Organisatie | Epe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang doelgroepouders |
Citeertitel | Beleidsregels tegemoetkoming kosten kinderopvang. |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Beleidsregels tegemoetkoming kosten kinderopvang. |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-11-2019 | Nieuwe beleidsregels | 29-10-2019 | 106238 |
Collegebesluit 2019 zaaknummer: 106238
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE EPE
Gelet op artikel 1.13 Wet kinderopvang (Wko), artikel 7 Participatiewet (Pw) en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb);
vast te stellen de Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang doelgroepouders gemeente Epe 2019.
Hoofdstuk 3 Compensatieeigen bijdrage kinderopvang
De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de dag waarop de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst is toegekend.
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt verleend voor de duur waarop recht bestaat op kinderopvangtoeslag, maar niet langer dan een tegemoetkomingsjaar.
Artikel 7 Hoogte van de tegemoetkoming doelgroepouders
De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt voor het eerste kind 4,5 % van de kinderopvangkosten per maand en voor het tweede en daaropvolgende kind 3,5 % van de kinderopvangkosten per maand.
Artikel 8 Extra vergoeding doelgroepouders
die een uitkering op grond van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandige of de Algemene nabestaandenwet ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; of
Artikel 9 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van de tegemoetkoming bevat:
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze regeling, als toepassing van deze regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG DOELGROEPOUDERS
De Wet kinderopvang (Wko) regelt onder meer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. De gemeente had tot eind 2012 de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben. Daarnaast was er de wettelijke plicht, aangewezen doelgroepen een extra gemeentelijke tegemoetkoming te verstrekken, het zogenaamde KOA-kopje. Het bepaalde hierover maakte deel uit van de ‘Verordening wet kinderopvang gemeente Epe. Per 1 januari 2013 zijn deze bepalingen van rechtswegen komen te vervallen. Sinds die tijd wordt de uitbetaling van de volledige toeslag voor de doelgroepouders door de belastingdienst gedaan. Het KOA-kopje is de verantwoordelijkheid van de gemeenten gebleven. Voor de invulling hiervan is er gemeentelijke beleidsvrijheid. Het verstrekken van het KOA-kopje stelt ouders in staat om scholing en opleiding te volgen, een re-integratietraject te volgen of parttime te werken naast een bijstandsuitkering. Deze extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.
Verder worden in deze regeling ook nadere regels gesteld met betrekking tot een vergoeding in de eigen bijdrage kinderopvang boven het maximumuurtarief. De kosten boven de maximum uurprijs komen volgens de Wko volledig voor rekening van de ouder. Om de steeds duurder wordende kinderopvang betaalbaar te houden voor de gemeentelijke doelgroep met een uitkering op grond van de Participatiewet en het traject naar werk te kunnen blijven bevorderen, is voorzien in een gedeeltelijke vergoeding van deze eigen bijdrage.
Verstrekking van de tegemoetkoming
De verstrekking vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij het hoofdstuk over subsidies in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De eerste stap is de beschikking tot het verlenen. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik blijft maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag aan tegemoetkoming is. Met het vaststellen wordt dit definitief. Voordat tot vaststelling wordt overgegaan, kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid hiervan, door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum op te vragen.
Het gaat om een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Awb, te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. De regels die de Awb stelt over subsidieverlening zijn daarmee van toepassing
Kinderopvang en Sociaal Medische Indicatie (SMI)
Voor het beleid rond kinderopvang op sociale of medische indicatie bestaat ook gemeentelijke beleidsvrijheid. Dit beleid wordt nader ingevuld in een aparte regeling.
De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de Wko zijn ook van toepassing op deze regeling.
Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat de ouder gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij behoort tot de doelgroep voor de tegemoetkoming (artikel 3). In het geval dat de ouder
bijstandsgerechtigd is en een op arbeidsinschakeling gericht traject volgt (onderdelen c en e van artikel 1.6, lid 1 van de wet), volstaat een door de gemeente opgestelde en ondertekende
verklaring. In het geval van scholing (onderdeel j van artikel 1.6, lid 1 van de wet) gaat het om een geldig bewijs van inschrijving bij school of instelling.
Onderdeel e geeft aan dat de ouder gegevens moet overleggen aan de hand waarvan de duur en de hoogte van de tegemoetkoming kunnen worden vastgesteld. In het geval dat de ouder
bijstandsgerechtigd is gaat het in ieder geval om een opgave van het aantal uren dat per week kinderopvang in het licht van het traject noodzakelijk wordt geacht, de aanvangsdatum van het traject alsmede de (voorgenomen) duur van het traject in maanden. In het geval van scholing of studie geldt de periode van inschrijving bij school of instelling.
In het tweede lid wordt bepaald dat het college het gebruik van een in eigen beheer ontwikkeld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier verplicht kan stellen voor ouder(s) die een aanvraag
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Hiermee wordt verzekerd dat alle relevante gegevens die nodig zijn voor de bepaling van recht, duur en omvang van de tegemoetkoming bij de aanvraag gevoegd zijn.
