Organisatie | Eemsmond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet Inburgering gemeente Eemsmond 2010 |
Citeertitel | Verordening Wet Inburgering gemeente Eemsmond 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet Inburgering, artikel 8
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 09-09-2010 Ommelander Courant, 30-09-2010 | 11 - 14.2010 |
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking
Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen
Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waarvoor het bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan vaststellen op basis van de volgende criteria:
Hoofdstuk 3. Het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete
Artikel 8 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Eemsmond op 9 september 2010
voorzitter,
Griffier,
Nota-toelichting Algemene toelichting
De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.
Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.
Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.
In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:
Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet inburgering (WI) gewijzigd. Het gaat om de volgende wijzigingen:
De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat daar een procedure van aanbieden van een inburgeringsvoorziening door het college en aanvaarding daarvan door de inburgeringsplichtige aan vooraf hoeft te gaan. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening.
De bevoegdheid om aan iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden (sub a).
Door deze wijziging is het college bevoegd aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod te doen. Voorheen was het college verplicht om een aanbod te doen aan geestelijke bedienaren en vreemdelingen met een asielstatus en had de gemeente de bevoegdheid om een aanbod te doen aan de uitkeringsgerechtigden en oudkomers zonder inkomen uit arbeid of uitkering. Het college had geen bevoegdheid om op grond van de wet een aanbod te doen aan de overige vreemdelingen (mn. gezinsvormers of gezinsherenigers en vreemdelingen met een reguliere status).
Met de wijziging krijgt het college ook de bevoegdheid om aan deze laatste groepen een aanbod te doen. De wijziging is eind 2007 reeds aangekondigd in het Deltaplan inburgering, echter pas in deze wetswijziging formeel (met terugwerkende kracht) aangepast. Er is nadrukkelijk gekozen om de bevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders te verstrekken. Het is dus (afgezien van geestelijke bedienaren en vreemdelingen met een asielstatus) geen recht welke belanghebbenden kunnen afdwingen jegens de gemeente. Indien de gemeente van deze bevoegdheden gebruik wenst te maken zal deze bij verordening wel moeten aangeven op welke criteria er wordt geselecteerd.
De bevoegdheid een inburgeringsprogramma aan te bieden dat is gericht op het behalen van het staatsexamen Nederlandse Taal II (sub b).
Voorheen kon een inburgeringsprogramma alleen worden afgesloten met een inburgeringsexamen. Dit terwijl het staatsexamen NT2 een geldige grond voor ontheffing van de inburgeringsplicht is. Door de wijziging is het voor het college nu ook mogelijk om een inburgeringsprogramma vast te stellen wat is gericht op het behalen van het staatsexamen. Het staatsexamen NT2 is vooral van belang voor personen die verder willen leren op HBO of universitair niveau.
De bevoegdheid om in plaats van een inburgeringsvoorziening een taalkennisvoorziening aan te bieden aan een inburgeringsplichtige die een mbo-opleiding niveau 1 of 2 volgt of gaat volgen (sub c).
Het behalen van een MBO diploma niveau 1 of 2 is een grond voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Gezien de kwalificatieplicht en de beroepsgerichte opleiding heeft het behalen van een MBO diploma de voorkeur boven een inburgeringsprogramma. Het komt echter voor dat de taalvaardigheid van een inburgeringsplichtige onvoldoende is om de MBO opleiding tot een goed gevolg te brengen. De wetswijziging geeft het college de bevoegdheid om in plaats van een inburgeringsprogramma ook alleen een taalkennisvoorziening aan te bieden.
De bevoegdheid om een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening direct vast te stellen (sub d)
Artikel 19a, eerste lid, WI geeft de bevoegdheid aan de gemeenteraad om bij verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening niet aanbiedt aan een inburgeringsplichtige, maar deze direct vaststelt. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Dit stelsel heet het vaststellingsstelsel.
