Organisatie | Krimpenerwaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Krimpenerwaard |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Krimpenerwaard |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard
Nadere regels jeugd Krimpenerwaard
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2019 | 16-10-2020 | Nieuwe regeling | 05-11-2019 | ZK19001229 |
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
HOOFDSTUK 2. Procedureregels ten behoeve van melding, onderzoek en aanvraag
Voor zover de hulpvraag betrekking heeft op jeugdhulp, kan de hulpvraag ook worden gemeld bij de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, die elk kan verwijzen naar gecontracteerde jeugdhulp. De gecontracteerde jeugdhulpaanbieder beoordeelt welke maatwerkvoorziening nodig is. Als de cliënt daarom verzoekt, draagt het college ten behoeve hiervan zorg voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.
Het college gaat in gesprek met de cliënt en onderzoekt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, een oplossing voor de hulpvraag te vinden en de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd op andere voorzieningen op deze domeinen;
HOOFDSTUK 3. Maatwerkvoorziening
Artikel 9. Algemene uitgangspunten en criteria voor maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp
Artikel 10. Aanvullende criteria voor specifieke maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
Het college kan de onderstaande aanvullende criteria voor verschillende maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp nader uitwerken en aanvullen in de Nadere Regels Maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard en Nadere Regels Jeugdhulp.
Artikel 10.1.1 Aanvullende criteria Hulp bij het huishouden
Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening bij het voeren van een huishouden als hij ondersteuning nodig heeft in relatie tot één of meerdere van de volgende aspecten:
Artikel 10.1.2 Aanvullende criteria Woonvoorzieningen
Een cliënt kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening, in de vorm van een woningaanpassing of in de vorm van hulpmiddelen voor de cliënt om zich in en om de woning te verplaatsen, als er sprake is van een aantoonbare beperking bij het normaal gebruik van de noodzakelijke gebruiksruimte(n) in de woning.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening indien geen sprake is van de volgende weigeringsgronden:
deze zich in gemeenschappelijke ruimtes bevinden en het gaat om andere voorzieningen dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders, trapleuningen portiekflat of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte of;
Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor het bezoekbaar maken van één woning indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling in de gemeente Krimpenerwaard en de cliënt regelmatig een bezoek brengt aan de bezoekbaar te maken woning, en het bezoek voor de cliënt noodzakelijk is voor het onderhouden van sociaal contact, en hij deze woning niet op een normale manier kan betreden of bereiken.
Artikel 10.1.3 Aanvullende criteria Rolstoelvoorzieningen
Om in aanmerking te komen voor een (elektrische) rolstoel gelden de volgende criteria:
Artikel 10.1.4. Aanvullende criteria collectief vraagafhankelijk vervoer
Om in aanmerking te komen voor collectief vraagafhankelijk vervoer gelden de volgende criteria:
het college kan een vervoersvoorziening verstrekken als er beperkingen zijn in het verplaatsen over de korte afstand rondom de woning en verplaatsingen over de langere afstand binnen de leefomgeving (centrumzone + 5 aaneengrenzende zones in alle richtingen) van de cliënt die geen gebruik kan maken van het reguliere Openbaar Vervoer.
Artikel 10.1.5. Aanvullende criteria overige vervoersvoorzieningen
Artikel 10.1.6. Aanvullende criteria Sportvoorzieningen
Cliënt kan in aanmerking komen voor een sportvoorziening als is voldaan aan de volgende criteria:
Artikel 10.1.7. Aanvullende criteria Beschermd wonen
Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen overeenkomstig het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Gouda: de geldende verordening en nadere regels maatschappelijke ondersteuning en het overige beleid met betrekking tot beschermd wonen.
Artikel 10.2.1. Aanvullende criteria Individuele begeleiding
Artikel 10.2.2 Aanvullende criteria Dagbesteding
Artikel 10.2.4 Aanvullende criteria Logeeropvang en logeerverblijf
Om in aanmerking te komen voor logeeropvang en logeerverblijf vanuit de Wmo en Jeugdwet moet naast de algemene voorwaarden, worden voldaan aan de hieronder genoemde voorwaarden:
Artikel 10.3.1. Aanvullende criteria maatwerkvoorzieningen Jeugd en opvoedhulp
Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening Jeugd- en Opvoedhulp als er sprake is van de volgende criteria:
Artikel 10.3.2. Aanvullende criteria maatwerkvoorzieningen Jeugd GGZ
Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening Jeugd GGZ is vereist dat er sprake is van een DSM-5 stoornis of een via de DC: 0-3R (Diagnostische Classificatie van Psychische en Ontwikkelingsstoornissen op Zuigelingenleeftijd en Vroege Kinderleeftijd) te classificeren probleem.
