Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Groningen

VERORDENING KWALITEIT VERGUNNINGVERLENING, TOEZICHT EN HANDHAVING OMGEVINGSRECHT GEMEENTE MIDDEN-GRONINGEN 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Groningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVERORDENING KWALITEIT VERGUNNINGVERLENING, TOEZICHT EN HANDHAVING OMGEVINGSRECHT GEMEENTE MIDDEN-GRONINGEN 2019
CiteertitelVerordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Midden-Groningen 2019.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpvth vergunning verlening toezicht handhaving

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 5.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  2. artikel 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  3. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-10-2019nieuwe regeling

19-09-2019

gmb-2019-254170

2019-023315

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING KWALITEIT VERGUNNINGVERLENING, TOEZICHT EN HANDHAVING OMGEVINGSRECHT GEMEENTE MIDDEN-GRONINGEN 2019

De raad van de gemeente Midden-Groningen;

 

overwegende dat gemeenten, provincies en de gemeenschappelijke diensten die in hun opdracht werken, zich bij de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving met oog voor de maatschappelijke functies daarvan, waar die zorg gestalte krijgt in de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het omgevingsrecht, voor de gezamenlijke opgave gesteld zien om in landelijk verband de kwaliteit van deze uitvoering en handhaving te bevorderen, te borgen en te beoordelen en dat het met het oog daarop wenselijk is om regels vast te stellen, in onderlinge afstemming op het niveau van Omgevingsdienst Groningen, door de deelnemende gemeenten en

provincie;

 

overwegende dat het uitgangspunt voor de kwaliteitsbevordering in ieder geval de in landelijke samenwerking opgestelde kwaliteitscriteria 2.1 zijn die op basis van technische en maatschappelijke ontwikkelingen indien daartoe aanleiding is met betrokken partijen in landelijke afstemming zullen worden aangepast;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 juli 2019 met kenmerk 2019-023315;

gelet op de artikelen 5.4, eerste lid, 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gehoord Gedeputeerde Staten;

 

besluit vast te stellen de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Midden-Groningen:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • wet: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • uitvoering en handhaving: vergunningverlening, toezicht en handhaving

  • betrokken wetten: de wet en de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, voor zover bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald dat hoofdstuk 5 van de wet van toepassing is;

  • kwaliteitscriteria: de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde vigerende kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast.

 

Artikel 2. Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van burgemeester en wethouders.

 

Paragraaf 2. Kwaliteit

 

 

Artikel 3. Betrokkenheid van de raad

De gemeenteraad ziet toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van de voor de gemeente vastgestelde beleidskaders voor de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 4. Kwaliteitsdoelen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beoordelen de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door hen krachtens artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht gestelde doelen.

  • 2.

    De doelen, waar deze gestalte krijgen in de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten, bedoeld in artikel 2, hebben in ieder geval betrekking op:

  • a.

    de dienstverlening;

  • b.

    de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;

  • c.

    de financiën.

 

Artikel 5. Kwaliteitsborging

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen de kwaliteitscriteria voor de kwaliteit van uitvoering en handhaving vast, alsmede de daaruit voortvloeiende uitvoeringskaders.

  • 2.

    Het kwaliteitsniveau voor uitvoering en handhaving is minimaal gelijk aan de kwaliteitscriteria.

  • 3.

    Op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van burgemeester en wethouders zijn de in het eerste lid bedoelde kwaliteitscriteria van toepassing.

  • 4.

    Over de naleving van de kwaliteitscriteria doen burgemeester en wethouders jaarlijks mededeling aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Voor zover de kwaliteitscriteria niet zijn of niet konden worden nageleefd, doen burgemeester en wethouders daarvan gemotiveerd opgave.

  •  

Paragraaf 3. Slotbepalingen

 

 

Artikel 6. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Midden-Groningen 2019.

  • 3.

    De verordeningen kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving van de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde worden ingetrokken op de dag van de inwerkingtreding van deze verordening, zoals bepaald in het eerste lid van dit artikel.

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 september 2019;

Adriaan Hoogendoorn,

Voorzitter.