Voordelen van het vaststellingsstelsel zijn:
Hiertegenover staat het aanbodstelsel. Het aanbodstelsel is feitelijk hoe de praktijk tot dusverre is geweest, namelijk dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod van een voorziening doet, welke de inburgeraar mag weigeren. Hij of zij is na weigering van het aanbod zelf verantwoordelijk voor het behalen van het niveau en afleggen van het inburgeringsexamen. In de praktijk kwam het nog wel eens voor dat inburgeringsplichtigen het aanbod weigerden, omdat zij tegen de belasting van een inburgeringsvoorziening op keken (een inburgeringsvoorziening kan wel een belasting van 30-40 uur per week vragen), zonder zich te realiseren dat dit wel essentieel is voor het behalen van het beoogde niveau. Hoewel het aanbodstelsel dus eigenlijk beter aansluit bij het uitgangspunt van de Wet inburgering, namelijk de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, blijkt dat niet alle inburgeringsplichtigen bij aanvang van het traject al in staat zijn deze verantwoordelijkheid een goede invulling te geven.
Het vaststellingstelsel kan niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd. Het college kan pas inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen direct vaststellen als de gewijzigde WI in werking is getreden én de gemeentelijke verordening die deze bevoegdheid aan het college toekent van kracht is.
Wanneer de gemeente kiest voor het vaststellingstelsel, geldt dat stelsel voor alle inburgeringsplichtigen die voor een voorziening in aanmerking komen. Het is niet mogelijk om voor bepaalde groepen te werken met het vaststellingstelsel en voor andere groepen met het aanbodstelsel. De keuze voor het vaststellingstelsel houdt dus in dat het aanbodstelsel wordt verlaten.
Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.
Regels met betrekking tot het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.
Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen voor de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI).
Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).
De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. (artikel 19a, tweede lid, onderdeel b, WI):
De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).
Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete
Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
De procedure van het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
Het vaststellen van een inburgeringsvoorziening op taalkennisvoorziening begint met het houden van de intake. In de intake wordt met de inburgeringsplichtige gesproken over de voorziening die het college voor betrokkene geschikt acht. Er zijn vervolgens vier mogelijkheden:
In de intake blijkt dat het college aan de inburgeringsplichtige geen voorziening wil verstrekken (bijvoorbeeld omdat betrokkene niet tot de prioritaire groepen behoort). Het college stelt geen voorziening vast en kan een handhavingsbeschikking nemen (voor de oudkomer) of een kennisgeving afgeven (voor een nieuwkomer);
Het verschil met het aanbodstelsel schuilt in de laatste mogelijkheid. Een gemeente die het aanbodstelsel hanteert is als ze een aanbod doet afhankelijk van de medewerking van de inburgeringsplichtige. De inburgeringsplichtige kan immers het aanbod aanvaarden maar ook afwijzen. Een gemeente die het vaststellingstelsel hanteert, is niet afhankelijk van de bereidheid van de inburgeringsplichtige akkoord te gaan met de voorziening die het college voor de betrokken inburgeringsplichtige passend vindt.
NB: In de Wet inburgering is het begrip “inburgeringsvoorziening” uitgebreid met “taalkennisvoorziening”. In de hieronder staande toelichting worden beide begrippen waar mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het woord “voorziening” gehanteerd, waarmee zowel inburgeringsvoorziening als taalkennisvoorziening wordt aangeduid.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.
In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) gebruik te maken van de volgende wijze informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen:
Het staat het college vrij om buiten bovenstaande wijze van informatieverstrekking ook nog andere te gebruiken.
Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen. Het college dient minimaal eens in de twee jaar de raad te informeren.
Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen
In dit artikel is gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 19a, eerste lid, WI om bij verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen zonder dat daaraan een procedure van aanbod (door het college) en aanvaarding (door de inburgeringsplichtige) vooraf hoeft te gaan. Op grond van dit artikel kan het college voor elke inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening vaststellen.
Op grond van artikel 19a, tweede lid, onderdeel b juncto artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het vaststellen van een inburgeringsvoorziening. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen ten aanzien van welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden vastgesteld. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het is van belang dat deze kaders (in casu het aanwijzen van groepen voor wie een inburgeringsvoorziening kan worden vastgesteld) niet te eng te definiëren. Te strenge criteria zouden wel eens kunnen leiden tot het niet benutten van de beschikbare middelen voor het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen.
Dit artikel regelt dat voor de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening vast te stellen voor inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een voorziening, bepaalt dit artikel dat het college voor de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan vaststellen.
In deze verordening worden de volgende criteria voor vaststelling van een
afstand tot de arbeidsmarkt. Een van de uitgangspunten van de wet inburgering is dat werk boven inburgering gaat, omdat werk feitelijk de beste vorm van inburgering is. Dit betekent dat de gemeente zich bij vaststelling van de voorziening eerst richt op de belanghebbende die een grote(re) afstand tot die arbeidmarkt heeft.
Het hebben van een opvoedtaak. Ouders zijn een voorbeeld voor hun kinderen. Daarnaast is het van belang dat ouders voldoende kennis van de Nederlandse maatschappij in het algemeen en het onderwijs en de zorg in het bijzonder hebben, om zo bij te dragen aan de opvoeding en integratie van de kinderen. De gemeente zal bij vaststelling van een voorziening voorang geven aan die belanghebbende die een opvoedtaak heeft.
Het inkomen van belanghebbende. Personen met een laag inkomen zijn sneller aangewezen op algemene sociale voorzieningen. Tevens bestaat er een relatie tussen een laag inkomen en meer voorkomende gezondheidsklachten. Bij het vaststellen van een voorziening acht de gemeente het inkomen van belanghebbende van belang.
Motivatie van belanghebbende. Als laatste is de motivatie van belanghebbende van belang bij het vaststellen van een voorziening. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat een inburgeringsplichtige zich zelf heeft gemeld, of andere stappen heeft ondernomen waaruit blijkt dat hij of zij zich actief opsteld om de taal te leren.
Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet vaststellen. De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.
In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een inburgeringsvoorziening ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt vastgesteld, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.
Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI).
Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270.
In het eerste en tweede lid is geregeld dat met de inning van de eigen bijdrage pas na drie maanden na beëindiging van het inburgeringstraject of taalkennisvoorziening wordt begonnen, maar dat de eigen bijdrage dan in beginsel in een keer moet worden voldaan. De inburgeringsplichtige heeft op dat moment namelijk al minimaal een jaar de tijd gehad om hiervoor te reserveren.
Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Van deze mogelijkheid willen wij gebruik maken. Dat is geregeld in lid 3. In dat lid wordt ook vast gesteld dat de betrokken inburgeringsplichtige daarover wordt geïnformeerd. Of er daadwerkelijk verrekend kan worden hangt af van de beschikbare ruimte in de uitkering, of bv. beslag op de uitkering is gelegd door schuldeisers en of er andere verrekeningen plaatsvinden.
Artikel 5a Toekennen van een deelname bonus
Teneinde deelname aan een inburgeringstraject- of taalkennisvoorziening zoveel mogelijk te stimuleren worden een deelnamebonus ingesteld. De inburgeringsplichtige heeft recht op een bonus indien (nadat) hij heeft deelgenomen en is geslaagd voor het inburgerings- of staatsexamen dat deel uitmaakt van het door het college vastgestelde inburgeringstraject. De inburgeringsplichtige die is geslaagd voor het MBO-examen 1 of 2 en aan wie een taalkennis-voorziening is toegekend en heeft behaald heeft eveneens recht op een bonus.
De deelname bonus heeft dezelfde hoogte als de betalen eigen bijdrage. Omdat de bonus met de nog te betalen eigen bijdrage –zo mogelijk- wordt verrekend (derde lid), is het effect daarvan in dat geval feitelijk geen eigen bijdrage meer hoeft te worden betaald.
Artikel 6 Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 7 De inhoud van de beschikking
Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).
Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.
Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.
Artikel 8 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 9 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.
In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen maar gebruik zal moeten maken van de bevoegdheid de algemene bijstand te verlagen (artikel 18 WWB).
1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet. Bij deze bestuurlijke boete gelden de volgende schema’s:
· Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek
a. Het verzetten van de oproepafspraak
b. Niet meewerken tijdens intake
2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de
verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.
Bij deze bestuurlijke boete geldt het volgende schema bij opbouw boete:
3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
Artikel 10 Afstemming van de bestuurlijke boete
De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
Dit artikel spreekt voor zich.