Artikel 11. Persoonsgebonden Budget
Tevens wordt de vertegenwoordiger alleen in staat geacht de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:
hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of geen financiële relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit gezien de situatie van de cliënt of jeugdige, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;
Het college kan via een onafhankelijke en daartoe deskundige derde laten toetsen of de persoon of organisatie verantwoorde dienstverlening kan leveren. De aanvraag voor een pgb kan worden geweigerd indien dit advies uitwijst dat de kwaliteit van de dienstverlening niet of onvoldoende gewaarborgd is.
bedraagt niet meer dan de prijs van in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura. Indien een pgb wordt aangevraagd voor een voorziening in de vorm van hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, wordt de prijs bepaald op ten hoogste de prijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Als de verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de prijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering;
De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:
een zaak (vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen, roerende woonvoorzieningen en woningaanpassingen): Op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;
Voor zover het pgb bestemd is voor de inkoop van dienstverlening door een dienstverlener die in dienst is van of werkt voor een professionele organisatie die gericht is op de verlening van deze ondersteuning, of als professionele freelancer of zelfstandige zonder personeel werkzaam is voor de in te kopen dienstverlening, betreft het tarief per uur of per resultaat, maximaal 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt, of bij het ontbreken hiervan, maximaal 100% van de laagste marktprijs;
Voor zover het pgb bestemd is voor de inkoop van basis individuele of specialistische begeleiding door een dienstverlener die in dienst is van of werkt voor een professionele organisatie die gericht is op de verlening van deze ondersteuning, of als professionele freelancer of zelfstandige zonder personeel werkzaam is voor de in te kopen dienstverlening, betreft het tarief per uur of per resultaat, maximaal 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt, of bij het ontbreken hiervan, maximaal 100% van de laagste marktprijs;
groepsbegeleiding en dagbesteding:
dagbesteding met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door niet gekwalificeerde beroepskrachten met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder: op basis van 100% van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;
gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleide persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het 100% laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid beroepskracht dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.
Logeeropvang en logeerverblijf:
met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het 100% laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;
met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het 100% laagste toepasselijke tarief dat voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;
als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een niet gekwalificeerd persoon uit het sociaal netwerk kan het college een tegemoetkoming voor hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en in artikel 8 van de Jeugdwet van maximaal €129,- per kalendermaand en maximaal € 42,50 per etmaal toekennen.
Een pgb dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt. Het pgb voor woningaanpassingen moet binnen 15 maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het doel waarvoor het pgb is verleend en voldoen aan het programma van eisen van de woningaanpassing.
Bij opname van de cliënt in een ziekenhuis of instelling wordt een lopende pgb tot maximaal een maand na opname ter beschikking gesteld aan de zorgverlener, ondanks de gewijzigde situatie. Na deze maand wordt op basis van de dan geldende situatie een heroverweging gedaan over de benodigde zorg en wijze van financiering en kan het pgb beëindigd worden.
Artikel 12.3. Herziening of intrekking
Het college kan een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening herzien of intrekken indien:
Artikel 12.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik
Bij herhaald en/of ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten of bij herhaald onzorgvuldig gebruik van een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening, treft het college -al dan niet tijdelijk-maatregelen jegens cliënt ter bescherming van de medewerker van een aanbieder of ter voorkoming van (verdere) schade aan de in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening.
Artikel 12.7 Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Artikel 14. Kwaliteitseisen voorzieningen zowel in natura als pgb
Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorzieningen door derden
HOOFDSTUK 7. Klachtregeling, medezeggenschap en inspraak
Artikel 20. Betrekken van ingezetenen bij beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, onder wie in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
HOOFDSTUK 8. Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Een maatwerkvoorziening die op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of op grond van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 is verstrekt en waarvan de duur bij inwerkingtreding van deze verordening nog niet is verstreken, wordt geacht op grond van deze verordening te zijn verstrekt.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of op grond van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017, tot dat het college een nieuwe beschikking heeft genomen. Het nieuwe besluit wordt genomen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.
Op een bezwaarschrift dat is ingediend tegen een door het college op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of op grond van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 en voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening genomen besluit, wordt beslist met toepassing van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of op grond van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op dinsdag 5 november 2019.
de griffier, M.L. van Muijen
de voorzitter, mr. R.S. Cazemier
Het aantal definities in artikel 1 is beperkt gehouden; evenals de omvang van de omschrijvingen.
