Organisatie | Gulpen-Wittem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem houdende regels omtrent het stoken van vuren in de open lucht |
Citeertitel | Beleid voor het stoken van vuren in de open lucht |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-10-2019 | 07-08-2020 | nieuwe regeling | 26-07-2011 |
In Nederland is het stoken van vuren al enkele jaren onderwerp van discussie. Onder leiding van oud-minister Jan Pronk is ingezet op een algeheel stookverbod. Dit stookverbod is bij de behandeling in de Tweede Kamer niet haalbaar gebleken. Vooral door de VNG en enkele (onder meer Limburgse) gemeenten is het stookverbod ter discussie gesteld. Gebleken was immers dat met name het landschapsbeheer niet gebaat was met een algeheel verbod maar meer gediend was bij een ontheffingsregeling om het stoken onder voorwaarden toe te staan.
Op 10 mei 2005 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem de beleidsnotitie “regionaal beleid voor het stoken van vuren in de openlucht” vastgesteld. Deze beleidsnotitie is ook in de gemeenten Eijsden-Margraten, Maastricht, Meerssen, Valkenburg en Vaals vastgesteld. De ervaringen in de periode 2005-2010 en een evaluatie van de regionale beleidslijn hebben voor de gemeenten Gulpen-Wittem en Eijsden-Margraten geleid tot een behoefte om het beleid voor het stoken van vuren in de openlucht nader te nuanceren. Gemeente Eijsden-Margraten heeft per 1 januari 2011 deze nuancering doorgevoerd. In deze notitie wordt ook voor onze gemeente deze nuancering doorgevoerd.
Het stoken van vuren in de openlucht was tot 23 mei 2003 op grond van de Wet milieubeheer niet verboden. Weliswaar had een ieder zich te gedragen naar de Wet milieubeheer (zorgartikel) en enkele artikelen uit de Wet bodembescherming; een algemeen verbod was er niet. Gemeenten die dit stoken aan banden wilden leggen deden dit via een bepaling in de APV. Deze bepalingen verschilden nogal per gemeente. Zo waren er gemeenten die zeer tolerant waren en gemeenten die een verbod hanteerden met een zeer beperkte ontheffingsmogelijkheid onder strenge voorwaarden. Ook de wijze waarop met de ontheffingsmogelijkheid werd omgesprongen verschilde per gemeente en daarnaast waren er grote verschillen in de voorwaarden die aan een ontheffing (of vergunning) werden verbonden.
Op 23 mei 2003 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Artikel 10.2 bevat thans een verbod voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Artikel 10.63 van de Wet Milieubeheer geeft het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid een ontheffing te verlenen van dit verbod. De bepalingen uit de APV omtrent het stoken van vuren in de openlucht zijn hiermee komen te vervallen voor zover deze betrekking hebben op het stoken van afval zoals snoeihout. Wel zijn er in de APV nog algemene bepalingen opgenomen over het stoken van vuur. Zie daarover het kopje Algemene plaatselijke verordening onder punt 5.1.
3. Situatie in het gewest Maastricht en Mergelland
Het Zuid-Limburgse Heuvelland kenmerkt zich door veel bos, afgewisseld met landbouwgronden en cultuurlandschap. Het onderhoud dat niet alleen beroepsmatig maar ook door particulieren wordt uitgevoerd, levert veel groenafval op. Hoe de gemeenten omgaan met het verwerken van dit afval is verschillend. Veel gemeenten kennen een ruim stookbeleid, andere gemeenten hanteren strenge regels (bijv. d.m.v. een ontheffingenestelsel). De redenen die de gemeenten opgaven voor een ruim ontheffingenbeleid waren vooral ingegeven door problemen bij het (vrijwillig) landschapsbeheer en de beroepsmatige fruitteelt. Bij het landschapsbeheer komen grote hoeveelheden snoeihout vrij. Het snoeien van hagen, heggen, graften, bomen en houtsingels is nodig ter voorkoming van ziektes als perenvuur en nodig voor het instandhouden van deze landschapselementen.
De discussie rond het stoken van vuren is op een aantal fronten niet ten einde. Zo is het vermeend bodemprobleem dat zou ontstaan bij brandplekken weerlegd door een onderzoek, dat de gemeente Maastricht heeft uitgevoerd. De vraag of bij afvoer van snoeihout naar een milieupark minder fossiele brandstoffen worden gebruikt dan bij verbranding is ook nog niet beantwoord.
De plantenziekte perenvuur is een speciaal probleem. Met perenvuur besmette takken moeten direct verbrand worden. Perenvuur ontstaat mede door slecht onderhoud en niet snoeien. Het zou vreemd zijn als slecht onderhoud (snoeiafval met perenvuur besmet) wordt beloond (wel verbranden) en goed onderhoud (normaal snoeihout) wordt gestraft (niet verbranden).
In 2006 is een onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van het aanwenden van snoeiafval voor het opwekken van energie. Het betrof een inventarisatieonderzoek naar concrete mogelijkheden om het benutten van biomassa voor duurzame energieopwekking te stimuleren. Uit het onderzoek is een aantal haalbare projecten genoemd. In de regio is inmiddels een aantal initiatieven genomen waarbij snoeiafval zou kunnen worden ingezet.
Uit economisch oogpunt is het niet altijd efficiënt om het snoeihout af te voeren naar een milieupark of een verwerkingsinstallatie. Een bijkomend argument is het in stand houden van hoogstambomen en meidoornhagen. Deze landschapselementen zijn vaak met veel overheidssubsidie aangebracht. Het zijn karakteristieke elementen die de gemeenten graag in stand willen houden. Op het moment dat het (vrijwillige) landschapsbeheerders veel geld kost om het snoeihout van deze elementen af te voeren naar een verwerker kan dit leiden tot het weghalen van deze elementen. Dit zou een zeer ongewenste ontwikkeling zijn in Limburg. Een ander aspect is de roep om uniformiteit. Vooral van strafrechtelijke zijde is jarenlang gevraagd om een uniforme regeling. Voor handhavers is het moeilijk te achterhalen welke regeling in welke gemeente van kracht is. Een uniforme regeling draagt bij tot meer rechtsgelijkheid en meer duidelijkheid voor de handhavers. De voorgestelde nuancering brengt deze uniforme regeling niet in gevaar.
In artikel 10.63, lid 2 van de Wet milieubeheer wordt gesteld dat de ontheffing alleen mogelijk is indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. De mogelijkheid is aanwezig dat de wetgever gebruik maakt van artikel 10.2, lid 2 en een AMvB uitvaardigt waarin de categorieën van vrijstellingen zijn opgesomd. Aan een dergelijke regeling wordt thans nog niet gewerkt. Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel blijkt dat de ontheffing kan worden verleend voor de volgende omstandigheden:
Bij het organiseren van traditionele vreugdevuren mag alleen onbehandeld hout worden verbrand. Na het houden van een vreugdevuur dient de brandplaatst te worden opgeruimd en eventuele restfractie (bijv. spijkers) te worden verwijderd.
Op basis van een lokale behoefte biedt de gemeente Gulpen-Wittem ook de mogelijkheid een ontheffing aan te vragen voor een kampvuur. Het organiseren van een kampvuur dient aangevraagd te worden middels een eenmalige ontheffing. De stoffen die verbrand mogen worden beperken zich in alle gevallen tot onbehandeld hout.
Instandhouding van waardevol cultuurlandschap
In het kader van de instandhouding van waardevol cultuurlandschap dient het snoeiafval dat verbrand wordt zich in alle gevallen te beperken tot het hout dat vrijkomt van bomen of struiken ter bevordering van het natuurlijk groeiproces. Het snoeihout dat verbrand mag worden dient tevens afkomstig te zijn van het perceel waarop de brandplaats zich bevindt en waarvoor ontheffing is verkregen.
De locale situatie is vaak bepalend (bijvoorbeeld een gebied met vele kleine landschapselementen). Het is in ieder geval verboden andere (gevaarlijke) afvalstoffen te verbranden of mee te verbranden.
Ook rooien kan worden gezien als onderhoud van cultuurlandschap, zeker als herplant plaatsvindt. Bij het rooien komen echter ook stammen en boomstronken vrij. Het verdient de aanbeveling deze “afvalstoffen” af te voeren. Indien deze materialen toch worden verbrand dan kunnen de voorwaarden die worden verbonden aan de ontheffing zorgen dat de schade en hinder tot een minimum worden beperkt. Als basis voor dit uitgangspunt hebben de gemeentelijke landschapsplannen gediend. Het is dus aan de gemeente om te beoordelen of in casu sprake is van een cultuurlandschap.
