andere vorm van AWBZ-zorg ontvangt, bijvoorbeeld persoonlijke verzorging. Voor ruilzorg bestaat geen wettelijke basis . Het gaat hierbij om ontstane gedragslijnen. Dergelijke gedragslijnen (al dan niet neergelegd in protocollen) vinden geen basis in de AWBZ en overige relevante wet- en regelgeving. Het gemeentebestuur is juridisch niet gebonden aan deze gedragslijnen. Het verdient aanbeveling dat de gemeente hierover een standpunt inneemt, bijvoorbeeld in het visiedocument. Leidend voor het college is de indicatie en niet de daadwerkelijk geleverde zorg.”
Uitruil van zorg betekende in de AWBZ dat de functie HV waarvoor gebruikelijke zorg van toepassing was uitgeruild kon worden tegen een AWBZ functie waarop gebruikelijke zorg niet van toepassing was. Wat veel voorkwam was de uitruil van PV en HV. Een lid van de leefeenheid verleende persoonlijke verzorging aan de hulpvrager en kon ervoor kiezen om persoonlijke verzorging uit te ruilen tegen de functie huishoudelijke verzorging: de gebruikelijke zorger voerde de taken op het gebied van de PV uit, de AWBZ voerde de HV uit. Het uitruilen van AWBZ-zorg en Wmo-zorg is niet mogelijk. Gemeenten kunnen wel in de verordening opnemen dat het in bepaalde situaties, bijvoorbeeld bij dreigende overbelasting van een gebruikelijke zorger die zijn of haar partner persoonlijke verzorging biedt, mogelijk is om Hulp bij het huishouden toe te kennen ondanks dat er sprake is van gebruikelijke zorg.
1.7. Particuliere huishoudelijke hulp
Particuliere zorg was onder de AWBZ geen voorliggende voorziening. Niemand kon worden gedwongen zelf te voorzien in een verzekerde voorziening. Het was een keuze van verzekerde zelf. Onder de Wmo ligt dit anders. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om particuliere hulp bij een bepaald inkomen als voorliggende voorziening aan te duiden. Ook kunnen gemeenten stellen dat als cliënten al jaren particuliere hulp hebben, en zij na het ontstaan van beperkingen Hulp bij het huishouden aanvragen, er geen sprake is van meerkosten.
In de beslisboom Hulp bij het huishouden is het als volgt opgenomen als variant :
Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en, op moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan wordt de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk beschouwd voor de overgenomen activiteiten en volgt er een negatieve indicatie.
Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en, op moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die niet alle activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan er een indicatie komen voor de activiteiten die niet overgenomen worden.
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de (CIZ-) arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen Hulp bij het huishouden positief worden geadviseerd. Het gaat hierbij dan met name om Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen (MOA) en psychische aandoeningen. HH kan in een dergelijke situatie immers antirevaliderend werken. Wel kan HH naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie(advies) heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
1.9. Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen
Er is geen positief advies voor Hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen.
Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van hulp. Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen of het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine betreffen maar ook woningsanering.
Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling hulpmiddelen of Wmo).
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.
Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
2.1. Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Een indicatiesteller kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatiesteller redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden. Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Het CIZ moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.
Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg.
In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatieadvisering uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
2.3. Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van –overigens gezonde- kinderen valt ook onder de Hulp bij het huishouden.
2.4. Bijdrage van kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:
Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
3. Normering huishoudelijke taken in minuten
3.1. Huishoudelijke werkzaamheden
Voor de huishoudelijke verzorging zijn standaardindicaties ontwikkeld die ook gebruikt kunnen worden bij de hulp bij het huishouden en zijn opgenomen in bijlage 1. In deze paragraaf wordt per activiteit een normtijd aangegeven.
3.1.1. Boodschappen voor het dagelijkse leven doen
TOTAAL 1 maal per week 60 min p/w
Factoren meer/minder hulp: Indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is,
3.1.2. Maaltijdverzorging: bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd
Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.
3.1.3. Licht poetswerk in huis: kamers opruimen
PG problematiek/communicatieproblemen.
Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.
Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.
Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.
Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een cliëntsysteem zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een cliëntsysteem met kinderen < 12 max. 30 min per keer.
Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.
Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk 1.5 ook overname van licht huishoudelijk werk 1.4 nodig heeft, in de praktijk één klasse boven de klasse voor 1.5 uitkomt. Dus klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/ 1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/ tweepersoons huishouden)
3.1.4. Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken
TOTAAL Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.
