Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wageningen

Nadere regels jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en Participatiewet Wageningen 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWageningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en Participatiewet Wageningen 2019
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet
  2. Participatiewet
  3. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-11-201901-01-2019wijziging nadere regels

01-10-2019

gmb-2019-276968

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en Participatiewet Wageningen 2019

Overwegende dat het wenselijk is nadere regels vast te stellen ten aanzien van de uitvoering van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), en de Participatiewet.

 

Gelet op

artikel 156 Gemeentewet;

de artikelen 2.1, 2.4, 2.5, 2.9, 3.1, 4.1 van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Wageningen 2019;

de artikelen 8,12, 13 en 14 van de Re-integratieverordening Participatiewet Wageningen 2015

artikel 27 van de Participatiewet.

 

Besluit vast te stellen de volgende nadere regels met betrekking tot jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en Participatiewet Wageningen 2019.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig hulp en ondersteuning verleent onder verantwoordelijkheid van het college.

  • Aanvraag: een verzoek aan het college om een besluit te nemen over de verlening van een voorziening op basis van de Wmo 2015, Jeugdwet of Participatiewet.

  • Beschikking: besluit van het college over het wel of niet verstrekken van een voorziening op basis van de Wmo 2015, de Jeugdwet of Participatiewet.

  • Cliënt: de persoon conform de omschrijving artikel 1.1.1. Wmo 2015, de jeugdige en zijn ouders conform art. 1.1. van de Jeugdwet, de belanghebbende zoals genoemd in de Participatiewet.

  • Cliëntondersteuning: onafhankelijke, kosteloze en deskundige ondersteuning, conform artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

  • College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen dat op basis van wetgeving de formele bevoegdheid heeft om taken uit te voeren en besluiten te nemen.

  • Familiegroepsplan: hulpverleningsplan opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

  • Financieel Besluit: Financieel besluit jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en Participatiewet Wageningen.

  • Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet en/of behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015.

  • Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo 2015, en in gesprekken in het kader van de gemeentelijke toegang tot jeugdhulp en voor de Participatiewet.

  • Individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

  • Maatwerkvoorziening: een op de inwoner toegesneden voorziening als voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015;

  • Opvoedhulp: ondersteuning en hulp, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de opvoedingsproblemen

  • Kernteam: team dat het college adviseert over de aanpak van complexe, meervoudige hulpvragen.

  • Kostganger: persoon die bij iemand in de kost is en daarvoor een geldbedrag schuldig is;

  • Loonkostensubsidie: de gemeentelijke bijdrage in de loonkosten ter hoogte van het verschil tussen de loonwaarde van de werknemer en Wettelijk Minimumloon.

  • Maatschappelijk nuttige activiteiten: Werkzaamheden die als resultaat voor de gemeenschap een meerwaarde hebben.

  • Mantelzorg: hulp conform artikel 1.1.1. van de Wmo 2015 ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 om onderzoek te doen naar de behoefte van maatschappelijke ondersteuning en een verzoek om de behoefte aan jeugdhulp te onderzoeken.

  • Plan: verslag van het onderzoek en het plan van aanpak vanuit de gedachte één huishouden, één plan, één regisseur met aandacht voor de eigen kracht en het informele netwerk gericht op de oplossing van de hulpvraag. In het plan van aanpak worden prioriteiten gesteld die gericht zijn op het oplossen van (delen van) de hulpvraag.

  • Onderzoek: werkzaamheden om de hulpvraag te onderzoeken en te analyseren om te komen tot een plan.

  • Overige voorziening: overige voorziening voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk.

  • Persoonlijk plan: plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de Wmo 2015.

  • Pgb: persoonsgebonden budget op basis van de Jeugdwet (art. 8.1.1) of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (art. 2.3.6)

  • Privacygevoelige informatie: informatie waarbij er een verhoogd risico op schending van de persoonlijke levenssfeer bij openbaarmaking bestaat

  • Prb: Persoonsgebonden re-integratiebudget voor een re-integratie traject op basis van de Participatiewet.

  • Referteperiode: de periode die gebruikt wordt voor de berekening van de hoogte van een individuele inkomenstoeslag.

  • Tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • Toepasselijke bijstandsnorm: de bijstandsnorm die geldt voor respectievelijk een alleenstaande, alleenstaande ouder of een gezin;

  • Tussenpersonen of belangenbehartigers pgb: personen die namens de cliënt een pgb aanvragen.

  • Vertrouwenspersoon jeugdhulp: persoon conform artikel 1.1 van de Jeugdwet die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • Voorliggende voorzieningen: een voorziening, op basis van een andere wet dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet, waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen

  • Vraagverheldering: verkennen van de problematiek door ‘door te vragen’ tijdens gesprek(ken) met de cliënt.

 

Toelichting

In dit artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor deze nadere regels. Dit zijn niet alle begrippen die voorkomen in de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet.

 

Hoofdstuk 2 Gemeentelijke toegang tot jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt worden gemeld bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk binnen 5 werkdagen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college na de melding een passende voorziening, in afwachting van de uitkomst van het gesprek.

 

Toelichting

Voor alle vragen op het gebied van het sociale domein kunnen mensen terecht bij het integrale punt (het Startpunt) van de gemeente Wageningen. Bij het integrale punt wordt onderscheid gemaakt tussen vragen om informatie en hulpvragen. Hulpvragen kunnen op verschillende manieren worden gemeld: mondeling, schriftelijk of elektronisch. De melding van de hulpvraag wordt geregistreerd en de cliënt krijgt hiervan een ontvangstbevestiging. Bij de ontvangstbevestiging ontvangt de cliënt informatie over onder andere de werkwijze, cliëntondersteuning, vertrouwenspersonen en privacy.

Bij spoedeisende zaken, bijvoorbeeld als de situatie voor de cliënt onhoudbaar is of als de veiligheid in het geding is, kan besloten worden om direct een voorziening te treffen. Dit kunnen ook maatregelen zijn op basis van andere wetgeving, zoals de bevoegdheid van de Burgemeester om psychiatrische patiënten met dwang op te nemen als er gevaar dreigt op basis van de Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) en de mogelijkheid van het college om woonurgentie te verlenen op basis van de Huisvestingsverordening.

 

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

1. Het college zorgt ervoor dat cliënten een beroep kunnen doen op kosteloze, deskundige en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te maken van deze cliëntondersteuning.

 

Toelichting

De cliënt wordt gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

De cliëntondersteuner kan helpen met:

  • Onderzoeken van de hulpvraag

  • kiezen wat voor zorg of ondersteuning er eventueel moet komen

  • de hulp regelen die bij u past

  • verschillende soorten hulp op elkaar afstemmen

  • bepalen of de hulp goed heeft gewerkt

Naast cliëntondersteuning, kunnen cliënten ook gebruik maken van vertrouwenspersonen voor jeugd, Wmo en participatiewet. Deze vertrouwenspersonen staan de cliënten bij als zij zich niet goed bejegend voelen.

 

Artikel 2.3 Indienen persoonlijk plan of familiegroepsplan

  • 1.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan of een familiegroepsplan op te stellen.

  • 2.

    Als de cliënt hierom verzoekt, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan of het persoonlijk plan.

 

Toelichting

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat het college informatie verschaft over de mogelijkheid van de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of ondersteuningsplan opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 en indien sprake is van vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Ook bij de gemeentelijke toegang vindt de gemeente het van belang dat de mogelijkheid wordt geboden om zelf een plan op te stellen. Op grond van artikel 2.1, onder g, van de Jeugdwet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.

We zullen formats beschikbaar stellen ten behoeve van de plannen die de inwoners zelf opstellen.

 

Artikel 2.4 Vraagverheldering

1. Het college maakt, indien noodzakelijk, met de cliënt een afspraak voor een gesprek voor het toepassen van de vraagverheldering.

2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de eventuele vervolgprocedure.

