Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Reusel-De Mierden

Horecastappenplan

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieReusel-De Mierden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingHorecastappenplan
CiteertitelHorecastappenplan
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpalgemeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het Horecabeleidsplan wordt per 30 mei 2009 ingetrokken (collegebesluit 19-05-2009, nr 09-191).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet
  2. Algemene wet bestuursrecht
  3. Drank- en Horecawet
  4. Algemene Plaatselijke Verordening
  5. Wet milieubeheer

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-05-200903-11-2018nieuwe regeling

21-04-2009

D'n Uitkijk, 29-05-2009

B&W 09-157

Tekst van de regeling

Intitulé

Horecastappenplan

 

 

1.         INLEIDING

 

1.1.      Introductie

De aanwezigheid van horecabedrijven in Reusel-De Mierden zorgt mede voor een levendig dorp. Voor vele mensen is de horeca een sociale ontmoetingsplaats. Daarnaast vervult de horeca een ondersteunen­de rol voor activiteiten zoals winkelen en diverse evenemen­ten. De horeca is een belangrijke factor in het economisch en sociaal functioneren van een dorp. Deze positieve bijdrage betekent niet dat er geen grenzen behoeven te worden getrokken ten aanzien van de ontwikkelingsmo­gelijk­heden van de horeca. Immers de exploitatie van horecabedrijven kan leiden tot aantasting van de openbare orde, de gezondheid en de veiligheid en kan een bron zijn van overlast voor de omgeving.

 

Een aanpak van horecabedrijven die zich niet aan de regels houden is van belang voor de openbare orde c.q. voor een goed woon- en leefklimaat en de ontwikkelingsmogelijkheden van de bonafide horeca-inrichtingen.

 

In dit horecastappenplan wordt het handhavinginstrumentarium uiteen gezet. Voor een effectieve en efficiënte handhaving is een integrale benadering en samenwerking tussen de partners - politie Brabant Zuid-Oost, SRE Milieudienst, Voedsel en Warenautoriteit, brandweer en gemeente - noodzakelijk. In deze notitie is aangegeven wie, wanneer, wat doet. Het doel hiervan is om enerzijds een leidraad te bieden voor functionarissen die betrokken zijn bij de handhaving van de wet- en regelgeving voor de horeca. De handleiding bevordert de praktische oriëntatie en de snelheid waarmee deze functionarissen kunnen optreden. Anderzijds biedt het horecastappenplan ook voor leidinggevenden en derden belanghebben­den meer inzicht in het bestuurs- en strafrechtelijk optreden.

 

Het horecastappenplan zal als een beleidsregel –ingevolge artikel 4:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht - worden vastgesteld en op grond van artikel 4:83 van deze wet gepubliceerd. Ook wordt dit stappenplan op de website geplaatst.

 

Het toezicht, hoewel zeer belangrijk in de handhavingketen, wordt in dit plan buiten beschouwing gelaten.

 

In het kader van de zorgvuldige voorbereiding is het stappenplan ter inzage gelegd op grond van de inspraakverordening Reusel-De Mierden 2005. Ingezetenen en belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling hun zienswijze met betrekking tot het horecastappenplan in te dienen. Er zijn geen mondelinge of schriftelijke inspraakreacties ingediend. Op grond van artikel 5, lid 3 van de inspraakverordening is het eindverslag ter kennis gebracht aan de gemeenteraad

1.2.      Opbouw horecastappenplan

Eerst zal kort worden ingegaan op een aantal juridi­sche handha­vingmid­delen. Vervolgens wordt het handhavingsbeleid uiteengezet ten aanzien van de meest voorkomende overtre­dingen. De gegeven opsomming is daarom niet limitatief. Niet alle overtredingen uit bijvoor­beeld de Drank- en Horecawet zijn in het stappenplan opgenomen.

 

Niet genoemde overtredingen  – dat wil zeggen overtredingen welke geen specifieke afwikkeling kennen -  worden zoveel mogelijk analoog aan dit horecastappenplan afgehandeld. Overtredin­gen van bijvoorbeeld de Warenwet of de Arbo-wet blijven geheel buiten beschou­wing, omdat deze wetten door andere instanties uitgevoerd worden. Zoals het er nu naar uitziet zal met ingang van 2010 het toezicht op de Drank- en horecawet worden uitgevoerd door de gemeente en niet meer door de voedsel- en warenautoriteit.

2.         JURIDISCHE HANDHAVINGSMIDDELEN

Er worden twee categorieën handhavingmiddelen gehanteerd, te weten:

-           bestuursrechtelijke middelen;

-           strafrechtelijke middelen.

 

Bestuursrechtelijke middelen

A.         Het toepassen van bestuursdwang, zoals dit is geregeld in artikel 125 van de Gemeentewet en afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht; van belang is artikel 5:23 van de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 5.3 is niet van toepassing indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

B.         Het opleggen van een dwangsom, zoals dit is geregeld in afdeling 5.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

C.         Het overgaan tot sluiting van de inrichting overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening en /of de Drank- en Horecawet;

D.         De toegang tot een ruimte ontzeggen ingevolge artikel 36 van de Drank- en Horecawet indien daar in strijd met de wet alcoholhouden­de drank wordt verstrekt;

E.         Het intrekken van de vergunning of het verbinden van voorschriften aan de vergunning;

F.         Het stellen van nadere eisen ingevolge de Wet milieubeheer en / of het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Strafrechtelijke middelen

De bestuursrechtelijke regelingen die verbods- en gebodsbepalingen bevatten bestempelen die overtredingen als een strafbaar feit. De hantering van strafrechtelijke handhavingmiddelen is geen gemeentelijke aangelegenheid. Het Openbaar Ministerie (OM) beslist over de strafvervolging.

2.1.      Afstemming juridische handhavingmiddelen

De kracht schuilt soms in de samenloop van verschillende typen handhavingmiddelen.  Een goede communicatie tussen de politie, het gemeentebestuur en het Openbaar Ministerie is daarom van essentieel belang. Strafvervol­ging en een bestuurs­rechtelijke maatregel kunnen zowel los van elkaar, gelijktijdig als na elkaar worden toegepast.

2.2.      Overtredingen en handhavingmiddelen

Op de horeca is verschillende wet- en regelgeving van toepassing, die ten doel heeft kwaliteitsei­sen te stellen aan de bedrijven en haar medewerkers en de overlast van de horeca voor de woon- en leefomgeving te voorkomen en te beperken. Een aantal overtredingen en de handhaving­middelen die daarop vervolgens worden toegepast, worden hierna beschreven.

2.3 Verjaringstermijn van overtredingen

In het horecastappenplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de eerder door het college vastgestelde handhavingstrategie 'Zo handhaven we in Brabant' die in het kader van de professionalisering van de handhaving in 2007 opnieuw als strategie is vastgesteld. In overleg met de politie is echter bij een aantal overtredingen gekozen voor een ruimer handhavingregiem.

 

De verjaringstermijn van overtredingen wordt in het kader van dit horecastappenplan gesteld op 14 maanden. Dit betekent dat een tweede of derde overtreding binnen een periode van 14 maanden na de vorige geconstateerde overtreding dient te vallen. Voor het onderdeel dat betrekking heeft op het sluitingsuur dient een tweede, derde overtreding of vierde overtreding binnen een periode van 14 maanden na de vorige geconstateerde overtreding te vallen. Indien tussen de eerste en de tweede overtreding de termijn van 14 maanden is verstreken, dan begint het te volgen traject bij de tweede overtreding weer opnieuw.

 

Eerste overtreding

Tweede overtreding

Derde overtreding

Vierde overtreding (alleen sluitingsuur)

 

 

 

 

constatering overtreding

meer dan 14 maanden na eerste overtreding, nieuwe start van het traject

meer dan 14 maanden na tweede overtreding, nieuwe start van het traject

meer dan 14 maanden na derde overtreding, nieuwe start van het traject

 

 

 

 

3.       DRANK- EN HORECAWET EN HORECA-EXPLOITATIE VERGUNNING (ARTIKEL 2:28 APV)

           

            Drank- en Horecawetvergunning.

Op grond van de Drank- en Horecawet dienen ondernemers van horeca- en slijterbedrijven in het bezit te zijn van een drank- en horecavergunning. Artikel 3 van de Drank- en Horecawet verbiedt het zonder vergunning van burgemeester en wethouders uitoefenen van een horecabedrijf of een slijtersbedrijf. Deze vergunning wordt afgegeven als aan zedelijkheids- en inrichtingseisen wordt voldaan en over kennis van sociale hygiëne wordt beschikt. Wordt niet aan de eisen voldaan, dan wordt de vergunning geweigerd.

 

            Horeca-exploitatie vergunning.

Ingevolge artikel 149 Gemeentewet kan de gemeenteraad verordeningen maken in het belang van de gemeente. Zo kunnen verordeningen bepalingen voor alle horecabedrijven, dus ook de droge horeca, bevatten, zo lang daarmee andere belangen worden gediend dan de Drank- en Horecawet nastreeft. Hier spelen immers motieven vanuit het belang van ‘’openbare orde’’ en ‘’bescherming van woon- en leefklimaat’’. Zoals het aan banden leggen van bepaalde activiteiten in vermaakcentra die overlast bezorgen of de openbare orde kunnen aantasten. Ingevolge artikel 2:28 eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. De burgemeester weigert de vergunning indien vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het geldend bestemmingsplan. De burgemeester kan de vergunning voorts geheel of gedeeltelijk weigeren, indien moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Daarbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen staan door de exploitatie van het horecabedrijf. Daarnaast wordt de vergunning geweigerd indien niet wordt voldaan aan de zedelijkheidseisen.

    

De volgende overtredingen op basis van de Drank- en Horecawet en Algemene Plaatselijke Verordening Reusel - De Mierden kunnen worden onderscheiden:

3.1.             Exploitatie horecabedrijf zonder vergunning

Artikel 3 van de Drank- en Horecawet en/of artikel 2:28 van de APV 2008 in geval van:

  • 1.

    een nieuw horecabedrijf;

  • 2.

    overname van een bestaand bedrijf;

  • 3.

    wijziging van de ondernemingsvorm;

  • 4.

    vervallen vergunning i.v.m. tijdsverloop of afgifte vervangende vergunning.