1 persoonshuishouden/ < 2 kmrs klasse 1 1x per 3 uur in de 14 dgn, 2 persoonshuishouden/ > 3 kmrs klasse 2
Factoren meer /minder hulp: zie ook onder 4.1.3.
In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel. Verzorgen van huisdieren valt in de marge van de klasse.
Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.
3.1.5. Verzorging kleding/linnengoed
TOTAAL 1 pers. 60 min 2 pers. 90 min per week
Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week.
Bedlegerige patiënten + 30 min.
Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min.
Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.
3.2. Organisatie van het huishouden
3.2.1. Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden
De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.
TOTAAL Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden
Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten.
Aanwezigheid gedragsproblematiek +.
Klasse: afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HH activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.
3.2.2. Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen
Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
3.2.3. Dagelijkse organisatie van het huishouden
Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16.
(psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.
Frequentie 1 x per week klasse 1-2.
3.3. Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen
3.3.1. Psychosociale begeleiding, tevens observeren
TOTAAL In combinatie met activiteiten onder 1 en 2 30 min p.w.
3.3.2. Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden
Frequentie: 3 x per week max. 6 weken
3.4. Deskundigheid per activiteit
Er zijn gemeenten die de geadviseerde activiteiten per deskundigheid gespecificeerd willen hebben:
HH1: Hulp bij huishoudelijke werkzaamheden
HH2: Hulp bij de organisatie van het huishouden
HH3: Hulp bij een door een psychische stoornis ontregeld huishouden
1.2 Maaltijd bereiden: broodmaaltijd HH1
1.3 Maaltijd bereiden: warme maaltijd HH1
1.4 Licht poetswerk in huis: kamers opruimen HH1
1.5 Huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen HH1
1.6 Kleding/linnengoed wassen (“de was doen”) HH1
1.7 Huishoudelijke spullen in orde houden (kleding, apparaten, etc.) HH1
2.1 Anderen in huishouden helpen met zelfverzorging HH2
2.2 Anderen helpen bij bereiden maaltijden, etc. HH2
2.3 Dagelijkse organisatie van het huishouden HH2
3.1 Psychosociale begeleiding; tevens observeren HH3
3.2 Advies, instructie, voorlichting (gericht op het huishouden) HH3
4.1. Maaltijdverzorging en boodschappen doen in de Wmo
Maaltijdbereiding en boodschappen doen vindt niet structureel plaats binnen de Wmo hulp bij het huishouden. Cliënten moeten voor de maaltijdbereiding en boodschappen in eerste instantie een beroep doen op de eventueel aanwezige –meerderjarige, gezonde- huisgenoten (gebruikelijke zorg). Als deze door beperkingen in het zelfzorgvermogen de warme maaltijd niet kunnen verzorgen, moet worden nagegaan welke mogelijkheden mantelzorg, vrijwilligers en voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen bieden. Te denken valt aan kant en klaarmaaltijden, gemeentelijke maaltijdvoorziening, boodschappendiensten of bezorging aan huis. Indien voorliggende voorzieningen niet tegemoet kunnen komen aan de eisen van een, door een arts voorgeschreven, dieet, kan deze taak in de thuissituatie worden geadviseerd. In leefeenheden met jonge (<12 jr. ) kinderen kan in een crisissituatie voor een beperkte periode, in combinatie met activiteit 2.1. een indicatie gesteld worden. Als de huisgenoten door onvoldoende kennis of vaardigheden niet in staat zijn om te koken, wordt hen aangeboden om het koken te leren. De geldigheidsduur is afhankelijk van de situatie maar maximaal 6 weken.
4.2. Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).
Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.
Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang valt niet onder de Hulp bij het huishouden. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel onder de Hulp bij het huishouden vallen.
Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen.
Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.
Voorkomen van crisis en ontwrichting
Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan Hulp bij het huishouden worden ingezet.
Structurele opvang van kinderen valt niet onder de Hulp bij het huishouden.
Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tot een indicatie(advies) voor Hulp bij het huishouden voor een beperkte tijd leiden.
Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een onder de Hulp bij het huishouden vallen.
4.3. Uitval van ouder in éénoudergezin
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen. Oppas en opvang van gezonde kinderen vallen in principe niet onder de Wmo, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd.
Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk.
Indien indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een advies voor Hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.
4.4. Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.
4.5. Huishoudelijke verzorging in terminale situaties.
In terminale of andere chronische situaties waarin gebruikelijke zorgers zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepeler worden gehanteerd.