4. Als de cliënt gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid om zelf een persoonlijk plan of een familiegroepsplan op te stellen, betrekt het college dit plan als eerste bij de vraagverheldering.

5. Als het familiegroepsplan of het persoonlijk plan voldoende duidelijk en volledig is, kan dit plan dienen als aanvraag voor een maatwerkvoorziening of individuele voorziening indien nodig.

6. Het college onderzoekt in een gesprek tussen een medewerker van de gemeente, en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en indien van toepassing de mantelzorger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a) De behoeften, persoonskenmerken, gezinssituatie, de zelfredzaamheid op de verschillende levensgebieden, voorkeuren, veiligheid, de beperkingen en mogelijkheden passend bij de levensfase van de cliënt.

b) Het probleem of de hulpvraag.

c) Het gewenste resultaat van hulp en ondersteuning waar de inwoner om verzoekt.

d) Het vermogen van de cliënt om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een bijdrage of oplossing voor de hulpvraag te vinden.

e) De mogelijkheden om gebruik te maken van voorliggende voorzieningen.

7. De medewerker van de gemeente maakt gebruik van een uniforme vraagverheldering.

8. Na toepassing van de vraagverheldering blijkt binnen welke wettelijke kaders de hulpvraag.

9. Wanneer de cliënt het niet eens is met de conclusies van de vraagverheldering, kan de cliënt éénmalig, gemotiveerd verzoeken om een gesprek met een andere medewerker van de gemeente

10. Is er sprake van complexe meervoudige problematiek die niet (direct) binnen één wettelijke kaders past, dan volgt doorverwijzing naar het kernteam.

11. Aanmelding bij het kernteam geschiedt met toestemming en namens de cliënt door de medewerker die de vraagverheldering heeft uitgevoerd of derde die de vraagverheldering heeft toegepast. Toestemming is niet vereist bij zorgwekkende zorgmijders en/of als de veiligheid in het geding is.

 

Toelichting

De cliënt krijgt een gesprek met een medewerker van de gemeente in de vorm van een brede vraagverheldering.. De brede vraagverhelderingsmethode heeft betrekking op verschillende levensgebieden. De medewerker is hierbij altijd bedacht op dieperliggende vragen, ook wel aangeduid als “de vraag achter de vraag”. Als de hulpvragen van de cliënt al voldoende in beeld zijn bij de gemeente, kan er voor gekozen worden om de vraagverheldering over te slaan. Om te voorkomen dat de gemeente uitgaat van verouderde gegevens, zal nadrukkelijk en expliciet aan de cliënt gevraagd worden welke veranderingen/ontwikkelingen er zijn die van belang kunnen zijn voor de vraagverheldering.

De jeugdigen worden zo veel mogelijk bij de vraagverheldering betrokken. Daarnaast gelden de wettelijke bepalingen hierover: tot 12 jaar hebben de ouders de volledige zeggenschap over de kinderen over de hulp die het kind nodig heeft, tussen 12 en 16 jaar mogen de kinderen meebeslissen en vanaf 16 jaar mogen jongeren zelfstandig beslissen over de benodigde hulp.

Bij de vraagverheldering wordt ook gekeken of voorliggende voorzieningen hulp bieden en/ of dat er een maatwerkvoorziening (maatschappelijke ondersteuning) of een individuele voorziening (jeugdhulp) nodig is.

Als de hulpvraag complex, veelomvattend of dat het niet direct binnen de wettelijke kaders past, dan kan de cliënt aangemeld worden bij het kernteam. Dit gaat altijd in overleg met cliënt. Ook hulpverleners kunnen mensen bij het kernteam aanmelden als zij op basis van de vraagverheldering concluderen dat het om een complexe hulpvraag gaat. Hiervoor is toestemming van de cliënt nodig, tenzij het situaties gaat waar de veiligheid in het geding is. Hier gaat het om de veiligheid van de cliënt zelf en/of van zijn omgeving.

 

Artikel 2.5 Onderzoek hulpvraag en aanvraag voorziening

1. Als uit de vraagverheldering blijkt dat mogelijk een individuele of een maatwerkvoorziening nodig is, dan, onderzoekt de medewerker van de gemeente samen met de cliënt en indien nodig met hulp van een externe adviseur:

a. De mogelijkheden om gebruik te maken van een voorziening die door het college moet worden toegekend.

b. De behoefte aan (maatwerk-)voorzieningen ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt.

c. De wijze waarop afstemming plaats vindt met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

d. De wensen met betrekking tot de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt, waarmee de professionele hulp redelijkerwijs rekening kan houden.

e. De financiële consequenties van de benodigde hulp en ondersteuning.

2. Het college verwerkt de uitkomsten van het gesprek en onderzoek in een plan, tenzij de cliënt heeft aangegeven dit niet te wensen. Als de cliënt geen plan wenst, vraagt het college toestemming om de betreffende gegevens van de cliënt te mogen registreren.

3. Wanneer het kernteam betrokken wordt bij de hulpvraag, stellen de cliënt en het kernteam samen een plan op.

4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het plan toegevoegd

5. Wanneer de cliënt het niet eens is met het plan, kan de cliënt éénmalig, gemotiveerd verzoeken om een second opinion op kosten van de gemeente.

6. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheden om voor de uitvoering van een maatwerk- of individuele voorziening te kiezen voor de verstrekking van een pgb in plaats van hulp of ondersteuning in natura of een combinatie daarvan.

7. De cliënt vraagt een maatwerk- of individuele voorziening schriftelijk bij de gemeente aan, het opgestelde plan kan dienen als aanvraag.

8. Indien noodzakelijk, kan de medewerker van de gemeente een aanvraag ambtshalve indienen mits de cliënt hiermee instemt.

9. Het college kan externe adviseurs inschakelen bij de beoordeling van de aanvraag.

10. De ondersteuning die wordt geboden bij de maatwerkvoorziening hulp bij huishouden, is gebaseerd op het CIZ-protocol “Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden, versie 1.0”.

 

Toelichting

Als uit de vraagverheldering blijkt dat er een maatwerkvoorziening (maatschappelijke ondersteuning) of een individuele voorziening (jeugdhulp) nodig is, dan onderzoekt de gemeente welke hulp precies nodig is. Het uitgangspunt is hierbij “lichtere vormen van hulp als het kan, zwaardere vormen van hulp als het moet”. Er kunnen ook meerdere gesprekken nodig zijn om te bepalen welke hulp nodig is.

Om zorgvuldig te bepalen welke hulp nodig is, kan er advies worden ingewonnen bij hulpaanbieders of andere deskundigen. Op basis van de gesprekken wordt een plan gemaakt. Als de cliënt geen plan wenst, vraagt de gemeente toestemming aan de cliënt om de betreffende gegevens van de cliënt te mogen registreren. Als er hulp nodig is, waarvoor een beschikking van de gemeente nodig is, kan het plan als aanvraag voor deze hulp dienen. De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid van pgb. Wettelijk is geregeld dat dit in begrijpelijke taal gebeurt. Het ondertekende plan kan ook dienen voor de aanvraag van pgb, de cliënt dient deze pgb-aanvraag aan te vullen met de wettelijke vereiste waaruit blijkt:

hoe de kwaliteit van de hulp of ondersteuning is gewaarborgd;

de motivatie waarom de cliënt geen gebruik maakt van zorg in natura;

dat de cliënt in staat is om de taken die aan het budget verbonden zijn, uit te voeren.

 

In het artikel is de mogelijkheid opgenomen om een aanvraag ambtshalve in te dienen. Dit is aan de orde als uit het gesprek blijkt dat de voorziening spoedeisend is en dat de cliënt door bijzondere omstandigheden niet in staat is dit zelf aan te vragen. Het doel van de vraagverheldering en het gesprek is dat de gemeente en de cliënt er samen uitkomen.

 

Het kernteam

Het kernteam bestaat uit een vast team van professionals externe deskundigen op verschillende gebieden. Per situatie kunnen aan het kernteam vanuit een flexibele schil, één of meerdere deskundigen worden toegevoegd. De procesregisseur is de voorzitter van het kernteam en maakt een eerste beoordeling van het de aanmelding. Zo nodig vraagt deze aanvullende informatie. De procesregisseur bepaalt de samenstelling van het kernteam voor de behandeling van de hulpvraag. De bespreking van de hulpvraag gebeurt samen met de cliënt of diens vertegenwoordiger. In uitzonderlijke situaties, bv. bij veiligheidsrisico’s overlegt het kernteam zonder cliënt. Binnen het kernteam wordt een plan opgesteld samen met de client. De cliënt conformeert zich aan het plan door ondertekening van het plan.

Als de cliënt meer bedenktijd nodig heeft voor de ondertekening, kan dit in overleg met het kernteam/procesregisseur. Voor de uitvoering van het plan stelt het kernteam een ambulant team samen met de benodigde hulpverleners, familie, vrijwilligers. Daarnaast vindt afstemming plaats met andere zorg en onderwijs. Het ondertekende plan is tevens de aanvraag voor individuele en maatwerkvoorzieningen als deze nodig zijn. Ook hierbij geldt dat de cliënt gewezen wordt op de mogelijkheid van een pgb. De gemeente besluit over maatwerk- en individuele voorzieningen. Het advies van het kernteam over de benodigde voorzieningen neemt het college over. In heel uitzonderlijke situaties kan het college afwijken van het advies, zij motiveert dit dan in de beschikking aan de cliënt.

 

In lid 5 is geregeld dat als de cliënt het niet eens is met de voorgestelde oplossing dan wordt er eerst mediation toegepast. Daarna kan een second opinion worden gevraagd (bv. door een bezoek van andere medewerker van de gemeente of een externe organisatie). De gemeente draagt de kosten van de second opinion. Daarnaast kan de cliënt altijd een aanvraag indienen, ook als de cliënt het niet eens is met de voorgestelde oplossing..

 

In artikel 2.5, lid 9 is opgenomen dat de ondersteuning die wordt geboden bij de maatwerkvoorziening hulp bij huishouden, is gebaseerd op het CIZ-protocol. Dit is expliciet opgenomen in de nadere regels naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016. De Centraal Raad bepaalde dat de maatstaf voor hulp bij huishouden moet berusten op objectief en onafhankelijk onderzoek naar de tijd die nodig is voor een schoon en leefbaar huis. Overleg met gecontracteerde zorgaanbieders is niet toereikend. De gemeente moet vastleggen welke concrete ondersteuning wordt geboden om het resultaat te bereiken. Hier gaat het met name om gemeenten die indiceren in uren aan de hand van normtijden die afwijken van het CIZ protocol. De normen van het CIZ protocol zijn toereikend. In Wageningen laten we de indicatie niet over aan de aanbieders. Het CIZ-protocol wordt als richtlijn gebruikt voor de maatwerkvoorziening hulp bij huishouden 2. Dit was niet expliciet opgenomen in de verordening regelgeving, maar blijkt wel noodzakelijk n.a.v. de uitspraak. Vandaar dat dit artikel is toegevoegd.

Bij de beoordeling blijft er altijd sprake van maatwerk, per situatie zal de gemeente onderzoeken wat nodig is.

 

Artikel 2.6 Omgang met privacygevoelige informatie

  • 1.

    Het college verwerkt in principe geen persoonsgegevens, tenzij dit noodzakelijk wordt geacht.

  • 2.

    Wanneer het verwerken van persoonsgegevens noodzakelijk is, beperkt het college zich tot die informatie die in hoeveelheid en gevoeligheid van persoonsgegevens, om het vooraf uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel te behalen.

  • 3.

    Het college en derde partijen gaan zorgvuldig om met informatie over cliënten. Alle betrokken partijen nemen strikte vertrouwelijkheid in acht ten aanzien van de verkregen informatie.

  • 4.

    De betrokken medewerker van de gemeente op wie een geheimhoudingsplicht rust, handelt conform die geheimhoudingsplicht. Indien vereist vraagt de medewerker bij cliënt toestemming voor het doorbreken van de geheimhoudingsplicht.

  • 5.

    Cliënt heeft de in artikel 13 tot en met 22 van de AVG genoemde rechten:

    • a.

      het recht op informatie;

    • b.

      het recht op inzage;

    • c.

      het recht op rectificatie;

    • d.

      het recht op gegevenswissing;

    • e.

      het recht op beperking van de verwerking;

    • f.

      het recht op overdraagbaarheid van gegevens;

    • g.

      het recht van bezwaar;

    • h.

      het recht niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit waaraan voor de betrokkene rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft.

6. Cliënt wordt geïnformeerd over de verwerking van diens persoonsgegevens. De informatie omvat onder meer:

  • a.

    welke persoonsgegevens worden verwerkt;

  • b.

    het doel waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd en de rechtsgrond voor de verwerking;

  • c.

    de eventuele ontvangers van de persoonsgegevens;

  • d.

    de periode gedurende welke de persoonsgegevens worden opgeslagen;

  • e.

    de rechten die cliënt heeft ten aanzien van zijn persoonsgegevens;

 

Toelichting

In principe worden door de gemeente Wageningen en samenwerkende partners geen persoonsgegevens opgevraagd, vastgelegd of gedeeld, tenzij dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van een publieke taak, een wettelijke plicht, het vitale belang van cliënt en/of zijn omgeving of voor het uitvoeren van een overeenkomst tussen gemeente en cliënt.

Persoonsgegevens van cliënten worden uitsluitend verwerkt indien de gegevens in hoeveelheid en gevoeligheid strikt noodzakelijk zijn voor het nastreven van een vooraf gerechtvaardigd, duidelijk en concreet omschreven doel. Voorbeelden van deze doelen onder de Jeugdwet en de Wmo 2015, zijn terug te vinden in het register van verwerkingsactiviteiten van gemeente Wageningen.

Alle medewerkers van zowel gemeente als van de derde partijen die worden ingeschakeld, gaan vertrouwelijk om met persoonsgegevens. Op de medewerkers van gemeente Wageningen die een SKJ-registratie hebben en de medewerkers die hulpverleningstaken uitvoeren, rust een verdergaande geheimhoudingsplicht dan op andere medewerkers werkzaam binnen het sociaal domein. Alle medewerkers handelen conform hun eigen geheimhoudingsplicht. Dit kan betekenen dat de medewerkers met een verdergaande geheimhoudingsplicht toestemming aan hun cliënt moeten vragen alvorens gegevens over de cliënt te kunnen uitwisselen met derden.

Meer informatie over gegevensverwerking op grond van de jeugdwet, is terug te vinden in de VNG privacy app.

Cliënt wordt op een duidelijke en transparante manier geïnformeerd over o.a. het vastleggen en bewaren zijn persoonsgegevens. Ook wordt cliënt geïnformeerd over de rechten die cliënt heeft ten aanzien van zijn persoonsgegevens. Zo heeft cliënt o.a. het recht om inzage te krijgen in de persoonsgegevens die op hem betrekking hebben. Indien persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn, worden de gegevens aangevuld of gecorrigeerd. Cliënt heeft het recht een verzoek in te dienen om zijn gegevens te verwijderen dan wel om de verwerking van zijn gegevens te beperken. Bovendien kan cliënt, op basis van bijzondere persoonlijke omstandigheden, bezwaar maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens.

Artikel 2.7 Termijnen

  • 1.

    De termijn van melding tot aan de vraagverheldering is maximaal vijf werkdagen.

  • 2.

    De wettelijke termijn van melding tot en met een plan voor maatschappelijke ondersteuning is maximaal zes weken.

  • 3.

    De termijn van melding tot en met het plan voor jeugdhulp is maximaal acht weken.

  • 4.

    De termijn voor een besluit over een individuele voorziening of een maatwerkvoorziening is twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5.