Als een aanvraag op grond van deze regeling niet volledig is ingediend, kan het college besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit wordt niet eerder genomen dan nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om binnen een door het college aangegeven termijn de aanvraag aan te vullen. Deze bevoegdheid heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 Awb.
Artikel 3 Criteria voor de tegemoetkoming doelgroepouders
In het eerste lid is bepaald dat alleen de personen voor een tegemoetkoming in aanmerking komen die behoren tot de doelgroep zoals bepaald in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c, e of j van de wet.
Het tweede lid bepaalt dat de ouder woonachting moet zijn in de gemeente Epe. Bij de doelgroepbepaling wordt ten aanzien van het woonplaatscriterium aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door de ouder die zijn woonplaats, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, in de gemeente Epe heeft.
Wordt er niet voldaan aan deze criteria, dan wordt de aanvraag afgewezen.
Artikel 4 Het besluit tot verlenen
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden.
Dit artikel bepaalt dat voor de ingangsdatum van de tegemoetkomingcompensatie wordt aangesloten bij de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag. Dit kan betekenen dat met terugwerkende kracht de tegemoetkoming moet worden verleend, naar het moment dat de kinderopvangtoeslag is ingegaan.
De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening is genomen (artikel10).
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
Voor de duur wordt aangesloten bij de duur waarop er recht bestaat op kinderopvangtoeslag, met een maximum van een kalenderjaar. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Artikel 7 Hoogte van de tegemoetkoming doelgroepouders
De belastingdienst vergoedt niet de volledige 100% van de kinderopvangkosten. Voor het kind dat het hoogst aantal uren kinderopvang werd tot eind 2012, via het werkgeversdeel en het rijksdeel, totaal 91% vergoed, voor de volgende kinderen 93%. Er is voor gekozen om de hoogte van de tegemoetkoming doelgroepouders (KOA-kopje) die tot eind 2012 gold, toen nog op basis van een wettelijke verplichting, voor te zetten. Dit betekent dat voor het eerste kind een aanvullende compensatie van 4,5% en voor het tweede en daaropvolgende kind een aanvullende compensatie van 3,5% wordt verleend. Bij het berekenen van de tegemoetkoming wordt aangesloten bij artikel 1.7 van de wet. Door niet tot de volle 100% aan te vullen zijn/blijven ouders zich ervan bewust dat er kosten verbonden zijn aan de kinderopvang en dat zij meebetalen aan de investering in hun toekomst.
Artikel 8 Extra vergoeding doelgroepouders
De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag in aanmerking wordt genomen, is gemaximeerd. Deze zogenaamde maximum uurprijs is de maximaal in aanmerking komende prijs per zestig minuten geboden kinderopvang en kan per kinderopvang verschillen. Het meerdere boven deze maximum uurprijs moet door de ouder zelf worden betaald (de zogenaamde inkomensonafhankelijke eigen bijdrage).
Het betalen van een eigen bijdrage kan een belemmering zijn voor het volgen van een re-integratie. Om die reden wordt de gemeentelijke tegemoetkoming kinderopvang tijdelijk verhoogd met een vergoeding van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor de ouder zoals genoemd in dit artikel.
Niet alles wordt vergoed, maar slechts een deel voor een bepaalde periode, omdat de ouder hiervoor zelf ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. De eerste € 15 uur per maand blijft voor rekening van de ouder. Het meerdere wordt door de gemeente vergoed. Indien de eigen bijdrage (per gezin) € 41,60 per maand is, wordt dus € 41,60 - € 15,00= € 26,60 vergoed, boven op de tegemoetkoming die de ouder van de gemeente ontvangt op grond van de Wko. Deze vergoeding boven de € 15,00 wordt ambtshalve verstrekt. De betreffende ouder hoeft dit niet aan te vragen. Verstrekking van de vergoeding vindt slechts één maal plaats voor de duur van maximaal 6 maanden.
Artikel 9 Inhoud van de beschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt.
De onderdelen a tot en met f spreken voor zich.
Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
De subsidieverlening vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in bijvoorbeeld twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft). De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
De wettelijke basis hiervoor is terug te vinden in artikel 4:25 en artikel 4:26 van de Awb. Als het college besluit een subsidieplafond in te stellen moet het college in dat zelfde besluit ook bepalen op welke manier het ‘geld’ verdeeld wordt. Meestal wordt gekozen voor het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.
Artikel 12 Het besluit tot vaststelling
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten.
Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb.
Artikel 13 Verrekening met de voorschotten en terugvorderen
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie kan worden ingetrokken en teruggevorderd.
Om het recht en de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen, moet het college kunnen beschikken over alle gegevens die daarvoor van belang zijn. Het eerste lid regelt dat de ouder uit eigen beweging en ongevraagd relevante wijzigingen aan het college moet verstrekken, die kunnen leiden tot een lagere bedrag.
Het tweede lid regelt dat de ouder op aanvraag van het college alle relevante gegevens, die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn, moet verstrekken. Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering.
Met het oog op de mogelijkheid van het college om ook na de vaststelling te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
Het artikel spreekt voor zich.
Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel