Organisatie | Midden-Groningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | VERORDENING KWALITEIT VERGUNNINGVERLENING, TOEZICHT EN HANDHAVING OMGEVINGSRECHT GEMEENTE MIDDEN-GRONINGEN 2019 |
Citeertitel | Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Midden-Groningen 2019. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | vth vergunning verlening toezicht handhaving |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-10-2019 | nieuwe regeling | 19-09-2019 | 2019-023315 |
De raad van de gemeente Midden-Groningen;
overwegende dat gemeenten, provincies en de gemeenschappelijke diensten die in hun opdracht werken, zich bij de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving met oog voor de maatschappelijke functies daarvan, waar die zorg gestalte krijgt in de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het omgevingsrecht, voor de gezamenlijke opgave gesteld zien om in landelijk verband de kwaliteit van deze uitvoering en handhaving te bevorderen, te borgen en te beoordelen en dat het met het oog daarop wenselijk is om regels vast te stellen, in onderlinge afstemming op het niveau van Omgevingsdienst Groningen, door de deelnemende gemeenten en
overwegende dat het uitgangspunt voor de kwaliteitsbevordering in ieder geval de in landelijke samenwerking opgestelde kwaliteitscriteria 2.1 zijn die op basis van technische en maatschappelijke ontwikkelingen indien daartoe aanleiding is met betrokken partijen in landelijke afstemming zullen worden aangepast;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 juli 2019 met kenmerk 2019-023315;
gelet op de artikelen 5.4, eerste lid, 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 149 van de Gemeentewet;
besluit vast te stellen de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Midden-Groningen:
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
In deze verordening en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
kwaliteitscriteria: de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde vigerende kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast.
Artikel 3. Betrokkenheid van de raad
De gemeenteraad ziet toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van de voor de gemeente vastgestelde beleidskaders voor de fysieke leefomgeving.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 september 2019;
Adriaan Hoogendoorn,
Voorzitter.
Mieke Bouwman
Griffier
Deze verordening regelt de kwaliteit van de door en in opdracht van het college van burgemeester en
wethouders uitgevoerde vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van het omgevingsrecht.
Het algemeen deel van deze toelichting beschrijft kort de achtergrond en aanleiding van deze
verordening, licht de reikwijdte daarvan toe en schetst de hoofdlijnen van de inhoud van de
Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het
omgevingsrecht. De visie van het kabinet over de verbetering staat beschreven in het kabinetsstandpunt
(november 2008) waarin het kabinet reageert op de analyses en voorstellen van de commissie Mans,
Oosting, Lodders, d’Hondt en de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De
verbeterpunten zijn terug te brengen tot drie hoofdpunten:
1. De kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken.
2. Het verbeteren van de afstemming strafrecht-bestuursrecht.
3. De bevoegdheidsverdeling overheden, interbestuurlijk toezicht en bestuurlijke drukte.
Het IPO en de VNG hebben afspraken gemaakt met het kabinet over hoe zij gezamenlijk met de
departementen werken aan het verbeteren van deze punten. Deze afspraken zijn deels vastgelegd in de
Package Deal (29 september 2009). Hiertoe is een gezamenlijk programma (PumA, programma
uitvoering met ambitie) opgezet, dat inmiddels is afgerond. Zo is er nu onder meer een landelijk stelsel
van omgevingsdiensten, zijn de kwaliteitscriteria 2.1 voor de uitvoering van de Wabo in brede
samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkeld en beschikbaar gesteld en is er een landelijke
handhavingsstrategie voor bestuurs- en strafrecht . Een deel van de afspraken uit 2009 is verankerd in
de voorgestelde wijziging van de Wabo (Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 2).
Bij het verankeren van de afspraken in de wet zijn door de VNG en het IPO nieuwe afspraken gemaakt
met het kabinet. Het nieuwe wetsvoorstel is geschreven vanuit een stelsel dat gebaseerd is op
vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat een belangrijk deel van de besluitvorming over de
kwaliteit van de uitvoering decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend
hierin is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden gerealiseerd en
behouden. Afgesproken is dat de VNG in samenwerking met het IPO op basis van de kwaliteitscriteria
2.1. (een) modelverordening(en) zal opstellen, die door alle gemeenteraden en provinciale staten kan
De hierbij door de gemeenteraad vast te stellen verordening volgt deze modelverordening, die voor
gemeenten en provincies gelijkluidend door VNG en IPO is opgesteld.