    Indien de termijnen niet gehaald wordt, wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld.

 

Toelichting

In de Wmo 2015 zijn wettelijke termijnen vastgesteld voor de afhandeling van de melding en de aanvraag. Dit is zes weken voor het onderzoek en twee weken voor de behandeling van de aanvraag. In de Jeugdwet zijn deze termijnen niet vastgelegd. Het onderzoek in het kader van de Jeugdwet vereist vaak meer afstemming met betrokkenen zoals bijvoorbeeld met onderwijs. De termijn van zes weken is hiervoor te krap, daarom is voor meldingen op basis van de Jeugdwet de termijn hiervoor acht weken.

 

Artikel 2.8 Beschikking

1. Bij het verstrekken van een voorziening wordt in ieder geval vastgelegd:

a. Welke de te verstrekken voorziening is, zo concreet als mogelijk omschreven, en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. Wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. Monitoring en evaluatiemomenten.

2. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

d. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

e. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

f. Monitoring en evaluatiemomenten

g. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

h. Welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn

3. Het college wijst de cliënt in de beschikking op de bezwaar- en beroepsmogelijkheden.

4. Als sprake is van een eigen bijdrage of ouderbijdrage worden de cliënten daarover in de beschikking geïnformeerd.

 

Toelichting

In de beschikking staat het besluit van de gemeente Wageningen over de verstrekking van de individuele of maatwerkvoorziening. In de beschikking staat of het gaat om een voorziening in natura of in de vorm van pgb. In de beschikking wordt de cliënt in begrijpelijke bewoordingen gewezen op de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen het besluit van het college.

Als de cliënt een bezwaarschrift indient tegen het besluit van de gemeente, zal de gemeente eerst mediation toepassen. De gemeentelijke klachtenregeling is van toepassing op het gedrag van gemeentelijke medewerkers.

 

Hoofdstuk 3 Het persoonsgebonden budget en het persoonlijk re-integratiebudget

Artikel 3.1 Pgb voor het sociale netwerk

1. Wanneer uit de vraagverheldering is gebleken dat de ondersteuning van het sociale netwerk buiten datgene valt van wat redelijkerwijs van dit netwerk verwacht mag worden, kan pgb ingezet worden voor hulp en ondersteuning vanuit het sociale netwerk.

2. Hulp die van het netwerk mag worden verwacht, omvat in ieder geval:

a. de dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of huisgenoten elkaar onderling zouden moeten bieden. Dat kunnen ook activiteiten omvatten die niet bij alle kinderen voorkomen.

b. persoonlijke verzorging en begeleiding door de ouder bij een kortdurende zorgsituatie van maximaal drie maanden;

c. het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging of begeleiding aan derden (familie, vrienden).

d. Het overleg voor het organiseren van de hulp, zoals gesprekken met medewerkers van gemeente, onderwijs, hulpverleners ed..

3. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt, zoals familieleden, buren, vrienden, kennissen, etc.

4. Het pgb voor het sociale netwerk kan ingezet worden voor individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, hulp bij huishouden maatwerkvoorziening en respijtzorg.

5. Het sociaal netwerk wordt op eenduidige wijze in beeld gebracht. Indien noodzakelijk wordt een vorm van familienetwerkberaad georganiseerd.

6. Voorwaarden voor de inzet van Pgb voor het sociale netwerk zijn:

a. er is een langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag.

b. pgb leidt tot een betere en effectievere ondersteuning die aantoonbaar doelmatig is en de motivatie wordt onderbouwd in het budgetplan.

c. de persoon uit het netwerk heeft aangegeven dat de zorg voor hem niet tot overbelasting leidt.

7. Het college kan verzoeken om een actuele diagnose om de aanvraag te onderbouwen.

 

Toelichting

De beloning van het sociale netwerk met pgb moet beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan de inzet van het netwerk voor diensten, zoals persoonlijke verzorging of bij maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden. Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en specialistische hulp is minder denkbaar.

In gesprekken met de cliënt wordt bekeken wat van het sociale netwerk als gebruikelijke hulp gevraagd kan worden. Het sociale netwerk wordt op een zorgvuldige, eenduidige wijze in beeld gebracht.

 

In het lid 2 staan een aantal voorbeelden genoemd van gebruikelijk hulp. Een richtlijn voor de hulp die redelijkerwijs van het sociaal netwerk gevraagd kan worden staat in de bijlage. Ook hierbij speelt maatwerk een rol, dit is ook afhankelijk van de belastbaarheid van het sociale netwerk.

 

Artikel 3.2 Persoonlijk re-integratiebudget (prb)

1. Bij de ondersteuning richting werk, kan een persoonlijk re-integratiebudget (prb) ingezet worden.

2. Het traject moet binnen 12 maanden leiden tot uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt: er is sprake van arbeidsperspectief.

3. De cliënt mag naast het prb geen ander re-integratietraject volgen.

4. De hoogte van prb bedraagt ten hoogste de kostprijs van een in de betreffende situatie goedkoopste adequate voorziening tot een maximumtarief zoals jaarlijks door het college vastgesteld.

 

Toelichting

In overleg met de klantmanager kan de cliënt ook zelf op zoek gaan naar ondersteuning richting werk. Hiervoor wordt een budget beschikbaar gesteld, het persoonlijk re-integratiebudget, prb. Aan een prb is wel een aantal voorwaarden verbonden. Zo is dit instrument niet voor alle cliënten geschikt. De cliënt moet bijvoorbeeld over de vaardigheden beschikken om een aanbieder op de re-integratiemarkt te contracteren. Daarom is ervoor gekozen dit instrument alleen aan te bieden aan cliënten die met de inzet van dit instrument binnen 12 maanden uit kunnen stromen naar werk. Daarnaast kan er geen re-integratie-instrument aangeboden worden naast de prb.

 

Artikel 3.3 Berekeningswijze van het pgb

1. De hoogte van een pgb voor:

a. een hulpmiddel wordt gebaseerd op ten hoogste de kostprijs van het hulpmiddel die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt (conform artikel 2.4 lid 4 in de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning). Als de verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening technisch is afgeschreven, rekening houdend met het onderhoud en verzekering. Als de verstrekking in natura een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

b. individuele begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen uitgevoerd door het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald op maximaal het basis tarief per uur voor informele hulpverleners dat wordt gehanteerd bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg;

2. Vervoer van en naar de dagbesteding voor volwassenen en vervoer van en naar jeugdhulp wordt verstrekt op basis van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening.

 

Toelichting

Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb voor dienstverlening is in de verordening begrensd op 75% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening of individuele voorziening in natura. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is.

Bij pgb wordt onderscheid gemaakt tussen welke persoon de ondersteuning levert: beroepsmatig of niet beroepsmatig. Een vrijwilliger die niet is opgeleid of de inzet van het sociale netwerk, ontvangt altijd een lager tarief dan de hulpverlener die beroepsmatig hulp of ondersteuning biedt.

Het college stelt jaarlijks de maximumtarieven vast voor het pgb voor zowel de inzet die beroepsmatig of door het sociale netwerk wordt verleend in het Financieel besluit.

Artikel 3.4. Eenmalige betaling na beëindiging van het pgb bij overlijden of opname in een zorginstelling

  • 1.

    Op het moment dat de pgb-gerechtigde overlijdt of opgenomen wordt in een (zorg)instelling, eindigt het pgb.

  • 2.

    De zorgverlener heeft recht op een eenmalige betaling voor zover er nog budget is.

  • 3.

    De hoogte is maximaal een maandloon of het gemiddelde maandloon over de laatste drie volle maanden.

  • 4.

    De eenmalige betaling is alleen bestemd voor hulpverleners die werknemer of opdrachtnemer zijn van de budgethouder en er een geldige zorgovereenkomst is afgesloten.

  • 5.

