Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden houdende regels omtrent handhaving wet kinderopvang (Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Leiden 2020) |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Leiden 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 03-12-2019 | 19.0606 |
Elke gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De gemeente Leiden heeft in beleidsregels en een afwegingskader voor bestuurlijke boetes vastgelegd hoe de gemeente uitvoering geeft aan deze wettelijke taak. Vanwege gewijzigde wetgeving heeft de gemeente Leiden de beleidsregels en het afwegingskader uit 2015 aangepast. Het handhavingsbeleid van de gemeente is ongewijzigd in die zin dat herstellend handhaven voorop staat. Dit betekent dat de gemeente in eerste instantie door middel van overleg en overreding, door in gesprek te gaan met de kinderopvanghouders, probeert een overtreding te herstellen en daarmee de kwaliteit te waarborgen. Wel zijn de termijnen waarbinnen de overtreding moet worden hersteld, verkort naar maximaal twee weken, twee maanden of zes maanden afhankelijk van de overtreding. Door de wetswijziging zijn er tevens extra kwaliteitseisen gesteld aan kinderopvang, deze zijn opgenomen in het afwegingskader. Peuterspeelzalen zijn sinds 2018 voor de wet gelijk aan andere kinderopvangorganisaties en moeten dus aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen.
Burgemeester en wethouders van Leiden
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61, lid 1, 1.65, lid 1 en 4, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang;
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving van de kwaliteitseisen voor kinderopvangvoorzieningen in Leiden.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de gemeentelijke inzet om:
Het toezicht wordt namens het college uitgevoerd door de directeur publieke gezondheid van de GGD Hollands Midden.
Artikel 4 Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
HOOFDSTUK 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende onderliggende regelgeving, kan het college een herstellend traject starten. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Artikel 7 Intrekken toestemming tot exploitatie
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wko voor wat betreft de geregistreerde voorziening (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking overeenkomstig artikel 1.46 lid 5 en 6 Wko. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het Landelijk Register Kinderopvang.
HOOFDSTUK 3 Bestraffend traject
Artikel 8 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Bij een overtreding als bedoeld in artikel 1.72 lid 1 van de Wet kinderopvang kan het college besluiten om een bestuurlijke boete op te leggen, tenzij de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen tot gevolg heeft.
Aan kinderopvang worden kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan in de Wet kinderopvang (hierna: Wko) en daaruit voortvloeiende regelgeving. De houder van een kinderopvangvoorziening (kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang) is zelf verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van de voorziening.
Op 1 januari 2018 zijn twee nieuwe wetten in werking getreden. Dit zijn de wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) en de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Wet Harmonisatie). Met de laatste wordt de Wet kinderopvang en peuterspeelzalen hernoemd naar de oorspronkelijke naam: Wet kinderopvang. Peuterspeelzalen zijn voor de wet gelijk aan kinderopvang en dat betekent dat dezelfde kwaliteitseisen worden gesteld en de financiering van kinderopvang en peuterspeelzalen is gelijkgeschakeld voor werkende ouders. Als gevolg van de Wet IKK zijn de kwaliteitseisen in de Wko gewijzigd. De regelgeving stelt hogere eisen aan de kwaliteit bij de onderwerpen: registratie, wijziging en administratie, het pedagogisch klimaat, personeel en groepen, veiligheid en gezondheid, accommodatie en ouderrecht. Op een aantal onderdelen wordt minder specifiek dan voorheen voorgeschreven hoe een kinderopvangvoorziening de opvang moet vormgeven. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor maatwerk naar de behoeften van kinderen, ouders en de voorziening. De regeldruk voor instellingen kan hierdoor worden verminderd.
Handhaving is geen doel op zich, maar een instrument om het gewenste resultaat te bereiken: veilige, kwalitatief hoogwaardige kinderopvangvoorzieningen. Het doel van handhavend optreden is de overtreding te laten herstellen en indien nodig te bestraffen. De gemeente kan een bestuurlijke boete opleggen. Wanneer wordt geconstateerd dat een kwaliteitseis niet wordt nageleefd, grijpt de gemeente actief in met een handhavingsmaatregel. Indien de aard van de overtreding daartoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om eerst een waarschuwing te geven. De feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, worden daarbij meegewogen.
Het college hanteert onderhavige beleidsregels bij het uitvoeren van handhavingstrajecten die worden ingezet indien de houder van een kinderopvangvoorziening of een gastouder niet voldoet aan één of meer van de kwaliteitseisen. Het afwegingskader is als bijlage bij de beleidsregels gevoegd en maakt integraal onderdeel uit van de beleidsregels.
