Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Weert

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Weert houdende regels omtrent de afvoer van hemel- en grondwater (Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWeert
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Weert houdende regels omtrent de afvoer van hemel- en grondwater (Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater)
CiteertitelVerordening op de afvoer van hemel- en grondwater
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 10.32a van de Wet milieubeheer
  2. artikel 154 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-10-2019nieuwe regeling

25-09-2019

gmb-2019-244088

DJ-795348

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Weert houdende regels omtrent de afvoer van hemel- en grondwater (Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater)

De raad van de gemeente Weert;

 

Gezien het voorstel van het college van 20 augustus 2019;

 

gelet op artikel 10.32a van de Wet milieubeheer;

 

overwegende dat in artikel 3.5 lid 1 van de Waterwet aan de gemeente zorgplichten zijn opgedragen voor een doelmatige inzameling van het afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen

 

overwegende dat artikel 10.32a van de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater;

 

overwegende dat het gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid het afvloeiende hemelwater en het grondwater in een bepaald gebied vanaf een vooraf te bepalen datum niet meer te doen afvloeien in een openbaar vuilwaterriool en in andere gebieden dit pas toe te staan na berging van 50 mm/m2 aangesloten verhard oppervlak;

 

dat het gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid het afvloeiend hemelwater en het grondwater van nieuw gebouwde en/of grootschalig verbouwde panden, vanaf inwerkingtreding van deze verordening, niet (meer) te doen afvloeien in het openbaar vuilwaterriool of gemengd riool, waarbij een voorbehoud kan worden gemaakt voor overloopvoorzieningen na berging van 50 mm/m² aangesloten verhard oppervlak;

 

dat het daarnaast gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid het afvloeiend hemelwater en het grondwater niet te doen afvloeien in het gemeentelijke drukrioolstelsel;

 

besluit vast te stellen de

 

Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • a)

    afkoppelen: het beëindigen van het aangesloten hebben van een voorziening voor de afvoer van hemelwater en vrijkomend grondwater op het openbaar riool, niet zijnde een openbaar hemelwaterstelsel of ontwateringsstelsel;

  • b)

    afvalwater: alle water waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen en dat is samengesteld uit een willekeurige combinatie van water dat uit woningen of uit industriële of commerciële gebouwen wordt geloosd, afstromend hemelwater en water dat onbedoeld in de riolering binnendringt;

  • c)

    bedrijfsafvalwater: afvalwater dat vrijkomt bij door de mens bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, dat geen huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater of grondwater is;

  • d)

    beheerder openbaar riool: het college van burgemeester en wethouders;

  • e)

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • f)

    drukriool: drukriool of drukriolering is het gedeelte van het openbaar riool van het type mechanische riool, bestemd voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater, exclusief hemelwater en grondwater, waarbij het transport plaatsvindt met overdruk;

  • g)

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

  • h)

    hemelwater: verzamelnaam voor water dat uit de hemel valt, zoals regen, sneeuw en hagel;

  • i)

    huishoudelijk afvalwater: afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden;

  • j)

    openbaar gemengd riool: het gedeelte van het openbaar riool dat bestemd is voor stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • k)

    openbaar hemelwaterstelsel: voorziening voor de inzameling en verdere verwerking van afvloeiend hemelwater, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • l)

    openbaar ontwateringsstelsel: voorziening voor de inzameling en verdere verwerking van grondwater, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • m)

    openbaar riool: samenhangend geheel van riolen en rioolputten en de bijbehorende voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • n)

    openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater, niet zijnde neerslag, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • o)

    overloopvoorziening: voorziening voor het uitlaten van een overschot aan regenwater na berging en infiltratie op particulier terrein;

  • p)

    stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Artikel 2 Lozingsverbod hemel- en grondwater

  • 2.1.