Mieke Bouwman

Griffier

TOELICHTING

 

ALGEMEEN

Deze verordening regelt de kwaliteit van de door en in opdracht van het college van burgemeester en

wethouders uitgevoerde vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van het omgevingsrecht.

Het algemeen deel van deze toelichting beschrijft kort de achtergrond en aanleiding van deze

verordening, licht de reikwijdte daarvan toe en schetst de hoofdlijnen van de inhoud van de

verordening.

 

1. Achtergrond en aanleiding

Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het

omgevingsrecht. De visie van het kabinet over de verbetering staat beschreven in het kabinetsstandpunt

(november 2008) waarin het kabinet reageert op de analyses en voorstellen van de commissie Mans,

Oosting, Lodders, d’Hondt en de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De

verbeterpunten zijn terug te brengen tot drie hoofdpunten:

 

1. De kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken.

2. Het verbeteren van de afstemming strafrecht-bestuursrecht.

3. De bevoegdheidsverdeling overheden, interbestuurlijk toezicht en bestuurlijke drukte.

 

Het IPO en de VNG hebben afspraken gemaakt met het kabinet over hoe zij gezamenlijk met de

departementen werken aan het verbeteren van deze punten. Deze afspraken zijn deels vastgelegd in de

Package Deal (29 september 2009). Hiertoe is een gezamenlijk programma (PumA, programma

uitvoering met ambitie) opgezet, dat inmiddels is afgerond. Zo is er nu onder meer een landelijk stelsel

van omgevingsdiensten, zijn de kwaliteitscriteria 2.1 voor de uitvoering van de Wabo in brede

samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkeld en beschikbaar gesteld en is er een landelijke

handhavingsstrategie voor bestuurs- en strafrecht . Een deel van de afspraken uit 2009 is verankerd in

de voorgestelde wijziging van de Wabo (Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 2).

 

Bij het verankeren van de afspraken in de wet zijn door de VNG en het IPO nieuwe afspraken gemaakt

met het kabinet. Het nieuwe wetsvoorstel is geschreven vanuit een stelsel dat gebaseerd is op

vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat een belangrijk deel van de besluitvorming over de

kwaliteit van de uitvoering decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend

hierin is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden gerealiseerd en

behouden. Afgesproken is dat de VNG in samenwerking met het IPO op basis van de kwaliteitscriteria

2.1. (een) modelverordening(en) zal opstellen, die door alle gemeenteraden en provinciale staten kan

worden vastgesteld.

 

De hierbij door de gemeenteraad vast te stellen verordening volgt deze modelverordening, die voor

gemeenten en provincies gelijkluidend door VNG en IPO is opgesteld.

 

2. Reikwijdte: een brede verantwoordelijkheid voor kwaliteit

Deze verordening gaat uit van een brede verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies voor

kwaliteit. Dat wil zeggen dat als vertrekpunt wordt genomen dat alle taken van het college van

burgemeester en wethouders op grond van de Wabo en de betrokken wetten, onderwerp van de

verordening vormen. Het gaat dan om thuistaken, die het college “in eigen huis” verricht, de

basistaken die krachtens de wet in opdracht van het college door omgevingsdiensten worden verricht en

de plustaken, die het college naast de basistaken heeft belegd bij de omgevingsdienst, of andere

organisaties. Behalve milieutaken betreft het dus ook uitdrukkelijk de zogenaamde "BRIKS-taken"

(inzake bouw-, reclame-, inrit-, kap- en sloopvergunningen).

 

Deze reikwijdte vloeit voort uit het gegeven dat waar de zorg voor een gezonde en veilige leefomgeving

gestalte krijgt via vergunningverlening, het toezicht en de handhaving, de regeling van de kwaliteit van

deze verrichtingen niet dient te berusten op een kunstmatig onderscheid naar de plaats waar een taak

wordt verricht, of op een opsplitsing van de omgevingsvergunning, het toezicht of de handhaving. In de

praktijk blijkt dat de kwaliteit van de uitvoering en handhaving afhankelijk is van de wijze waarop alle

betrokken partijen bij de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving zich daarvoor inzetten

door samenwerking. Hier geldt dat de ketting zo sterk is als de zwakste schakel.

 

Dit gegeven laat onverlet dat op dit moment verschillende snelheden bestaan in het bereiken van

kwaliteit, bijvoorbeeld waar het de beschikbaarheid en deskundigheid van de betrokken organisaties

betreft. Dit geldt overigens niet alleen voor de diensten van gemeenten en provincies, maar ook voor

omgevingsdiensten en voor verschillende Rijksdiensten. De eisen die deze verordening aan de

organisaties van gemeentebesturen en provinciebesturen en in hun opdracht de omgevingsdiensten

stelt, berusten daarom op het vertrekpunt van de Kwaliteitscriteria 2.1 waarvoor een dynamische

begripsbepaling is opgenomen in artikel 1 van de verordening en die door de betrokken organisaties

toegepast dienen te worden volgens de regel “comply or explain” (zie daarover verder artikelsgewijs

toelichting bij artikel 5).

 

Deze verordening stelt eensluidende regels. In alle gevallen zal het college van burgemeester en

wethouders, als Wabo-bevoegd gezag, op grond van artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit

omgevingsrecht beleid moeten voeren over de kwaliteit. Deze verordening regelt waarover de doelen

van dit beleid ten minste moeten gaan. Deze verordening regelt bovendien dat de verrichtingen van de

gemeentelijke organisaties en de omgevingsdiensten, waar het de VTH-taken betreft, in het licht van

die doelen worden beoordeeld. Tot slot regelt het dat de gemeenteraad, elk in het kader van het

horizontale toezicht, inhoudelijk debat voeren over de hoofdlijnen van het meerjarige kwaliteitsbeleid

dat door het college wordt gevoerd.

 

3. Samenhang met veiligheid

Onderwerpen die tot het bereik van de verordening behoren, kunnen onderdeel blijven uitmaken van

andere thema's dan die van de fysieke leefomgeving alleen. De verordening belemmert bijvoorbeeld

niet dat onderwerpen met betrekking tot fysieke veiligheid ook aan de orde kunnen komen in

beoordelingen of rapportages op andere domeinen, zoals dat van de openbare orde en veiligheid binnen

gemeenten, waar raakvlakken bestaan tussen bijvoorbeeld de Wabo en de Drank- en Horecawet, Bibob

en andere bijzondere wetten.

 

De eensluidende regeling van de verordening betekent ook dat voor bijvoorbeeld Brzo geen specifieke,

aanvullende eisen worden gesteld. Ook hier is het relevante kader breder dan de Wabo alleen en vindt

taakuitoefening plaats in samenwerking met andere bevoegde gezagen. De basis van de

kwaliteitscriteria blijven ook hier de afspraken die in het kader van het Programma Uitvoering met

Ambitie (PUMA) zijn gemaakt. De criteria voor de Omgevingsdiensten met ’Brzo-taken zijn in Nederland

hetzelfde. In afstemming met de andere Brzo-bevoegde gezagen kunnen aanvullende afspraken

gemaakt worden.

 

4. Hoofdlijnen van de kwaliteitsverordening

De verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht vormt het kader

voor de kwaliteit van de Wabo-taken door de gemeente en in opdracht daarvan handelende

omgevingsdiensten en/of andere organisatie. De verordening drukt de commitment uit van de

gemeenteraden aan kwaliteit.

 

De verordening verbindt daarmee inhoudelijke ambities voor kwaliteit aan bestaande, deels in

ontwikkeling zijnde, andere kaders die door procedurele of inhoudelijke normering van

vergunningverlening, toezicht en handhaving bijdragen aan deze kwaliteit. Denk bijvoorbeeld aan de

Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet

milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet gemeenschappelijke regelingen. Op basis van

deze verordening wordt op het benodigde niveau verbinding gemaakt met deze kaders.

 

Van deze kaders is de Wabo en daarop gebaseerde regelgeving wellicht de belangrijkste. Zo bevat

artikel 7.1 e.v. van het Besluit omgevingsrecht (Bor), procedurele regels voor handhavingsbeleid door

het Wabo-bevoegd gezag. Dit houdt in dat burgemeester en wethouders verplicht zijn tot het stellen

van doelen, het identificeren van activiteiten ter uitvoering daaraan, de inrichting van de

uitvoeringsorganisatie, het monitoren en het rapporteren daarover. Volgens het wetsvoorstel VTH gaan

deze regels ook gelden voor de vergunningverlening. Het Bor wordt hiervoor gewijzigd.

 

In de praktijk zijn bovendien verschillende kaders gebruikelijk voor het beoordelen van de kwaliteit

door de omgevingsdienst (respectievelijk de eigen diensten), door burgemeester en wethouders en tot

slot door de gemeenteraad. Vertrekpunt zijn de kwaliteitscriteria 2.1 (die zijn verankerd in artikel 1 en

artikel 5, zie voor een toelichting het artikelsgewijs deel) en andere standaarden en methoden die door

het bevoegde gezag al veel worden gehanteerd. Deze zijn ontwikkeld en worden toegepast met als doel

de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving te waarborgen en te bevorderen.

 

Of dat het geval is, moet jaarlijks worden beoordeeld door burgemeester en wethouders. Hiervoor is

input nodig van de omgevingsdiensten, eventuele andere diensten en van de interne gemeentelijke

organisatie. Burgemeester en wethouders zullen dus beoordelen "of het goed gaat" op basis van de door

henzelf geformuleerde beleidsdoelen voor in ieder geval de dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van

producten en diensten of de financiën. Daarnaast zijn ook andere doelen mogelijk. Gedacht kan

bijvoorbeeld worden aan de veiligheid of de duurzaamheid (in de zin van natuur en milieukwaliteit) met

inbegrip van daarvoor geselecteerde indicatoren.

 

Uiteindelijk zal het college hierover verantwoording afleggen aan de gemeenteraad (horizontale

verantwoording). De leden van de gemeenteraad vormen immers ook een eigen oordeel "of het goed

gaat” in het licht van de kwaliteit van de leefomgeving. De politiek-bestuurlijke overwegingen van de

leden van de gemeenteraad zullen betrekking hebben op de meerjarige hoofdlijnen van het beleid, niet

op de organisatorische kwesties van bezetting die tot de competentie van de directeuren van de

diensten behoort. Daarbij zal ook het verband gelegd kunnen worden tussen de strategische plannen en

visies over de hoofdlijnen van het omgevingsbeleid binnen de gemeente, zoals een milieubeleidsplan,

een structuurvisie of omgevingsvisies. De gemeenteraad oefent invloed uit op de formulering van

doelen en indicatoren door burgemeester en wethouders en op de bijstelling daarvan zoals bijvoorbeeld

welke informatie zij willen terug zien in de verantwoordingsrapportages van het college. In die zin

worden de kaders voor de beoordeling van de gemeenteraad overgelaten aan het politieke debat over

kwaliteit.

 

Zo ordent de verordening de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving door de

betrokken actoren met elkaar te verbinden vanuit ieders competentie:

 

- De organisaties, werken onder leiding van hun directie overeenkomstig de kwaliteitscriteria 2.1

met betrekking tot deskundigheid en beschikbaarheid, en leggen rekenschap af aan het college

van burgemeester en wethouders die hiervoor verantwoording afleggen aan de raden en staten.

- Het college is, als bevoegde bestuursorganen belast met het stellen van beleidsdoelen voor de

kwaliteit van de vergunningverlening, toezicht en handhaving, overeenkomstig de procesregels

van het Besluit omgevingsrecht en de Regeling omgevingsrecht, in ieder geval over

dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van besluiten en financiën.

- De gemeenteraad oefent horizontaal toezicht uit op het college en gebruiken waar nodig de

krachtens de organieke wetten de aan hun toekomende mogelijkheden met het oog op de

hoofdlijnen en de continuïteit het beleid over de kwaliteit van VTH, als belangrijk onderdeel van

de zorg voor een veilige en gezonde leefomgeving.