In deze beleidsregels is het handhavingsbeleid vastgelegd dat de gemeente Leiden voert met betrekking tot de gemeentelijke taken die voortvloeien uit de Wko. De gemeente is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang. Het vastleggen van dit beleid draagt bij aan een transparante werkwijze omdat houders, ouders, toezichthouders en andere belanghebbenden vooraf geïnformeerd zijn over de mogelijkheden en bevoegdheden van het college. Daarnaast bevordert het de rechtsgelijkheid doordat het handhavingsbeleid vastligt en op iedereen van toepassing is.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang. De GGD is bij wet de aangewezen toezichthouder voor kinderopvang. Het college heeft de directeur publieke gezondheid van de GGD Hollands Midden aangewezen als toezichthouder. Door middel van inspecties houdt GGD Hollands Midden toezicht op de kwaliteit van kinderopvang. De toezichthouder voert voor het college de volgende onderzoeken uit:
Onderzoek voor registratie: naar aanleiding van een ingediende aanvraag tot exploitatie onderzoekt de toezichthouder of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden volgens de voorschriften van de Wko en onderliggende regelgeving. Op basis van het onderzoek voor registratie neemt de gemeente een beslissing op de aanvraag. In de beslissing op de aanvraag wordt aangegeven vanaf welke datum de exploitatie mag starten op grond van de Wko. De gemeente neemt in de beoordeling van de aanvraag de kwaliteit van andere kinderopvangvoorzieningen van de houder en de daarbij behorende handhavingshistorie mee. Voortdurende, ernstige en/of vele overtredingen op deze voorzieningen vormen een indicatie voor naleving van de kwaliteitseisen op een nieuwe voorziening. Signalen buiten het advies van de toezichthouder kunnen eveneens meewegen in de beoordeling van de aanvraag.
De toezichthouder legt zijn bevindingen vast in een inspectierapport en brengt op basis hiervan een advies uit aan het college over het al dan niet te volgen handhavingstraject. De inspectierapporten worden openbaar gemaakt in het LRK. De Inspectie van het Onderwijs is de tweedelijns toezichthouder en controleert jaarlijks of de gemeente haar wettelijke taken met betrekking tot de registervoering en de uitvoering van het toezicht goed uitvoert. De gemeente kan het advies van de toezichthouder overnemen, maar is daartoe niet verplicht. Ook kan het college na eigen bevindingen een handhavingstraject starten. De gemeente treedt naar aanleiding van de bevindingen van de toezichthouder waar nodig handhavend op.
De gemeente Leiden en de toezichthouder GGD Hollands Midden werken met de werkwijze herstelaanbod. Een herstelaanbod is het aanbod van de toezichthouder kinderopvang aan de houder om binnen de door de toezichthouder gestelde tijd een geconstateerde overtreding te herstellen. Dit gebeurt voordat het concept inspectierapport wordt opgesteld. Het herstelaanbod kan worden aangeboden bij alle type voorzieningen, bij een onderzoek na registratie, een jaarlijks onderzoek en een incidenteel onderzoek. Het wordt niet aangeboden bij een onderzoek voor registratie of bij een nader onderzoek. Het herstel aanbod kan worden toegepast tenzij:
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden genoemd en die niet nader worden omschreven, zijn in de Wko en onderliggen regelgeving opgenomen en daarmee bindend voor deze beleidsregels.
Artikel 4 Vormen van sanctioneren
In dit artikel worden de vormen van handhaving die de gemeente tot haar beschikking heeft, benoemd. Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. Er wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging. Indien de aard van de overtreding daartoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om eerst een waarschuwing op te leggen. Omdat de beleidsregels op handhaving zijn gericht, zijn in het afwegingskader niet de volledige kwaliteitseisen maar de verkorte overtredingen inclusief artikel weergegeven.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wko moet worden voldaan, staan in de wet- en regelgeving. De toezichthouder onderzoekt of aan deze kwaliteitseisen wordt voldaan. Een opsomming van de uitgewerkte kwaliteitseisen is terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte inspectierapporten.
HOOFDSTUK 2 Herstellend traject
In een herstellend traject wordt in beginsel de volgorde gehanteerd zoals vastgelegd in artikel 6 tweede lid. Dus eerst een aanwijzing, indien dit onvoldoende effect heeft een last en uitschrijving uit het Landelijk Register Kinderopvang is het ultieme instrument.
Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid Wko)
De aanwijzing wordt door de gemeente Leiden doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende m.ate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder moeten worden genomen. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn. De hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de overtreden kwaliteitseis. De prioritering is vastgelegd in het afwegingskader dat als bijlage is opgenomen.