2. Reikwijdte: een brede verantwoordelijkheid voor kwaliteit
Deze verordening gaat uit van een brede verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies voor
kwaliteit. Dat wil zeggen dat als vertrekpunt wordt genomen dat alle taken van het college van
burgemeester en wethouders op grond van de Wabo en de betrokken wetten, onderwerp van de
verordening vormen. Het gaat dan om thuistaken, die het college “in eigen huis” verricht, de
basistaken die krachtens de wet in opdracht van het college door omgevingsdiensten worden verricht en
de plustaken, die het college naast de basistaken heeft belegd bij de omgevingsdienst, of andere
organisaties. Behalve milieutaken betreft het dus ook uitdrukkelijk de zogenaamde "BRIKS-taken"
(inzake bouw-, reclame-, inrit-, kap- en sloopvergunningen).
Deze reikwijdte vloeit voort uit het gegeven dat waar de zorg voor een gezonde en veilige leefomgeving
gestalte krijgt via vergunningverlening, het toezicht en de handhaving, de regeling van de kwaliteit van
deze verrichtingen niet dient te berusten op een kunstmatig onderscheid naar de plaats waar een taak
wordt verricht, of op een opsplitsing van de omgevingsvergunning, het toezicht of de handhaving. In de
praktijk blijkt dat de kwaliteit van de uitvoering en handhaving afhankelijk is van de wijze waarop alle
betrokken partijen bij de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving zich daarvoor inzetten
door samenwerking. Hier geldt dat de ketting zo sterk is als de zwakste schakel.
Dit gegeven laat onverlet dat op dit moment verschillende snelheden bestaan in het bereiken van
kwaliteit, bijvoorbeeld waar het de beschikbaarheid en deskundigheid van de betrokken organisaties
betreft. Dit geldt overigens niet alleen voor de diensten van gemeenten en provincies, maar ook voor
omgevingsdiensten en voor verschillende Rijksdiensten. De eisen die deze verordening aan de
organisaties van gemeentebesturen en provinciebesturen en in hun opdracht de omgevingsdiensten
stelt, berusten daarom op het vertrekpunt van de Kwaliteitscriteria 2.1 waarvoor een dynamische
begripsbepaling is opgenomen in artikel 1 van de verordening en die door de betrokken organisaties
toegepast dienen te worden volgens de regel “comply or explain” (zie daarover verder artikelsgewijs
Deze verordening stelt eensluidende regels. In alle gevallen zal het college van burgemeester en
wethouders, als Wabo-bevoegd gezag, op grond van artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit
omgevingsrecht beleid moeten voeren over de kwaliteit. Deze verordening regelt waarover de doelen
van dit beleid ten minste moeten gaan. Deze verordening regelt bovendien dat de verrichtingen van de
gemeentelijke organisaties en de omgevingsdiensten, waar het de VTH-taken betreft, in het licht van
die doelen worden beoordeeld. Tot slot regelt het dat de gemeenteraad, elk in het kader van het
horizontale toezicht, inhoudelijk debat voeren over de hoofdlijnen van het meerjarige kwaliteitsbeleid
dat door het college wordt gevoerd.
Onderwerpen die tot het bereik van de verordening behoren, kunnen onderdeel blijven uitmaken van
andere thema's dan die van de fysieke leefomgeving alleen. De verordening belemmert bijvoorbeeld
niet dat onderwerpen met betrekking tot fysieke veiligheid ook aan de orde kunnen komen in
beoordelingen of rapportages op andere domeinen, zoals dat van de openbare orde en veiligheid binnen
gemeenten, waar raakvlakken bestaan tussen bijvoorbeeld de Wabo en de Drank- en Horecawet, Bibob
De eensluidende regeling van de verordening betekent ook dat voor bijvoorbeeld Brzo geen specifieke,
aanvullende eisen worden gesteld. Ook hier is het relevante kader breder dan de Wabo alleen en vindt
taakuitoefening plaats in samenwerking met andere bevoegde gezagen. De basis van de
kwaliteitscriteria blijven ook hier de afspraken die in het kader van het Programma Uitvoering met
Ambitie (PUMA) zijn gemaakt. De criteria voor de Omgevingsdiensten met ’Brzo-taken zijn in Nederland
hetzelfde. In afstemming met de andere Brzo-bevoegde gezagen kunnen aanvullende afspraken
4. Hoofdlijnen van de kwaliteitsverordening
De verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht vormt het kader
voor de kwaliteit van de Wabo-taken door de gemeente en in opdracht daarvan handelende
omgevingsdiensten en/of andere organisatie. De verordening drukt de commitment uit van de
De verordening verbindt daarmee inhoudelijke ambities voor kwaliteit aan bestaande, deels in
ontwikkeling zijnde, andere kaders die door procedurele of inhoudelijke normering van
vergunningverlening, toezicht en handhaving bijdragen aan deze kwaliteit. Denk bijvoorbeeld aan de
Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet
milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet gemeenschappelijke regelingen. Op basis van
deze verordening wordt op het benodigde niveau verbinding gemaakt met deze kaders.
Van deze kaders is de Wabo en daarop gebaseerde regelgeving wellicht de belangrijkste. Zo bevat
artikel 7.1 e.v. van het Besluit omgevingsrecht (Bor), procedurele regels voor handhavingsbeleid door
het Wabo-bevoegd gezag. Dit houdt in dat burgemeester en wethouders verplicht zijn tot het stellen
van doelen, het identificeren van activiteiten ter uitvoering daaraan, de inrichting van de
uitvoeringsorganisatie, het monitoren en het rapporteren daarover. Volgens het wetsvoorstel VTH gaan
deze regels ook gelden voor de vergunningverlening. Het Bor wordt hiervoor gewijzigd.
In de praktijk zijn bovendien verschillende kaders gebruikelijk voor het beoordelen van de kwaliteit
door de omgevingsdienst (respectievelijk de eigen diensten), door burgemeester en wethouders en tot
slot door de gemeenteraad. Vertrekpunt zijn de kwaliteitscriteria 2.1 (die zijn verankerd in artikel 1 en
artikel 5, zie voor een toelichting het artikelsgewijs deel) en andere standaarden en methoden die door
het bevoegde gezag al veel worden gehanteerd. Deze zijn ontwikkeld en worden toegepast met als doel
de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving te waarborgen en te bevorderen.
Of dat het geval is, moet jaarlijks worden beoordeeld door burgemeester en wethouders. Hiervoor is
input nodig van de omgevingsdiensten, eventuele andere diensten en van de interne gemeentelijke
organisatie. Burgemeester en wethouders zullen dus beoordelen "of het goed gaat" op basis van de door
henzelf geformuleerde beleidsdoelen voor in ieder geval de dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van
producten en diensten of de financiën. Daarnaast zijn ook andere doelen mogelijk. Gedacht kan
bijvoorbeeld worden aan de veiligheid of de duurzaamheid (in de zin van natuur en milieukwaliteit) met
inbegrip van daarvoor geselecteerde indicatoren.
Uiteindelijk zal het college hierover verantwoording afleggen aan de gemeenteraad (horizontale
verantwoording). De leden van de gemeenteraad vormen immers ook een eigen oordeel "of het goed
gaat” in het licht van de kwaliteit van de leefomgeving. De politiek-bestuurlijke overwegingen van de
leden van de gemeenteraad zullen betrekking hebben op de meerjarige hoofdlijnen van het beleid, niet
op de organisatorische kwesties van bezetting die tot de competentie van de directeuren van de
diensten behoort. Daarbij zal ook het verband gelegd kunnen worden tussen de strategische plannen en
visies over de hoofdlijnen van het omgevingsbeleid binnen de gemeente, zoals een milieubeleidsplan,
een structuurvisie of omgevingsvisies. De gemeenteraad oefent invloed uit op de formulering van
doelen en indicatoren door burgemeester en wethouders en op de bijstelling daarvan zoals bijvoorbeeld
welke informatie zij willen terug zien in de verantwoordingsrapportages van het college. In die zin
worden de kaders voor de beoordeling van de gemeenteraad overgelaten aan het politieke debat over
Zo ordent de verordening de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving door de
betrokken actoren met elkaar te verbinden vanuit ieders competentie:
- De organisaties, werken onder leiding van hun directie overeenkomstig de kwaliteitscriteria 2.1
met betrekking tot deskundigheid en beschikbaarheid, en leggen rekenschap af aan het college
van burgemeester en wethouders die hiervoor verantwoording afleggen aan de raden en staten.