 

1. Nieuw horecabedrijf zonder bijzondere omstandigheden

Bestuursrechtelijk

De leidinggevende (zie artikel 1, eerste lid van de Drank- en Horecawet) krijgt van burgemeester en wethouders een schriftelijke aanschrijving dat de exploitatie met onmiddellijke ingang moet worden gestaakt.

 

Indien de leidinggevende de exploitatie niet beëindigt dan wordt aan burgemeester en wethouders voor gesteld om, op grond van artikel 36 van de Drank- en Horeca­wet en /of artikel 125, eerste en /of derde lid van de Gemeentewet, mensen de toegang tot de inrichting te ontzeggen, bestuursdwang toe te passen of een dwangsom op te leggen.

 

Strafrechtelijk

De politie van de gemeente kan bij voortzetting van de exploitatie proces-verbaal opmaken en eventueel na overleg met de officier van justitie de drankvoorraad in beslag nemen. De politie informeert het bevoegd bestuursorgaan.

 

2. Overname bestaand bedrijf met bijzondere omstandigheden   

Bij overname van een bestaand bedrijf wordt rekening gehouden met de continuïteit van het bedrijf. Uitgangspunt is dat de leidinggevende tijdig, dat wil zeggen drie maanden voor de geplande 'opening', een vergunning dient aan te vragen. Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen dat de nieuwe leidinggevende niet in staat is geweest om een aanvraag in te dienen. In dergelijke gevallen kan door het bevoegd bestuursorgaan een schriftelijk toestemming (gedoogverklaring) afgegeven worden.

In het kader van het professionaliseringsproces van de handhaving is een gedoogstrategie (gemeentelijk gedoogbeleid) vastgesteld waarbij aansluiting dient te worden gezocht.

 

3. Wijziging ondernemingsvorm

De vergunninghouder heeft verzuimd om tijdig een nieuwe vergunning aan te vragen in ve­r­b­and met het wi­jzi­gen van de ondernemingsvorm. 

                       

Bestuursrechtelijk

De leidinggevende krijgt van het bevoegd bestuursorgaan, een schriftelijke aanschrijving. In deze aanschrijving wordt een termijn gesteld (in de regel twee weken) waarbinnen een vergunning­aanvraag moet worden ingediend. 

 

Vergunningaanvraag binnen de gestelde termijn ingediend

Wanneer de leidinggevende binnen de gestelde termijn een aanvraag indient, wordt door het bevoegd bestuursorgaan beoordeeld of de leidinggevende het bedrijf mag blijven exploite­ren vooruitlopend op de vergun­ningverlening (gedoogverklaring). Geduren­de deze termijn wordt de exploitatie toegestaan. Indien geen gedoogverkla­ring wordt afgegeven dient de exploitatie van het bedrijf te worden gestaakt.

Het bevoegd bestuursorgaan stelt de leidinggevende hiervan schriftelijk op de hoogte. Wanneer de leidinggevende hier geen gehoor aan geeft wordt aan het bevoegd bestuursorgaan voor gesteld om, op grond van artikel 36 van de Drank- en Horeca­wet en /of artikel 125, eerste en /of derde lid van de Gemeentewet, mensen de toegang de ruimte waarin alcoholhoudende drank wordt verstrekt te ontzeggen, bestuursdwang toe te passen of een dwangsom op te leggen.

 

Strafrechtelijk

Nadat de leidinggevende door het bevoegd bestuursorgaan is meegedeeld dat de exploitatie moet worden gestaakt kan de politie bij voortzetting van de exploitatie proces-verbaal opmaken en eventueel na overleg met de officier van justitie de drankvoorraad in beslag nemen. De politie informeert het bevoegd gezag.

 

Vergunningaanvraag niet binnen de gestelde termijn ingediend

Bestuursrechtelijk

Wanneer de leidinggevende niet binnen de gestelde termijn een nieuwe vergun­ningaanvraag heeft ingediend en de exploitatie voortzet, wordt aan het bevoegd bestuursorgaan voorgesteld om, op grond van artikel 36 van de Drank- en Horeca­wet en /of artikel 125, eerste en /of derde lid van de Gemeentewet, mensen de toegang tot de ruimte waarin alcoholhoudende drank wordt verstrekt te ontzeggen, bestuursdwang toe te passen of een dwangsom op te leggen.

 

Strafrechtelijk

Het bevoegd bestuursorgaan stelt de politie op de hoogte indien niet tijdig een aanvraag is ingediend. De politie kan bij het voortzetten van de exploitatie proces-verbaal opmaken en eventueel na overleg met de officier van justitie de drankvoorraad in beslag nemen. Het bevoegd bestuursorgaan wordt geïnformeerd. 

 

4. Vergunning vervalt door tijdsverloop of afgifte van een vervangende vergunning

Ingevolge artikel 33 van de Drank- en Horecawet vervalt een vergunning wanneer:

  • 1.

    sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • 2.

    gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • 3.

    de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

 

In het geval er gebruik gemaakt wordt van een vervallen vergunning dient hiertegen te worden opgetreden als ware er geen vergunning afgegeven.

3.2.             Intrekking Drank- en Horecawet vergunning

3.2.1     Intrekking vergunning conform artikel 31 eerste lid  Drank- en Horecawet.            

Een vergunning wordt ingetrokken conform het bepaalde in artikel 31, eerste lid indien:

- de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als op de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

- niet langer wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 en 10 geldende eisen;

- een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;

- zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

- de vergunninghouder in het in artikel 30 bedoelde geval geen melding als in dat artikel bedoeld heeft gedaan;

3.2.2     Intrekking vergunning wegens overtreding van de Drank- en Horecawet.

    

     Een vergunning kan - een en ander conform het bepaalde in artikel 31, tweede lid - worden ingetrokken indien:

 

  • a.      is gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, bedoeld in artikel 4 of artikel 23, derde lid van de Drank- en Horecawet;

 

Strafrechtelijk

De politie kan bij het constateren van deze overtredingen een proces-verbaal opmaken.

 

 

Bestuursrechtelijk

Daarnaast worden - na de constatering door politie of het bevoegd bestuursorgaan  - in ieder geval de volgende stappen genomen:

 

Eerste overtreding

De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk gewaarschuwd. 

 

Tweede overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een dwangsom op te leggen. Indien na afloop van de begunstigingstermijn de overtreding niet is beëindigd dan verbeurt de dwangsom van rechtswege. Het bevoegd bestuursorgaan vordert de dwangsom in.

 

Derde overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan trekt de vergunning behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden in.

 

  • b.      een bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gesteld verbod of bij artikel 29, tweede lid van de Drank- en Horecawet, gesteld verbod wordt overtreden;

     

 

Strafrechtelijk

De politie kan bij het constateren van deze overtredingen een proces-verbaal opmaken.

 

 

Bestuursrechtelijk

Daarnaast worden – na de constatering door politie of bevoegd bestuursorgaan -  in ieder geval de volgende stappen genomen:

 

Eerste overtreding

De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk gewaarschuwd. 

 

 

Tweede overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een dwangsom op te leggen. Indien na afloop van de begunstigingstermijn de overtreding niet is beëindigd dan verbeurt de dwangsom van rechtswege. Het bevoegd bestuursorgaan vordert de dwangsom in.

 

 

Derde overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan trekt de vergunning, behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden in.

 

  • c.       het reglement bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Drank- en Horecawet niet wordt nageleefd.

 

Strafrechtelijk

De politie kan bij het constateren van deze overtredingen een proces-verbaal opmaken.

 

 

Bestuursrechtelijk

Daarnaast worden – na de constatering door politie of bevoegd bestuursorgaan - in ieder geval de volgende stappen genomen:

 

Eerste overtreding

De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk gewaarschuwd. 

 

 

Tweede overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een dwangsom op te leggen. Indien na afloop van de begunstigingstermijn de overtreding niet is beëindigd dan verbeurt de dwangsom van rechtswege. Het bevoegd bestuursorgaan vordert de dwangsom in.

 

Derde overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan trekt de vergunning, behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden in.

 

d.         in geval er sprake is van schijnbeheer.

 

Een vergunning wordt ingetrokken indien er sprake is van schijnbeheer. Ingevol­ge artikel 24 van de Drank- en Horecawet dient er altijd een leidinggevende in de inrichting aanwezig te zijn tijdens openingsuren van de inrichting voor publiek. Indien bij controle blijkt dat er geen leidinggevende aanwezig is kan hiervan door de politie een proces-verbaalgemaakt. Na twee overtredingen vastgelegd in een proces-verbaal zal de leidinggevende door het bevoegd bestuursorgaan, een schriftelijke waarschuwing krijgen. Als na twee  hercontroles  wederom geen leidinggevende aanwe­zig is,  wordt de vergunning op grond van artikel 24, eerste lid, juncto artikel 31, eerste lid, onder a of c,  het tweede lid onder b van de Drank- en Horecawet ingetrok­ken. De controles vinden plaats op verschillende dagen en tijdstippen en binnen een periode van drie maanden.

3.3.                  Intrekking van de horeca-exploitatie vergunning

Een horeca-exploitatie vergunning kan op grond van artikel 1: 6  APV worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 3.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 5.

    indien de houder dit verzoekt.

Indien het voornemen bestaat om een horeca-exploitatie vergunning in te trekken indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen dient het navolgende strafrechtelijk en bestuursrechtelijk scenario te worden gevolgd: 

 

 

Strafrechtelijk

De politie kan bij het constateren van deze overtredingen een proces-verbaal opmaken.

 

 

Bestuursrechtelijk

Daarnaast worden – na de constatering door politie of bevoegd bestuursorgaan - in ieder geval de volgende stappen genomen:

 

Eerste overtreding

De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk gewaarschuwd.

 

 

Tweede overtreding

Dan beslist het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een dwangsom op te leggen. Indien na afloop van de begunstigingstermijn de overtreding niet is beëindigd dan verbeurt de dwangsom van rechtswege. Het bevoegd bestuursorgaan vordert de dwangsom in.

 

 

Derde overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan trekt de vergunning, behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden in.

 

Indien als gevolg van de exploitatie ernstige vrees bestaat voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid dan dient de exploitatie met onmiddellijke ingang te worden beëindigd, tenzij de vergunninghouder op grond van artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht een verzoek om een voorlopige voorziening indient bij de voorzieningenrechter. De exploitatie van het horecabedrijf wordt dan toegestaan tot de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter. 