    Lozingsverbod hemelwater en grondwater op vrijverval riolering na gebiedsaanwijzing / plicht tot afkoppelen

  • 2.1.1

    De gemeenteraad is bevoegd een gebied aan te wijzen waarbinnen het verboden is afvloeiend hemelwater en grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Het college kan daartoe een voorstel aan de gemeenteraad ter vaststelling voorleggen.

  • 2.1.2.

    Het verbod als bedoeld in 2.1.1. geldt tevens voor het lozen van, middels een afscheidingsinstallatie of lokale zuivering, gezuiverd hemelwater of grondwater en de lozing van restanten uit ontijzeringsinstallaties, ten behoeve van het opwerken van grondwater, in het openbaar vuilwaterriool;

  • 2.1.3.

    De gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op de openbare weg.

  • 2.1.4.

    De gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op het gemeentelijke drukriool, waar een generiek verbod geldt.

  • 2.1.5.

    Bij het vaststellen van gebiedsaanwijzing houdt de beheerder van het openbare riool rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

  • 2.1.6.

    De gebiedsaanwijzing treedt in werking met ingang van de achtste dag na de dag waarop zij bekend is gemaakt.

  • 2.1.7.

    Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2.1.8.

    De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in 2.1.1, als van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater of grondwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2.1.9.

    Indien het afkoppelen en bergen van hemelwater niet op het eigen perceel mogelijk is, kan ontheffing worden verleend van de bergingsplicht onder voorwaarde van vergoeding van de kosten van realisatie van de berging door of namens de gemeente en het gescheiden aanbieden van de waterstromen op de erfgrens.

  • 2.2.

    Lozingsverbod hemelwater en grondwater op drukriolering / plicht tot afkoppelen

  • 2.2.1.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening is het verboden afvloeiend hemelwater en grondwater te lozen op het drukriool;

  • 2.2.2.

    Het verbod als bedoeld in 2.2.1. geldt tevens voor het lozen van, middels een afscheidingsinstallatie of lokale zuivering, gezuiverd hemelwater of grondwater en de lozing van restanten uit ontijzeringsinstallaties, ten behoeve van het opwerken van grondwater, op de drukriolering;

  • 2.2.3.

    Het verbod heeft eveneens betrekking op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer en de openbare weg.

  • 2.2.4.

    De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in 2.2.1, als van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater of grondwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 3 Strafbepaling

Overtreding van het krachtens artikel 2 bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 4 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening gesteld, zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na de dag waarop zij bekend is gemaakt.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 september 2019.

De griffier,

M.H.R.M. Wolfs-Corten

De voorzitter,

A.A.M.M. Heijmans

Toelichting op de verordening

 

Aanleiding en doel

We krijgen steeds vaker te maken met wateroverlast door extreme regenbuien. Voorbeelden zijn juli 2013, september 2014 en juni 2016. Dit waren zware buien met een intensiteit waar nooit rekening mee is gehouden bij het ontwerpen en aanleggen van het huidige rioolstelsel. Daarnaast zien we ook dat grotere gebieden zijn verhard waardoor meer water afstroomt naar de riolering. De grenzen van het rioolstelsel zijn hiermee bereikt. Daardoor leiden dergelijke buien op lagergelegen punten tot overlast.

In het kader van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en de hydraulische doorrekening van het gemeentelijk rioleringsstelsel in het Basis Rioleringsplan (BRP), zijn alle overlastlocaties geanalyseerd en hebben we een opgave inzake het voorbereiden en uitvoeren van verbetermaatregelen. In het GRP hanteren we het beleid om afvalwaterstromen te scheiden wanneer we de riolering gaan aanpakken.

Bij nieuwbouw leggen we daarom gescheiden rioolstelsels aan in de vorm van een hemelwaterstelsel voor de inzameling en transport van hemelwater en een vuilwaterstelsel voor de inzameling en transport van afvalwater

 

De extreme buien van de afgelopen jaren hebben laten zien dat het rioolstelsel niet altijd alle neerslag onder de grond kan afvoeren. We moeten daarom hemelwater zoveel mogelijk op de plek zelf verwerken, pas als dit niet lukt kan het worden afgevoerd. Burgers en bedrijven hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het hemelwater dat op eigen terrein valt, de gemeente voor het hemelwater op openbaar gebied.