Hieronder volgen enkele aanvullende begrippen:
Cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
De waakvlamfunctie: een preventieve vorm van ondersteuning die kan worden ingezet voor monitoring en incidentele ondersteuning nadat de structurele, intensieve ondersteuning binnen een resultaatgebied is afgerond. Het gaat bij een waakvlamfunctie om laagfrequente ondersteuning waarbij minder sprake is van vaste periodieke contactmomenten van de aanbieder met de cliënt. Om te voorkomen dat de situatie van de cliënt eventueel weer zou kunnen verslechteren, wordt van de aanbieder verwacht de benodigde ondersteuning, indien nodig, weer tijdig op te schalen.
Ten slotte ter verduidelijking een aanvulling op het begrip algemeen gebruikelijke voorziening: Uit rechtspraak volgt dat bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is onder andere de volgende vragen betrokken kunnen worden: Is de voorziening niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking? Is de voorziening algemeen verkrijgbaar? Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?
Daarnaast moet een woonvoorziening in beginsel worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Bijvoorbeeld, indien op basis van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat een woning die bestemd is voor een specifieke groep bewoners zoals ouderen of gehandicapten. Hier worden dan geen aanpassingen gerealiseerd.
Artikel 2. Reikwijdte verordening
De verordening is van toepassing op inwoners van de gemeente Krimpenerwaard. Voor het bepalen wie inwoner is van de gemeente wordt aangesloten bij de basisregistratie personen (BRP). Voor de aanvragen voor jeugdhulp en beschermd wonen zijn aanvullende criteria opgenomen.
Specifiek is onder lid 3 de regeling voor beschermd wonen opgenomen.
Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor Beschermd Wonen. De financiering daarvan loopt thans nog via de centrumgemeenten als bedoeld in de Wmo 2007. Voor de Krimpenerwaard is dat de gemeente Gouda.
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening beschermd wonen overeenkomstig het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Gouda, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning, het vigerende besluit maatschappelijke ondersteuning, de regels omtrent het pgb in relatie tot beschermd wonen, de regels voor bijdrage in de kosten van beschermd wonen en de nadere regels van de centrumgemeente.
Artikel 3. Vormen van ondersteuning
In de Verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en maatwerk (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen cliënten gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De cliënt kan zich voor deze ondersteuning dus rechtstreeks tot de aanbieder wenden. Een maatwerkvoorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg of hulp. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de cliënt deze hulp daadwerkelijk nodig heeft. De gemeente bepaalt zelf welke hulpvrij toegankelijk is en welke niet. De opgesomde voorzieningen in deze verordening zijn voorbeelden van voorzieningen en is geen limitatieve opsomming.
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
De volgende algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:
De volgende maatwerkvoorzieningen Wmo zijn onder andere beschikbaar:
De volgende maatwerkvoorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:
Voordat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, doet hij een melding bij het college waarin hij zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (hulpvraag) aangeeft. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.
De ontvangst van de melding wordt schriftelijk bevestigd (onder schriftelijk wordt ook een digitale vorm van communiceren verstaan) Omdat het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan, is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
Indien de cliënt er voor kiest een persoonlijk plan aan te leveren dan dient hij daarin te beschrijven welke oplossing volgens hem de beste is:
gezien de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt in acht nemende, de eigen mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid te bevorderen.
Het college kan in spoedeisende gevallen (conform artikel 6 van de jeugdwet gaat het dan om gesloten jeugdhulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, na een melding besluiten om onverwijld en zo nodig ambtshalve, een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, of de aanvraag van cliënt.
Op grond van de wet wijst het college de cliënt voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Een gesprek met de cliënt, zijn vertegenwoordiger, zijn mantelzorger en / of zijn familieleden, maakt deel uit van het onderzoek, tenzij dat niet nodig is, bijvoorbeeld omdat de cliënt genoegzaam bekend is. Van het gesprek wordt een schriftelijk verslag gemaakt
In het verlengde van de inlichtingenplicht ligt de medewerkingsplicht. Die houdt in dat de cliënt alle medewerking moet verlenen aan de uitvoering van de Wmo 2015 of de Jeugdwet die het college noodzakelijk vindt. Zo is iemand verplicht om gehoor te geven aan een oproep van het college of om zich te onderwerpen aan onderzoek dat door (of namens) het college is ingesteld.
Als iemand niet voldoet aan de medewerkingsplicht dan kan dit gevolgen hebben voor het vaststellen van het recht op een maatwerkvoorziening. Zo kan het zijn dat het college niet kan vaststellen of iemand (nog langer) recht heeft op een maatwerkvoorziening. Of dat de omvang van de voorziening niet kan worden vastgesteld.