 

5. Doelen voor kwaliteit en kwaliteitscriteria

Binnen een systeem van kwaliteit in het omgevingsrecht kan onderscheid gemaakt worden tussen

inputcriteria, throughputcriteria, outputcriteria en outcomecriteria. Deze criteria zijn cyclisch met

elkaar verbonden en hebben allemaal invloed op elkaar. Om bij de laatste te beginnen: outcomecriteria zeggen iets over de omgevingskwaliteit, de veiligheid en gezondheid van de fysieke

leefomgeving, etc. Het gaat om het maatschappelijke effect van beleid (dus het maatschappelijke

effect van de geleverde Wabo-diensten). Deze criteria/doelstellingen moeten bepaald worden in

samenspel tussen bestuur en ambtelijke organisatie. Gemeenteraad en burgemeester en wethouders

stellen kaders, bijvoorbeeld op basis van het collegeakkoord of het handhavingsplan. Outputcriteria

zeggen iets over concrete prestaties die geleverd worden om het beleidsdoel te realiseren. In dit geval

gaat het om aan de samenleving geleverde Wabo-diensten, bijvoorbeeld het aantal vergunningen, het

aantal toezichtsacties, het aantal subsidies, voorlichtingen, etc. De throughputcriteria, ofwel

procescriteria, beschrijft de processen die moeten leiden tot producten op het gebied van

vergunningverlening, toezicht en handhaving. Inputcriteria gaan over middelen, mensen en tijd. Voor

outputcriteria en outcomecriteria zijn tot op heden nog geen concrete voorbeelden beschikbaar in

tegenstelling tot throughputcriteria en inputcriteria die in kwaliteitscriteria 2.1 zijn beschreven. Het is

aan elke organisatie zelf om output- en outcomecriteria te bepalen.

 

Ervaringen uit pilots die in 2012 bij gemeenten zijn uitgevoerd hebben geleerd dat door een samenspel

tussen bestuur en ambtenaren er breed gedragen resultaten kunnen ontstaan. In een aantal werksessies

in 2010 met verschillende partijen en twee jaar later in bovengenoemde pilots bij gemeenten, zijn er

wel onderwerpen bepaald waarop deze doelen het beste bepaald kunnen worden. Deze lijst

onderwerpen is uiteraard niet limitatief, maar is een lijst waar men in bovengenoemde sessies op uit is

gekomen:

 

- ¬Dienstverlening: de manier waarop (in communicatie, snelheid, service) de organisatie met

belanghebbenden (aanvragers, omgeving klagers, etc.) omgaat.

- Uitvoeringskwaliteit van producten en diensten: de mate waarin een product voldoet aan de

juridische doelen (zoals geformuleerd in de relevante wet- en regelgeving en de algemene

beginselen van behoorlijk bestuur) en bijdraagt aan de omgevingsdoelen. Ook wel aangeduid als

de inhoudelijke kwaliteit.

- Financiën: de inzet van middelen in relatie tot de kwaliteit van de geleverde

diensten/producten.

Bij de voorbereiding van de modelverordening is door het IPO en de VNG voortgebouwd op de

ervaringen uit de pilots.

 

6. Impact van deze verordening: meer dan regels alleen

Deze verordening is een blijvend kader voor het bevorderen, beoordelen en borgen van de kwaliteit van

vergunningverlening, toezicht en handhaving. Blijvende goede verrichtingen in dit kader vergen meer

dan regels alleen. Zo zullen de bestaande kwaliteitscriteria 2.1 na verloop van tijd, gelet op wijzigingen

in de omringende wetgeving en met het oog op de brede reikwijdte die ze krijgen met deze

verordening, een levend instrument blijven. Dat betekent dat ze op termijn in brede samenwerking met

andere gemeenten en provincies en omgevingsdiensten geactualiseerd moeten worden. Hetzelfde geldt

voor de doelen en de daarvoor gehanteerde indicatoren, die door bevoegde gezagen worden gebruikt.

 

7. Interbestuurlijke regeldruk, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Deze verordening beoogt zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande rapportage en

informatiestromen, op basis van het Besluit omgevingsrecht en de organieke wetgeving en introduceert

geen nieuwe rapportageverplichtingen maar vereist wel extra input voor bestaande rapportages. Wel is

het van groot belang dat een tijdige en transparante uitvoering van bestaande verplichtingen bijdragen

aan de mogelijkheid voor de ambtelijke diensten, de bevoegde colleges en de politiek-bestuurlijke

overwegingen van de gemeenteraad om ieders rol in de kwaliteitsketen te kunnen spelen. De

verordening is vanuit deze bestaande competentieverdeling gericht op horizontaal toezicht. Van

regeldruk voor burgers en bedrijven is geen sprake.

 

ARTIKELSGEWIJS

 

Artikel 1

In dit artikel zijn slechts begrippen opgenomen die niet al met een begripsbepaling zijn gedefinieerd in

de Wabo.

 

Als betrokken wetten worden aangemerkt de Wabo zelf, en de wetten bedoeld in artikel 5.1 van de

Wabo, voor zover bij of krachtens die wetten is bepaald dat Hoofdstuk 5 van de Wabo van toepassing is.

Op de uitvoering of handhaving van een geheel andere wet, zoals bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet,

is deze verordening niet van toepassing (wat onverlet laat dat over overlappende onderwerpen elders

wordt gerapporteerd, zie het algemeen deel van de toelichting). De wetten waarom het krachtens

artikel 5.1 Wabo om kan gaan zijn: de Flora- en faunawet, de Kernenergiewet, de Monumentenwet

1998, de Natuurbeschermingswet 1998, de Ontgrondingenwet, de Wet bescherming Antarctica, de Wet

bodembescherming, de Wet geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet milieubeheer,

de Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet en de Woningwet.

 

Een belangrijk begrip in deze verordening is kwaliteitscriteria. De kwaliteitscriteria waar het hier om

gaat zijn - thans - de alom bekende Kwaliteitscriteria 2.1 voor VTH, die in brede samenwerking door de

bevoegde gezagen zijn ontwikkeld en beschikbaar gesteld voor de kwaliteit van vergunningverlening,

toezicht en handhaving, op het gebied van de beschikbaarheid en de deskundigheid van de daarmee

belaste organisaties. Deze liggen aan de basis van het VTH-stelsel. Het ligt in de rede dat van deze

kwaliteitscriteria in de loop van de jaren verbeterde en geactualiseerde versies beschikbaar zullen

worden gemaakt om de versie 2.1 op te volgen. Vanwege deze verdere ontwikkeling van de

kwaliteitscriteria is in de begripsbepaling een dynamische verwijzing opgenomen, zodat bij de

ontwikkeling en beschikbaarstelling van een volgende versie van de kwaliteitscriteria niet tot

aanpassing van de verordening hoeft te worden overgegaan. Met deze begripsbepaling en de

verankering in artikel 5 van de verordening liggen de Kwaliteitscriteria 2.1 aan de basis van deze

verordening.

 

Voor het begrip omgevingsdienst is aangesloten bij de omgevingsdiensten waarvan melding wordt

gemaakt in artikel 5.3 van de Wabo.

 

De explainmodules bevatten een handreiking op welke manier het kwaliteitsniveau wordt bereikt als

niet rechtstreeks aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan. Dit kwaliteitsniveau voor uitvoering en

handhaving is tot stand gekomen in samenwerking met gemeenten, provincie en de omgevingsdienst.

Deze zijn vastgelegd in de Handreiking bij Groningse Verordening Kwaliteit Vergunningverlening,

Toezicht en Handhaving Omgevingsrecht.

 

Artikel 2

De reikwijdte van de verordening heeft een inhoudelijke afbakening en een afbakening naar bevoegd

gezag. Ten eerste moet het gaan om de uitvoering of handhaving van de betrokken wetten. De

terminologie “uitvoering en handhaving” is overgenomen uit het wetsvoorstel en wordt ook gehanteerd

in het Besluit omgevingsrecht zoals dat op grond van het wetsvoorstel zal worden gewijzigd.

“Uitvoering en handhaving” betekent dan vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dat wil zeggen

alle taken tot uitvoering of handhaving van de Wabo en van de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de

Wabo. Zie daarover de toelichting bij artikel 1. Ten tweede moet het gaan om de uitvoering of

handhaving door of in opdracht van burgemeester en wethouders.