 

Het doel dat we willen bereiken is om op een duurzame manier een minder belast rioolstelsel, minder overlast, alsmede een betere leefomgeving te creëren.

 

Algemeen

Met de inwerkingtreding van de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken per 1 januari 2008 is o.a. de Wet milieubeheer gewijzigd. In artikel 10.32a van de Wet milieubeheer staat dat gemeenteraden in het belang van de milieubescherming bij verordening regels kunnen stellen aan het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in de openbare vuilwaterriolering, maar ook in het openbare hemelwaterstelsel of openbare ontwateringsstelsel. Dit is een instrument om de gemeentelijke watertaken (zorgplichten) vorm te geven. De wet geeft een bevoegdheid. Dit betekent dat gemeenten niet verplicht zijn een verordening voor het lozen van hemel- en grondwater in de riolering te hebben.

Een gemeente legt haar rioleringsbeleid vast in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Hemel- en grondwaterlozingen in de riolering zijn geregeld in het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah), het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Over de riolering en de aansluiting van bouwwerken op de openbare riolering staan voorschriften in het Bouwbesluit 2012 (BB). De onderhavige verordening is aanvullend en komt niet in strijd met plichten die elders zijn vastgelegd. Bij strijdigheid gaat een hogere regeling – de “lozingsbesluiten” en het Bouwbesluit – voor.

 

Situatie I: Nieuwbouw in een bestaand bebouwd gebied waar een gebiedsaanwijzing geldt (art. 2 van deze verordening).

Op grond van de milieuregelgeving mogen particulieren en bedrijven afvloeiend hemelwater en overtollig grondwater in het oppervlaktewater, in de bodem of in een rioolstelsel lozen (zie art. 2 Blah, art. 3.2 en 3.4 Blbi en art. 3.2 en 3.3 Activiteitenbesluit). Voor nieuwbouw bestaat op grond van de bouwregelgeving niet de plicht – wel een mogelijkheid – om de afvoer van hemelwater aan te sluiten op de openbare riolering (art. 6.18, vijfde lid, onder b BB). Dit artikel bepaalt dat B&W een aansluitvoorschrift stellen voor een hemelwaterleiding als het hemelwater “in dat stelsel of riool mag worden gebracht”. Zodra op grond van deze verordening een aanwijzingsbesluit geldt met de bepaling dat het verboden is afvloeiend hemelwater te lozen in het openbare vuilwaterriool, is een dergelijke lozing niet meer toegestaan. De gemeente zal het aansluitvoorschrift dan weigeren. De wijze waarop het hemelwater wordt verwerkt, moet wel voldoen aan het doelvoorschrift van art. 6.15, eerste lid 1, BB: “het water moet zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kunnen worden afgevoerd”. Dit kan bijvoorbeeld door het water in het oppervlaktewater, de bodem of een eventueel openbaar hemelwaterstelsel te lozen.

 

Situatie II: Bestaande bouw is aangesloten op het openbare vuilwaterriool in een gebied waar een gebiedsaanwijzing geldt (art. 2 van deze verordening).

Voor de bestaande bouw geldt op grond van het Bouwbesluit enkel de verplichting dat afvloeiend hemelwater zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd (art. 6.15, eerste lid, BB). Een verbod als bedoeld in deze verordening om het afvloeiende hemelwater te lozen in een openbaar vuilwaterriool is hiermee niet in strijd. Het is immers mogelijk aan het doelvoorschrift van art. 6.15, eerste lid, BB te voldoen zonder het afvloeiende hemelwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. De perceeleigenaar kan het afvloeiende hemelwater bijvoorbeeld lozen in een watergang, in de bodem of in een eventueel aanwezig openbaar hemelwaterstelsel.