Die medewerking kan bestaan uit het aanleveren van rapportages, door derden gemaakt over de inwoner. Of andere relevante informatie, zoals informatie van school. Maar ook uit het geven van toestemming gesprekken te voeren met hulpverleners van de jeugdigen en medewerkers van de scholen. Verder kan het onder omstandigheden nodig zijn de jeugdige (langdurige) te observeren of deskundigen te vragen een nader advies te geven. Van de aanvrager mag worden verwacht dat hij toestemming geeft tot deze inbreuk op zijn gezinsleven voor zover sprake is van informatie die nodig is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt, waar mogelijk met mantelzorger wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de cliënt te krijgen. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de cliënt thuis of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere(opeenvolgende) gesprekken.
Tijdens het onderzoek moet duidelijk worden hoe ook de meest complexe maatwerkvoorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een maatwerkvoorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang.Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.
Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is niet vormvrij.
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag. Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een aantal werkdagen overheen. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.
Een aanvraag Wmo en Jeugdwet kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de daarvoor gestelde termijn. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekende weergave van het onderzoek als aanvraag aan te merken.
Uit de artikelen 1:381 BW jo. 1:453 en 1:454 BW volgt dat de curator of mentor beslist over de inzet van zorg en begeleiding, waaronder ook moet worden verstaan het aanvragen van een voorziening op grond van deze verordening.
De Wmo bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet worden afgegeven (artikel 2.3.5, tweede lid). Wanneer het college het niet redt om binnen de beslistermijn van 2 weken een beschikking af te geven, is het aan het college om daarover in gesprek te treden met de cliënt en instemming te vragen met uitstel van de beslistermijn op aanvraag, zo volgt uit (TK 2013-2014, 33 841, nr. 64, p. 81-82). Wanneer de cliënt niet instemt met het uitstel, kan het college de beslistermijn éénmaal verlengen door toepassing te geven aan artikel 4:14 Awb.
Artikel 9. Algemene uitgangspunten en criteria voor maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp
Een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid en participatie levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat de essentialia van de maatwerkvoorzieningen in de Verordening terug te vinden moeten zijn. In de onderstaande artikelen is daar invulling aan gegeven
De termijn waarvoor de kosten voorafgaand aan de aanvraag met terugwerkende kracht kunnen worden vergoed is afhankelijk van de periode waarin de noodzakelijkheid van de ondersteuning vastgesteld kan worden.
Weigeringsgronden voor maatwerkvoorziening:
De in lid 2 opgenomen criteria zijn alleen van toepassing op maatwerkvoorzieningen gericht op zelfredzaamheid en participatie.
Voor woonvoorzieningen zijn nog concretere weigeringsgronden opgenomen. Daarbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar de verantwoordelijkheid van de Vereniging van Eigenaren of Woningbouwvereniging.
Als een aanvraag om jeugdhulp wordt ingediend, moet het college altijd onderzoeken of er (nog) sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen of psychische stoornissen. Als dat het geval is zal het college moeten vaststellen of de ingezette ondersteuning een noodzakelijke en passende voorziening is voor de jeugdige. Kan het college die beoordeling echter niet meer maken (bijvoorbeeld omdat de jeugdhulp al een tijd geleden van start is gegaan), dan moet dat in onze ogen voor risico van de jeugdige of ouder(s) blijven. Of te wel: alleen in dat geval hoeft de gemeente de jeugdhulp die is aangevangen niet te betalen.
Artikel 10. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
De voorzieningen opgenomen onder 10.1 worden uitsluitend verstrekt op grond van de Wmo. De voorzieningen opgenomen onder 10.2 worden zowel verstrekt op basis van de Wmo als de Jeugdwet. De voorzieningen opgenomen onder 10.3 worden uitsluitend verstrekt op grond van de Jeugdwet.
Artikel 10.1.1 Aanvullende criteria ondersteuning bij het huishouden
In de meeste gevallen zal het gaan om het schoon en leefbaar houden van de woning. Maar het kan ook de andere resultaten betreffen die in dit artikel worden genoemd, als geen andere oplossingen beschikbaar en/of geschikt zijn. De zwaarte en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.
De normen zoals deze zijn beschreven in het protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden van KPMG zijn het uitgangspunt voor de bepaling van de aard en de frequentie van de te verrichten taken en hoeveel tijd hiermee gemoeid is.
De inzet van gezinsleden met betrekking tot de gebruikelijke hulp is in principe niet leeftijdgebonden. Onder de 18 jaar kan ook hulp geboden worden. Dit is niet afdwingbaar maar komt in het gesprek aan de orde.
