Organisatie | Zoetermeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent Beleidsregels afwijken bestemmingsplan onder de ‘kruimelgevallenlijst’ 2019 |
Citeertitel | Beleidsregels afwijken bestemmingsplan onder de ‘kruimelgevallenlijst’ 2019’ |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-12-2019 | nieuwe regeling | 12-12-2019 | 0637442549 |
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 3 december 2019 de beleidsregels afwijken bestemmingsplan onder de ‘kruimelgevallenlijst’ 2019 vastgesteld.
Deze beleidsregels zijn een herziening van de op 21 juni 2016 vastgestelde beleidsregels.
Gelet op het bepaalde in artikel 3:42 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht,
Beleidsregels afwijken bestemmingsplan onder de “kruimelgevallenlijst” 2019
Beleid met betrekking tot artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht op basis waarvan kan worden afgeweken van het bestemmingsplan
Hoe gronden mogen worden bebouwd en gebruikt is vastgelegd in bestemmingsplannen, die worden vastgesteld door de gemeenteraad voor een looptijd van (maximaal) tien jaar. Met toepassing van de ’’kruimelgevallenlijst’’ als bedoeld in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), kan door het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning worden afgeweken van een geldend bestemmingsplan.
Deze beleidsregels zijn een uitwerking van en een aanvulling op de op 8 maart 2011 vastgestelde en op 21 juni 2016 gewijzigde beleidsregels en hebben als doel om bij aanvragen om een omgevingsvergunning, die niet passen in het bestemmingsplan, en waarbij gebruik gemaakt kan worden van de 'kruimelgevallenlijst' een afwegingskader te bieden, waarmee snel een oordeel kan worden gevormd over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid van het aangevraagde bouwplan.
Door middel van het stellen van een kader bieden deze beleidsregels naast duidelijkheid ook uniformiteit en transparantie. Transparantie van besluitvorming in het overheidshandelen draagt bij aan de rechtszekerheid en voorkomt willekeur.
Naast uniformiteit en transparantie wordt een efficiënte dienstverlening door de beleidsregels bereikt omdat er vooraf duidelijkheid over de haalbaarheid van de bouwplannen wordt gegeven. Het is de bedoeling om bouwplannen, met een beperkte ruimtelijke impact zonder onaanvaardbare negatieve gevolgen voor andere belanghebbenden, toe te staan.
Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van het bestemmingsplan wordt altijd getoetst aan het bestemmingsplan. Is een aanvraag in strijd met het bestemmingsplan, dan wordt beoordeeld of het bestemmingsplan zelf de mogelijkheid biedt af te wijken. Is dit niet het geval, dan wordt gekeken of gebruik kan worden gemaakt van de zogenaamde ‘kruimelgevallenlijst’ die in Bijlage II, artikel 4 Besluit omgevingsrecht (Bor) is opgenomen. Indien dat mogelijk is, wordt gekeken of deze beleidsregels van toepassing zijn of dat een integrale beoordeling volgt. Kan geen gebruik worden gemaakt van de ’kruimelgevallenlijst’, dan kan de aanvraag niet meer binnen de reguliere procedure worden afgehandeld. In die gevallen is de uitgebreide procedure op grond van de Wabo van toepassing, waarbij de aanvrager een ruimtelijke onderbouwing aanlevert die zal worden beoordeeld. Dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 4.
Deze beleidsregels zijn dus van toepassing op afwijkingen van het bestemmingsplan waarbij het bestemmingsplan zelf geen afwijkingsmogelijkheid biedt, maar de ‘’kruimelgevallenlijst’’ wel.
1.4 Nadere beoordeling en integrale beoordeling
Indien de aanvraag niet voldoet aan deze beleidsregels, maar wel valt onder de reikwijdte van de ‘kruimelgevallenlijst’, dan wordt de aanvraag integraal beoordeeld. Ook is voor een aantal kruimelgevallen in deze beleidsregels aangegeven dat sowieso een integrale
beoordeling noodzakelijk is. Voor die gevallen zijn geen standaard beleidsregels opgesteld.