In de praktijk heet het beëindigen van hemel- en grondwaterlozingen in het openbare vuilwaterriool ook wel afkoppelen. Maar deze term is niet wettelijk gedefinieerd. De verordening sluit aan bij het woordgebruik van artikel 10.32a Wet milieubeheer: het beëindigen/verbieden van de lozing van afvloeiend hemelwater en grondwater in een openbaar vuilwaterriool.

 

Invoering van de Omgevingswet

Met de invoering van de Omgevingswet komt de wettelijke verplichting van een GRP te vervallen. De zorgplichten voor afval-, hemel- en grondwater blijven bestaan en komen dan terug in de omgevingsvisie, waarbij lokale regelgeving een plek krijgt in het omgevingsplan.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Bij de begripsomschrijvingen is waar mogelijk aangesloten bij de begrippen rondom afvalwater in de Wet milieubeheer en het Gegevens Woordenboek Stedelijk Water (GWSW) van de Stichting RIONED. In het GWSW zijn begripsomschrijvingen en definities ontleend aan de bestaande definities in de verschillende NEN-normen.

  • a)

    afkoppelen:

  • Onder afkoppelen van verhard oppervlak wordt verstaan het beëindigen van het aangesloten hebben van een voorziening voor de afvoer van hemelwater en/of vrijkomend grondwater op het openbaar riool, niet zijnde een openbaar hemelwaterstelsel of ontwateringsstelsel. Op deze manier wordt het rioolstelsel ontlast en wordt er minder afvalwater naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd.

  • b)

    afvalwater:

  • Onder afvalwater wordt verstaan alle water waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Afvalwater is samengesteld uit een willekeurige combinatie van water dat uit woningen of uit industriële of commerciële gebouwen wordt geloosd, afstromend hemelwater en (grond)water dat onbedoeld in de riolering binnendringt.

  • c)

    bedrijfsafvalwater:

  • Bedrijfsafvalwater is een soort afvalwater dat vrijkomt bij door de mens bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was of ondernomen bedrijvigheid. Huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater of grondwater maakt geen onderdeel uit van bedrijfsafvalwater.

  • d)

    beheerder openbaar riool:

  • De in artikel 2 genoemde beheerder van het openbare riool is het college van burgemeester en wethouders. B&W kunnen hun bevoegdheden op grond van deze verordening mandateren aan een uitvoeringsorganisatie.

  • e)

    bouwwerk:

  • Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Wet milieubeheer niet. Deze verordening sluit aan bij de in de jurisprudentie aanvaarde definitie: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”.

  • Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk: 1) constructie, 2) van enige omvang, 3) met de grond verbonden, 4) bedoeld om ter plaatse te functioneren, wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet. Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie vindt u in de toelichting op de Modelbouwverordening van de Standaardregelingen in de bouw (Sdu uitgevers bv, Den Haag).

  • f)

    drukriool:

  • Drukriolering is een vorm van mechanische riolering en is een systeem voor transport van vervuild huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater waarbij dit afvalwater met behulp van lucht onder overdruk in een enkele drukleiding of een netwerk van drukleidingen wordt gebracht. Dit geschiedt in een gemaal. Tot het drukrioleringsstelsel behoort tevens de vrijverval riolering op perceelniveau of enkele percelen die zijn aangesloten op dit gemaal.

  • Het punt van lozen is het punt waar het totale debiet van het drukrioleringssysteem terugkeert naar atmosferische druk en onder vrijverval af stroomt.

  • g)

    grondwater:

  • Grondwater is water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen. In het kader van deze verordening is met name het grondwater van belang waarvan de perceelhouder zich wil ontdoen.

  • h)

    hemelwater:

  • Hemelwater is een verzamelnaam voor water dat uit de hemel valt, zoals regen, sneeuw en hagel. In het kader van deze verordening is met name het naar de riolering afvloeiend hemelwater van belang.