Voor het verbranden van houtresten ter voorkoming van plantenziektes geldt deze regeling niet. Deze houtresten moeten direct worden verbrand. Het verlenen van een ontheffing is dan niet zinvol omdat de verbranding immers bij het verlenen vaak al heeft plaatsgevonden. Wel kan in dergelijke gevallen een melding op zijn plaats zijn.
De eigenaar van het perceel vraagt een perceelsgebonden ontheffing aan. Als hij die ontheffing heeft ontvangen hoeft hij vervolgens nog slechts een melding te doen bij de gemeente. De melding dient minimaal een dag van te voren te worden ingediend voordat hij gaat stoken. Er is een model aanvraagformulier bijgevoegd als bijlage c, waarmee ontheffingen kunnen worden aangevraagd. Dit aanvraagformulier is digitaal beschikbaar via de website van de gemeente Gulpen-Wittem (www.gulpen-wittem.nl).
Sinds mei 2005 sluit de gemeente Gulpen-Wittem aan bij het regionale (ontheffingen) beleid. Op basis van ervaringen van de afgelopen jaren wordt voorgesteld om dit regionale beleid nader te nuanceren. Het opstellen van het ontheffingsbeleid en de daarop volgende nuancering is mogelijk omdat gemeenten deze bevoegdheid hebben. De rijksoverheid heeft de ontheffingmogelijkheid (nog) niet geregelt in een AMvB. Elke gemeente kan daarom een eigen ontheffingenbeleid op basis van artikel 10.63 Wet milieubeheer opstellen. Door het regionale beleid nader te nuanceren wordt het beleid nader toegespitst op de specifieke situatie in de gemeente Gulpen-Wittem en de wensen van haar burgers. Door het bestuurlijk vaststellen van het ontheffingenbeleid wordt tevens tegemoet gekomen aan het verzoek van de wetgever.
Bij het verlenen van een ontheffing zal de gemeente altijd moeten afwegen of een andere mogelijkheid meer milieurendement oplevert danwel doelmatiger is. Hierbij wordt verwezen naar de provinciale leidraad voor verwijdering van plantaardig afval en houtachtig groenafval in de Provincie Limburg van 9 december 2003 (kenmerk 200/47158).
Met in achtname van bovenstaande heeft nuancering van beleid plaatsgevonden en kan ontheffing verleend worden voor:
vreugdevuren en traditionele vuren binnen het grondgebied van de gemeente Gulpen-Wittem op door het gemeentebestuur erkende feesten, zoals Oudjaar, Pasen en Sint Maarten, waarbij een minimale afstand van 50 meter tot alle gebouwen, 10 meter van oppervlaktewateren, 10 meter van bomen en struiken en 100 meter tot andere brandgevoelige objecten wordt aangehouden;
het verbranden van snoeiafval en rooiafval t.b.v. onderhoud van cultuurlandschap op alle percelen waarbij een minimale afstand van 30 meter tot gebouwen op het eigen perceel en 50 meter tot gebouwen van derden, 10 meter van oppervlaktewateren, 10 meter van bomen en struiken en 100 meter tot andere brandgevoelige objecten wordt aangehouden.
De afstand die genoemd is in de opsomming a,b en c dient te worden bepaald vanaf de rand van de stookplaats tot aan het brandgevoelig object.
Ten opzichte van het beleid van 10 mei 2005 is het onderdeel kampvuren toegevoegd. De genoemde afstand 30 meter tot gebouwen op het eigen perceel, 10 meter van oppervlaktewateren en 10 meter van bomen en struiken zijn toegevoegd aan dit nieuwe beleid. Voorheen bedroeg de afstand van de stookplaats tot alle gebouwen 50 meter.
5.1. Algemene plaatselijke verordening
Ingevolge artikel 2.1.6.6. van de Algemene plaatselijke verordening geldt er een rookverbod in bossen en natuurterreinen. Op grond van deze bepaling is het verboden te roken in bossen of op heide binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het collge aangewezen periode.
Besloten wordt om als periode aan te wijzen de maanden maart tot en met november.