    Werknemers die pgb-diensten verrichten in dienst van een zorginstelling komen niet in aanmerking voor de in art. 3 lid 4 genoemde eenmalige uitkering.

 

Toelichting

Bij overlijden van de budgethouder of de budgethouder wordt opgenomen in een zorginstelling, de eindigt het pgb van rechtswege. De zorgverlener heeft recht op een eenmalige uitkering voor zover er nog budget is. De eenmalige uitkering is bedoeld voor hulpverleners die werknemer of opdrachtnemer zijn van de budgethouder en die plotseling zonder werk komen door de beëindiging van een zorgovereenkomst. De uitkering is nadrukkelijk niet bedoeld voor zorginstellingen.

De hoogte van de eenmalige uitkering hangt af van de zorgovereenkomst die is afgesloten. Gaat het om een overeenkomst van opdracht met een vast maandloon, dan ontvangt de zorgverlener het loon van de laatste volledige maand. In alle andere gevallen ontvangt de zorgverlener het gemiddelde maandloon over de laatste drie volle maanden. Er moet een geldige zorgovereenkomst zijn afgesloten en er moet voldoende budget zijn.

Een eenmalige uitkering kan schriftelijk worden aangevraagd bij de SVB (of de mogelijke opvolger van het SVB) mits voldoende budget beschikbaar is.

 

Hoofdstuk 4 Financiële tegemoetkoming aan personen met een beperking of chronische ziekte

Artikel 4.1 Voorwaarden voor tegemoetkoming

De cliënt die voor vergoeding in aanmerking wil komen, moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de cliënt kan door bewijsstukken aantonen dat er sprake is van kosten die samenhangen met een chronische ziekte of beperking;

  • b.

    de cliënt is aantoonbaar financieel niet redzaam of heeft een inkomen tot en met 130% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm.

 

Toelichting

De gemeenteraad van Wageningen heeft besloten dat alle inwoners die financieel niet redzaam zijn en aanmerkelijke meerkosten hebben, in aanmerking kunnen komen voor een financiële tegemoetkomen. Onder financieel niet redzaam verstaan we in ieder geval de inwoners met een met een inkomen tot en met 130% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

Artikel 4.2 Aanvraag en beschikking

  • 1.

    De cliënt vraagt de financiële tegemoetkoming schriftelijk aan bij het college.

  • 2.

    Als uit het plan zoals bedoeld in artikelen 2.5 en 2.6 blijkt dat de cliënt voldoet aan de voorwaarden voor financiële tegemoetkoming, kan het ondertekendesplan ook dienen als aanvraag voor deze financiële tegemoetkoming.

  • 3.

    Aan de hand van de aanvraag besluit het college of de cliënt in aanmerking komt voor financiële tegemoetkoming.

  • 4.

    De cliënt ontvangt van het college een beschikking.

  • 5.

    Als er wijzigingen zijn in de omstandigheden van de cliënt waardoor deze niet meer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen van de financiële tegemoetkoming, meldt de cliënt dit zo spoedig mogelijk bij het college.

 

Toelichting

De inwoners die voor deze tegemoetkoming in aanmerking komen, zijn niet allemaal bekend bij de gemeente. Hiervoor komt een aanvraagformulier beschikbaar. Cliënten van de gemeente Wageningen worden actief gewezen op de mogelijkheid van tegemoetkoming. Een ondertekend plan kan dan ook dienen als aanvraag voor tegemoetkoming. Uit dit verslag ofplan moet dan wel blijken dat de cliënt aan de voorwaarden voor tegemoetkoming voldoet.

 

Hoofdstuk 5 maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Vervallen

 

Toelichting

Dit hoofdstuk is vervallen door de invoering van het abonnementstarief en opgenomen in artikel 4.1. van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Wageningen 2016;

 

Hoofdstuk 6 Vormen van Jeugdhulp

Artikel 6.1 Overige voorzieningen

1. De volgende voorzieningen behoren tot de overige voorzieningen die vrij toegankelijk zijn:

  • Jeugdigen en hun ouders kunnen advies en informatie krijgen over:

  • opgroei- en opvoedingsproblemen,

  • psychische problemen en stoornissen;

  • opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd;

  • taal- en leerproblemen

  • kindermishandeling en huiselijk geweld

  • somatische aandoeningen;

  • lichamelijke of verstandelijke beperkingen;

2. Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon jeugdhulp

3. De volgende kortdurende individuele of collectieve, niet specialistische behandelingen, training of cursus voor jeugdigen en/of hun ouders:

  • behandeling van lichte, psychische klachten van jeugdigen bij de SOH-jeugd GGZ via de huisarts;

  • Preventieve hulp en ondersteuning door Welsaam en/of het Startpunt.

 

Toelichting

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vrij toegankelijke voorzieningen ( de “overige voorzieningen“ op basis van de Jeugdwet ) en de voorzieningen die de gemeente toekent, dit zijn de individuele voorzieningen. Dit artikel bevat de vrij toegankelijke voorzieningen.

 

Op 16 januari 2017 is het beleidskader Samen Wageningen vastgesteld. Samen Wageningen is het brede sociale beleid. Dus alle hulp en ondersteuning bij zorg en welzijn op het gebied van Jeugd, Wmo, Participatie, armoede, vluchtelingen, etc.. Dat gaat over preventieve ondersteuning, zoals welzijnswerk, maar ook over curatieve ondersteuning, zoals specifieke zorgtrajecten. Het beleidskader is te vinden op www.wageningen.nl/samenwageningen. Preventieve hulp en ondersteuning wordt uitgevoerd vanuit het samenwerkingsverband ‘Welsaam’.

 

De gemeenteraad heeft besloten om het huidige preventieve aanbod zoveel mogelijk te verbreden. Bij de overige voorzieningen omvat daarom ook een aantal vormen van individuele kortdurende behandelingen opgenomen en begeleiding

Vanaf 2018 kunnen inwoners uit Wageningen voor laagdrempelige opvoed- en opgroeiondersteuning terecht bij het Startpunt. De dienstverlening van het Startpunt is hiermee uitgebreid.

 

Artikel 6.2 Individuele voorzieningen

De volgende voorzieningen zijn individuele voorzieningen:

1. Specialistische diagnose op het gebied van:

  • psychiatrische stoornissen

  • (licht)verstandelijke beperkingen

  • opvoedproblemen en gedragsstoornissen

  • dyslexie

2. Specialistische en/of intensieve behandelingen:

  • geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen: basis GGZ en specialistische GGZ

  • hulp aan jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking

  • opvoedhulp

  • hulp bij enkelvoudige, ernstige dyslexie

3. Wonen met begeleiding voor jeugdigen met een met licht verstandelijke beperking en/of psychiatrische aandoening.

4. Dagopvang en dagbesteding/werk in een beschermde omgeving voor jeugdigen met licht verstandelijke beperking, psychiatrische aandoening, een zintuiglijke beperking, een lichamelijke beperking, een somatische aandoening.

5. Persoonlijke verzorging voor jeugdigen met een beperking

6. Kort- en langdurend verblijf, mogelijk met behandeling, voor:

  • hulp aan jeugdigen met een (lichte) verstandelijke beperking;

  • hulp aan jeugdigen met een psychiatrische stoornis (gesloten en open verblijf, deel- en voltijds)

  • residentiële jeugdhulp (vol- en deeltijd)

  • gedwongen jeugdhulp (jeugdhulpplus)

  • pleegzorg (vol- en deeltijd)

  • beschermd wonen voor jeugdigen met een met (licht) verstandelijke beperking en/of psychiatrische aandoening

- respijtzorg

7. Kortdurend verblijf (respijtzorg), zonder behandeling, voor hulp aan jeugdigen met een zintuiglijke beperking, een lichamelijke beperking, een somatische aandoening.