4.                   TERRASSEN   

Het terras maakt ingevolgde de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) deel uit van de exploitatievergunning.  Een terrasvergunning wordt verleend op grond van artikel 2:28, zevende lid van de APV. Ten aanzien van terrassen is naast deze vergunning tevens het activiteitenbesluit milieube­heer van toepassing. In het besluit zijn voorschriften opgenomen ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder.

4.1.             Terras zonder vergunning

Strafrechtelijk

De politie kan bij het constateren van een terras zonder vergunning proces-verbaal opmaken.

 

 

Bestuursrechtelijk

De constatering dat een terras wordt geëxploiteerd zonder vergunning kan uitgaan van zowel de politie als de bevoegd bestuursorgaan. De leidinggevende krijgt van het bevoegd bestuursorgaan, een schriftelijke waarschu­wing dat het terras binnen een bepaalde termijn dient te worden verwijderd.

Indien het terras binnen de gestelde termijn niet wordt verwijderd beslist het bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om bestuurs­dwang toe te passen of een dwangsom op te leggen.

 

Daarnaast kan door het bevoegd bestuursorgaan ook de horeca-exploitatie vergunning worden ingetrokken indien de woon- en leefsituatie  of de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

4.2.             Overtreding voorschriften terrasvergunning

 

Strafrechtelijk opmaken.

De politie kan bij het constateren van overtredingen van de terrasvoorschriften een proces-verbaal opmaken.

 

 

Bestuursrechtelijk

Daarnaast worden – na de constatering door politie of bevoegd bestuursorgaan - in ieder geval de volgende stappen genomen:

 

Eerste overtreding

De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk gewaarschuwd. 

 

 

Tweede overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een dwangsom op te leggen. Indien na afloop van de begunstigingstermijn de overtreding niet is beëindigd dan verbeurt de dwangsom van rechtswege. Het bevoegd bestuursorgaan vordert de dwangsom in.

 

 

Derde overtreding

Het bevoegd bestuursorgaan trekt de terrasvergunning, behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden in. Bij herhaling kan het bevoegd  bestuursorgaan de exploitatievergunning intrekken.

 

Spoedeisend karakter

Indien bij eerste constatering de veiligheid in het geding is, wordt in afwijking van het vorenstaande direct aan het bevoegd bestuursorgaan voorgesteld om spoedeisende bestuursdwang toe te passen (fysieke maatregelen treffen) en eventueel de terrasvergunning in te trekken.

5.                   GELUID
5.1 Geluidsnormen

Met het van kracht worden van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) op 1 januari 2008, zijn nieuwe geluidsnormen van toepassing geworden. In het Activiteitenbesluit is voor wat betreft de geluidsnormen geen overgangsrecht opgenomen. Dit betekent dat de geluidnormen gelden voor alle inrichtingen die onder het Activiteitenbesluit vallen, ongeacht het verleden van de inrichting.

De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit sluiten niet altijd aan bij de gewenste geluidsbelasting in een bepaald gebied, zoals het buitengebied en rustige woonwijken. In een gebiedsgericht geluidsbeleid kunnen de normen worden afgestemd op de gewenste geluidsbelasting.

 

Doelstellingen

De doelstellingen van het geluidsbeleid kunnen als volgt worden omschreven.

  • voorkomen van rechtsongelijkheid tussen de bedrijven bij gelijke omstandigheden;

  • voorkomen van (meer) geluidsoverlast voor de omgeving;

  • het creëren van eenduidige en gebiedsgerichte afspraken ten aanzien van toelaatbare geluidsnormen voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen;

  • het creëren van samenhang met het gemeentelijk geluidbeleid voor de overige bedrijven.

 

Uitwerking

Bij veel bedrijven in het uitgaansgebied van Reusel is een akoestisch rapport opgesteld. Afhankelijk van de resultaten van dit rapport zijn in het bedrijf aanvullende geluidsisolerende maatregelen getroffen. De geluidsisolatie wordt echter tenietgedaan wanneer deuren of ramen onnodig open staan. Dit levert met name in de zomerperiode geluidsoverlast voor omwonenden op. De gemeente kan als nadere eis vaststellen dat ramen en deuren gesloten moeten blijven. Voor specifieke festiviteiten kan hiervan worden afgeweken.

Bij de bepaling van de geluidsnormering is gekozen voor een middenweg tussen belangen van de ondernemers en de burgers.

Daarbij worden voor de verschillende deelgebieden de normeringen gehanteerd zoals die zijn opgenomen in het volgende schema.

 

2.       Gebied*

Voorstel geluidsnorm (etmaalw.)

3.           Motivatie

 

 

Drukkere woonwijken en langs doorgaande wegen gelegen gedeelten van MotivatieReusel, Hooge Mierde en Lage Mierde, op de kaarten in bijlage 1 met een rode kleur aangegeven

50 dB(A)**

Het referentieniveau in deze gebieden is weliswaar laag, maar door de aanwezigheid van drukke wegen en/of andere bedrijven hoger dan in de omliggende gebieden. Hierdoor is de kans op overlast voor omwonenden gering. Bij de meeste horeca-, sport- en recreatiegelegen in deze gebieden was in het verleden al een norm van 50 dB(A) van toepassing.

Horecagelegenheden aan de Huisacker 1 te Hulsel, Turnhoutseweg 32 en 48 te Reusel

50 dB(A) op de gevels van de omliggende woningen

Het referentieniveau is vergelijkbaar met het niveau in de gebieden waarvoor een norm van 50 dB(A) is vastgelegd. Aangezien zich in de buurt van deze locaties geen andere horeca-gelegenheden bevinden, is ervoor gekozen alleen voor deze locaties een norm van 50 dB(A) aan te houden.

Overige gebieden (buitengebied en rustige woonwijken)

45 dB(A)**

Het referentieniveau in deze gebieden is zeer laag. Voor veel horeca-, sport- en recreatie-bedrijven zal het financieel niet haalbaar zijn om aan het referentieniveau te voldoen. Een norm van 45 dB(A) is voor de meeste bedrijven wel haalbaar. De praktijk wijst uit dat een norm van 45 dB(A) zelfs in een rustige omgeving meestal niet leidt tot overlast. Alle bedrijven in dit gebied moesten in het verleden ook al voldoen aan een norm van 45 dB(A) of zelfs lager.

 

*        De begrenzing van de genoemde gebieden met de voorgestelde geluidsnormen is weergegeven op de plattegrond van de gemeente Reusel-De Mierden (bijlage 1).

 

**       De normen gelden op de gevels van woningen van derden die in hetzelfde gebied zijn gelegen. Indien een woning van derden is gelegen in een gebied met een andere geluidsnorm (deze gebieden zijn op de kaart in bijlage 1 niet met een kleur aangegeven), moet op de gevels van die woningen worden voldaan aan de in dat gebied geldende geluidsnorm.

 

De normen in bovenstaande tabel zijn alleen van toepassing op de in de betreffende gebieden gelegen horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen. Voor de overige bedrijven in de gemeente Reusel-De Mierden geldt het geluidbeleid zoals dat is vastgelegd in de Nota Industrielawaai die op 29 januari 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad.

 

Beleidsmaatregel

  • De geluidsnormen van de horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen worden vastgesteld conform bovenstaand schema en de bijbehorende plattegrond (bijlage 1).

  • Effectuering van de geluidsnormen van meldingplichtige inrichtingen vindt plaats via een maatwerkvoorschrift op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

  • Via een maatwerkvoorschrift wordt tevens vastgelegd dat bij alle horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen buitendeuren en ramen van ruimten waar muziek wordt gemaakt gesloten moeten blijven, behoudens:

    -     voor het onmiddellijk doorlaten van personen en of goederen;

    -     tijdens specifieke festiviteiten waarbij burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden vrijstelling van deze bepaling hebben verleend;

    -     wanneer middels een akoestisch rapport is aangetoond dat met geopende deuren en/of ramen aan de geluidsnormering kan worden voldaan en de geluidsinstallatie zodanig is afgesteld en verzegeld dat de geluidsnormen niet worden overschreden.

  • Eventuele aanpassing van de geluidsnormen van bedrijven die vergunningplichtig blijven vindt plaats door ambtshalve wijziging van de vergunning.

5.2 Ontheffing van de geluidsnormen tijdens festiviteiten en geluid tijdens evenementen

Inleiding

Op grond van het nieuwe Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer kan de gemeente via een gemeentelijke verordening:

-     een onbeperkt aantal dagen aanwijzen waarop, t.b.v. de viering van collectieve festiviteiten, horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen ontheffing krijgen van de voor hen van toepassing zijnde geluidsnormen (artikel 4:2 Algemene Plaatselijke Verordening);

-     aanwijzen voor welke overige dagen horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen ontheffing kunnen krijgen van de voor hen van toepassing zijnde geluidsnormen t.b.v. individuele festiviteiten (artikel 4:3 Algemene Plaatselijke Verordening).

 

Doelstellingen

Met de regeling voor ontheffingen van de geluidsnormen tijdens festiviteiten en geluid tijdens evenementen wil de gemeente het volgende bereiken:

  • het scheppen van mogelijkheden voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen om, onder strikte voorwaarden, te mogen afwijken van de vastgestelde geluidsnormen;

  • het voorkomen van overmatige hinder voor de omgeving tijdens evenementen en festiviteiten waarvoor ontheffing van de geluidsnormen is verleend;

  • het voorkomen van een te grote concentratie aan festiviteiten en/of evenementen.

 

Uitwerking

Binnen de gemeente Reusel-De Mierden zullen dagen worden aangewezen waarop horeca, sport- en recreatie-inrichtingen collectief ontheffing krijgen van de geluidsnormen in verband met de viering van festiviteiten die een belangrijke rol spelen in (een gedeelte van) de gemeente. Wanneer een festiviteit slechts in één kerkdorp plaatsvindt (bijvoorbeeld een kermis in Hooge Mierde) of in een beperkt gedeelte hiervan, dan zal de collectieve ontheffing ook alleen worden toegekend aan de bedrijven die in dit (gedeelte van het) kerkdorp zijn gelegen. Recreatie-inrichtingen zullen minder profijt hebben van deze collectieve ontheffingen, aangezien het hier voornamelijk kampeeraccommodaties betreft, die ver buiten de bebouwde kom zijn gelegen.