Een nadere of integrale beoordeling betekent dat de doorlooptijd van de aanvraag langer zal zijn dan bij een aanvraag waarop de beleidsregels kunnen worden toegepast.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo) stelt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, onder 1, sub c van de Wabo). De Omgevingswet treedt naar verwachting in 2021 in werking. Dit beleid blijft dan gelden voor de buitenplanse omgevingsactiviteit.
De toepassing van de ‘kruimelgevallenlijst’ (opgenomen onder artikel 4 Bijlage II van het Bor) is geregeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 van de Wabo: een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen aantal gevallen.
Om af te wijken van een bestemmingsplan is een deugdelijke motivering nodig. Deze motivering moet in het besluit worden opgenomen. Met deze beleidsregels kan voor de motivering volstaan worden door in de omgevingsvergunning te verwijzen naar de betreffende beleidsregel. Het hanteren van beleidsregels zorgt ervoor dat het bestuur een goede invulling geeft aan het motiveringsbeginsel.
Als een aanvraag past binnen het beleid betekent dat niet dat altijd medewerking zal worden verleend aan een afwijking van het bestemmingsplan. Er kan sprake zijn van beoordelingsaspecten die tot een weigering leiden. Deze weigering dient uiteraard te worden voorzien van een deugdelijke motivering. Wanneer een aanvraag bijvoorbeeld niet past binnen gebiedsspecifiek ruimtelijk beleid (zoals voor de historische linten), dan zal deze worden geweigerd. Ook wanneer één van de betrokken belangen naar het oordeel van burgemeester en wethouders onevenredig zwaar wordt geschaad door toepassing van de voorwaarden in deze beleidsregels, kan de aanvraag worden geweigerd.
Het omgekeerde is eveneens denkbaar. Ondanks dat een initiatief niet past binnen de hier opgenomen beleidsregels, kunnen er ruimtelijke argumenten zijn op basis waarvan medewerking toch wenselijk/verantwoord is. In dat geval volgt een nadere beoordeling. Een nadere beoordeling is van toepassing op situaties die zodanig specifiek zijn dat algemene beleidsregels niet toereikend zijn voor een zorgvuldige afweging. In zo’n geval wordt locatie-specifiek beoordeeld of het bouwplan wenselijk en verantwoord is. Bij ieder bouwplan dat niet past in de beleidsregels wordt overwogen of een nadere beoordeling aan de orde is, ofwel of er zich bijzondere omstandigheden voordoen welke vergunningverlening rechtvaardigen.
4. Werkwijze toepassing beleid
4.1 Toetsing aan artikel 4 van Bijlage II van het Bor
Allereerst wordt de aanvraag getoetst aan de regels zoals die in artikel 4 bijlage II van het Bor zijn neergelegd. Wordt er voldaan aan die regels, dan wordt de aanvraag getoetst aan de beleidsregels.
4.2 Beoordeling of de aanvraag valt onder de beleidsregels
De aanvraag wordt getoetst aan de beleidsregels. Hierbij kunnen zich de volgende situaties voordoen:
De aanvraag valt niet onder de reikwijdte van de beleidsregels of in de beleidsregels staat dat een integrale beoordeling noodzakelijk is. Het bouwplan wordt per concreet geval beoordeeld. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het afwijken van een vastgesteld bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid is van burgemeester en wethouders. Anders gezegd, het is geen verplichting om medewerking aan de afwijking te verlenen. Een goede ruimtelijke ordening dient altijd het uitgangspunt te zijn.
Past het voorgenomen (bouw)plan niet in de ‘kruimelgevallenlijst’ uit artikel 4 van Bijlage II van het Bor dan blijft de mogelijkheid van een uitgebreide afwijkingsprocedure op grond van de Wabo (artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3) en dient het besluit te worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
De materiële beleidsregels zijn neergelegd in onderstaande artikelen die zo zijn genummerd dat ze gelijk lopen met de nummering van artikel 4 van Bijlage II van het Bor. Omwille van een praktische toetsing is de volledige ‘kruimelgevallenlijst’ van het Bor opgenomen. Bij de kruimelgevallen waarvoor geen criteria zijn opgesteld, is een integrale beoordeling noodzakelijk.
5.2 Begrippenlijst en wijze van meten
De begrippen, definities en de wijze van meten zijn gelijk aan de omschrijvingen die zijn neergelegd in artikel 1 van Bijlage II van het Bor (laatste wijziging op 8 april 2016, Stb. 2016, 155). De begrippen genoemd onder 5.2.1 en de wijze van meten genoemd onder 5.3 worden in afwijking of in aanvulling hiervan gehanteerd.
5.2.1 Afwijkende en aanvullende begrippen
aanbouw: een gebouw(deel) dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw(deel) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
beeldbepalende panden of objecten: onroerende goederen en zaken die kenmerkend zijn voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis en die zijn aangewezen als beeldbepalend pand of object;
beschermd stads- of dorpsgezicht: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en die zijn aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht;
bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang die direct of duurzaam met de aarde is verbonden;
bouwwerk, geen gebouw zijnde: de categorie bouwwerken die niet vallen onder de definitie van een gebouw;
dakkapel: een (ondergeschikte) constructie geplaatst in het dakvlak van
een gebouw, waarbij het karakter van het dak intact blijft, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
dakopbouw of dakuitbouw: bijzondere (ondergeschikte) bouwlaag
bestaande uit een constructie van enige omvang ter vergroting van een gebouw in de hoogte waarbij het profiel en/of de vorm van het dak niet intact blijven;
erfafscheiding: de fysieke begrenzing van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel of van de openbare ruimte;
erfbebouwing: functioneel met een gebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, en door de ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of - andere overdekte bouwwerken zoals een aanbouw, uitbouw, bijgebouw en overkapping;
gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
horizontaal bijbehorend bouwwerk: hierbij wordt aangesloten bij de definitie van erfbebouwing, zijnde niet verticaal bijbehorend bouwwerk;
monumenten: on)roerende goederen, objecten of terreinen, die vanwege hun bijzondere (cultuur)historische, architectonische, landschappelijke, volkskundige, wetenschappelijke en/of esthetische zijn aangewezen als monument;
plat dak: een dak met een dakhelling van 0 tot 20;
schilisolatie: isolatie van de schil van het gebouw, zoals het dak, de buitengevels, de vloer en kozijnen met glas of panelen;
verticaal bijbehorend bouwwerk: uitbreiding in de hoogte van een hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk, niet zijnde een dakopbouw of dakuitbouw;
voorgevel: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie en/of ‘uitstraling’ als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en in ieder geval is gericht naar de openbare weg;
voorgevelrooilijn: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing langs die weg. Een hoekwoning heeft slechts 1 voorgevelrooilijn;
voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw: schilisolatie en technische ruimtes voor een energiemodule (zoals een lucht-waterpomp en balansventilatie met warmteterugwinunit);
zijerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied, zoals bedoeld in Bijlage II van het Bor en dat is gelegen aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van een hoofdgebouw.
bouwhoogte: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;
dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
goothoogte: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
inhoud: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
ondergeschikte bouwdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
oppervlakte: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
vloeroppervlakte: het totale oppervlak van ruimten gemeten langs de binnenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimtes omhullen.
Beleidsuitspraak: aanvragen die niet voldoen aan de beleidsregels worden nader beoordeeld. Afhankelijk van deze beoordeling worden deze aanvragen alsnog goedgekeurd, moet de aanvraag worden aangepast, of wordt de aanvraag geweigerd.