Artikel 10.1.2. Aanvullende criteria Woonvoorzieningen
Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een woonvoorziening. Denk bij- voorbeeld aan een woningaanpassing of een speciale douchestoel. Daarnaast kan een maatwerkvoorziening worden toegekend zodat de cliënt zich in en om de woning kan verplaatsen.
Een uitraaskamer kan worden verstrekt als woonvoorziening wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen vanwege een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag als gevolg van een ziekte of gebrek, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin hij/ zij tot rust kan komen.
Het genoemde primaat van verhuizen wordt niet toegepast als de kosten meer bedragen dan €7000 als er argumenten zijn die tegen verhuizen pleiten. Factoren die een rol kunnen spelen bij de belangenafweging zijn onder andere: sociale omstandigheden, werksituatie, verandering in woonlasten.
Het te bereiken resultaat van de toe te kennen maatwerkvoorziening bestaat uit het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat daarbij om het kunnen gebruiken en bereiken van de elementaire woonruimten voor de dagelijkse levensverrichtingen (het normale gebruik van de woning). Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaap- kamer). Onder omstandigheden van het individuele geval kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning (toegang en doorgang)..
In dit artikelen zijn aanvullende criteria opgenomen voor maatwerkvoorzieningen voor specifieke woonsituaties: de uitraaskamer, bezoek baar maken van een woning voor een persoon die zijn hoofdverblijf in een Wlz inrichting en voor woonwagens en woonschepen.
Artikel 10.1.3. Aanvullende criteria Rolstoelvoorzieningen
Een rolstoel voorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt het openbaar vervoer niet kan bereiken of niet kan gebruiken en/of is aangewezen op het in overwegende mate zittend verplaatsen.
De rolstoelvoorziening is onder andere gericht op een of meer van de volgende resultaten:
Artikel 10.1.4. Aanvullende criteria collectief vraagafhankelijk vervoer
Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een voorziening voor het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving gericht op zelfredzaamheid en participatie.
Deze nadere criteria beschrijven met welk doel de verplaatsingsvoorziening wordt verstrekt. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld sociale contacten te onderhouden. Daarnaast worden specifieke criteria aangegeven per vervoersmiddel. Het uitgangspunt is dat maximaal 2000 kilometer per jaar kan worden afgelegd. Hiermee voldoet de gemeente ruimschoots aan de vereisten uit de jurisprudentie die aangeeft dat 1.500-2.000 km vol doende is. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen af te wijken naar beneden of naar boven. Dat kan (ook) het geval zijn als er meer dan één verplaatsingsvoorziening wordt verleend. De verplaatsingen kunnen immers betrekking hebben op de korte, de middellange en op de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.
Met de inwoner wel gekeken worden naar voorliggende mogelijkheden zoals mogelijkheden via aanwezige vrijwillige vervoersdiensten.
Artikel 10.1.6. Aanvullende criteria Sportvoorzieningen
Deze voorziening ziet op het kunnen uit- oefenen van een sport en kan naast een andere vervoersvoorziening verstrekt worden. Voor topsport of sport op hoog niveau geld dat hiervoor sprake is van voorliggende mogelijkheden voor een sportvoorziening op basis van sponsoring en mogelijkheden via diverse fondsen.
Een sportvoorziening is noodzakelijk als de cliënt door sportbeoefening beter in staat is te participeren. Ook kan sportbeoefening bijdragen aan de zelfredzaamheid: het draagt bij aan de verbetering van de conditie en vertrouwen in zichzelf en kan eraan bijdragen dat de cliënt zijn eigen mogelijkheden en vaardigheden (her)ontdekt.
Daarnaast moet er sprake zijn van meerkosten bij de sportbeoefening als gevolg van de beperking. Bijvoorbeeld doordat hij een speciale sportvoorzieningen nodig heeft. Omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend.
Artikel 10.1.7. Aanvullende criteria Beschermd wonen
Beschermd wonen wordt geboden aan mensen met een psychiatrische achtergrond. Psychiatrische kwetsbaarheid kan belemmeren op enkele of meerdere levensgebieden waardoor zij minder in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat om personen bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. De doelstellingen van beschermd wonen zijn herstel en stabilisatie van het gewone leven, veilig gezond wonen, het bevorderen van zelfredzaamheid, eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten en vermaatschappelijking (gelijkwaardig burgerschap).
Gemeente Gouda is centrumgemeente voor de uitvoering van beschermd wonen van de regio Midden Holland.
Artikel 10.2.1 Aanvullende criteria Individuele begeleiding
De individuele begeleiding bij zelfstandig leven wordt toegekend opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dit is de achterliggende doelstelling als aan de cliënt de maatwerkvoorziening wordt toegekend. De begrenzing van deze Wmo-doelstelling wordt gevormd door artikel 2.3.5 lid 6 van de wet: als de cliënt is aangewezen op de Wet langdurige zorg, dan wordt vanuit die wet zorg ontvangen. Die zorg kan ook worden geboden in de thuissituatie of in een instelling voor zorg met verblijf.
Het college zal moeten beoordelen in welke mate de cliënt zelfredzaam is en of, en zo ja welke ondersteuning nog is aangewezen om de cliënt op een zo volwaardige manier te laten meedoen in de maatschappij. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit het helpen bij het structureren van het huishouden om financiële en andere problemen te voorkomen. Uiteraard gaan hierbij de algemene voorzieningen voor op de maatwerkvoorzieningen.
De individuele begeleiding kan ook oog hebben voor behoeftes op het gebied van participatie, bijvoorbeeld het hebben van sociale contacten. Immers, het algehele welbevinden van de cliënt staat in de Wmo 2015 centraal
Bij de individuele begeleiding gelden de volgende kernbegrippen:
De omvang en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.
Artikel 10.2.2. Aanvullende criteria Dagbesteding
Dagbesteding is onder meer gericht op één of meer van de volgende resultaten:
dit met als achterliggend doel om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.
De omvang van de maatwerkvoorziening dagopvang wordt bepaald in overleg met de cliënt op basis van het persoonlijk plan en het gesprek. Indien geen overeenstemming wordt bereikt wordt hierbij de (voormalige) ciz indicatiewijzer versie 7.1 gehanteerd.
Artikel 10.2.3. Aanvullende criteria Vervoer naar dagbesteding en dagbehandeling
Naast de vertrekking van een maatwerkvoorziening dagbesteding of dagbehandeling is het mogelijk om een maatwerkvoorziening vervoer naar de dagbesteding of dagbehandeling te verstrekken indien een cliënt gelet op zijn beperkingen of psychische of psychosociale problematiek niet in staat is zich zelfstandig te verplaatsen tussen zijn woon- of verblijfadres en de dagbesteding.
Uitgangspunt is dat de dagbesteding/dagbehandeling in de nabijheid van de woonomgeving is (uitgangspunt 6 km). De intensiteit van het vervoer is afhankelijk van de mate van het gebruik van de dagbesteding (aantal dagdelen).
Artikel 10.2.4. Aanvullende criteria Logeeropvang en logeerverblijf
Als bij de mantelzorger van de cliënt de balans tussen draagkracht en draaglast is verstoord of verstoord dreigt te raken, dan is er reden om voor cliënt logeeropvang of logeerverblijf buiten de thuissituatie mogelijk te maken. Dit kan plaatsvinden in een instelling.
Artikel 11. Persoonsgebonden budget
Uitgangspunt is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in natura krijgt. Als de cliënt dat wenst, bestaat de mogelijkheid om een pgb te verstrekken. In artikel 11 van de verordening wordt aangegeven op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. De hoogte van een pgb is niet hoger dan de prijs die de gemeente zou moeten betalen voor een maatwerkvoorziening in natura. In de situatie dat de maatwerkvoorziening van de beoogde aanbieder duurder is dan het aanbod van het college, dient de cliënt zelf de meerkosten te betalen. Wanneer de cliënt een voorziening nodig heeft die niet verstrekt wordt door een van de gecontracteerde aanbieders, dan wordt er geen korting doorgevoerd.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, et cetera. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke hulp die zijn vastgelegd in deze verordening. De methodiek om de uren huishoudelijke hulp te bepalen wordt gebaseerd op het protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden van KPMG Plexus en Bureau HHM (juli 2016).
Het betalen van hulp die anders zonder betaling geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de cliënt wordt door het college als niet wenselijk geacht. Derhalve wordt een pgb niet verstrekt aan een niet-professionele zorgverlener als de mate van verplichting gering is. Dit is het geval als de hulp overgeslagen kan worden zonder dat gevolgen heeft voor de cliënt. (voorbeelden: hulpverlener is ziek of op vakantie waardoor de hulp wordt overgeslagen, cliënt is op vakantie, etc).
De Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat een pgb-tarief op basis van het minimumuurloon voor niet-professionele hulp redelijk is. (Rb Den Haag 27-02-2017 Zaaknummer AWB - 16 _ 276).