4.6. Hulp bij het huishouden boven de 75 jaar
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.
4.7. Hulp bij het huishouden bij huisstofmijtallergie
Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, i.c. de CARA/COPD verpleegkundige (VP AIV). Een vraag naar Hulp bij het huishouden zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan één klasse extra worden geïndiceerd.
Bijlage 1 bij bijlage 4 Op weg naar standaardisatie HH
Tijdnormering Hulp bij het huishouden.
Let op: tijdnormering is indicatief. Altijd individuele afweging maken. Als er reden is om af te wijken van deze normeringen, kan dat, mits onderbouwd, altijd.
HH alleenstaande (seniorenwoning/ flat)
Nr activiteiten minuten uren klasse
1.1 boodschappen doen voor het dagelijks leven 60 p week 1u K1
1.2 broodmaaltijd bereiden 15 p keer 1u45 K1
1.3 warme maaltijd bereiden 30 p keer 3u30 K2
1.4 licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 60 p week 1u K1
1.5 zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc) 90 p week 1u30 K1
1.6 de was doen (kleding/linnengoed wassen) 60 p week 1u K1
1.7 huishoudelijke spullen in orde houden -
Veel voorkomende combinaties minuten uren klasse
1.4 + 1.5 licht + zwaar 150 2u30 K2
1.4 + 1.6 licht + was 120 2u K2
1.5 + 1.6 zwaar + was 150 2u30 K2
1.4 + 1.5 + 1.6 licht + zwaar + was 210 3u30 K2
1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 brood (7x) + licht + zwaar + was 315 5u15 K3
HH alleenstaande (eengezinswoning)
Nr activiteiten minuten uren klasse
1.1 boodschappen doen voor het dagelijks leven 60 p week 1u K1
1.2 broodmaaltijd bereiden 15 p keer 1u45 K1
1.3 warme maaltijd bereiden 30 p keer 3u30 K2
1.4 licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 60 p week 1u K1
1.5 zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc) 180 p week 3u K2
1.6 de was doen (kleding/linnengoed wassen) 60 p week 1u K1
1.7 huishoudelijke spullen in orde houden -
Veel voorkomende combinaties minuten uren klasse
1.4 + 1.5 licht + zwaar 240 4u K3
1.4 + 1.6 licht + was 180 3u K2
1.5 + 1.6 zwaar + was 240 4u K3
1.4 + 1.5 + 1.6 licht + zwaar + was 300 5u K3
1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 brood (7x) + licht + zwaar + was 405 6u45 K3
Bijlage 2 bij bijlage 4 Op weg naar standaardisatie HH
HH twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)
Nr Activiteiten Minuten Uren Klasse
1.1 Boodschappen doen voor het dagelijks leven 60 p week (evt +) 1u K1
1.2 Broodmaaltijd bereiden 15 p keer (evt +) 1u45 K1
1.3 Warme maaltijd bereiden 30 p keer (evt +) 3u30 K2
1.4 Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 90 p week (evt +) 1u30 K1
1.5 Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc) 180 p week (evt +) 3u K2
1.6 De was doen (kleding/linnengoed wassen) 90 p week (evt +) 1u30 K1
1.7 Huishoudelijke spullen in orde houden -
Veel voorkomende combinaties Minuten Uren Klasse
1.4 + 1.5 Licht + zwaar 270 4u30 K3
1.4 + 1.6 Licht + was 180 3u K2
1.5 + 1.6 Zwaar + was 270 4u30 K3
1.4 + 1.5 + 1.6 Licht + zwaar + was 360 6u K3
1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 Brood (7x) + licht + zwaar + was 465 7u45 K4
‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc
HH overige activiteiten alleenstaanden/twee- of meerpersoonsleefeenheden
Nr Activiteiten Minuten Uren Klasse
2.1 Anderen helpen in huis met zelfverzorging
2.2 Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd tot max 40 uur p week
2.3 Dagelijkse organisatie van het huishouden 30 p week 0u30 K1
3.1 Psychologische begeleiding 30 p week 0u30 K1
3.2 Advies, instructie, voorlichting * 30 p keer (max 3 keer 1u30 p week, 6 weken) K1
* als AIV om huishouden aan te leren; dan geen tijd voor AIV adviseren, maar aan te leren activiteiten adviseren in tijd en AIV aanklikken om aan te geven dat het om aanleren van die activiteiten gaat.