 

Toelichting

Zorg in natura kan alleen maar worden afgenomen van de organisaties waar de gemeente een contract mee heeft gesloten. Als de jeugdige en zijn ouders gebruik kunnen maken van een individuele voorziening, kunnen zij dit ook zelf inkopen met behulp van pgb. Een combinatie van zorg in natura of pgb is ook mogelijk. Dit laatste geldt overigens niet voor hulp die is opgelegd in het kader van dwang en drang. Om inzicht te geven welke aanbieders de gemeente heeft gecontracteerd, publiceert de gemeente de lijst van aanbieders.

Hoofdstuk 6a Vervoer jeugdhulp

Artikel 6a.1 Uitgangspunt is verantwoordelijkheid van de ouders en de jeugdige zelf

Voor het organiseren van het vervoer om te komen bij de locatie waar de jeugdhulp wordt verleend, is het uitgangspunt dat de jeugdige en zijn ouders dit zelf of met behulp van het netwerk organiseren.

Toelichting

In de Jeugdwet staat de verplichting (Artikel 2.3, tweede lid) dat vervoer onder jeugdhulp valt als het college oordeelt dat er een noodzakelijkheid bestaat in verband met een medische oorzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid. Het gaat dan om vervoer naar de locatie waar de jeugdhulp geboden wordt. Het staat de gemeente vrij om dit naar eigen inzicht te organiseren.

Voor de gemeente is het uitgangspunt dat ouders en/of de jeugdige zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer naar de locatie waar de jeugdhulp geboden wordt, mogelijk met behulp van het eigen netwerk.

 

Artikel 6a.2 Criteria vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening kan toegekend worden:

  • 1.

    Als de ouders en/of de jeugdige niet in staat zijn om zelf of met behulp van hun sociaal netwerk vervoer te organiseren.

  • 2.

    Als ouders en/of jeugdigen wel in staat zijn het vervoer te organiseren maar de afstand en frequentie van vervoer naar jeugdhulp zo groot is, dat dit de gebruikelijke zorgplicht van ouders overschrijdt. Om dit te beoordelen maakt het college gebruik van de volgende berekeningsformule: als het (aantal maanden) x (aantal weken per maand) x (aantal keren per week) x (afstand enkele reis) hoger is dan 1000, dan kan een vervoersvoorziening worden toegekend.

  •  

Toelichting

Als ouders en /of de jeugdige niet in staat zijn dit zelf of met behulp van het netwerk te kunnen organiseren, dan kan het college een vervoersvoorziening toekennen. Dit kan vanwege lichamelijke, verstandelijke, psychische of zintuiglijke beperking, maar ook door beperkte financiële middelen.

Daarnaast kan de afstand en frequentie zo hoog zijn, dat dit redelijkerwijs niet meer van ouders en/of de jeugdige gevraagd kan worden. Om dit te bepalen, hanteert de gemeente een berekening die gebaseerd is op de formule die de zorgverzekeraar tot 2015 gebruikte voor het aanspraak maken op ziekenvervoer.

 

Artikel 6a. Drie Soort vervoersvoorziening

1. Als op basis van de criteria uit artikel 6a.2 een vervoersvoorziening voor de jeugdige noodzakelijk is, dan kent het college de goedkoopst passende vervoersvoorziening toe.

2. De vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, betreft uitsluitend vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt verleend (vervoer enkel tussen huis of school en zorgaanbieder).

3. Voor de vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

4. De volgende vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden:

  • a.

    Vervoer door een door het college gecontracteerde vervoerder.

  • b.

    Een kilometervergoeding zoals vastgelegd in het financieel besluit.

  • c.

    Een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer, tweede klas;

  • d.

    Het college gaat bij een kilometervergoeding en een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer uit van een gemiddelde per maand berekend op basis van afstand, aantal keer per week, aantal weken voor maximaal twee enkele ritten per dag.

 

Toelichting

Als de gemeente een vervoersvoorziening toekent, dan kent het college de goedkoopst passende vervoersvoorziening toe. Er zijn verschillende mogelijkheden, zoals vergoeding van openbaar vervoer, vergoeding van kilometers of het door de gemeente gecontracteerde vervoer voor specifieke doelgroepen.

 

Hoofdstuk 7 Loonkostensubsidie

Artikel 7.1 De loonkostensubsidie

  • 1.

    De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal 50% van de loonkosten gedurende een periode van maximaal 1 jaar;

  • 2.

    Een uiterst kwetsbare werknemer is die werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding 12 maanden werkloos is geweest.

 

Toelichting

Artikel 7.1 De loonkostensubsidie op basis van artikel 13 van de Re-integratieverordening

Het gaat hierbij niet om de loonkostensubsidie die verstrekt wordt aan een werkgever die een arbeidsgehandicapte met een loonwaarde tot 100% in dienst neemt. Het gaat hierbij om een loonkostensubsidie bij bijvoorbeeld de huidige opstapbanen of praktijkbanen. De loonkostensubsidie die in artikel 13 van de verordening wordt bedoeld is dus eigenlijk een re-integratievoorziening.

Ad. a Binnen het huidige beleid wordt voor opstapbanen en praktijkbanen een bedrag van € 10.000 per medewerker als tegemoetkoming in de loonkosten verstrekt. Een bedrag van 50% van de loonkosten is in relatie tot de bedragen die nu toegekend worden redelijk

Ad b en c. De ervaring leert, dat het vinden van werk lastig is voor oudere werknemers. De leeftijdsgrens hiervoor is moeilijk vast te stellen. In combinatie met een aantal andere factoren zoals het niet hebben van een startkwalificatie en een relatief lange periode van werkloosheid is het erg moeilijk om vanaf 45 jaar een baan te vinden zonder ondersteuning door de gemeente. Naarmate de werkloosheid langer duurt, wordt de positie van de werknemer steeds kwetsbaarder. Vanaf 12 maanden werkloosheid is er sprake van langdurige werkloosheid. De kwetsbare positie verandert dan in een uiterst kwetsbare positie.

 

8 De Tegenprestatie

Artikel 8.1 Uitvoering

Bij het opleggen van een tegenprestatie geeft de medewerker van de gemeente uitleg op de vraag wat een tegenprestatie is en probeert hij de cliënt te motiveren om een tegenprestatie te leveren.

 

Toelichting

Heel duidelijk moet zijn wat met een tegenprestatie wordt bedoeld. De cliënt moet weten dat het niet om een re-integratietraject gaat, maar om nuttige maatschappelijke onbetaalde activiteiten als tegenprestatie voor de uitkering. De tegenprestatie moet de cliënt motiveren activiteiten uit te voeren;

 

Artikel 8.2 Maatwerk en samenspraak

De medewerker van de gemeente stelt op basis van maatwerk in samenspraak met de cliënt de aard, omvang en duur van de tegenprestatie vast, waarbij de individuele mogelijkheden en omstandigheden van de cliënt in acht worden genomen.

 

Toelichting

De tegenprestatie wordt in eerste instantie niet eenzijdig opgelegd. De cliënt is gemotiveerder als hij zelf aan mag geven welke activiteiten hij op het oog heeft. Pas als de cliënt geen mogelijkheden aanreikt, wordt eenzijdig een maatschappelijk nuttige activiteit door de gemeente aangewezen. Ook hierbij geldt, dat rekening gehouden wordt met de individuele mogelijkheden van de belanghebbende;

 

Artikel 8.3 Vermindering van de kwetsbare positie

Bij de beoordeling van de individuele mogelijkheden en omstandigheden van de cliënt, wordt de vraag beantwoord of de tegenprestatie een bijdrage levert aan de vermindering van de kwetsbare positie van de cliënt.

 

Toelichting

Deze eis is vastgelegd in artikel 4 van de verordening tegenprestatie. Hiermee wordt voorkomen dat er zinloze activiteiten opgedragen worden die de positie van de cliënt niet versterken. Een bijkomend voordeel van de uitvoering van de tegenprestatie kan zijn, dat de cliënt vaardigheden opdoet die hij later kan gebruiken bij pogingen om aan het werk te komen. Daarnaast kan de tegenprestatie bijdragen tot vermindering van het maatschappelijk isolement. De positie van de cliënt wordt hiermee minder kwetsbaar.