  • i)

    huishoudelijk afvalwater:

  • Huishoudelijk afvalwater is afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden uit particuliere huishoudens en afkomstig is van keukens, toiletten, badkamers, wasmachines en dergelijke.

  • j)

    openbaar gemengd riool:

  • Het openbaar gemengd riool is het gedeelte van het openbaar riool dat bestemd is voor de afvoer en transport van stedelijk afvalwater. Het riool is in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast.

  • k)

    openbaar hemelwaterstelsel:

  • Een openbaar hemelwaterstelsel is een voorziening voor de inzameling en verdere verwerking of transport van afvloeiend hemelwater. Het riool is in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast en maakt onderdeel uit van het openbaar riool.

  • l)

    openbaar ontwateringsstelsel:

  • Het openbaar ontwateringsstelsel (drainagestelsel) is een voorziening voor de inzameling en verdere verwerking of transport van grondwater. Het riool is in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast en maakt onderdeel uit van het openbaar riool.

  • m)

    openbaar riool:

  • Het openbaar riool is een samenhangend geheel van riolen en rioolputten en de bijbehorende voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater. Het riool is in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast. Tot het openbaar riool behoort tevens de perceelsaansluiting vanaf het hoofdriool tot aan de erfgrens en de ontstoppingsvoorziening. Het openbaar riool bestaat uit een openbaar gemengd stelsel, openbaar vuilwaterstelsel, openbaar hemelwaterstelsel, openbaar ontwateringsstelsel en de drukriolering.

  • n)

    openbaar vuilwaterriool:

  • Het openbaar vuilwaterriool (droogweer afvoerriool) is een voorziening voor de inzameling en het transport van huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater. Het riool is in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast en maakt onderdeel uit van het openbaar riool.

  • o)

    overloopvoorziening:

  • Een overloopvoorziening is een voorziening voor het uitlaten van een overschot aan regenwater in geval van piekbuien na berging en infiltratie op particulier terrein.

  • p)

    stedelijk afvalwater:

  • Onder stedelijk afvalwater wordt verstaan huishoudelijk afvalwater of een willekeurig mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Een begripsbepaling voor open erf en terrein is niet opgenomen. Met het besluit tot gebiedsaanwijzing en de bijbehorende kaart heeft het college voldoende mogelijkheden om open erven en terreinen al dan niet onder de werking van het besluit en daarmee het lozingsverbod te brengen.

 

Artikel 2 Lozingsverbod hemel- en grondwater

Inleiding

Dit artikel biedt voor het gehele openbaar riool de mogelijkheid een eigenaar van een bouwwerk die niet uit vrije wil meewerkt aan de uitvoering van een rioleringsplan, te dwingen hemel- en grondwaterlozingen in het openbare vuilwaterriool te beëindigen. Een dergelijke verplichting voor bestaande bouwwerken is alleen mogelijk als een andere wijze van afvoeren of verwerken van hemel- en grondwater redelijk is. Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing moet de gemeente een afweging maken tussen de kosten van het beëindigen van de lozing en het treffen van voorzieningen die daarmee verband houden, in relatie tot de voordelen die zij hiervan verwacht (zoals het milieurendement en mogelijke reductie van wateroverlast) en de relatie met de ouderdom van het bouwwerk waarin of waaraan de voorzieningen worden getroffen. Ook moet zij deze afweging inzichtelijk maken.

Voor grondwater dat vrijkomt bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen of ontwateren, geldt een gelijke situatie. Ook hier kan het wenselijk zijn het water op een andere wijze af te voeren dan via het vuilwaterriool.

Het verbod geldt ook voor nieuwe lozingen. Bij nieuwbouw of bij veranderingen van de lozings-situatie mogen hemel- en grondwater niet in de openbare vuilwaterriolering terechtkomen.