Daarnaast wordt de mogelijkheid gecreëerd voor individuele bedrijven om ontheffing te krijgen van de geluidsnormen. Het aantal dagen waarop een individuele festiviteit mogelijk is vastgelegd in de APV (artikel 4:3). Aangezien de recreatie-inrichtingen geen voordeel hebben van de ontheffingen tijdens collectieve festiviteiten, worden voor deze groep enkele individuele festiviteiten extra toegestaan.

Conform het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer kan een meerdaags sporttoernooi NIET worden gezien als één individuele festiviteit. Voor elke dag waarop niet aan de geluidsnormen kan worden voldaan, is derhalve een afzonderlijke ontheffing nodig! Een feestavond die zowel voor als na 0.00 uur plaatsvindt, wordt wel gezien als één festiviteit.

Om voor omwonenden onevenredige cumulatie van festiviteiten en evenementen te voorkomen, is het wenselijk aan festiviteiten en evenementen voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in een notitie, die als bijlage 2 aan het beleidsplan is verbonden.

 

Beleidsmaatregel

  • Collectieve festiviteiten waarbij ontheffing van de geluidsnormen wordt verleend worden als volgt aangewezen:

    -     carnaval (4 dagen per dorpskern)

    -     kermis (4 dagen per dorpskern)

    -     variabele festiviteiten (2 dagen per dorpskern)

  • Voor of aan het begin van elk kalenderjaar worden door de gemeente Reusel-De Mierden in overleg met de horeca de variabele festiviteiten vastgesteld en wordt bepaald op welke data de collectieve festiviteiten plaatsvinden en tot welke tijdstippen de ontheffing van de geluidsnormen geldt.

  • Ter voorkoming van onevenredige hinder kunnen B&W nadere voorwaarden verbinden aan collectieve en individuele ontheffingen. Hierbij kunnen bijvoorbeeld de mate van afwijking van de geluidsnormen en eindtijden worden vastgesteld. De voorwaarden die aan de collectieve en individuele festiviteiten en aan evenementen worden verbonden zijn opgenomen in bijlage 2.

5.3 Handhaving

Een horecabedrijf kan geluidsoverlast veroorzaken. Degene die geluidsoverlast ondervindt kan een klacht indienen bij het bevoegd bestuursorgaan. Het bevoegd bestuursorgaan onderzoekt de gegrondheid van de klacht en onderneemt daartoe (zonodig) de volgende stappen:

 

Stap 1  Onderzoek instellen

Het bevoegd bestuursorgaan doet dossieronderzoek. Om bestuursrechtelijk handhavend op te kunnen treden is het noodzakelijk een recente geluidsmeting uit te voeren om overschrijding van de geluidsnormen aan te tonen.

 

Stap 2  Opstarten handhavingstraject

Indien een overschrijding van geluidsnormen wordt geconstateerd, wordt door het bevoegde bestuursorgaan besloten het bestuursrechtelijke handhavingstraject op te starten. Dit houdt in dat in beginsel een voornemen dwangsom wordt opgelegd, inhoudend dat maatregelen moeten worden genomen om te voldoen aan de geldende geluidsnormen binnen een te stellen termijn. Het is voor de overtreder mogelijk een zienswijze in te dienen.

 

Stap 3  Beoordelen zienswijze

De eventueel ingediende zienswijze wordt beoordeeld en een nieuwe geluidmeting wordt uitgevoerd. Indien wordt voldaan aan de geldende geluidsnormen dan sluit het bevoegd bestuursorgaan het dossier. Indien niet is voldaan aan de geluidsnormen dan gaat het bevoegd bestuursorgaan over tot het opleggen van een last onder dwangsom.

 

Stap 4 Geluidsmeting en nadere eis

Het bevoegd gezag kan middels een maatwerkvoorschrift nadere eisen opleggen. Er kan worden gekozen voor het opleggen van een hogere geluidnorm. Er kan ook worden gekozen voor het opleggen van technische voorzieningen die binnen de inrichting moeten worden aangebracht. Tegen het ontbreken van deze voorzieningen, zoals een geluidsbegrenzer, kan vervolgens handhavend worden opgetreden.

Het opleggen van een maatwerkvoorschrift dient wel altijd goed gemotiveerd en onderbouwd te worden, bij voorkeur met een akoestisch rapport of geluidsmeting.

6.                   BRANDVEILIGHEID

De regels ten aanzien van brandveiligheid in horeca-inrichtingen vinden hun grondslag in artikel 6.1.1 e.v. bouwverordening gemeente Reusel-De Mierden en in verleende gebruiksvergunningen.

 

Bestuursrechtelijke aanpak

Bij overtreding staan de volgende bestuurlijke middelen ter beschikking: verzoekbrief, zienswijze-brief, dwangsom en bestuursdwang (eventueel spoedeisend).

 

De bestuursrechtelijke aanpak kenmerkt zich door:

  • nalevinggedrag (‘historie’ van de overtreder) wordt, naast ernst en aard van de overtreding, medebepalend voor het inzetten van sanctiemiddelen (bestuursdwang of dwangsom). Dit betekent dat bij relatief minder ernstige overtredingen toch een zwaardere sanctie (bijv. tijdelijke sluiting) kan volgen om reden van het feit dat bij 2 of 3 achtereenvolgende controles deze overtredingen zijn geconstateerd;

  • snellere procedures. Indien een overtreding na een zienswijze-brief is beëindigd, wordt deze formele stap bij een volgende overtreding overgeslagen (artikel 4:11 Awb) en wordt meteen een beschikking genomen (al dan niet spoedeisend ingevolge artikel 5:24, lid 6, Awb).

 

Het bestuursrechtelijk beleid bij overtredingen brandveiligheid komt neer op:

 

Bij niet spoedeisende situaties:

eerste overtreding en geen eerdere overtreding (geen historie):

de handhavingsstrategie ‘Zo handhaven wij in Brabant’ wordt gevolgd waarbij indien nodig oplegging dwangsom volgt (artikel 5:32 Awb);

 

 

tweede en / of derde en volgende overtreding:

toepassing bestuursdwang ingevolge artikel 5:21 Awb (tijdelijke gehele of gedeeltelijke sluiting om de overtreding ongedaan te laten maken), zo mogelijk zonder voorafgaande zienswijzefase (artikel 4:11 Awb).

 

 

Bij spoedeisende situaties:

Dit betreft het aantreffen van een situatie die acuut gevaar oplevert of een ernstige en levensbedreigende situatie. In deze gevallen kan gezien de ernst en de mate van de overtreding overgegaan worden tot het uitoefenen van spoedeisende bestuursdwang, zoals (gedeeltelijke) sluiting van het betreffende pand. In de te volgen procedure kan het volgende onderscheid worden gemaakt.

 

Legalisatie (op zeer korte termijn) is mogelijk (dat wil zeggen in overeenstemming te brengen met artikel 6.1.1. van de Bouwverordening gemeente Reusel-De Mierden)

  • bij de eerste controle wordt de overtreding geconstateerd en krijgt de exploitant een mondelinge aanzegging om de overtreding binnen een zeer korte termijn, doch uiterlijk binnen vier uur ongedaan te maken. Een en ander is afhankelijk van de te treffen voorziening naar beoordeling van de deskundige;

  • er dient duidelijk aangegeven te worden welke voorzieningen er getroffen moeten worden;

  • indien bij de tweede controle wordt geconstateerd dat de overtreding nog steeds voortduurt, wordt door de toezichthouder opgetreden. Dat wil zeggen de inrichting wordt (tijdelijk)gesloten totdat de voorziening is getroffen en/of de versiering wordt door de toezichthouder zelf verwijderd (of een andere maatregel).

 

Legalisatie (op zeer korte termijn) is niet mogelijk:

  • dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de nooduitgang helemaal ontbreekt, of een andere ingrijpende voorziening die veel tijd gaat kosten moet getroffen worden. In dat geval kan tot onmiddellijke sluiting worden overgegaan. 

 

In beide gevallen is er echter sprake van spoedeisende bestuursdwang en wordt de beschikking achteraf gestuurd (artikel 5:24, lid 6, Awb). Bij sluiting wordt de openbare bekendmaking gebruikt, middels aanplakking op het betreffende pand.

 

Strafrechtelijk flankerend beleid

De strafrechtelijke aanpak is nader bepaald in overleg met politie en Openbaar Ministerie (OM). Deze aanpak bestaat uit een proces-verbaal, dat leidt tot een dagvaarding, dan wel een aangeboden transactiebedrag. De keuze tussen dagvaarding of transactie en de hoogte van het transactiebedrag (gedifferentieerd naar soort strafbaar feit met betrekking tot brandonveiligheid) worden door het OM bepaald. Door een lik-op-stuk-beleid wordt de overtreder direct op zijn gedrag aangesproken.

 

Het flankerend beleid bij overtredingen brandveiligheid komt neer op:

  • eerste overtreding en geen eerdere overtreding (geen historie);

  • tweede overtreding (blijvend na hercontrole): proces-verbaal;

  • eerste overtreding en wel eerdere overtreding (historie): recidive en proces-verbaal;

  • tweede overtreding (blijvend na hercontrole) en wel eerdere overtreding (historie): recidive en proces-verbaal (dagvaarding of hogere transactie).

Bevoegdheden

De medewerkers bouw- en woningtoezicht voeren deze controles uit. Samenwerking

Controles in het kader van de brandveiligheid horeca worden door de medewerkers bouw- en woningtoezicht uitgevoerd. Bij integrale handhavingacties in het kader van controles brandveiligheid horeca wordt samengewerkt met andere diensten (brandweer) en externe instanties. Daarbij wordt, vanuit de optiek van de signaalfunctie, over-en-weer gebruik gemaakt van controle-checklisten, op basis waarvan de andere diensten (bijv. SRE- milieudienst) hun specifieke handhavingtrajecten kunnen oppakken.

7.         SP­E­E­L­A­U­T­O­M­A­TEN

De volgende overtredingen worden onderscheiden:

 

7.1.      Exploitatie speelautomaten zonder vergunning

Voor het plaatsen van speelautomaten dient door het bevoegd bestuursorgaan een vergunning te zijn afgegeven op grond van de Wet op de kansspelen. Blijkt bij een controle dat een speelautomaat is geplaatst zonder dat daarvoor een vergunning is afgegeven, dan maakt de politie tegen de leidinggevende een procesverbaal op en wordt de speelautomaat in beslag genomen.