 

Artikel 8.4 De zoektijd

  • 1.

    De cliënt krijgt gedurende een periode van 4 weken na de opdracht de gelegenheid om maatschappelijk nuttige activiteiten in het kader van de tegenprestatie te zoeken. Hij neemt hiervoor contact op met de maatschappelijke organisaties en de vrijwilligerscentrale.

  • 2.

    Als er ook na de tweede zoekperiode geen maatschappelijk nuttige activiteiten voorhanden zijn, ontheft de medewerker van de gemeente de cliënt van de verplichting tot het verrichten van de tegenprestatie naar vermogen voor de duur van 1 jaar.

  • 3.

    Als er na de periode genoemd onder punt b nog geen maatschappelijk nuttige activiteiten voorhanden zijn, volgt een volledige ontheffing van de tegenprestatie.

 

Toelichting

Als de cliënt geen concrete activiteiten heeft aangegeven die uitgevoerd kunnen worden, krijgt hij de gelegenheid om deze zelf te zoeken. Om de klant van dienst te zijn bij deze zoektocht, wordt hij verwezen naar mogelijke partijen, te weten de vrijwilligerscentrale en de partijen die in het kader van maatschappelijke ondersteuning beleidsplan bekostigd worden door de gemeente.

Geen activiteiten voorhanden. Deze regel volgt uit artikel 7 lid 2 van de Verordening tegenprestatie Wageningen 2015. Het heeft weinig zin om de belanghebbende te verplichten net zo lang door te zoeken totdat er een maatschappelijk nuttige activiteit gevonden is. Dat werkt demotiverend en daarbij bestaat de kans dat er een activiteit wordt gevonden die niet (helemaal) past bij de mogelijkheden van de belanghebbende. Daarom is het beter om een rustperiode van 1 jaar in te lassen. Als er na dit jaar na serieuze pogingen nog steeds geen maatschappelijk nuttige activiteiten gevonden zijn, volgt structurele vrijstelling. Gedurende de zoekperiode kan overigens ook worden geprobeerd structureel vrijwilligerswerk te vinden. Als dat lukt, dan volgt automatisch vrijstelling.

 

Hoofdstuk 9 Het ontbreken van woonlasten en de commerciële huurprijs

Artikel 9.1 Het ontbreken van woonlasten

Met toepassing van artikel 27 Participatiewet wordt de bijstandsnorm met 10% van de gehuwdennorm verlaagd, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de cliënt geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

 

Toelichting

De bijstandsuitkering wordt geacht voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn ook bedoeld om woonlasten mee te bestrijden. Als deze lasten ontbreken is het redelijk om de norm te verlagen. Dat was ook het beleid voor invoering van de P-wet. In deze gevallen kunnen wij aansluiten bij de toeslagenverordening zoals deze gold binnen de WWB. Daarin was ook de verlaging wegens het ontbreken van de woonlasten geregeld. Deze toeslagenverordening is echter vervallen als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm ex art 22a van de Participatiewet. Als er geen beleidsregel ingevoerd wordt voor de uitkeringsgerechtigden, vervalt de juridische basis voor een verlaging van de bijstand voor deze groep.

 

Artikel 9.2 De commerciële relatie bij kostendelers

1. Commerciële relatie: voor de toepassing van deze nadere regels wordt aangesloten bij de definitie van de Centrale Raad van Beroep, namelijk:

  • De cliënt kan de zakelijke relatie aantonen met een zakelijke overeenkomst, waarbij de wederzijdse rechten en plichten geregeld zijn en nauwkeurig zijn afgebakend;

  • De cliënt kan betalingen aantonen (bankafschriften/ bewijs kasstortingen afgelopen 3 maanden)

  • De cliënt overlegt een schriftelijk contract;

  • De verhuurder/ onderhuurder of kostgever dient een commerciële huurprijs of commerciële prijs kostgangerschap te ontvangen.

2. Cliënten die voor het huren van een woonruimte in een woning van de Woningstichting of Idealis een huurovereenkomst hebben afgesloten, worden met toepassing van19a lid 1 onder c van de Participatiewet niet beschouwd als kostendeler;

3. Voor huurders die niet behoren tot de cliënten genoemd in lid 2, bedraagt de commerciële huurprijs op grond van artikel 19a lid 1 onder c van de Participatiewet € 100,- per maand exclusief servicekosten.

 

Toelichting

De twee begrippen worden in dit artikel uitgebreid beschreven. Dat is nodig in relatie tot de uitvoering van de kostendelersnorm ex art. 22a van de Participatiewet. Die speciale rekenregels gelden namelijk niet voor personen die op een commerciële basis in dezelfde woning wonen.

Wanneer is er sprake van een commerciële relatie?

Met dit artikel sluiten we aan bij een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waarin een definitie wordt gegeven van wanneer er sprake is van een commerciële relatie. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg en spreekt voor zich.

Wanneer is er sprake van een commerciële huurprijs?

Er is sprake van een commerciële huurprijs als er voor de woonruimte een huur van € 100,- of meer wordt betaald exclusief de servicekosten. Wanneer men een woonruimte huurt van de Woningstichting of Idealis, is de huurprijs niet bepalend. Het aantonen van een commercieel huurcontract is dan voldoende.

 

Hoofdstuk 10 De individuele inkomenstoeslag

Artikel 10.1 Rechthebbenden zonder nadere individuele beoordeling

  • 1.

    Volledig arbeidsongeschikten. Cliënten die voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt zijn verklaard en tijdens de referteperiode een inkomen ontvingen dat maandelijks niet hoger is dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Cliënten die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn verklaard en tijdens de referteperiode niet in staat zijn geweest meer te verdienen dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    Mantelzorg. Cliënten die in de referteperiode tijdens de gebruikelijke werkuren mantelzorg verleenden en met het werk dat buiten de uren mantelzorg om werd verricht niet in staat zijn geweest meer te verdienen dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    Vrijstelling van de arbeidsplicht. Cliënten die op basis van een diagnose door de deskundige gedurende de referteperiode vrijgesteld zijn van de arbeidsplicht.

  • 5.

    Overige omstandigheden. Omstandigheden buiten de verantwoordelijkheid van de cliënt, die ertoe geleid hebben dat inkomensverbetering tijdens de referteperiode niet mogelijk was.

 

Toelichting

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Vanaf deze datum is het verlenen van een toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een toeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn in de nadere regels verwerkt.

Voor een aantal groepen is er geen zicht op een inkomensverbetering tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het gaat dan met name om (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten.

Daarnaast hebben de decentralisaties tot gevolg dat meer een beroep gedaan moet worden op de eigen kracht en omgeving van zorgvragers. Als mensen mantelzorg verrichten, wordt voldaan aan dit beginsel. Dan zou het merkwaardig zijn om te stellen dat naast deze mantelzorg het inkomen verbeterd kon worden. Als mensen vrijgesteld zijn van de arbeidsplicht, is er ook geen mogelijkheid geweest om het inkomen te verbeteren. Omdat dit artikel niet alle situaties in beeld kan brengen waarbij sprake is van geen mogelijkheden om het inkomen te verbeteren, is er een lid toegevoegd voor overige omstandigheden.

 

Artikel 10.2 Geen recht op een individuele inkomenstoeslag

De volgende cliënten hebben geen recht op een inkomenstoeslag:

  • 1.

    Cliënten die de verplichtingen die verbonden zijn aan de uitkering niet of onvoldoende zijn nagekomen, waardoor het zicht op een inkomensverbetering is verminderd.

  • 2.

    De cliënt die binnen de referteperiode zonder toestemming van het college meer dan 1 keer langer dan de toegestane periode van 4 weken per kalenderjaar met vakantie is geweest;

  • 3.