 

Het artikel werkt pas nadat de gemeente een bepaalde kern, buurt, wijk of straat heeft aangewezen als gebied waarvoor het verbod gaat gelden. Dit is een apart besluit van de beheerder van het openbare riool (B&W). De beheerder kan hierin zijn eigen afweging maken. Meestal zal dit zijn na een renovatie, groot onderhoud of gehele vernieuwing van het rioolstelsel, waarbij hetzij een gescheiden rioolstelsel een gemengd stelsel vervangt, hetzij een mogelijkheid bestaat af te voeren

op een andere wijze. Maar het is ook mogelijk het lozingsverbod op te leggen zonder renovatie of aanleg van een gescheiden openbaar rioolstelsel, bijvoorbeeld in geval van wateroverlast door een beperkte capaciteit van de riolering.

Op grond van artikel 4.22 Wet milieubeheer moet de gemeenteraad een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vaststellen. Dit plan bevat beleid en normering voor het rioolstelsel in de gemeente en geeft aan wanneer vernieuwing en onderhoud plaatsvinden. In het GRP werkt de gemeente de zorgplichten voor afval-, hemel- en grondwater uit: wat verwacht de gemeente van burgers en bedrijven en wat mogen burgers en bedrijven van de gemeente verwachten? De basis voor het lozingsverbod – inclusief de afweging van de redelijkheid en de kosten – ligt in het GRP. Als het GRP geen beleidsvoornemen bevat over het beëindigen van hemel- en grondwaterlozingen in de openbare vuilwaterriolering, kan de gemeente artikel 2 van deze verordening niet toepassen.

 

Redelijkheid

Art. 10.32a, tweede lid Wet milieubeheer luidt: “Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruikgemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater of grondwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd”.

Dit betekent een beperking van de bevoegdheid om een lozingsverbod in te stellen en verplicht de gemeente de redelijkheid van het opleggen of althans het effectueren van dit verbod te motiveren. Het overwegen en motiveren van de redelijkheid doet de gemeente als zij het GRP opstelt. Daarnaast kan zij ontheffing verlenen voor gevallen waarin de plicht onredelijk uitwerkt.

 

Ontluchting

De ontluchting van het rioolstelsel verdient bijzondere aandacht. Vaak vindt ontluchting plaats via een bovendakse uitmonding. Het beëindigen van de hemelwaterlozing kan de ontluchting belemmeren of minder effectief maken. Als de gemeente kan voorzien dat door het lozingsverbod in het hoofdriool ontluchtingsproblemen ontstaan en er geen goede oplossing beschikbaar is dan wel deze onevenredig hoge kosten veroorzaakt, is de gebiedsaanwijzing niet mogelijk.

 

Lid 2.1.1

Dit lid bevat het verbod om afvloeiend hemelwater en grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Dit verbod geldt dus voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze binnen de gebiedsaanwijzing liggen en het desbetreffende besluit geen uitzondering bevat.

 

Een gebiedsaanwijzing is een besluit van algemene strekking. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt de beheerder van het openbare riool rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

 

Het lozingsverbod is niet beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook open erf of terrein. Het verbod betreft dus het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en onder meer via een dakgoot, regenpijp en afvoerbuis het openbare vuilwaterriool bereikt. Maar ook het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via onder meer goten, putten en afvoerbuis het openbare vuilwaterriool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht, is bijvoorbeeld een terras, oprit, parkeerterrein of laad- en losperron.

 

De gemeente kan in de gebiedsaanwijzing onderscheid maken in het lozen van hemelwater vanaf de voorkant (wegzijde) van het bouwwerk en vanaf de achterkant. Dit is een gevolg van het redelijkheidscriterium uit het tweede lid van art. 10.32a Wm. Het kan in bepaalde gevallen immers vrij lastig zijn om hemelwater dat aan de achterzijde van een bouwwerk afstroomt naar een openbaar hemelwaterstelsel aan de wegzijde te brengen. Dit zal meestal voor een hele straat of een rij woningen hetzelfde zijn.