- Het college is, als bevoegde bestuursorganen belast met het stellen van beleidsdoelen voor de
kwaliteit van de vergunningverlening, toezicht en handhaving, overeenkomstig de procesregels
van het Besluit omgevingsrecht en de Regeling omgevingsrecht, in ieder geval over
dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van besluiten en financiën.
- De gemeenteraad oefent horizontaal toezicht uit op het college en gebruiken waar nodig de
krachtens de organieke wetten de aan hun toekomende mogelijkheden met het oog op de
hoofdlijnen en de continuïteit het beleid over de kwaliteit van VTH, als belangrijk onderdeel van
de zorg voor een veilige en gezonde leefomgeving.
5. Doelen voor kwaliteit en kwaliteitscriteria
Binnen een systeem van kwaliteit in het omgevingsrecht kan onderscheid gemaakt worden tussen
inputcriteria, throughputcriteria, outputcriteria en outcomecriteria. Deze criteria zijn cyclisch met
elkaar verbonden en hebben allemaal invloed op elkaar. Om bij de laatste te beginnen: outcomecriteria zeggen iets over de omgevingskwaliteit, de veiligheid en gezondheid van de fysieke
leefomgeving, etc. Het gaat om het maatschappelijke effect van beleid (dus het maatschappelijke
effect van de geleverde Wabo-diensten). Deze criteria/doelstellingen moeten bepaald worden in
samenspel tussen bestuur en ambtelijke organisatie. Gemeenteraad en burgemeester en wethouders
stellen kaders, bijvoorbeeld op basis van het collegeakkoord of het handhavingsplan. Outputcriteria
zeggen iets over concrete prestaties die geleverd worden om het beleidsdoel te realiseren. In dit geval
gaat het om aan de samenleving geleverde Wabo-diensten, bijvoorbeeld het aantal vergunningen, het
aantal toezichtsacties, het aantal subsidies, voorlichtingen, etc. De throughputcriteria, ofwel
procescriteria, beschrijft de processen die moeten leiden tot producten op het gebied van
vergunningverlening, toezicht en handhaving. Inputcriteria gaan over middelen, mensen en tijd. Voor
outputcriteria en outcomecriteria zijn tot op heden nog geen concrete voorbeelden beschikbaar in
tegenstelling tot throughputcriteria en inputcriteria die in kwaliteitscriteria 2.1 zijn beschreven. Het is
aan elke organisatie zelf om output- en outcomecriteria te bepalen.
Ervaringen uit pilots die in 2012 bij gemeenten zijn uitgevoerd hebben geleerd dat door een samenspel
tussen bestuur en ambtenaren er breed gedragen resultaten kunnen ontstaan. In een aantal werksessies
in 2010 met verschillende partijen en twee jaar later in bovengenoemde pilots bij gemeenten, zijn er
wel onderwerpen bepaald waarop deze doelen het beste bepaald kunnen worden. Deze lijst
onderwerpen is uiteraard niet limitatief, maar is een lijst waar men in bovengenoemde sessies op uit is
- ¬Dienstverlening: de manier waarop (in communicatie, snelheid, service) de organisatie met
belanghebbenden (aanvragers, omgeving klagers, etc.) omgaat.
- Uitvoeringskwaliteit van producten en diensten: de mate waarin een product voldoet aan de
juridische doelen (zoals geformuleerd in de relevante wet- en regelgeving en de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur) en bijdraagt aan de omgevingsdoelen. Ook wel aangeduid als
- Financiën: de inzet van middelen in relatie tot de kwaliteit van de geleverde
Bij de voorbereiding van de modelverordening is door het IPO en de VNG voortgebouwd op de
6. Impact van deze verordening: meer dan regels alleen
Deze verordening is een blijvend kader voor het bevorderen, beoordelen en borgen van de kwaliteit van
vergunningverlening, toezicht en handhaving. Blijvende goede verrichtingen in dit kader vergen meer
dan regels alleen. Zo zullen de bestaande kwaliteitscriteria 2.1 na verloop van tijd, gelet op wijzigingen
in de omringende wetgeving en met het oog op de brede reikwijdte die ze krijgen met deze
verordening, een levend instrument blijven. Dat betekent dat ze op termijn in brede samenwerking met
andere gemeenten en provincies en omgevingsdiensten geactualiseerd moeten worden. Hetzelfde geldt
voor de doelen en de daarvoor gehanteerde indicatoren, die door bevoegde gezagen worden gebruikt.