In lid 12 is opgenomen de hoogte van een pgb en de daarbij te hanteren tariefdifferentiatie als de budgethouder kiest voor inschakeling van iemand uit het sociaal netwerk of een zzp’er of een zorgorganisatie met medewerkers in loondienst. Lid 12 berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.) Daarbij wordt opgemerkt dat bij personen uit het sociaal netwerk sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst.
De hoogte van het pgb sluit vanzelfsprekend aan op het uitgangspunt dat het college niet meer toekent dan goedkoopst passende bijdrage.
In lid 12 is de hoogte vastgesteld van een pgb voor een professionele aanbieder of zzp-er en is gebaseerd op 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.
In lid 12 is geregeld dat er een vergoeding verstrekt kan worden aan het sociale netwerk. Een dergelijke vergoeding kan verstrekt worden omdat in dit geval de inzet van een professional wordt voorkomen waardoor de uitgaven lager zullen zijn. Wel dienen er vooraf afspraken gemaakt te worden over de in te zetten uren zodat vooraf duidelijk is welke kosten vergoed dienen te worden voor de werkzaamheden die zijn uitgevoerd. In de nadere regels worden de pgb tarieven individuele begeleiding niet professioneel opgenomen.
Artikel 12. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Artikel 12.1 Nieuwe feiten en omstandigheden
In de wet is deze inlichtingenplicht nu geregeld, in tegenstelling tot voorheen. De inlichtingen vanuit de cliënt zijn voor het college van belang om te kunnen beoordelen of ondersteuning nog steeds nodig is. Voorde cliënt moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat de inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan.
Er wordt gesproken van beëindiging van een voorziening, als deze voorziening stopt vanaf de datum van het beëindigingsbesluit. Beëindiging heeft dus geen terugwerkende kracht, in tegenstelling tot herziening of intrekking van een besluit. Het artikel benoemt situaties waarin het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening.
Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen
Het zich niet houden aan de verplichtingen verbonden aan een bruikleenvoorziening, kan leiden tot beëindiging van die voorziening. Het college zal bij die beëindiging wel moeten overwegen of het daarvoor een andere maatwerkvoorziening in de plaats stelt. Hierbij mag het college volstaan met hetgeen strikt noodzakelijk is ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie van cliënt. Bij de afweging wordt de verwijtbaarheid van cliënt in aanmerking genomen
Artikel 12.3 Herziening of intrekking
Herziening of intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Het deels ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden wordt herziening genoemd. Het volledig ongedaan maken wordt intrekking genoemd.
De in dit artikel genoemde situaties om een besluit te kunnen herzien of intrekken staan naast de mogelijkheden op grond van de wet.
Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten en/of degene die zijn medewerking heeft verleend aan het ‘misbruik’ van de wet. Namelijk indien opzéttelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Er is voor gekozen de terugvorderingsmogelijkheden uit te breiden in dit artikel. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan.
Voor zover sprake is van de wettelijke grondslag voor terugvordering, kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dat geeft een executoriale titel. Bij andere terugvorderings-gronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg plaatsvinden. De grondslag is dan onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). Hiervoor is in ieder geval nodig dat het college een herzienings-of intrekkingsbesluit en een terugvorderingsbesluit neemt.
Hoewel de wetgever in principe beoogt om de geldswaarde van maatwerkvoorzieningen terug te vorderen, is in dit artikel onder b ook de bevoegdheid gecreëerd om maatwerkvoorzieningen die in bruikleenzijn toegekend terug te halen (terug te vorderen).
Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een zorgvuldige afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokkenbelangen.
De verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening. Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dat artikel geeft de gemeenteraad de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering krachtens de Wmo 2015 met vorderingen van of op de persoon op grond van de Wmo 2015 of de Participatiewet. Op die wijze kunnen gemeenten de bijdrage in de kosten voor opvang verrekenen met de bijstandsuitkering die betrokkene van de gemeente ontvangt.
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening dient het college een zorgvuldige belangenafweging te maken. Hierbij is het de vraag of het college in redelijkheid zijn verrekeningsbevoegdheid mag uitoefenen. Daartoe dient het college de betrokken belangen in kaart te brengen en tegen elkaar af te wegen.
Artikel 12.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik
Het komt voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte van cliënt betrokken te worden.
Het college zet in op fraudepreventie. Een voorbeeld van algemene voorlichting is het communiceren in huis- aan- huis bladen over verrichte handhavingsacties en de uitkomsten hiervan. Vanzelfsprekend is deze communicatie anoniem, dus niet herleidbaar tot bepaalde cliënten.
Van belang is dat er een grondige toets plaatsvindt aan de voorkant. Deze toets betreft ingeval van een pgb:
Artikel 12.7 Opschorting betaling uit het pgb
Regelt de mogelijkheden om een opschortende werking van uitbetaling pgb te verzoeken aan SVB.
Het college houdt het recht om een verstrekte pgb te controleren. Het is aan de gemeente om te bepalen of ze de verantwoording en controle wil inrichten en zo ja, op welke wijze ze dat doet. De besteding van het pgb kan door het college eenmalig bij een zaak en kan periodiek gecontroleerd worden bij diensten en andere periodieke betalingen. Bij de controle beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een pgb in aanmerking te komen.
Bij de controle op de besteding wordt de kwaliteit van de geboden diensten beoordeeld en of hiermee de beoogde resultaten worden behaald. Deze beoordeling vindt plaats tijdens evaluatiemomenten. Deze evaluatiemomenten betreffen maatwerk. Bij de ene cliënt kan dit bijvoorbeeld halfjaarlijks zijn en bij de andere cliënt één maal in de vijf jaar of zelfs helemaal niet.
Artikel 13. Bijdrage in kosten maatwerkvoorziening (alleen Wmo 2015)
Met ingang van 1 januari 2019 betalen alle cliënten die gebruik maken van één of meer Wmo maatwerkvoorzieningen, ongeacht inkomen en vermogen, een maximale periodebijdrage van € 17,50.Vanaf 2020 bedraagt de eigen bijdrage € 19,00 per maand.
Uitzondering geldt voor degenen die gebruik maken van beschermd wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang.
Cliënten die gebruik maken van beschermd wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang blijven de huidige inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen, met dien verstande dat de vermogensinkomensbijtelling van 8% naar 4% gaat.
De maximale periodebijdrage geldt niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens (art. 3.8 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).
De hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt door het CAK vastgesteld. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs, bij het vaststellen van de bijdrage.
Het is in een enkel geval mogelijk dat de kostprijs van de maatwerkvoorziening lager is dan de periodebijdrage.
Het ligt voor de hand dat daarnaast met de aanbieders afgesproken wordt dat cliënten, voordat zij gebruik maken van een algemene voorziening, op de hoogte worden gesteld van de bijdrage die zij daarvoor verschuldigd zullen zijn.
Voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).
Artikel 14. Kwaliteitseisen voorzieningen
In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende eisen aan de kwaliteit van voorzieningen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.
De in het derde lid genoemde kwaliteitscriteria worden vastgelegd in nadere regels Wmo 2015 en nadere regels jeugd.
Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de prijs- kwaliteit verhouding van de te leveren diensten wordt bepaald. Op deze wijze waarborgen wij een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de kwaliteitseisen en sluiten wij aan bij de bestaande uitvoeringspraktijk binnen de Krimpenerwaard.
Tevens is bepaald op welke wijze de jaarlijkse indexering van de tarieven Wmo 2015 en Jeugdhulp worden herzien. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten en niet beroepskrachten vallen daaronder.
Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, die door het college is aangewezen, onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 16 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Artikel 17. Jaarlijkse waardering mantelzorgers en vrijwilligers
De jaarlijkse waardering van mantelzorgers wordt geregeld in de nadere regeling. Het maximum budget wordt vastgesteld door de raad.
In artikel 18 is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen. In het tweede lid zijn instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de klachtregelingen door aanbieders goed wordt uitgevoerd. Voor klachten over de gemeente is hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 19. Medezeggenschapsregeling
In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. In het tweede lid zijn instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd. Door onder andere de resultaten van een cliëntervaringsonderzoek te overleggen.
Artikel 20. Betrekken van ingezetenen bij beleid
Het wordt aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap over beleid vorm te geven.
Artikel 21. Nadere regels, beleidsregels en hardheidsclausule
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen en te besluit indien de verordening in een bepaalde situatie niet voorziet.
Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Door intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 komen ook de daarop gebaseerde nadere regels (Regeling maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018) te vervallen. Door intrekking van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 vervallen ook de nadere regels die daarop gebaseerd zijn (Regeling pgb jeugdhulp Krimpenerwaard 2016, eerste wijziging). In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende maatwerkvoorzieningen op basis van de oude verordening; een lopende maatwerkvoorziening wordt geacht op grond van de nieuwe verordening te zijn verstrekt.
Deze nieuwe verordening heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat op een aanvraag die is ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 waarop nog niet is beslist voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met toepassing van deze verordening. In het zesde lid is voor lopende bezwaarschriften een uitzondering gemaakt: lopende bezwaarschriften worden volgens de oude verordening afgedaan.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Krimpenerwaard.