7.2.      Overtreding vergunningvoorschriften

Bij overtreding wordt door het bevoegd bestuursorgaan een schriftelijke waarschuwing gedaan. Bij een volgende geconstateerde overtreding wordt door de politie een procesverbaal opgemaakt en wordt de speelautomaat in beslag genomen.

 

Indien een door het bevoegd bestuursorgaan gegeven waarschuwing, niet wordt opge­volgd kan tevens bestuursdwang worden toegepast, een dwangsom worden opgelegd of de aanwezigheidsvergunning worden ingetrokken.

7.3.      Exploiteren van niet goedgekeurde speelautomaten

De leidinggevende /exploitatievergunninghouder krijgt van de politie een proces-verbaal. De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente neemt de speelautomaat in beslag.

 

Wanneer tegen een exploitatievergunninghouder proces-verbaal wordt opgemaakt, wordt het Nederlands Meetinstituut (NMi) op de hoogte gebracht.

8.        WAPENS

Bij overtreding van de Wet Wapens en Munitie (WWM) in de inrichting worden in ieder geval de volgende stappen genomen. Van belang bij een overtreding van deze wet is de toerekenbaarheid/verwijtbaarheid van de ondernemer.

 

Eerste overtreding

De politie maakt een proces-verbaal op van de overtreding. De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk gewaarschuwd.

 

Tweede overtreding

De politie maakt wederom een proces-verbaal op van de overtre­ding. Indien er sprake is van het stelselmatig voorhanden hebben van een vuurwapen in de inrichting, waardoor verstoring van de openbare orde wordt verondersteld beslist, na advies van de politie, het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de inrichting op grond van artikel 2:30, eerste lid van de APV tijdelijk te sluiten. De periode van sluiting is maximaal drie maanden.

 

Derde overtreding en volgende overtredingen

De stap vermeld onder de tweede overtreding wordt telkenmale herhaald, met dien verstande dat de inrichting wordt gesloten voor een periode van maximaal 6 maanden.

 

Wanneer redelijkerwijs verwacht mag worden dat het van kracht blijven van de Drank- en Horecavergun­ning of de horeca-exploitatie vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, dan beslist, na advies van de politie, het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de vergunning op grond van artikel 31, eerste lid onder d, van de Drank- en Horecawet in te trekken. Een horeca-exploitatie vergunning wordt ingetrokken op grond van artikel 1:6 van de APV .

 

Bij overtreding van de Wet Wapens en Munitie in de inrichting door de ondernemer zelf wordt direct tot stap 2 (tweede overtreding) overgegaan.

                  

Indien er sprake is van een ernstig incident en /of ernstige verstoring van de openbare orde dan wel dreigende ernstige verstoring van de openbare orde dan kan door het bevoegd bestuursorgaan direct tot sluiting van de inrichting en /of het intrekken van de Drank- en Horeca­vergunning, exploitatievergunning worden besloten. Het horecastappenplan is in zodanig geval niet van toepassing. De duur van de sluiting van de inrichting is gesteld op maximaal 12 maanden.

9.         HELING

Eerste overtreding

De politie maakt een proces-verbaal op van de overtreding. De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk gewaarschuwd.

 

Tweede overtreding

De politie maakt wederom een proces-verbaal op van de overtre­ding. Na advies van de politie beslist het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de inrichting op grond van artikel 2:30, eerste lid  van de APV tijdelijk te sluiten. De periode van sluiting is maximaal drie maanden.

 

Derde overtreding en volgende overtredingen

De stap vermeld onder de tweede overtreding wordt telkenmale herhaald, met dien verstande dat de inrichting wordt gesloten voor een periode van maximaal 6 maanden.

 

Wanneer redelijkerwijs verwacht mag worden dat het van kracht blijven van de Drank- en Horecavergun­ning of een geldend verlof verleend op basis van de Drank- en Horecaverordening of de horeca-exploitatie vergunning, gevaar zou opleveren voor de openba­re orde, veiligheid of zedelijkheid, dan beslist, na advies van de politie, het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de Drank-en Horecavergunning op grond van artikel 31, eerste lid onder d, van de Drank- en Horecawet in te trekken.

 

Een horeca-exploitatie vergunning wordt ingetrokken op grond van artikel 1: 6 van de APV.

Indien er sprake is van een ernstig incident en /of ernstige verstoring van de openbare orde dan wel dreigende ernstige verstoring van de openbare orde dan kan door het bevoegd bestuursorgaan direct tot sluiting van de inrichting en /of het intrekken van de Drank- en Horeca­vergunning, horeca-exploitatie vergunning of het nog geldende verlof worden besloten. Het horecastappenplan is in zodanig geval niet van toepassing. De duur van de sluiting van de inrichting is gesteld op maximaal 12 maanden.

10.       HANDEL VAN DRUGS IN EEN INRICHTING

In dit hoofdstuk wordt onder de handel van hard- en softdrugs verstaan het verkopen afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben. Het gebruiken, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, aanwezig hebben of vervaardigen van hard- en softdrugs is gelijkgesteld met de handel in hard- of sofdrugs. Voor dit hoofdstuk wordt verwezen naar de beleidsregels toepassing artikel 13b Opiumwet en de beleidsregels aanpak drugspanden.

 

Indien uit onderzoek van de politie blijkt dat er sprake is handel van hard- of softdrugs in een horeca-inrichting, niet zijnde een coffee­shop, wordt bestuurs­rech­telijk en/of strafrechtelijk opgetreden. Van belang bij een overtreding is de toerekenbaarheid/verwijtbaarheid van de ondernemer.

10.1.     Horecabedrijf, niet zijnde een coffeeshop

Softdrugs, zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet

Indien de handel in softdrugs wordt vastgesteld door de politie worden de volgende stappen genomen:

 

Eerste overtreding

De politie maakt een proces-verbaal op. De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijk gewaarschuwd. 

 

Tweede overtreding

De politie maakt een proces-verbaal op. Na advies van de politie beslist het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de inrichting te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of artikel 2:30 van de APV. De duur van de sluiting wordt gesteld op maximaal 6 maanden. Indien door deze maatregel de leidinggevende niet meer voldoet aan de eisen uit het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (zie in het bijzonder artikel 5) dan beslist het bevoegd gezag behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de Drank- en Horecavergunning en de exploitatievergunning in te trekken.

 

Derde overtreding

De stap vermeld onder de tweede overtreding wordt herhaald met dien verstande dat de sluitingster­mijn wordt gesteld op maximaal 12 maanden.

 

Vierde overtreding

De stap vermeld onder de tweede overtreding wordt herhaald met dien verstande dat de inrichting definitief wordt gesloten.

 

Harddrugs, zoals bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet

Indien er sprake is van een vermoeden van handel in harddrugs krijgt de leidinggevende van het bevoegd bestuursorgaan een schriftelijke waarschuwing, tenzij na overleg met het openbaar ministerie hiervan dient te worden afgezien.

Indien de handel in drugs wordt vastgesteld door de politie worden de volgende stappen genomen:

 

Eerste overtreding

Indien de handel in harddrugs wordt vastgesteld krijgt de leidinggevende van de politie een proces-verbaal. Na advies van de politie beslist het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de inrichting te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet of artikel 2:30 van de APV.

 

De duur van de sluiting van de inrichting wordt gesteld op 6 maanden. Indien door deze maatregel de leidinggevende niet meer voldoet aan de eisen uit het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (zie in het bijzonder artikel 5) dan beslist het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de Drank- en Horecavergunning en de exploitatievergunning in te trekken

 

Tweede overtreding

De stap vermeld onder de eerste overtreding wordt herhaald met dien verstande dat de sluitingstermijn van de inrichting wordt gesteld op maximaal 12 maanden.

 

Derde overtreding

De stap vermeld onder de eerste overtreding wordt herhaald met dien verstande dat de inrichting definitief wordt gesloten.

10.2.     Coffeeshop

Vestiging coffeeshop

Indien een coffeeshop wordt gevestigd in strijd met het beleid ten aanzien van coffeeshops dan wordt de leidinggevende eerst schriftelijk gewaarschuwd door het bevoegd bestuursorgaan. Indien geen gehoor wordt gegeven aan de schriftelijke waarschuwing dan wordt de inrichting definitief gesloten. 

11.       SLUITINGSUUR

 

11.1   Sluitingsuur horecabedrijven

Het sluitingstijdstip is geregeld in artikel 2:29 van de APV. Bij overtreding van het sluitingstijdstip kan de burgemeester op grond van artikel 2:30, eerste lid van de APV bevelen tot tijdelijk andere dan de in artikel 2:29 van de APV genoemde sluitingsuren of tijdelijk algehele sluiting van één of meer horecabedrijven bevelen.

 

Eerste overtreding

De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente maakt een proces-verbaal op van de overtreding. De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan uitgenodigd voor een gesprek en schriftelijk gewaarschuwd.

 

Tweede overtreding

De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente maakt een proces-verbaal op van de overtre­ding. Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een dwangsom op te leggen om te waarborgen dat het horceabedrijf nogmaals na het in de APV vastgestelde sluitingsuur voor bezoekers geopend is.

 

Derde overtreding

De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente maakt een proces verbaal op van de overtreding. Indien na afloop van de begunstigingstermijn de overtreding niet is beëindigd dan verbeurt de dwangsom van rechtswege. Het bevoegd bestuursorgaan vordert de dwangsom in.

Tevens beslist het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de inrichting op grond van artikel 2:28 van de APV tijdelijk te sluiten. De periode van sluiting is maximaal drie maanden. Er wordt een dwangsom opgelegd om te waarborgen dat de inrichting niet geopend is gedurende de periode dat zij feitelijk tijdelijk gesloten is.  

 

Vierde overtreding

De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente maakt een proces verbaal op van de overtreding. De opgelegde dwangsom wordt verbeurd en wordt ingevorderd door het bevoegd bestuursorgaan. Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de inrichting op grond van artikel 2:28 van de APV tijdelijk te sluiten voor een periode van maximaal 12 maanden. Er wordt een dwangsom opgelegd om te waarborgen dat de inrichting niet geopend is gedurende de periode dat zij feitelijk tijdelijk gesloten is. 