7. Interbestuurlijke regeldruk, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Deze verordening beoogt zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande rapportage en
informatiestromen, op basis van het Besluit omgevingsrecht en de organieke wetgeving en introduceert
geen nieuwe rapportageverplichtingen maar vereist wel extra input voor bestaande rapportages. Wel is
het van groot belang dat een tijdige en transparante uitvoering van bestaande verplichtingen bijdragen
aan de mogelijkheid voor de ambtelijke diensten, de bevoegde colleges en de politiek-bestuurlijke
overwegingen van de gemeenteraad om ieders rol in de kwaliteitsketen te kunnen spelen. De
verordening is vanuit deze bestaande competentieverdeling gericht op horizontaal toezicht. Van
regeldruk voor burgers en bedrijven is geen sprake.
In dit artikel zijn slechts begrippen opgenomen die niet al met een begripsbepaling zijn gedefinieerd in
Als betrokken wetten worden aangemerkt de Wabo zelf, en de wetten bedoeld in artikel 5.1 van de
Wabo, voor zover bij of krachtens die wetten is bepaald dat Hoofdstuk 5 van de Wabo van toepassing is.
Op de uitvoering of handhaving van een geheel andere wet, zoals bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet,
is deze verordening niet van toepassing (wat onverlet laat dat over overlappende onderwerpen elders
wordt gerapporteerd, zie het algemeen deel van de toelichting). De wetten waarom het krachtens
artikel 5.1 Wabo om kan gaan zijn: de Flora- en faunawet, de Kernenergiewet, de Monumentenwet
1998, de Natuurbeschermingswet 1998, de Ontgrondingenwet, de Wet bescherming Antarctica, de Wet
bodembescherming, de Wet geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet milieubeheer,
de Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet en de Woningwet.
Een belangrijk begrip in deze verordening is kwaliteitscriteria. De kwaliteitscriteria waar het hier om
gaat zijn - thans - de alom bekende Kwaliteitscriteria 2.1 voor VTH, die in brede samenwerking door de
bevoegde gezagen zijn ontwikkeld en beschikbaar gesteld voor de kwaliteit van vergunningverlening,
toezicht en handhaving, op het gebied van de beschikbaarheid en de deskundigheid van de daarmee
belaste organisaties. Deze liggen aan de basis van het VTH-stelsel. Het ligt in de rede dat van deze
kwaliteitscriteria in de loop van de jaren verbeterde en geactualiseerde versies beschikbaar zullen
worden gemaakt om de versie 2.1 op te volgen. Vanwege deze verdere ontwikkeling van de
kwaliteitscriteria is in de begripsbepaling een dynamische verwijzing opgenomen, zodat bij de
ontwikkeling en beschikbaarstelling van een volgende versie van de kwaliteitscriteria niet tot
aanpassing van de verordening hoeft te worden overgegaan. Met deze begripsbepaling en de
verankering in artikel 5 van de verordening liggen de Kwaliteitscriteria 2.1 aan de basis van deze
Voor het begrip omgevingsdienst is aangesloten bij de omgevingsdiensten waarvan melding wordt
gemaakt in artikel 5.3 van de Wabo.
De explainmodules bevatten een handreiking op welke manier het kwaliteitsniveau wordt bereikt als
niet rechtstreeks aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan. Dit kwaliteitsniveau voor uitvoering en
handhaving is tot stand gekomen in samenwerking met gemeenten, provincie en de omgevingsdienst.
Deze zijn vastgelegd in de Handreiking bij Groningse Verordening Kwaliteit Vergunningverlening,
Toezicht en Handhaving Omgevingsrecht.
De reikwijdte van de verordening heeft een inhoudelijke afbakening en een afbakening naar bevoegd
gezag. Ten eerste moet het gaan om de uitvoering of handhaving van de betrokken wetten. De
terminologie “uitvoering en handhaving” is overgenomen uit het wetsvoorstel en wordt ook gehanteerd
in het Besluit omgevingsrecht zoals dat op grond van het wetsvoorstel zal worden gewijzigd.
“Uitvoering en handhaving” betekent dan vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dat wil zeggen
alle taken tot uitvoering of handhaving van de Wabo en van de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de
Wabo. Zie daarover de toelichting bij artikel 1. Ten tweede moet het gaan om de uitvoering of
handhaving door of in opdracht van burgemeester en wethouders.
De verordening is dus van toepassing als het gaat om de uitvoering van de betrokken wetten door
burgemeester en wethouders zelf of, in opdracht van het college door een omgevingsdienst of een
private partij (maar in opdracht van het college). Uitvoering van wetten die genoemd zijn in artikel 5.1
van de Wabo of van de Wabo zelf door andere bevoegde gezagen, zoals het provinciebestuur en andere
gemeentebesturen die hun verordeningen op basis van hetzelfde model vaststellen, het
waterschapsbestuur of de Minister van Infrastructuur en Milieu of de Minister van Economische Zaken,
valt buiten het bereik van deze verordening. De uitvoering en handhaving van de Wet bescherming
Antarctica of de Kernenergiewet wordt bijvoorbeeld niet door de besturen van gemeenten of provincies
uitgeoefend en valt dus buiten deze verordening. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de Waterwet voor
zover die door het Rijk of door waterschappen wordt uitgevoerd. Waar hier wordt gesproken over de
uitvoering of handhaving van taken door of in opdracht van het bevoegd gezag wordt gedoeld op de
uitvoering door gemeentelijke diensten en regionale uitvoeringsdiensten en andere organisaties die
handelen in opdracht van het bevoegd gezag.
Dit artikel is van belang in verband met de rolverdeling tussen de gemeenteraad en burgemeester en
wethouders. Ingevolge de systematiek van het Besluit omgevingsrecht, is de jaarlijkse beoordeling van
en rapportage over kwaliteit een taak voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen: burgemeester en
wethouders. Bezien vanuit de Gemeentewet, is kaderstelling juist de taak van de gemeenteraad.
De kaderstellende rol krijgt allereerst gestalte door de vaststelling van deze verordening als geheel.
Daarnaast is het echter, gelet op de samenhang met het Besluit omgevingsrecht, van belang uitdrukking
te geven aan het feit dat de gemeenteraad vooral vanuit de hoofdlijnen betrokken zijn bij het beleid en
zullen toezien op de continuïteit van de kwaliteit over meerdere jaren.
Het horizontale toezicht door de gemeenteraad op het (regionale) uitvoerings- en handhavingsbeleid
door burgemeester en wethouders, zal daarom plaatsvinden in het licht van het strategische beleid dat
op hoofdlijnen wordt gevoerd voor de fysieke leefomgeving, zoals omgevingsvisies,
milieubeleidsplannen en structuurvisies.
Artikel 3 richt zich tot de gemeenteraad. Indirect is het eveneens van belang voor burgemeester en
wethouders, en de omgevingsdiensten die in hun opdracht werken, omdat de rol van de gemeenteraad
zich juist bij de meerjarenprogrammering en hoofdlijnen laat gelden. Voor het waarmaken van deze
rol, beschikt de gemeenteraad reeds over de mogelijkheden die de organieke wetgeving hen biedt en
de kaders die zij op strategisch niveau voor de fysieke leefomgeving in plannen en visies hebben
Om deze rol waar te kunnen maken is het vanzelfsprekend van belang dat het college de raad daartoe
door tijdige informatieverstrekking in staat stelt. Dat daarvoor eveneens informatie van de
omgevingsdienst van belang kan zijn, spreekt voor zich en is op grond van de Wet gemeenschappelijke
regelingen en de opdrachten aan de omgevingsdiensten voldoende gewaarborgd. Voor andere partijen is
dit onderdeel van de overeenkomst.
Artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht verplicht het bevoegd gezag (lees: burgemeester
en wethouders) om beleid te formuleren voor de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. De
grondslag van deze bepaling (art. 5.3 Wabo) zag voorheen op een doelmatige en programmatische
handhaving, maar zal op grond van de wijziging van de Wabo en het Bor door het wetsvoorstel VTH, ook
gaan gelden voor uitvoering (vergunningverlening). Er is dan sprake van een uitvoeringsbeleid en
handhavingsbeleid, waarover onderlinge afstemming plaats dient te vinden tussen de bevoegde gezagen
op het niveau van de omgevingsdienst. Welk beleid moet worden geformuleerd laat het Bor inhoudelijk
open. Dit artikel strekt ertoe een inhoudelijke ambitie te geven aan de procesverplichting om
Ten eerste door voor te schrijven dat burgemeester en wethouders naar de kwaliteit van de uitvoering
en handhaving kijken in het licht van het geformuleerde (regionale) beleid, waarbij de doelen van dat
beleid betrekking moeten hebben op een aantal voorgeschreven inhoudelijke thema's. Het gaat er
daarbij telkens om die doelen te zien, niet vanuit elke mogelijke factor die daaraan kan bijdragen,
maar vanuit het perspectief van de prestaties en kwaliteit van de uitvoering van de eigen organisaties.
Het gaat dan in ieder geval om dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van producten en diensten en om
financiën. Andere mogelijke onderwerpen zijn veiligheid en duurzaamheid.
In paragraaf 4 van deze toelichting is de herkomst van de in dit artikel gehanteerde begrippen
NB Als een individuele gemeente of provincie ervoor kiest om de verplichting van artikel 4, tweede lid,
van de verordening uit te breiden met andere onderwerpen, dan zullen zij zelfstandig de toelichting
hier overeenkomstig aan dienen te passen.
Er is voor gekozen in deze verordening geen voorschriften te geven over de te gebruiken indicatoren.
Dat is in de eerste plaats een taak voor de bevoegde gezagen, die daarmee in de praktijk al ruime
Dit artikel geeft een verankering aan de kwaliteitscriteria 2.1 en de opvolgers daarvan (zie ook de
toelichting bij artikel 1, waarin een begripsbepaling voor kwaliteitscriteria is opgenomen). Lid 1 is
opgenomen zodat het college van burgemeester en wethouders de rechtsopvolgers van de
kwaliteitscriteria 2.1 expliciet van toepassing moet verklaren. Het strekt ertoe te regelen dat van die
kwaliteitscriteria voor de uitvoering van VTH-taken in de praktijk gebruik gemaakt wordt. Het gaat
immers om criteria waaraan zorgvuldig en met grote deskundigheid is gewerkt door de betrokken
bevoegde gezagen. Van belang is dat deze criteria relevante input leveren voor de kwaliteit. Dat geeft
vanzelfsprekend geen garantie dat de doelen die door het college zijn gesteld op grond van artikel 3
ook zonder meer in alle gevallen worden gehaald. Het bereiken van deze doelen zal immers niet alleen
afhankelijk zijn van de goede verrichtingen van de uitvoerende organisaties. Van de naleving van de
kwaliteitscriteria zal daarom jaarlijks mededeling gedaan moeten worden aan de gemeenteraad. Het
gaat hier om een belangrijke inhoudelijke mededelingsplicht die kan worden meegenomen in bestaande
jaarlijkse rapportages, in de op grond van het Besluit omgevingsrecht op te stellen documenten.
Omgekeerd wil het evenmin zeggen dat, als de criteria (nog) niet in alle relevante taken worden
toegepast, dat de kwaliteit per definitie te wensen zal overlaten. In dit geval zal echter wel
gemotiveerd moeten worden waarom de criteria niet toegepast zijn of konden worden en hoe wel voor
de gestelde kwaliteit wordt gezorgd.
De kwaliteitscriteria 2.1 zijn derhalve een cruciaal richtsnoer waarvoor geldt: pas toe of leg uit,
In Groningen is het mogelijk om de Groningse explainmodules toe te passen (zie toelichting bij artikel 1
en de Handreiking en explainmodules). In de provincie Groningen is ervoor gekozen deze
explainmodules in gezamenlijkheid op te pakken om te voorkomen dat iedereen op eigen wijze invulling
Deze explainmodules zijn een handreiking hoe een bepaald minimumniveau voor de kwaliteit van
vergunningverlening, toezicht en handhaving in Groningen kan worden bereikt. Dit mimi
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening. Het is, gelet op de aard van de gestelde
regels, niet nodig om deze verordening in overgangsrecht te voorzien.