    Studenten. Cliënten die een opleiding volgen als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel een studie volgen als genoemd in de Wet Studiefinanciering 2000.

 

Toelichting

Als cliënten door eigen toedoen de kans op inkomensverbetering hebben laten liggen, dan is een individuele inkomenstoeslag niet op zijn plaats. Voorbeelden zijn het niet meewerken aan een re-integratietraject of het te weinig solliciteren. Ook het niet te gelde maken van vermogen of het niet nakomen van de verplichting om medische behandelingen te ondergaan om daarmee de kans op arbeid te vergroten, zijn redenen om geen inkomenstoeslag toe te kennen.

Als cliënten langer dan de toegestane periode met vakantie zijn geweest, is er sprake van het zich onttrekken aan de arbeidsmarkt. Als dit meer dan 1 keer gebeurt tijdens de referteperiode kan gesproken worden van hardnekkige volharding van ongewenst gedrag.

Studerenden worden geacht een redelijk uitzicht te hebben op een inkomensverbetering na afstuderen. Zoals dit bij de Langdurigheidstoeslag het geval was, wordt deze groep uitgesloten van het recht op een individuele inkomenstoeslag.

 

Hoofdstuk 11 Premie met behoud van uitkering

Artikel 11.1 Periode en uren werken met behoud van uitkering

Een premie voor werken met behoud van uitkering wordt toegekend, indien gedurende een periode van minimaal één tot maximaal zes maanden voor ten minste 20 uur per week werk is verricht. Als een persoon niet in staat is om 20 uur per week te werken, wordt het aantal uren vastgesteld naar zijn of haar mogelijkheden. Deze aanpassing heeft geen gevolgen voor de hoogte van de premie.

Artikel 11.2 Frequentie uitbetaling premies werken met behoud van uitkering

Per uitkeringsperiode kan eenmaal een premie worden toegekend.

Artikel 11.3 De uitbetaling premies werken met behoud van uitkering

De premie wordt in één bedrag uitbetaald en bedraagt € 50,= vermenigvuldigd met het aantal gewerkte maanden, tot een maximaal bedrag ad € 300,=.

 

Toelichting 11.1, 11.2 en 11.3

Met ingang van 1 januari 2017 zijn de premies voor werken met behoud van uitkering en vrijwilligerswerk ingetrokken. Bij de behandeling van de Kadernota 2017 heeft de raad een amendement aangenomen om deze premies per 1-1-2018 weer in ere te herstellen. De voorwaarden voor deze premies zijn dezelfde als deze voor de premies die per 1-1-2017 ingetrokken werden. Werken met behoud van uitkering is een ondersteuningsinstrument richting re-integratie op de arbeidsmarkt. Werken met behoud van uitkering kan bijvoorbeeld in de vorm van deelname in een projectinitiatief, een praktijkbaan of opstapbaan (zie hiervoor het Beleidsplan ondersteuningsaanbod Participatiewet 2015). De premie moet gezien worden als een stimulans voor de uitkeringsgerechtigde. Er wordt namelijk op geld waardeerbare arbeid bij een werkgever verricht. Dan is het niet onredelijk een extra bijdrage te geven in de vorm van een premie.

Voor wat betreft de maximale periode waarover een premie kan worden uitbetaald (zes maanden) en het feit dat de premie per uitkeringsperiode slechts één keer kan worden uitbetaald, is aangesloten bij het beleid dat van toepassing was voor werken met behoud van uitkering tot 1-1-2017.

 

Artikel 11.4 Premies vrijwilligerswerk

  • 1.

    Een premie wordt toegekend indien gedurende een periode van minimaal 3 maanden voor minstens 8 uur per week vrijwilligerswerk is verricht met als primair doel de participatie in de samenleving.

  • 2.

    De hoogte van de premie bedraagt € 1,- per uur met een maximum van € 1.500,- per jaar.

 

Toelichting

Het aantal uren dat minimaal ingezet wordt voor vrijwilligerswerk sluit aan bij het beleid dat vastgelegd was in de Kadernotitie Arbeidsparticipatie. Tot 1 januari 2015 werden premies alleen verstrekt voor mensen die op trede 1 en 2 van de participatieladder waren ingedeeld. Uitstroom naar regulier werk na het volgen van een re-integratietraject was voor deze uitkeringsgerechtigden (vooralsnog) niet mogelijk. Vanaf 1-1-2018 komen alle uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk verrichten in aanmerking voor een premie. Op basis van maatwerk zal gekeken beoordeeld worden hoeveel uren de deelnemer vrijwilligerswerk maximaal kan verrichten. Verder is vrijwilligerswerk voor de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een middel om uit het sociaal isolement te komen. Vrijwilligerswerk is in verreweg de meeste gevallen maatschappelijk nuttig. Het college wil deze maatschappelijk nuttige activiteiten waarderen door het verstrekken van een premie aan alle uitkeringsgerechtigden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden met een onoverbrugbare en een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk verrichten worden vrijgesteld van de plicht een tegenprestatie te verrichten.

 

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 12.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze nadere regels indien toepassing van deze regels onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Toelichting

Juist omdat het bij de Participatiewet, de Wmo 2015 en de Jeugdwet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Artikel 12.2 Inwerkingtreding en intrekken regelgeving

  • 1.

    De nadere regels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2019

  • 2.

    De “Nadere regels Jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en Participatiewet Wageningen 2018” worden per 1 januari 2019 ingetrokken.

Artikel 12.3 Citeertitel

Deze nadere regels wordt aangehaald als “Jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en Participatiewet Wageningen 2019”.

 

Algemene toelichting

In de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Wageningen 2015, de Re-integratieverordening Participatiewet Wageningen 2015, de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Wageningen 2015 en de Verordening Tegenprestatie Participatiewet Wageningen 2015 wordt in een aantal artikelen het college opgedragen nadere regels te stellen.

 

De verordeningen regelen de onderwerpen op hoofdlijnen, de nadere regels worden gedelegeerd aan het college.

 

Het gaat hierbij om de volgende uitwerkingen:

  • De gemeentelijke toegang;

  • De inhoud van de beschikking;

  • Kwaliteitseisen;

  • Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische ziekte;

  • Klachtregeling;

  • Vormen van Jeugdhulp;

  • Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen Wmo 2015;

  • Meldingsregeling calamiteiten en geweld maatschappelijke ondersteuning;

  • De no-riskpolis t.b.v werkgevers;

  • De hoogte van de premie bij het invullen van een participatieplaats;

  • De gevolgen voor de bijstandsnorm bij het ontbreken van woonlasten.

 

Niet alle uitwerkingen zijn opgenomen in deze nadere regels. Als klachtenregeling voor klachten over de gemeentelijke medewerkers fungeert de huidige gemeentelijke klachtenregeling. De capaciteit voor de klachtenfunctionaris wordt uitgebreid. Voor de meldingsregeling voor calamiteiten en geweld wordt een aparte regeling opgesteld.

 

Het aantal nadere regels ter uitvoering van de verordening Participatie is om een aantal redenen beperkt. Voor een aantal onderwerpen, zoals de keuze voor een organisatie die de loonwaarde vaststelt, komen er geen nadere regels maar aanwijzingsbesluiten. Deze aanwijzingsbesluiten worden na regionale afstemming door het college vastgesteld. Volgens de verordening tegenprestatie moet er een beleidsplan komen waarin de voorwaarden opgenomen worden waaraan de tegenprestatie moet voldoen. Deze voorwaarden worden onderdeel van het nieuwe beleidsplan arbeidsparticipatie.

Een aantal onderwerpen die de werkgeversdienstverlening betreffen worden regionaal verder uitgewerkt en zal in de daarvoor vereiste vorm schriftelijk worden vastgelegd.

 

 

Het college van burgemeester en wethouders van Wageningen,

 

 

Bijlage: verschillende levensfasen van het kind en benodigde zorg

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op

  • gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en

  • nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe

  • omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun

  • persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging

  • van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en

  • een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.