Organisatie | Westvoorne |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening peuterspeelzaalwerk Westvoorne 2010 |
Citeertitel | Verordening peuterspeelzaalwerk Westvoorne |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | kwaliteitshandhaving en subsidiegrondslagen peuterspeelzaalwerk |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 09-02-2021 | Onbekend | 15-12-2009 Westvoornse Courant | Onbekend |
Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:
Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.
Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen
De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.
Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.
Artikel 12. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
In elke groep zijn tenminste één beroepskracht én één begeleider zoals bedoeld in artikel 1 aanwezig.
Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag
Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
De houder draagt via een klachtenregeling zorg voor een correcte afhandeling van klachten van ouders.
HOOFDSTUK 4. GEMEENTELIJK TOEZICHT
Artikel 20. Aanwijzing en bevel
Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.
HOOFDSTUK 5 SUBSIDIËRING EN VOORWAARDEN
Artikel 21. Toepassing van de Algemene subsidieverordening
Op dit hoofdstuk is de Algemene subsidieverordening 2007 van de gemeente Westvoorne van toepassing.
HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van de artikelen 2, lid 1, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Westvoorne op 15 december 2009.
De griffier, De voorzitter,
Voor de Nota Peuterspeelzaalbeleid verwijzen wij u naar de website van de gemeente: www.westvoorne.nl/Regelgeving/Maatschappelijke zorg, welzijn en onderwijs
Op het moment van vaststelling valt het peuterspeelzaalwerk onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en zijn gemeenten niet verplicht kwaliteitsregels vast te stellen. Wel is er een ontwikkeling gaande waarbij op rijksniveau aangestuurd wordt op harmonisatie van de regelgeving omtrent kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. In deze verordening wordt dan ook aansluiting gezocht bij de Wet Kinderopvang (Wk). Hierbij is deels gebruik gemaakt van de modelverordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels, gekoppeld aan een systeem van melding en registratie.
De gemeente Westvoorne vindt dat het peuterspeelzaalwerk een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van de ontwikkeling van kinderen. Daarom komen peuterspeelzalen binnen de gemeente in beginsel in aanmerking voor financiële ondersteuning. Met vaststelling van deze verordening is een juridisch kader neergezet waarbinnen kwaliteitshandhaving en subsidiegrondslagen zijn verankerd. Het college zal een aparte beleidsregel opstellen voor de kostensoorten die in aanmerking komen voor subsidie. Ook kan het college andere aanvullende beleidsregels opstellen.
Zowel de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als de Algemene subsidieverordening (Asv) werken door in deze verordening: alleen de voor peuterspeelzalen aanvullende aspecten zijn verder uitgewerkt.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e).
Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.
Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.
Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel is een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.
Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt tevens de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld (zie artikel 12). Het ministerie van OCW werkt toe naar afschaffing van het ambitieniveau 0 (spelen, leren, ontmoeten), waarbij uitsluitend met vrijwilligers wordt gewerkt. Dit ambitieniveau is daarom niet in de verordening opgenomen.
Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.
Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. De gekozen termijn van 8 weken biedt de toezichthouder de mogelijkheid een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd. Daarnaast laat het degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.
Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.
Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.
Artikel 7. Wijzigingen van gegevens
Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.
Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen
Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.
Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.
Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen.
Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de Wcpv onverlet.
Artikel 10. Oppervlakte speelruimte
Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.
Artikel 11. Groepen en groepsgrootte
Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte zestien kinderen bedraagt. Dit getal vloeit voort uit de beoogde regelgeving van het ministerie van OCW, waarin bepaald zal worden dat een leidster, gediplomeerd of ongediplomeerd, maximaal 8 kinderen onder zich mag hebben. Dit maximum geldt voor alle twee ambitieniveaus.
Artikel 12. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 13. Overeenkomst tussen houder en ouder
Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken. Tevens dient een oudercommissie ingesteld te zijn en dient de houder een klachtencommissie vast te hebben gesteld.
Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag
Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.
Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.
Niet alleen de ouders moeten volgens een vooraf bekend zijnde regeling hun klachten kunnen uiten, maar ook de werkzame beroepskrachten hebben recht op een sluitende regeling. Daarom is dit verplicht opgelegd in deze verordening.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 17. Aanwijzing van toezichthouders
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 18. Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:
Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.
Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.
Artikel 19. Het inspectierapport
De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 19, eerste lid). Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college.
Artikel 20. Aanwijzing en bevel
Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.
Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.
Artikel 21. Toepassing van de Algemene subsidieverordening
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 22. Voor subsidie in aanmerking komende kosten
Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau heeft consequenties voor de kwalicatie-eisen die aan de leiders worden gesteld. De toezichthouder zal hier op controleren. In de beleidsregel zal door het college vastgesteld worden welke kosten in aanmerking komen voor subsidie.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 24. Het afwijzen van een subsidieaanvraag
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Deze bepaling spreekt voor zich.
Deze bepaling spreekt voor zich.
Het college kan altijd in bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen in deze verordening of de strikte toepassing hiervan versoepelen.
Dit artikel bepaalt de datum per wanneer deze verordening van kracht is. Deze datum kan ook in het verleden liggen.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
BELEIDSREGELS SUBSIDIËRING PEUTERSPEELZAALWERK
Deze beleidsregel is een uitwerking van de Algemene subsidieverordening 2007 en de Verordening peuterspeelzaalwerk Westvoorne 2007.
Artikel 5. Inwerkingtreding en overgangsregeling
Van deze beleidsregel mag worden afgeweken indien strikte toepassing zou leiden tot onbillijkheden van overwegende of ernstige aard.
Op deze beleidsregels is een subsidieplafond van toepassing. Indien het in de gemeentebegroting opgenomen budget ontoereikend is voor honorering van alle aanvragen wordt de subsidie van elke aanvrager, die aan de subsidiecriteria voldoet, gekort met een percentage dat gelijk is aan het percentage dat het totaal beschikbare subsidiebedrag wordt overschreden.