11.2  Ontheffing sluitingsuur discogerelateerde horecabedrijven

Met betrekking tot de op grond van artikel 2:30 van de APV aan een discogerelateerd horecabedrijf verleende ontheffing van het in artikel 2:29 van de APV vastgestelde sluitingsuur tot 04.00 uur (en de overige gestelde voorwaarden) voor de nacht van zaterdag op zondag geldt het volgende sanctiebeleid.

 

Eerste overtreding

De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente maakt proces verbaal op van de overtreding. De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan uitgenodigd voor een gesprek en schriftelijk gewaarschuwd.

 

Tweede overtreding

De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente maakt een proces verbaal op van de overtreding. Het bevoegd bestuursorgaan trekt de verleende ontheffing voor de duur van maximaal 1 maand in. Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een preventieve dwangsom op te leggen om te waarborgen dat bij het ontbreken van een ontheffing toch bezoekers toegelaten worden na het in de APV vastgestelde sluitingsuur.

 

Derde overtreding

De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente maakt een proces verbaal op van de overtreding. Het bevoegd bestuursorgaan trekt de verleende ontheffing voor de duur van maximaal 3 maanden in. Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een preventieve dwangsom op te leggen om te waarborgen dat bij het ontbreken van een ontheffing toch bezoekers toegelaten worden na het in de APV vastgestelde sluitingsuur.

 

Vierde overtreding

De politie/bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente maakt een proces verbaal op van de overtreding. Het bevoegd bestuursorgaan trekt de verleende ontheffing definitief in. Het bevoegd bestuursorgaan beslist behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om een preventieve dwangsom op te leggen om te waarborgen dat bij het ontbreken van een ontheffing toch bezoekers worden toegelaten na het in de APV vastgestelde sluitingsuur.

12.   VERSTORING OPENBARE ORDE

Indien ten gevolge van de exploitatie van een inrichting de openbare orde, veilig­heid of zedelijkheid in of nabij deze inrichting wordt verstoord, of dit op voorhand redelijkerwijs mag worden aangenomen worden op grond van de Gemeentewet, de APV en /of de Drank- en Horecawet de volgende stappen genomen.

 

Eerste overtreding

De politie maakt een proces-verbaal op van de overtreding. De leidinggevende wordt door het bevoegd bestuursorgaan schriftelijke gewaarschuwd.

 

Tweede overtreding

De politie maakt wederom een proces-verbaal op van de overtre­ding. Na advies van de politie beslist het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de inrichting op grond van artikel 2:28 van de APV tijdelijk te sluiten. De periode van sluiting bedraagt maximaal drie maanden.

 

Derde overtreding

De stap vermeld onder de tweede overtreding wordt herhaald, met dien verstande dat de inrichting wordt gesloten voor een periode van maximaal 6 maanden.

 

Het is mogelijk andere maatregelen te nemen. De vergunning ingevolge artikel 31, eerste lid onder d van de Drank-en horecawet kan worden ingetrokken. Dit is alleen mogelijk bij zeer bijzondere omstandigheden. Niet elke overtreding kan meteen leiden tot intrekking van de vergunning. Op grond van het proportionaliteitsbeginsel dient er een redelijke verhouding te bestaan tussen de schending van de norm en de reactie op die schending. Overwogen kan worden om de horeca-exploitatie vergunning in te trekken op basis van artikel 1:6 APV.

13.       ERNSTIGE INCIDENTEN

Indien er sprake is van een ernstig incident en/of ernstige verstoring van de openbare orde dan wel dreigende ernstige verstoring van de openbare orde dan kan door het bevoegd bestuursorgaan direct tot sluiting van de inrichting en /of het intrekken van de Drank- en Horeca­vergunning en/of horeca-exploitatie vergunning worden besloten. Het horecastappenplan is dan niet van toepassing. De duur van de sluiting van de inrichting is gesteld op maximaal 12 maanden.

Ingevolge artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht de bevelen te geven die voor de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. De burgemeester is eveneens belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het hierboven vermelde toezicht.

14 Overtreding artikel 20 Drank- en Horecawet

 

Een bij of krachtens artikel 20 eerste of tweede lid van de Drank- en Horecawet gesteld verbod wordt overtreden

 

Strafrechtelijk

De politie en/of de Voedsel en Warenautoriteit constateert de overtreding, maakt eventueel een proces-verbaal /boeterapport op en verstrekt de informatie aan het college van burgemeester en wethouders.

 

 

Bestuursrechtelijk

Daarnaast worden, na de constatering door de controlerende instantie, in ieder geval de volgende stappen genomen.

 

Eerste overtreding

Een afschrift van het proces-verbaal / boeterapport van de politie of de Voedsel en Warenautoriteit wordt aan het college van burgemeester en wethouders toegezonden. Het college stelt vast dat er sprake is van een overtreding van artikel 20 eerste of tweede lid van de Drank- en Horecawet en stuurt de vergunninghouder een waarschuwing, waarin gewezen wordt op bestuursrechtelijke bevoegdheden tot optreden (intrekking drank- en horecavergunning) bij herhaling van de overtreding binnen 14 maanden na de vorige overtreding. Deze brief wordt in afschrift aan de politie en de Voedsel en Warenautoriteit gezonden

 

Tweede overtreding

Een afschrift van het Proces-verbaal / boeterapport van de politie of de Voedsel en Warenautoriteit, betreffende de tweede overtreding wordt aan het college gezonden. De vergunninghouder ontvangt van het college een laatste schriftelijke waarschuwing. In deze brief wordt medegedeeld dat de drank- en horecavergunning ingetrokken zal worden bij een volgende overtreding binnen een periode van 14 maanden na de vorige overtreding. Deze brief wordt in afschrift aan de politie en de Voedsel en Warenautoriteit gezonden. 

 

Derde overtreding

Een afschrift van het proces-verbaal / boeterapport van de politie of de Voedsel en Warenautoriteit wordt aan het college van burgemeester en wethouders toegezonden. Het college van burgemeester en wethouders stelt vast dat er sprake is van een derde overtreding van artikel 20 eerste of tweede lid Drank- en Horecawet en stuurt de vergunninghouder een brief, waarin medegedeeld wordt dat zij voornemens is de drank- en horecavergunning in te trekken op grond van artikel 31 lid 4 van de Drank- en Horecawet en conform het Horecastappenplan. Op grond van artikel 32, lid 1 van de Drank- en horecawet doet de burgemeester aan het college een voorstel als de vergunning op grond van artikel 31 moet worden ingetrokken. De overtreding moet hebben plaatsgevonden binnen 14 maanden na de vorige overtreding. De vergunninghouder wordt op grond van artikel 4:8 en 4:9 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om binnen één maand na dagtekening te reageren op het voornemen van het college van burgemeester en wethouders. Na de zienswijze overwogen te hebben, zal het college van burgemeester en wethouders overgaan tot de intrekking van de drank- en horecavergunning (zie bijlage: besluit tot intrekking). De vergunninghouder kan tegen deze beschikking een bezwaarschrift indienen. Dit besluit tot intrekking van de vergunning wordt in afschrift aan de politie en de Voedsel en Warenautoriteit gezonden.

 

Uitwerking Horecastappenplan artikel 20 eerste en tweede lid van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW).

 

Gebeurtenis

Beschrijving activiteit door het college van B&W

 

 

Constatering van de eerste overtreding door de VWA/politie.

 

 

Vervolgstappen college van B&W.

 

 

 

De VWA/politie stelt een boeterapport/proces-verbaal op bij een constatering van een overtreding van artikel 20 eerste of tweede lid DHW door een vergunninghouder/ondernemer en stuurt deze binnen 10 werkdagen door naar het college van B&W.

 

Aan de hand van het boeterapport stuurt het college van B&W een waarschuwingsbrief naar de vergunninghouder. 

 Het college van B&W stelt vast dat artikel 20 eerste of tweede lid DHW is overtreden.

 Het college van B&W zal verwijzen naar het horecastappenplan.

 Medegedeeld wordt dat bij een volgende overtreding, binnen 14 maanden na de vorige overtreding, het college over zal gaan tot het nemen van bestuursrechtelijke maatregelen.

 Medegedeeld wordt dat er geen bezwaar openstaat tegen deze waarschuwing.

 Een afschrift van deze brief zal ter kennisgeving aan de betreffende afdeling van de politie Brabant Zuidoost en de VWA gezonden worden.

 Het college van B&W zal tevens mogelijke tips geven aan de vergunninghouder om zoveel mogelijk de kans op een tweede overtreding te beperken. Het college van B&W kan eventueel informatiemateriaal vertrekken;

 Medegedeeld kan worden dat er extra controles zullen plaatsvinden naar aanleiding van de overtreding.

 

 

Constatering van de tweede overtreding door de VWA/politie.

 

Vervolgstappen college van B&W.

 

 

De VWA/politie stelt een tweede boeterapport/proces-verbaal op bij een constatering van een tweede overtreding van artikel 20 eerste of tweede lid DHW en stuurt dit rapport door naar het college van B&W .

 

Het college van B&W stuurt een tweede waarschuwingsbrief naar de vergunninghouder.

 In de tweede waarschuwingsbrief wordt verwezen naar de eerste waarschuwingsbrief van het college van B&W, het horecastappenplan en het boeterapport/proces-verbaal van de VWA/politie.

 Het college stelt vast dat er sprake is van een tweede overtreding, inhoudende een overtreding van artikel 20 eerste of tweede lid DHW, volgend binnen 14 maanden na de vorige overtreding.  

 Het college van B&W zal de vergunninghouder in deze tweede waarschuwingsbrief mededelen dat deze brief een laatste waarschuwing betreft en dat bij een volgende overtreding, die plaatsvindt binnen 14 maanden na de vorige overtreding ingetrokken zal worden, conform het gestelde in het Horecastappenplan. 

 Een afschrift van deze brief zal ter kennisgeving aan de betreffende afdeling van de politie Brabant Zuidoost en de VWA gezonden worden.

 

Opmerking: De tweede overtreding dient plaats te vinden binnen 14 maanden na de vorige geconstateerde overtreding. Indien tussen de eerste en de tweede overtreding de termijn van 14 maanden  is verstreken, dan zal het te volgen traject bij de tweede overtreding weer opnieuw beginnen.

 

 

Constatering van de derde overtreding door de VWA/politie

 

Vervolgstappen college van B&W.