Na afloop van de hersteltermijn kan de gemeente de GGD opdracht geven om een nader onderzoek uit te voeren om te beoordelen of de overtreding van de kwaliteitseis is beëindigd.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb)
De last onder dwangsom is een herstelmaatregel die doorgaans wordt gegeven na het niet opvolgen van een aanwijzing. Of indien in het verleden al eerder een aanwijzing voor eenzelfde overtreding is gegeven.
Met een last onder dwangsom krijgt een houder wederom de plicht (last) opgelegd om een overtreding van een kwaliteitseis te herstellen binnen een aangegeven (begunstigings-)termijn en daarna hersteld te houden.
Na afloop van de begunstigingstermijn geeft de gemeente de toezichthouder opdracht om te controleren of de houder aan de last heeft voldaan. Wanneer de houder niet of niet op tijd herstelt, verbeurt de dwangsom van rechtswege en moet de houder deze van rechtswege betalen. Het betalen van de dwangsom kan worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen.
De gemeente stelt de hoogte van de dwangsom als volgt vast. Het bedrag wordt gebaseerd op het bedrag dat in het afwegingskader staat genoemd als boete. Bij het definitief vaststellen van het boetebedrag houdt het college rekening met omstandigheden die kunnen leiden tot een matiging over verzwaring.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan worden besloten om een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen dan wel voort te zetten. Dit kan het college onder andere in de volgende gevallen:
zolang de houder een bevel, een aanwijzing of een last onder dwangsom niet opvolgt of het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is;
als een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet.
Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en het verwijderen van de registratie uit het Landelijk Register Kinderopvang, artikel 1.46 lid 5 en 6 Wko, artikel 1.47a lid 2 Wko en artikel 8 lid 1 Besluit Landelijk Register Kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang.
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan intrekken en de registratie van deze voorziening verwijdert uit het Landelijk Register Kinderopvang:
indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert;
indien uit een GGD-inspectie of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet, dan wel niet langer, voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 Wko gegeven voorschriften;
indien drie maanden na de inschrijving de opvang- of bemiddelingsactiviteiten van de kinderopvangvoorziening niet daadwerkelijk zijn begonnen.
Vanaf het moment dat voor een voorziening voor kinderopvang de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en de registratie van deze voorziening is verwijderd uit het Landelijk Register Kinderopvang, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot niet geregistreerde kinderopvang (illegale kinderopvang) en kan leiden tot een bestuurlijke boete en/of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Los van deze handhavende instrumenten die het college tot haar beschikking heeft, heeft de toezichthouder op grond van de Wko de bevoegdheid om een schriftelijk bevel op te leggen indien hij oordeelt dat de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum of een voorziening voor gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden of dat de kwaliteit van een gastouderbureau zodanig tekort schiet, en daardoor het risico bestaat dat ook de kwaliteit van de gastouderopvang in gevaar komt, dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden (artikel 1.65 lid 3 Wko). De toezichthouder informeert de gemeente over het opgelegde schriftelijk bevel. Hierdoor is de gemeente tijdig op de hoogte om eventueel vervolgstappen te nemen.
Indien het advies van de toezichthouder, de zienswijze van de houder, de recidive en de aard van de overtreding hiertoe aanleiding geven, kan het college besluiten om handhaving te matigen of verzwaard in te zetten.
Artikel 7 Intrekken toestemming tot exploitatie
In het geval de toestemming tot exploitatie wordt ingetrokken, wordt de registratie uit het Landelijk Register Kinderopvang verwijderd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet.
HOOFDSTUK 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ is begaan. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wko is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, lid 1 Wko).
