Organisatie | Heumen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Inburgering 2010 |
Citeertitel | Verordening Inburgering 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-06-2010 | 01-01-2013 | Onbekend | 03-06-2010 De Verbinding, 08-06-2010 | Onbekend |
De raad van de gemeente Heumen,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 april 2010;
gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet Inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het Besluit Inburgering;
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars
Het college beoordeelt tenminste eens in de twee jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars en rapporteert daarover aan de raad. De raad ontvangt expliciet over de hoogte en motivering van het bestuurlijk boetebeleid en consequenties daarvan voor verblijfsvergunningen, integraal alle informatie.
Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de voorziening aan inburgeringsplichtigen
Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen
Het college wijst de volgende groepen inburgeringsplichtigen aan wie hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden:
HOOFDSTUK 3. HET AANBOD VAN EEN VOORZIENING AAN INBURGERINGSPLICHTIGEN
Artikel 7 De procedure bij het doen van een aanbod
De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen vier weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt. Indien de inburgeringsplichtige niet accoord kan gaan of onafhankelijk advies wil inwinnen over het aanbod, kan de inburgeringsplichtige terecht bij Vluchtelingen & Nieuwkomers Zuid Gelderland, afdeling Heumen. De inburgeringsplichtige krijgt voor deze periode van extern advies vier weken extra de tijd.
HOOFDSTUK 4. DE BESTUURLIJKE BOETE
Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt € 200,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald.
HOOFDSTUK 5. de voorziening aan vrijwillige inburgeraars
Artikel 11 Aanwijzen van de doelgroepen
Het college wijst de volgende groepen vrijwillige inburgeraars aan aan wie hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden:
Artikel 14 Opleggen van verplichtingen
Het college kan in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet, één of meer van de volgende verplichtingen opleggen:
Artikel 15 De inhoud van de overeenkomst
De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet bevat in ieder geval:
Artikel 20 Intrekking Boeteverordening Wet Inburgering Nieuwkomers,
intrekking Verordening Inburgering 2007 en
inwerkingtreding Verordening Inburgering 2010
De Boeteverordening Wet Inburgering Nieuwkomers en de Verordening Inburgering 2007 vervallen per datum inwerkintreding van de Verordening Inburgering 2010.
De Verordening Inburgering 2010 treedt in werking één dag na publicatie in de Regiodiek ( .. juni 2010).
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 3 juni 2010,
BL
Malden, 3 juni 2010
DE RAAD VOORNOEMD;
De raadsgriffier,
L.Bosland.
De burgemeester,
drs. J. van Zomeren.
Bijlage bij Verordening Inburgering 2010
Derdelanden (zie algemene toelichting, pag. 7, 1e alinea)
De Raad van State acht de inburgeringsplicht mogelijk voor vreemdelingen uit zogeheten ‘derdelanden’: landen buiten de Europese Unie (EU) en buiten de Europees Economische Ruimte (EER).
De volgende landen behoren tot de EU: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Cyprus, Malta, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
De volgende landen behoren tot de EER: de hierboven genoemde EU-landen, aangevuld met IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.
De Wet Inburgering (WI) regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van Derdelanden (zie bijlage, pag.16) van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.
Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II (verder te noemen: staatsexamen). Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen of het staatsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Daarnaast is in de WI ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor inburgeringsplichtigen.
Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de wet.
Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een MBO-opleiding op niveau 1 of 2 (gaan) volgen, een taalkennisvoorziening aanbieden. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een MBO-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid WI).
In de verordening wordt gesproken over ‘voorziening’. Hieronder valt zowel de inburgeringsvoorziening als de taalkennisvoorziening.
Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen.
In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:
Ad 1. Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
Artikel 8 en artikel 24 f WI bepalen dat de raad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van voorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.
Ad 2. Regels met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om voor deze groepen inburgeringsplichtigen een voorziening aan te bieden. Het gaat om de volgende vier groepen inburgeringsplichtigen:
Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de eerste twee groepen (nieuw- en oudkomers die algemene bijstand of een nader aangeduide uitkering ontvangen en oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben) kán het college een voorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, WI). De raad wil gebruik maken van de bevoegdheid die de wet geeft om aan bijzondere groepen (genoemd onder 1 en 2) een voorziening aan te bieden. Dit, omdat hier veelal sprake is van groepen die in een achterstandssituatie verkeren en niet in staat zijn hun eigen inburgering te organiseren. Het past bovendien in ons reïntegratiebeleid voor al dan niet uitkeringsgerechtigde werkzoekenden: kennis van de Nederlandse taal en samenleving zijn onontbeerlijk om daadwerkelijk te kunnen participeren op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Het college is verplicht een voorziening aan te bieden aan de laatste twee groepen: alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijk bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI). De samenstelling van de voorziening voor geestelijk bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de voorziening naar eigen inzicht vorm te geven. Deze laatste groep is overigens, voor zover thans bekend, niet aanwezig in de gemeente Heumen.
Het aanbod behelst een voorziening die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.
De WI draagt de raad op om bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen aan deze vier groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:
Ad 3. Het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete
Artikel 35 WI draagt gemeenten op om bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
De raad heeft vanwege het rechtsgelijkheidsbeginsel gekozen voor regionale afstemming hierin met de gemeenten Beuningen, Groesbeek, Wijchen en Nijmegen zodat gelijke boetes worden opgelegd. Met deze boetes zullen voornamelijk mensen worden getroffen in de lagere inkomensgroepen; vandaar dat niet gekozen is voor de maximale boetes.
Ad 4. Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars
De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de WI wordt geregeld dat het college aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands of een taalkennisvoorziening.
Artikel 24d van de wet regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het college een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het college met hem een overeenkomst.
In nieuw hoofdstuk 5 van de verordening zijn de doelgroepen vrijwillige inburgeraars, de samenstelling van de voorziening de eigen bijdrage, verplichtingen e.d. opgenomen.
Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van de wet, moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24 e, derde lid, WI).
Lid 1, onderdeel c is ter wille van de leesbaarheid toegevoegd: het begrip ‘voorziening’ wordt gebruikt om aan te geven dat zowel een inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening aangeboden kan worden.
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars
Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat de gemeente vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de raad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot voorzieningen.
Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. De raad kiest er voor om niet alleen kaders vast te stellen voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen. Er wordt (tweede lid) ook vastgelegd welke middelen het college (in ieder geval) moet aanwenden om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen te organiseren. Daarbij worden in ieder geval de volgende middelen gebruikt:
Daarnaast zijn andere middelen mogelijk. Zo is het mogelijk om Vluchtelingenwerk Heumen voor bepaalde doelgroepen een rol te geven.
Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking.
Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Ook gegevens over het gevoerde bestuurlijk boetebeleid maken deel uit van de periodieke informatieplicht aan de raad.
Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen
Artikel 19, eerste lid, WI bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een voorziening kán aanbieden:
De raad kiest ervoor om deze mogelijkheid te benutten en in de verordening de gemeentelijke doelgroepen te benoemen.
Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een voorziening krijgen aangeboden. Het betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, WI). Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.
Belangrijkste criterium daarbij is of de betrokkene inburgeringsbehoeftig is, d.w.z. nog niet beschikt over diploma’s, certificaten of andere documenten als bedoeld in artikel 5, 1e lid, onder c van de WI. Concreet: nog niet het gewenste kennisniveau heeft weten te behalen.
Artikel 4 De samenstelling van de voorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van de voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:
De samenstelling van de voorziening voor geestelijk bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. De gemeente heeft dus niet de mogelijkheid om de voorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbiedt naar eigen inzicht vorm te geven.
In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening gericht op inburgering daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod van een voorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.
De Wet Inburgering bepaalt dat de voorziening gericht op inburgering gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening), als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere sociale zekerheidswet of -regeling èn die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen voorziening gericht op inburgering aanbieden.
Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om ervoor te zorgen dat de voorziening gericht op inburgering wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van sociale zekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de sociale zekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), eigen risicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI). Dit is echter aan de orde wanneer deze groep bij Algemene Maatregel van Bestuur is aangewezen.
Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgerings- of staatsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- èn nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening kan aanbieden, kan worden gedacht aan de inzet van reïntegratie-instrumenten (variërend van diagnosestellingen/assessments tot arbeidsbemiddeling; in de reïntegratieverordening opgenomen in de artikelen 11 tot en met 18) of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage, een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving of een gerichte cursus opvoedingsondersteuning. Flankerende vergoedingen voor kinderopvang, reiskosten en overige voorzieningen conform het Minimabeleid, kunnen eveneens ingezet worden tijdens het inburgeringstraject.
Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening gericht op inburgeren krijgen aangeboden in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.
Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van devoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten (‘maatjes-project’, taalstages, etc.) een belangrijke rol vervullen.
Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage
De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI). In de verordening wordt de keuze gemaakt voor een aflossing in maximaal 10 termijnen; dit om de financiële last niet al te groot te laten zijn.
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk, dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Het besluit tot verrekening wordt vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.
Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.
Artikel 6 Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel mandateert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de voorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 7 De procedure bij het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die ervoor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van eenvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld. De inburgeraar heeft vier weken de tijd om het aanbod al dan niet te aanvaarden. Als de inburgeringsplichtige extern advies over het aanbod wil inwinnen, kan hij of zij daarvoor terecht bij Vluchtelingen & Nieuwkomers Zuid Gelderland, afdeling Heumen. De extra tijd die daarmee gemoeid is, mag nogmaals vier weken zijn.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel eenvoorziening wenst, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal de gemeente het gedane aanbod moeten aanpassen.
Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen of het staatsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen of het staatsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen of staatsexamen moeten hebben behaald.
Artikel 8 De inhoud van de beschikking
Het besluit tot het toekennen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdeel a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen of het staatsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). Deze termijn is drieënhalf jaar. In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).
Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering).
Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgerings- of het staatsexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop devoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen, bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgerings- of staatsexamen.
Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 WI draagt de raad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De raad heeft er voor gekozen om lagere boetebedragen in haar verordening vast te leggen. Daarbij is aansluiting gezocht met de gemeente Nijmegen en de regiogemeenten. Anders dan in de Wwb bestaat in de WI geen systematiek van normering naar verschillende leefvormen (alleenstaand, alleenstaande ouder, samenwonend/gehuwd). Daarom worden gemiddelden genomen en bedragen de boetes van lid 1 van artikel 9 en 10: € 100,- en die van lid 2 en 3 van artikel 9 (en lid 2 van artikel 10): € 200,-.
Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij zonodig ook rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. Dit kan in individuele gevallen tot verlaging en verhoging van de boete leiden, afhankelijk van de individuele omstandigheden. Uiteraard kan de verhoogde boete nooit hoger zijn dan de in de wet genoemde maxima.
Bij het opleggen van boetes gelden de in de wet opgenomen rechtwaarborgen:
In het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratievoorziening en eenvoorziening gericht op inburgering kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of -regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.
Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is.
Het eerste en tweede lid zijn in deze verordening opgenomen omdat in artikel 9, eerste en tweede lid, lagere boetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd.
Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen de tijdspanne van 12 maanden voordoen (recidivetermijn).
Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500,- naar maximaal € 1000,- in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van artikel 10.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De boete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 10 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het maximum bedraagt € 400,-. Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.
Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.
Het vierde lid is in de verordening opgenomen omdat in het derde lid niet het wettelijk maximum van € 1000,- is gekozen. Er is in dat geval ruimte voor het verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete (tot € 1000,-, het wettelijk maximum).
Artikel 11 Aanwijzen van de doelgroepen
In dit artikel worden de criteria genoemd op grond waarvan het college categorieën vrijwillige inburgeraars kan aanwijzen die bij voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Het ligt voor de hand om bij vrijwillige inburgeraars dezelfde criteria te hanteren als bij inburgeringsplichtigen (artikel 3 van de verordening).
Artikel 13 De inning van de eigen bijdrage
Zie de toelichting op artikel 5 van de verordening. Hier is aangesloten bij de wettelijke eigen bijdrage die inburgeringsplichtingen betalen: ook vrijwillige inburgeraars wordt een eigen bijdrage opgelegd (wettelijk vastgesteld op € 270).
Artikel 14 Opleggen van verplichtingen
In dit artikel zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als de verplichtingen die het college kan opnemen in de beschikking waarmee een voorziening voor een inburgeringsplichtige wordt vastgesteld (zie artikel 6 van de verordening).
Artikel 15 De inhoud van de overeenkomst
De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening bevat dezelfde onderwerpen als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.
Artikel 16 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst
In dit artikel legt de raad op grond van artikel 24f de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt.
De (hoogte van de) boetes die in geval van bepaalde gedragingen opgelegd worden aan inburgeringsplichtigen (artikel 9) gelden ook voor diezelfde gedragingen van vrijwillige inburgeraars.
Zij krijgen immers gelijke voorzieningen aangeboden, waarbij de eigen bijdrage en bepaalde verplichtingen ook voor hen gelden.
Artikel 17 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar
Artikel 24f draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.
Artikel 20 Intrekking Boeteverordening WIN, intrekking Verordening Inburgering 2007 en inwerkingtreding Verordening Inburgering 2010
Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Boeteverordening Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) 2004 ingetrokken, omdat deelnemers die onder de WIN zijn gestart hun trajecten onder de regelgeving van de WIN inmiddels hebben afgerond.
Met de inwerkingtreding van de Verordening Inburgering 2010 vervalt de Verordening Inburgering 2007.