 

Lid 2.1.2

Het verbod als bedoeld in 2.1.1. geldt tevens voor het lozen van, middels een afscheidingsinstallatie of lokale zuivering, gezuiverd hemelwater of grondwater en de lozing van restanten uit ontijzeringsinstallaties, ten behoeve van het opwerken van grondwater, in het openbaar vuilwaterriool.

 

Lid 2.1.3

De gemeente kan de openbare weg, waarin normaliter goten en putten voor de hemelwaterafvoer liggen, generiek uitsluiten van de gebiedsaanwijzing. De beheerder van het openbare riool is immers zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater dat op de openbare weg valt. Hij hoeft zichzelf geen lozingsverbod op te leggen. De beheerder beschrijft in het GRP hoe hij met dit hemelwater wil omgaan en handelt daar ook naar.

 

 

Lid 2.1.4

De gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op het gemeentelijke drukriool, waar een generiek verbod geldt. Voor de bepalingen ten aanzien van het gemeentelijk drukriool wordt verwezen naar 2.2 in deze verordening.

 

Lid 2.1.5

Dit lid legt een relatie met het gemeentelijk rioleringsplan. Dit plan bezit een wettelijke basis en is in elke gemeente aanwezig, omdat de Wet milieubeheer dit in artikel 4.22 verplicht stelt. Andere plannen met mogelijk ook beleidsvoornemens over de riolering hebben deze status niet, tenzij de gemeenteraad deze heeft vastgesteld als onderdeel van het gemeentelijk rioleringsplan.

 

Lid 2.1.6

Artikel 10.32a Wm geeft aan dat de verordening de termijn moet noemen waarbinnen de hemel- en/of grondwaterlozing moet zijn beëindigd. Hieraan is in dit lid voldaan. De nog in te vullen termijn moet voldoende ruimte laten voor de eventuele beroepsfase tegen de gebiedsaanwijzing en voor de eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen om de werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.

 

Lid 2.1.7

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure, afdeling 3.4 Awb, is van toepassing op de gebiedsaanwijzing. Hierdoor duurt de voorbereiding van een besluit iets langer. Daar staat tegenover dat de bezwaarschriftenfase na het nemen van het besluit vervalt. Aangezien een gebiedsaanwijzing een concretiserend besluit van algemene strekking is, moet de gemeente het besluit bekendmaken door kennisgeving in een huis-aan-huisblad (art. 3:42 lid 2 Awb).

 

Lid 2.1.8

Soms kan de gemeente behoefte hebben om een ontheffing van het verbod te geven. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod een bijzondere onbillijkheid met zich meebrengt die niet tot de normaal beoogde gevolgen van de verordening en gebiedsaanwijzing behoort. Enig nadeel is wel aanvaardbaar. De gemeente kan de ontheffing onder beperkingen verlenen. Zo kan de ontheffing bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op de achterzijde van een bouwwerk of alleen gedurende een bepaalde overgangsperiode. Verder kan de gemeente voorschriften aan een ontheffing verbinden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening.

 

Lid 2.1.9

In geval van ruimtegebrek, technische beperkingen of in geval het lozingsverbod een bijzondere onbillijkheid met zich mee brengt voor het afkoppelen en bergen van hemelwater op het eigen perceel, kan de gemeente ontheffing verlenen van de bergingsplicht. De berging zal dan door of namens de gemeente in het openbaar gebied worden gerealiseerd. Voorwaarde van deze ontheffing is dat de perceeleigenaar de waterstromen op de erfgrens gescheiden aanbiedt en een vergoeding van de kosten van realisatie van deze berging betaalt.