Beleidsuitspraak: aanvragen waarin de beleidsregels niet voorzien, zullen integraal beoordeeld worden.
Beleidsuitspraak: in bijzondere gevallen kan een aanvraag die voldoet aan de beleidsregels toch worden geweigerd.
Algemene bepalingen beleidsregels
De volgende algemene bepalingen zijn van toepassing op alle kruimelgevallen, zoals die hierboven in beleidsregels 1 tot en met 11 zijn opgesomd:
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken[1].
Beleidsregel 1, een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan:
Horizontaal bijbehorend bouwwerk:
van erfbebouwing buiten het bouwvlak mag de goothoogte niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en de bouwhoogte maximaal 5 m. Bij een hoofdgebouw van 1 bouwlaag is de maximale bouwhoogte niet hoger dan de hoogte van het hoofdgebouw.
Verticaal bijbehorend bouwwerk:
Voor een verticaal bijbehorend bouwwerk is een integrale beoordeling noodzakelijk.
Beleidsregel 2, een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening:
Een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening niet hoger dan 5 m en met een oppervlakte van maximaal 50 m2.
Beleidsregel 3, een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk:
Beleidsregel 4, een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw (Beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw).
Dakterrassen zijn toegestaan tot ten minste twee meter achter de voorgevelrooilijn en elke andere gevel gericht naar openbaar gebied.
Balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw
Voor een balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte is een integrale beoordeling noodzakelijk.
de 30-gradenregel is van toepassing:
onder een tegenoverliggende woning wordt verstaan: een tegenover een gebouw gesitueerde bestaande woning, waarbij het betreffende gebouw zich bevindt binnen de zone die wordt gevormd door de horizontale hoeken van 120° ten opzichte van de voorgevel, respectievelijk achtergevel, van de bestaande woning, gemeten ter plaatse van de geveluiteinden.
Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw:
Dakopbouwen zijn toegestaan wanneer de aanvraag identiek (wat betreft rooilijn, breedte, hoogte en dakhelling) is aan een bestaande legale dakopbouw in het zelfde bouwblok en er geen sprake is van andersvormige dakopbouwen in het betreffende bouwblok. Anders is een integrale beoordeling nodig.
Uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard:
Voor een uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard is een integrale beoordeling noodzakelijk.
Voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw:
Beleidsregel 5, een antenne-installatie, Voor een antenne-installatie is een integrale beoordeling noodzakelijk.
Beleidsregel 6, een installatie bij een glastuinbouwbedrijf:
Voor een installatie bij een glastuinbouwbedrijf is een integrale beoordeling noodzakelijk.
Beleidsregel 7, een installatie bij een agrarisch bedrijf:
Voor een installatie bij een agrarisch bedrijf is een integrale beoordeling noodzakelijk.
Beleidsregel 8, het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied:
Voor het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied is een integrale beoordeling noodzakelijk.
Beleidsregel 9, het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits voorzover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen:
Deze regeling is vrij ruim en het is nooit op voorhand duidelijk welke gebruiksverandering wordt aangevraagd. Hiervoor is een integrale beoordeling noodzakelijk. Het is wel van belang dat het verzoek is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hierin moeten de ruimtelijke gevolgen van de betreffende gebruiksverandering goed worden beschreven, zoals bijvoorbeeld de gevolgen voor parkeren, bestaande bedrijven en het beleid (onder meer gemeentelijke beleidsregels en de provinciale verordening).
Beleidsregel 10, het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning:
Voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning is een integrale beoordeling noodzakelijk.
Beleidsregel 11, ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar:
Voor ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar is een integrale beoordeling noodzakelijk.
[1] Hierbij kan worden gedacht aan strijdigheid met het burenrecht, onevenredige vermindering van de daglichttoetreding, onevenredige belemmering van erfdienstbaarheden (recht van overpad en afwatering) of inbreuk op eigendomsrecht zonder toestemming.