Artikel 8 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kán leggen, maar daartoe niet verplicht is. Bij een overtreding als bedoeld in artikel 1.72 lid 1 van de Wet kinderopvang kan het college besluiten een boete op te leggen. Het college kiest in beginsel voor de inzet van een herstellend traject, maar behoudt de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen indien de feiten en omstandigheden daarnaar wijzen. Indien het college overgaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete dan is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
Artikel 9 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wko is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft binnen dit maximum beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag naar aanleiding van de specifieke overtreding. Voor de hoogte van de boetes zijn in het afwegingskader normbedragen opgesteld. Het college heeft de hoogte van de boetebedragen afgestemd op de prioritering van de overtreding in het afwegingskader. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 Wko neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66, en 1.45 Wko is er sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen worden beboet met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is gehouden om de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring. In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete 1,5 maal. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking had(den) op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. | (boete vierde categorie1) | |||
Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt. | ||||
Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder. | ||||
Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaats gevondenen uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. Het college bepaalt de ingangsdatum van de toestemming tot exploitatie. |
Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan.2 bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; bso artikel 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang; kdv artikel 3 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang | |||||
Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang; artikel 12a lid 1 Regeling kwaliteit kinderopvang | |||||
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan aspecten van verantwoorde dagopvang en rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden: bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikelen 11 en 12 lid 2a Besluit kwaliteit kinderopvang | |||||
Het pedagogisch beleidsplan bevat een concrete beschrijving van de overige daaraan gestelde kwaliteitseisen. bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko | |||||
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van: a. de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd; b. de mogelijkheden voorkinderen om sociale competenties te ontwikkelen; c. en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang, artikel 12a lid 1 onder a Regeling kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | |||||
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen een beschrijving van de overige kwaliteitseisen die aan een voorziening voor gastouderopvang worden gesteld, waaronder de leeftijdsopbouw en aantallen kinderen die door de gastouder worden opgevangen. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 en artikel 12a lid 1 onder b en c Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | |||||
Houder draagt er zorg voor dat er conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld. bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko | |||||
Houder voert een zodanig beleid dat de gastouder de kwaliteitseisen kan naleven en stelt hiertoe het pedagogisch beleidsplan ter beschikking aan de gastouder. De houder draagt er zorg voor dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders het pedagogisch beleid uitvoeren. Het pedagogisch beleid is door het gastouderbureau aan de gastouders verstrekt. artikelen 1.49 lid 4 sub a en 1.56 lid 1, artikel 11 en 16 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | |||||
De gastouder handelt overeenkomstig het pedagogisch beleidsplan dat door het gastouderbureau is opgesteld en ter beschikking is gesteld. artikel 1.56b lid 1 en 2 Wko; artikel 16 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang |
Kinderdagverblijf / Voorschoolse educatie3 | ||
Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van ontwikkelingsdomeinen. artikel 1.50b Wko; artikelen 2 en 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
Per acht feitelijk aanwezige kinderen in de groep is ten minste één beroepskracht aanwezig. artikel 1.50b Wko ; artikel 3 lid 1 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen. artikel 1.50b Wko ; artikel 3 lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
De beroepskrachten voorschoolse educatie zijn in het bezit van: een getuigschrift of een erkende beroepskwalificatie.4 artikel 1.50b Wko ; artikel 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie; artikel 10c Regeling Wet kinderopvang | ||
De houder stelt jaarlijks een opleidingsplan op. artikel 1.50b Wko ; artikel 4 lid 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. artikel 1.50b Wko ;artikel 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie |
Een overzicht van alle bij het kinderdagverblijf werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften. Artikel 1.53 Wko; artikel 11 lid 2a Regeling Wet kinderopvang |
Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma. artikel 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 15 Besluit kwaliteit kinderopvang |
De opvang vindt plaats in stamgroepen (dagopvang) of basisgroepen (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wko | ||
Eisen aan de maximale omvang van de stamgroep (dagopvang) of van de basisgroep (buitenschoolse opvang). Eisen aan de maximale omvang van een gecombineerde groep, indien een stamgroep (dagopvang) en een basisgroep (buitenschoolse opvang) gecombineerd worden.5 bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wko; | ||
Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders kan een kind gedurende een vooraf schriftelijk met de ouders overeengekomen periode worden opgevangen in één andere stamgroep (dagopvang) of basisgroep (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; | ||
Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen. - de mentor is een beroepskracht van het kind; - bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (dagopvang); - bespreekt, indien wenselijk, de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (buitenschoolse opvang); - de mentor is voor ouders het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (dagopvang); - de mentor is voor ouders en kind het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang; | ||
Houder deelt ouders en kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht(en) op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen artikelen 1.49 lid 1 en 2, 1.50 lid 1 en 2 en 1.54 lid 1 Wko; artikel 9 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
a) tot één jaar worden ten hoogste twee vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van het kind. Indien er vanwege de grootte van de stamgroep met drie of meer beroepskrachten tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen aan een kind in de leeftijd tot één jaar; en b) van één jaar en ouder toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van dat kind. Indien er vanwege de grootte van de stamgroep met drie of meer beroepskrachten tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste vier vaste beroepskrachten toegewezen aan een kind van één jaar of ouder. artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 9 lid 4 en 5 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroep ruimtes. artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 9 lid 6 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
De maximale groepsgrootte per gastouder wordt afgestemd op de leeftijd van de op te vangen kinderen (0 tot 13 jaar). De eigen kinderen in de leeftijd tot 10 jaar worden meegerekend. artikel 1.49 lid 3, 1.56 b lid 1 en 2 Wko; artikel 14 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; artikel 13 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang |