Organisatie | Oudewater |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening |
Citeertitel | brandbeveiligingsverordening Oudewater 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
De bron van bekendmaking is onbekend. De datum van inwerkingtreding is bij benadering bepaald.
Brandweerwet 1985 (Stb. 87), art. 12
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-03-2006 | 16-06-2011 | Nieuwe regeling | 14-03-2006 onbekend. | Raad onbekend Decos 064 |
Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:
a. meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
b. bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;
c. aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;
d. aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huísvesting zal worden verschaft;
e. aan meer dan tíen personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.
3. Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichtíng, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunníng intrekken indien:
a. blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;
b. blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;
c. van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of període waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;
d. van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;
e. het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een veranderíng van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de ínrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wíjzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstíge toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a. het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatíge gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;
b. het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;
c. de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;
d. de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte- ontwikkelend toestel.
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
a. middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;
b. middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.
Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken
Het is verboden te roken of vuur te hebben:
a. in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wíjziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a tot met h;
b. bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;
c. bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.
Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).
Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders ín die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Overtredíng van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.