 

De verordening is dus van toepassing als het gaat om de uitvoering van de betrokken wetten door

burgemeester en wethouders zelf of, in opdracht van het college door een omgevingsdienst of een

private partij (maar in opdracht van het college). Uitvoering van wetten die genoemd zijn in artikel 5.1

van de Wabo of van de Wabo zelf door andere bevoegde gezagen, zoals het provinciebestuur en andere

gemeentebesturen die hun verordeningen op basis van hetzelfde model vaststellen, het

waterschapsbestuur of de Minister van Infrastructuur en Milieu of de Minister van Economische Zaken,

valt buiten het bereik van deze verordening. De uitvoering en handhaving van de Wet bescherming

Antarctica of de Kernenergiewet wordt bijvoorbeeld niet door de besturen van gemeenten of provincies

uitgeoefend en valt dus buiten deze verordening. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de Waterwet voor

zover die door het Rijk of door waterschappen wordt uitgevoerd. Waar hier wordt gesproken over de

uitvoering of handhaving van taken door of in opdracht van het bevoegd gezag wordt gedoeld op de

uitvoering door gemeentelijke diensten en regionale uitvoeringsdiensten en andere organisaties die

handelen in opdracht van het bevoegd gezag.

 

Artikel 3

Dit artikel is van belang in verband met de rolverdeling tussen de gemeenteraad en burgemeester en

wethouders. Ingevolge de systematiek van het Besluit omgevingsrecht, is de jaarlijkse beoordeling van

en rapportage over kwaliteit een taak voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen: burgemeester en

wethouders. Bezien vanuit de Gemeentewet, is kaderstelling juist de taak van de gemeenteraad.

 

De kaderstellende rol krijgt allereerst gestalte door de vaststelling van deze verordening als geheel.

Daarnaast is het echter, gelet op de samenhang met het Besluit omgevingsrecht, van belang uitdrukking

te geven aan het feit dat de gemeenteraad vooral vanuit de hoofdlijnen betrokken zijn bij het beleid en

zullen toezien op de continuïteit van de kwaliteit over meerdere jaren.

 

Het horizontale toezicht door de gemeenteraad op het (regionale) uitvoerings- en handhavingsbeleid

door burgemeester en wethouders, zal daarom plaatsvinden in het licht van het strategische beleid dat

op hoofdlijnen wordt gevoerd voor de fysieke leefomgeving, zoals omgevingsvisies,

milieubeleidsplannen en structuurvisies.

 

Artikel 3 richt zich tot de gemeenteraad. Indirect is het eveneens van belang voor burgemeester en

wethouders, en de omgevingsdiensten die in hun opdracht werken, omdat de rol van de gemeenteraad

zich juist bij de meerjarenprogrammering en hoofdlijnen laat gelden. Voor het waarmaken van deze

rol, beschikt de gemeenteraad reeds over de mogelijkheden die de organieke wetgeving hen biedt en

de kaders die zij op strategisch niveau voor de fysieke leefomgeving in plannen en visies hebben

vastgelegd.

 

Om deze rol waar te kunnen maken is het vanzelfsprekend van belang dat het college de raad daartoe

door tijdige informatieverstrekking in staat stelt. Dat daarvoor eveneens informatie van de

omgevingsdienst van belang kan zijn, spreekt voor zich en is op grond van de Wet gemeenschappelijke

regelingen en de opdrachten aan de omgevingsdiensten voldoende gewaarborgd. Voor andere partijen is

dit onderdeel van de overeenkomst.

 

Artikel 4

Artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht verplicht het bevoegd gezag (lees: burgemeester

en wethouders) om beleid te formuleren voor de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. De

grondslag van deze bepaling (art. 5.3 Wabo) zag voorheen op een doelmatige en programmatische

handhaving, maar zal op grond van de wijziging van de Wabo en het Bor door het wetsvoorstel VTH, ook

gaan gelden voor uitvoering (vergunningverlening). Er is dan sprake van een uitvoeringsbeleid en

handhavingsbeleid, waarover onderlinge afstemming plaats dient te vinden tussen de bevoegde gezagen

op het niveau van de omgevingsdienst. Welk beleid moet worden geformuleerd laat het Bor inhoudelijk

open. Dit artikel strekt ertoe een inhoudelijke ambitie te geven aan de procesverplichting om

kwaliteitsbeleid te vormen.

 

Ten eerste door voor te schrijven dat burgemeester en wethouders naar de kwaliteit van de uitvoering

en handhaving kijken in het licht van het geformuleerde (regionale) beleid, waarbij de doelen van dat

beleid betrekking moeten hebben op een aantal voorgeschreven inhoudelijke thema's. Het gaat er

daarbij telkens om die doelen te zien, niet vanuit elke mogelijke factor die daaraan kan bijdragen,

maar vanuit het perspectief van de prestaties en kwaliteit van de uitvoering van de eigen organisaties.

Het gaat dan in ieder geval om dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van producten en diensten en om

financiën. Andere mogelijke onderwerpen zijn veiligheid en duurzaamheid.

 

In paragraaf 4 van deze toelichting is de herkomst van de in dit artikel gehanteerde begrippen

toegelicht.

 

NB Als een individuele gemeente of provincie ervoor kiest om de verplichting van artikel 4, tweede lid,

van de verordening uit te breiden met andere onderwerpen, dan zullen zij zelfstandig de toelichting

hier overeenkomstig aan dienen te passen.

 

Er is voor gekozen in deze verordening geen voorschriften te geven over de te gebruiken indicatoren.

Dat is in de eerste plaats een taak voor de bevoegde gezagen, die daarmee in de praktijk al ruime

ervaring hebben.

 

Artikel 5

Dit artikel geeft een verankering aan de kwaliteitscriteria 2.1 en de opvolgers daarvan (zie ook de

toelichting bij artikel 1, waarin een begripsbepaling voor kwaliteitscriteria is opgenomen). Lid 1 is

opgenomen zodat het college van burgemeester en wethouders de rechtsopvolgers van de

kwaliteitscriteria 2.1 expliciet van toepassing moet verklaren. Het strekt ertoe te regelen dat van die

kwaliteitscriteria voor de uitvoering van VTH-taken in de praktijk gebruik gemaakt wordt. Het gaat

immers om criteria waaraan zorgvuldig en met grote deskundigheid is gewerkt door de betrokken

bevoegde gezagen. Van belang is dat deze criteria relevante input leveren voor de kwaliteit. Dat geeft

vanzelfsprekend geen garantie dat de doelen die door het college zijn gesteld op grond van artikel 3

ook zonder meer in alle gevallen worden gehaald. Het bereiken van deze doelen zal immers niet alleen

afhankelijk zijn van de goede verrichtingen van de uitvoerende organisaties. Van de naleving van de

kwaliteitscriteria zal daarom jaarlijks mededeling gedaan moeten worden aan de gemeenteraad. Het

gaat hier om een belangrijke inhoudelijke mededelingsplicht die kan worden meegenomen in bestaande

jaarlijkse rapportages, in de op grond van het Besluit omgevingsrecht op te stellen documenten.

 

Omgekeerd wil het evenmin zeggen dat, als de criteria (nog) niet in alle relevante taken worden

toegepast, dat de kwaliteit per definitie te wensen zal overlaten. In dit geval zal echter wel

gemotiveerd moeten worden waarom de criteria niet toegepast zijn of konden worden en hoe wel voor

de gestelde kwaliteit wordt gezorgd.

 

De kwaliteitscriteria 2.1 zijn derhalve een cruciaal richtsnoer waarvoor geldt: pas toe of leg uit,

“comply or explain”.

 

In Groningen is het mogelijk om de Groningse explainmodules toe te passen (zie toelichting bij artikel 1

en de Handreiking en explainmodules). In de provincie Groningen is ervoor gekozen deze

explainmodules in gezamenlijkheid op te pakken om te voorkomen dat iedereen op eigen wijze invulling

geeft aan de KC 2.1.

 

Deze explainmodules zijn een handreiking hoe een bepaald minimumniveau voor de kwaliteit van

vergunningverlening, toezicht en handhaving in Groningen kan worden bereikt. Dit mimi

 

Artikel 6

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening. Het is, gelet op de aard van de gestelde

regels, niet nodig om deze verordening in overgangsrecht te voorzien.