 

 

 

De VWA/politie stelt een proces-verbaal van bevindingen op bij een constatering van een derde overtreding van artikel 20 eerste of tweede lid DHW en stuurt dit rapport door naar het college van B&W.

 

Het college van B&W stuurt een brief naar de vergunninghouder waarin zij meedeelt voornemens te zijn de drank-en horecavergunning in te trekken.

 Het college van B&W verwijst in haar brief naar de reeds geconstateerde overtredingen, haar waarschuwingsbrieven en eventueel de boeterapporten/processen-verbaal van de VWA/politie.

 Het college stelt vast dat er sprake is van een derde overtreding van artikel 20 eerste of tweede lid DHW.

 Het college van B&W maakt in haar brief kenbaar dat zij voornemens is de drank-en horecavergunning in te trekken o.g.v. artikel 31 tweede lid, sub b DHW en conform het Horecastappenplan.

 Het college van B&W stelt de vergunninghouder ingevolge de artikelen 4:8 en 4:9 Awb in de gelegenheid om binnen een maand na verzenddatum van de brief te reageren op het voornemen (schriftelijk of mondeling).

 

Na de brief met het voornemen van het college van B&W om de drank-en horecavergunning in te trekken, stuurt het college van B&W de beschikking (besluit tot intrekking van de drank-en horecavergunning) naar de vergunninghouder.

 Indien de vergunninghouder een zienswijze heeft ingediend, geeft het college deze zienswijze samengevat weer en voorziet het van een reactie. 

 Het college van B&W verwijst naar de drie overtredingen en geeft de gevolgde procedure kort weer.

 Het college besluit de drank-en horecavergunning in te trekken.

 Het college wijst de vergunninghouder op de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen.

 Een afschrift van deze beschikking zal ter kennisgeving aan de betreffende afdeling van de politie Brabant Zuidoost en de VWA gezonden worden.

 

 

Opmerking 1: Indien de overtreding plaatsvindt langer dan 14 maanden na de vorige geconstateerde overtreding, dan zal het traject opnieuw beginnen.

 

Opmerking 2: Indien de burgemeester of de inspecteur van oordeel is dat de vergunning moet worden ingetrokken, doet hij daartoe onder opgave van redenen op grond van artikel 32 lid 1 DHW een voorstel aan het college van B&W. Binnen drie maanden na ontvangst van het voorstel dienen B&W een besluit te nemen.B&W doet schriftelijk een mededeling aan de inspecteur als zij het voorstel heeft gedaan.

 

Opmerking 3: De bedoeling is dat het college van B&W in haar brief, waarin zij de vergunninghouder meedeelt  voornemens te zijn de vergunning in te trekken, uitdrukkelijk vermeldt dat zij de vergunninghouder reeds twee keer heeft gewaarschuwd over de te volgen maatregelen bij herhaling van de overtreding.

 

Opmerking 4: Het derde boeterapport van de VWA wordt niet doorgezet als het college van B&W voornemens is de vergunning in te trekken. Er kan niet twee keer gestraft worden voor hetzelfde feit.

 

15.       SAMENLOOP VAN OVERTREDINGEN

Bij een cumulatie van incidenten, zoals omschreven in de hoofdstukken 4, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 15, in of in de nabijheid van de inrichting met een zodanige negatieve invloed op de omgeving dat de openbare orde en /of het woon- en leefklimaat in ernstige mate wordt aangetast, worden de afzonderlijke stappen per incident niet meer gevolgd.

Het bevoegd bestuursorgaan beslist, behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden om de inrichting ingevolge artikel 2:28 van de APV te sluiten. Afhankelijk van de ernst van de gepleegde feiten wordt de duur van de sluiting op maximaal 12 maanden gesteld.

 

Afhankelijk van de ernst van de gepleegde feiten zal het bevoegd bestuursorgaan behoudens (zeer) bijzondere omstandigheden de Drank- en Horecavergunning en/of de horeca-exploitatie vergunning intrekken.

16. Wet BIBOB (Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur)
16.1.     Algemeen

De huidige wetgeving biedt gemeenten niet voldoende houvast bij het voorkomen van ongewilde facilitering van illegale praktijken. Er ontbreekt een effectief middel ter bescherming van de integriteit van bestuursorganen. De inmiddels in werking getreden Wet BIBOB en het daaraan gekoppelde besluit BIBOB brengen hierin verandering. In bepaalde aangewezen sectoren –waaronder de horecasector- kunnen overheidsbesturen gebruik maken van een extra weigerings- en intrekkingsgrond. Indien gevaar bestaat dat criminele activiteiten mogelijk worden gemaakt  met behulp van overheidsmiddelen, kan een bestuursorgaan op basis van de Wet BIBOB besluiten een bepaalde beschikking (vergunning of subsidie) niet te verlenen of in te trekken.

Het BIBOB-instrumentarium moet worden gezien als een aanvullend middel. Eerst dienen dus de eigen en open bronnen  te worden geraadpleegd en de mogelijkheden van reeds bestaande weigerings- en intrekkingsgronden te worden onderzocht, voordat gebruik wordt gemaakt van de Wet BIBOB.

Wanneer gebleken is dat deze niet toereikend zijn en daardoor het misbruik niet kan worden voorkomen, zal toepassing van de Wet BIBOB de logische volgende stap zijn.

Alvorens een besluit genomen wordt op basis van deze wet dient het door het Ministerie van Justitie opgerichte Bureau BIBOB geraadpleegd te worden. Op basis van een diepgaand bronnenonderzoek levert dit bureau kwalitatief hoogwaardige en duidelijke adviezen over het gevaar dat de vergunning of subsidie gebruikt zal worden voor criminele doeleinden. Bestuursorganen kunnen de adviezen gebruiken voor de onderbouwing van hun besluiten.

 

In artikel 3 van de Wet BIBOB is de bevoegdheid tot weigeren of intrekken neergelegd:

  • 1.

    Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

    • 1.

      uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

    • 2.

      strafbare feiten te plegen.

 

  • voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

    • 1.

      feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,

    • 2.

      ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

    • 3.

      de aard van de relatie en

    • 4.

      de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.

  • Voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

  • feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,

  • ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

  • de aard van de relatie en

  • het aantal van de gepleegde strafbare feiten.

  • de mate van het gevaar en

  • Voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.

  • Een zelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze ten minste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.

  • Voor zover uit het advies van het Bureau blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijke gevaren.

  • De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:

    • 1.

      hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan;

    • 2.

      hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of

    • 3.

      een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.

  • De weigering dan wel de intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:

 

Voorts is van belang het in artikel 4 gestelde.

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 30, derde lid, wordt de weigering van betrokkene, niet zijnde de partij aan wie een overheidsopdracht is gegund of de onderaannemer, om een formulier als bedoeld in artikel 30, eerste lid, volledig in te vullen, aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing, indien de betrokkene, niet zijnde de gegadigde, de partij aan wie een overheidsopdracht is gegund of de onderaannemer, weigert aanvullende gegevens te verschaffen in het geval, bedoeld in artikel 12, derde lid.

 

Ingevolge artikel 28 is een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.

 

Ingevolge artikel 30 worden in de formulieren die dienen voor het aanvragen van een beschikking of die worden gebruikt in het kader van een aanbesteding, vragen opgenomen die erop gericht zijn het Bureau BIBOB in staat te stellen het onderzoek naar feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede , derde en zesde lid, uit te voeren.

De vragen omvatten in ieder geval die naar:

  • 1.

    de naam, het adres en de woonplaats of plaats van vestiging van de aanvrager of gegadigde;

  • 2.

    de naam, het adres en de woonplaats van de persoon die het formulier namens de aanvrager of gegadigde invult;

  • 3.

    het nummer van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;

  • 4.

    de rechtsvorm van de aanvrager of gegadigde;

  • 5.

    de handelsnaam of handelsnamen waarvan de aanvrager of gegadigde gebruik maakt of heeft gemaakt;

  • 6.

    de natuurlijke personen of rechtspersonen die, voor zover van toepassing:

1e direct of indirect leiding geven leiding geven of hebben gegeven aan betrokkene;

2e direct of indirect zeggenschap hebben of hebben gehad over betrokkene;

3e direct of indirect vermogen verschaffen of hebben verschaft aan betrokkene;

4e onderaannemer van betrokkene zijn;

  • de wijze van financiering.

Het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanbestedende dienst, verzoekt de betrokkene tevens om invulling van bedoelde formulieren, indien om advies wordt gevraagd met het oog op een beslissing ter zake van de intrekking van een subsidie of vergunning, onderscheidenlijk de ontbinding van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht.

 

Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt –ingevolge artikel 31- de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de in artikel 15, eerste lid, bedoelde termijn, vermeerderd met de duur van de eenmalige verlenging, bedoeld in artikel 15, derde lid.

 

Het bestuursorgaan dient betrokkene te informeren dat het om een advies heeft verzocht, aldus artikel 32.

 

Ingevolge artikel 33 stelt het bestuursorgaan voor dat het een voor de betrokkene negatieve beslissing neemt op grond van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, dan wel op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3, zesde lid, de betrokkene in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien het bestuursorgaan een beschikking geeft, is in elk geval de persoon die in de beschikking wordt genoemd tot een belanghebbende in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht.

 

Dienovereenkomstig worden de artikelen 27 en 31 van de Drank- en horecawet gewijzigd en artikel 7a van de Opiumwet.

16.2 Stappenplan toepassing Wet BIBOB

Eerste stap

Door politie wordt geconstateerd dat er gevaar aanwezig is dat de afgegeven Drank- en horecavergunning mede gebruikt zal worden voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten dan wel voor het plegen van strafbare feiten, of bij de politie bestaat een redelijk vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde vergunning dan wel reeds afgegeven vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

 

Door het bevoegd bestuursorgaan wordt beoordeeld of de weigerings- c.q. intrekkingsgronden van de Drank- en horecavergunning zoals vermeld in de hoofdstukken 1 tot en met 14 van het stappenplan toegepast dienen te worden. Zo ja dan behoeft het BIBOB-instrumentarium niet toegepast te worden. Zo nee, dan kan het BIBOB-instrumentarium uitkomst bieden.