Daarnaast is er ook een algemeen verbod opgenomen om vuur te stoken in te openlucht. Dit verbod is niet van toepassing voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn. De ontheffing op grond van deze beleidsregels vallen daaronder.
Aan een ontheffing ingevolge artikel 10.63 Wet milieubeheer worden voorschriften verbonden met betrekking tot:
In bijlage a van dit voorstel zijn de definities van de begrippen cultuurlandschap, perceel, gebouw, overige brandgevoelige objecten en kampvuur opgenomen. In bijlage b van dit voorstel zijn de voorschriften opgenomen die worden gehanteerd.
Ondanks het feit dat de ontheffing is verleend, bestaat de mogelijkheid dat het stoken van een vuur alsnog niet wordt toegestaan. Bij langdurig droge perioden kan om brandgevaar te voorkomen, op last van de brandweer, het stoken van vuren in de openlucht worden verboden. De ontheffinghouder ontvangt hierover een bericht, zodra hij een melding doet voor het stoken van een vuur op basis van een verleende ontheffing. Mocht er alsnog worden gestookt in deze periode zal hiertegen bestuurlijk (intrekken ontheffing) en strafrechtelijk worden opgetreden.
7. Procedure aanvragen ontheffing
De procedure die moet worden gevolgd is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht De titel 4.1 Beschikkingen, afdeling 3.6, afdeling 7.1 en afdeling 7.2 van de Awb zijn van toepassing.
De reguliere afhandeltermijn van een aanvraag om een ontheffing is vier weken. Binnen deze vier weken wordt besloten tot het verlenen of weigeren van de aanvraag. Het is mogelijk om binnen 6 weken bezwaar te maken tegen het besluit. De aanvrager kan dus, mits geen bezwaar is ingediend tegen het besluit, na de termijn van 6 weken gebruik kunnen maken van de ontheffing.
De meldingen van het verbranden van snoeiafval worden bijgehouden in een overzicht. Na het verlenen van een ontheffing voor het organiseren van een kampvuur is het niet nodig de gemeente 1 dag van te voren in kennis te stellen. Alleen de voorgenomen georganiseerde vreugdevuren worden actief gemeldt aan de Brandweer Zuid-Limburg.
De handhaving is gebaat met de regeling. Elke brandplaats binnen een gemeente is bekend. Wordt er vuur gestookt, dan moet dit plaatsvinden op één van de plaatsen met een ontheffing. Zo niet begaat de veroorzaker een overtreding van de Wet milieubeheer. Hiertegen zal bestuurlijk en strafrechtelijk worden opgetreden.
Wordt er vuur gestookt op een brandplaats met ontheffing dan hoeft enkel gecontroleerd te worden (kan ook achteraf) of een melding is gedaan. Een controle hoeft dan nog slechts plaats te vinden op de voorwaarden die genoemd zijn in de ontheffing. Mocht er een overtreding worden geconstateerd zal hiertegen bestuurlijk (intrekken ontheffing) en strafrechtelijk worden opgetreden.
Dit opgestelde beleid is ter goedkeuring voorgelegd aan de Brandweer Zuid-Limburg. Bij brief van 21 juni 2011 met kenmerk 2011P.0525/TP heeft de Brandweer Zuid Limburg ingestemd met het opgestelde beleid.
De wijziging van dit beleid zal kenbaar gemaakt worden middels een publicatie in het weekblad Heuvelland Aktueel.
Burgemeester en Wethouders van Gulpen-Wittem,
de secretaris,
K.H. Jeurissen
de burgemeester,
drs. A.R.B. van den Tillaar
De volgende typen landschapselementen worden onderscheiden:
Het ter plaatse als één geheel zichtbare terrein, al dan niet voorzien van een omheining, dat kan bestaan uit een of meer kadastrale percelen of gedeelten daarvan.
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt (bron: Woningwet);
Andere brandgevoelige objecten:
Objecten die door hun aard en samenstelling brandgevoelig zijn, zoals een opstapeling van oogstproducten (hooi of stro), houtopstanden, bos- en heidegrond, opslag van brandbare vloeistoffen, gassen etc.
Een vuur (bij verbranding optredende lichtverschijnsel en warmteontwikkeling) gehouden
door een (jeugd)organisatie in het kader van een georganiseerde activiteit.