 

Tweede stap

Het bevoegd bestuursorgaan geeft een opdracht aan Bureau BIBOB om een onderzoek in te stellen naar de aanvrager van een vergunning c.q. leidinggevende van een horeca-inrichting. Het mag hiervoor gebruik maken van informatie uit politie- en justitieregisters, gegevens van de Belastingdienst, de Kamers van Koophandel en Rijksinspecties. Met de resultaten uit dit onderzoek zal het bureau een advies formuleren over het gevaar dat met de afgifte van de gevraagde beschikking, criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Het bestuursorgaan kan dit advies gebruiken als motivering van de beslissing.

 

 

Derde stap

Het bevoegd bestuursorgaan neemt een beslissing, op grond van de bevindingen van Bureau BIBOB, de politie en de betrokken gemeentelijke afdelingen. De gevraagde beschikking wordt verleend of geweigerd, de reeds afgegeven beschikking al of niet ingetrokken. Ingevolge artikel 3 lid 7  kunnen er ook voorschriften aan de beschikking worden verbonden. Het bevoegd bestuursorgaan dient te kunnen aantonen dat de toepassing van het BIBOB-instrument proportioneel is. Dat wil zeggen dat het BIBOB-instrument in juiste verhouding dient te staan tot het belang van de gevraagde beslissing.

 

Bijlage 1  

Kaart 1: Reusel

Kaart 2: Hooge Mierde

Kaart 3: Lage Mierde 

 

Bijlage 2

Geluidsvoorschriften  tijdens evenementen en festiviteiten

 

1.         INLEIDING

 

In de gemeente Reusel-De Mierden worden regelmatig evenementen georganiseerd. Dit zijn activiteiten die plaatsvinden buiten inrichtingen.

 

Wanneer binnen een horeca-, sport- of recreatie-inrichting (inclusief terras) voor speciale gelegenheden ontheffing wordt verleend van de geluidsnormen, dan is sprake van een festiviteit. Individuele festiviteiten betreffen slechts één inrichting, bij collectieve festiviteiten zijn meer inrichtingen betrokken. In de Algemene Plaatselijke Verordening is vastgelegd dat een inrichting maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar mag houden, waarbij de gehanteerde geluidsnormen niet van toepassing zijn. Daarnaast is in de Algemene Plaatselijke Verordening vastgelegd dat jaarlijks collectieve festiviteiten worden vastgesteld, waarbij inrichtingen ontheffing krijgen van de geluidsnormen.

 

Om onevenredige hinder naar omwonenden te voorkomen is het wenselijk aan de evenementen en festiviteiten voorwaarden te verbinden.

In deze notitie is opgenomen welke voorwaarden aan het evenement of de festiviteit moeten worden verbonden en op welke wijze kan worden gecontroleerd of de opgelegde voorwaarden worden nageleefd.

 

2.                  NORMSTELLING

Voor evenementen en festiviteiten moet worden vastgelegd welke geluidsniveaus niet mogen worden overschreden. Daarnaast is het van belang duidelijk aan te geven op welke plaats de normen van toepassing zijn en op welk tijdstip en welke meet- c.q. controlemethode moet worden toegepast.

 

a.                  geluidsniveaus

Hieronder staan indicatieve praktijkgegevens weergegeven die bij het verlenen van een ontheffing als uitgangspunt dienen inzake de bron en het daarbij horende bronvermogen.

 

 

bronvermogen

Spreekinstallatie

100 dB(A)

Disco-installatie

105 dB(A)

Orkest

105 dB(A)

Poporkest

115 dB(A)

Popfestival

125 dB(A)

Houseparty

145 dB(A)

 

Bij het beoordelen of een bepaalde festiviteit of een muziekevenement in de praktijk kan voldoen aan de hieronder beschreven maximale toegestane gevelbelasting van de dichtstbijzijnde woning worden bovenstaande waarden als uitgangspunt gehanteerd.

De maximale gevelbelasting wordt als uitgangspunt genomen bij het eventueel verlenen van een ontheffing/kennisgeving. Hierbij is rekening gehouden met een gevelisolatie bij de woningen van 25 dB(A). Door de hieronder aangeduide gevelbelasting te hanteren wordt voorkomen dat er in de woningen onduldbare overlast wordt veroorzaakt.

 

Dagperiode:                            10.00 – 19.00 uur

Toegestane gevelbelasting:   75 dB(A)

Basisnorm binnenwaarde:      35 dB(A)

 

Minimale afstand tot de meest nabij gelegen woning van derden

Maximaal bronvermogen

10 meter

95 dB(A)

25 meter

110 dB(A)

50 meter

120 dB(A)

100 meter

130 dB(A)

200 meter of meer

140 dB(A)

 

 Avondperiode:                        19.00 – 23.00 uur

Toegestane gevelbelasting:   70 dB(A)

Basisnorm binnenwaarde:      30 dB(A)

 

Minimale afstand tot de meest nabij gelegen woning van derden

Maximaal bronvermogen

10 meter

90 dB(A)

25 meter

100 dB(A)

50 meter

110 dB(A)

100 meter

120 dB(A)

200 meter of meer

130 dB(A)

 Nachtperiode:                          23.00 – toegestane eindtijd

Toegestane gevelbelasting:   65 dB(A)

Basisnorm binnenwaarde:      25 dB(A)

 

Minimale afstand tot de meest nabij gelegen woning van derden

Maximaal bronvermogen

10 meter

85 dB(A)

25 meter

95 dB(A)

50 meter

105 dB(A)

100 meter

110 dB(A)

200 meter of meer

115 dB(A)

 

In de praktijk zal dus eerst moeten worden beoordeeld of het soort evenement of festiviteit en het daarbij behorend bronvermogen op de opgegeven locatie binnen de marges van de toegestane geluidsbelasting aan de dichtstbijzijnde gevel kan plaatsvinden. Zo niet, dan kan er geen evenementenvergunning worden afgegeven of moet de festiviteit worden verboden

 

tijdstip

Voor evenementen moeten de volgende tijden worden aangehouden:

Vrijdag              tot 01.00 uur

Zaterdag           tot 01.00 uur

Zondag             tot 24.00 uur

Een te gebruiken geluidsinstallatie moet op alle dagen om 24.00 uur zijn uitgeschakeld.

 

Voor individuele festiviteiten worden ten aanzien van de ontheffing van de geluidsnormen dezelfde eindtijden aangehouden als voor evenementen. Voor muziek op terrassen wordt echter ook tijdens individuele festiviteiten een eindtijd aangehouden van 24.00 uur! 

 

De plaats, data en tijden waarop collectieve festiviteiten mogen plaatsvinden en gebieden waarvoor dan ontheffing van de geluidsnormen gelden, worden jaarlijks vastgesteld.

 

Bij bedrijven die vergunningplichtig blijven op grond van de Wet milieubeheer is alleen ontheffing van de geluidsnormen mogelijk als dit expliciet in de vergunning is opgenomen!

  

3.         VERGUNNING/KENNISGEVING

 

Binnen inrichtingen

Wanneer een exploitant van een horeca-, sport- of recreatie-inrichting gebruik wil maken van de mogelijkheid voor ontheffing van de geluidsnormen voor een individuele festiviteit moet hij drie weken voor aanvang van de festiviteit de burgemeester hiervan in kennis stellen.

Voor de kennisgeving is een formulier vastgesteld. De overige voorwaarden voor de aanvraag voor een individuele festiviteit zijn opgenomen in artikel 4:3 van de Algemene Plaatselijke Verordening.

 

Buiten inrichtingen

De organisator van een collectieve festiviteit of een evenement moet bij het indienen van de kennisgeving of de aanvraag om een evenementenvergunning aangeven plaats, datum, duur en soort activiteit. Tevens moet een situatieschets worden overgelegd waarbij de geluidsbronnen staan aangegeven met daarbij de afstand tot de dichtst nabij gelegen woningen.

Bij de aanvraag of kennisgeving moet worden getoetst of aan de te stellen normen uit hoofdstuk 2 kan worden voldaan.

 

Indien nee:       

Kiezen voor alternatief, andere locatie, andere opzet van het feest

 

Indien ja:                   

  1. In de ontheffing/vergunning de maximaal toelaatbare geluidsniveaus aan de dichtstbijzijnde gevel van woningen van derden en aan de bron(nen) vastleggen. Naast dit doelvoorschrift de volgende middelvoorschriften opnemen: - Geluidsboxen moeten naar de dansvloer c.q. het publiek zijn gericht;                

  - De opstelling van het orkest, de geluidsinstallatie(s) en de boxen moet plaatsvinden conform de bij de vergunning/kennisgeving behorende tekening.

 

2.  Wanneer de organisator bij een eerder evenement/festiviteit de voorwaarden heeft overtreden, dan aanvullen met onderstaand middelvoorschrift:

De ontheffing-/vergunninghouder dient bij het ten gehore brengen van muziek zelf een begrenzer aan de geluidsapparatuur te koppelen zodat gecontroleerd kan worden of het maximale bronniveau niet wordt overschreden. De ontheffing-/vergunninghouder dient de gemeente in de gelegenheid te stellen de begrenzer voor het evenement/festiviteit te (laten) verzegelen en de verzegeling tijdens of na het evenement te (laten) controleren. De kosten voor afstelling en verzegeling van de apparatuur komen voor rekening van de organisator van het evenement of de festiviteit.

 

3. In de ontheffing/vergunning aangeven tot welk tijdstip de desbetreffende ontheffing wordt verleend.

4. Bij de ontheffing moet een kadastrale situatieschets worden gevoegd. Op de situatieschets moet de afstand van de geluidsbron(nen) ten opzichte van het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige object worden weergegeven.

 

4.         MEETMETHODEN

 

Zowel politie als gemeente kunnen geluidsmetingen (laten) verrichten ter controle op naleving van de opgelegde geluidsvoorschriften.

Bij een bronmeting wordt gecontroleerd of het toegestane bronvermogen (zie hoofdstuk 2) niet wordt overschreden. Dit gebeurt door het aantal decibellen op 1 meter van de bron te meten. Bij de gemeten waarde wordt 11 dB(A) opgeteld.

Bij een meting aan de gevel wordt gecontroleerd of de toegestane gevelbelasting (zie hoofdstuk 2) niet wordt overschreden. Op 2 meter van de gevel, op 5 meter hoogte (± 1e verdieping) wordt een geluidsmeting uitgevoerd. Van de gemeten geluidsbelasting wordt 3 dB(A) afgetrokken in verband met gevelreflectie.