 

Lid 2.2.1

Met name in het buitengebied bevinden zich drukrioleringsstelsels. Het drukrioleringsstelsel is niet gedimensioneerd en daarmee ongeschikt om hemelwater en/of grondwater af te kunnen voeren. Deze afvalstromen kunnen de werking van het drukrioleringsstelsel verstoren met als mogelijke gevolgen capaciteitsproblemen in de pompgemalen, een toename van energiekosten en een toename van storingen. Middels deze verordening kan de gemeente bij bestaande bebouwing een verbod instellen voor het lozen van hemelwater en grondwater op drukrioleringsstelsels. In geval van nieuwbouw en de aanleg van riolering is in het GRP geregeld dat er geen hemelwater aangesloten mag worden op drukriolering buitengebied.

 

Lid 2.2.2

Het verbod als bedoeld in 2.2.1. geldt tevens voor het lozen van, middels een afscheidingsinstallatie of lokale zuivering, gezuiverd hemelwater of grondwater en de lozing van restanten uit ontijzeringsinstallaties, ten behoeve van het opwerken van grondwater, op de drukriolering.

 

Lid 2.2.3

Anders dan bij de vrijverval riolering in 2.1 geldt bij de drukriolering wel een algeheel verbod op het lozen in welke vorm dan ook van hemelwater en grondwater op de drukriolering.

 

Lid 2.2.4

Dit lid geeft de beheerder de mogelijkheid tot ontheffing, bedoeld in 2.2.1, als van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater of grondwater kan worden gevergd. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod een bijzondere onbillijkheid met zich meebrengt die niet tot de normaal beoogde gevolgen van de verordening behoort. Enig nadeel is wel aanvaardbaar. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

 

Artikel 3 Strafbepaling

De Wet milieubeheer kent geen strafbepaling voor overtreding van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a. Daarom bevat deze verordening een zelfstandige strafbepaling, gekoppeld aan de geldboetecategorieën van art. 23 Wetboek van Strafrecht. Gekozen is voor de geldboete van de tweede categorie als bedoeld in art. 23 Wetboek van Strafrecht. Momenteel bedraagt de geldboete van de tweede categorie maximaal € 4.150 (voor een rechtspersoon € 8.300) en wordt periodiek bijgesteld. Bij de handhaving van gemeentelijke verordeningen mag de gemeente altijd een last onder dwangsom en/of een last onder bestuursdwang opleggen. De last onder dwangsom komt voor dit type overtreding het eerst in aanmerking.

 

Artikel 4 Toezicht op de naleving

Artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft aan dat onder toezichthouder wordt verstaan: “een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift”. Een aangewezen toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb zijn deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college te beperken. In dit verband is ook artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat dat een toezichthouder bevoegd is van personen een identiteitsbewijs in te zien als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Het college wijst in de regel een gemeentelijke afdeling of dienst aan waarvan de ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van de verordening. Bovendien kan het college (in termen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: het bevoegd gezag) ambtenaren aanwijzen van andere afdelingen of diensten.

 

Aanwijzing en opsporingsbevoegdheid

Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, bepaalt onder meer dat: “met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd”. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar moeten zij voldoen aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid, en zijn beëdigd door de procureur-generaal.

 

Artikel 5 Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van de verordening is in beginsel acht dagen na de bekendmaking (artikel 142 van de Gemeentewet). De gemeenteraad kan in de verordening een ander tijdstip van inwerkingtreding vaststellen of B&W de bevoegdheid geven de inwerkingtreding van de verordening op een nader tijdstip te bepalen.

 

Artikel 6 Citeertitel

De tekst van artikel 10.32a Wet milieubeheer geeft de verordening geen naam. De naamgeving staat dus vrij. De naam waterverordening lijkt minder geschikt, omdat in sommige provincies een waterverordening – met geheel andere inhoud – bestaat. De naam Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater geeft het beste aan waarover de verordening gaat.

 

Overgangsrecht

Overgangsrecht is niet nodig, omdat niet eerder een dergelijk lozingsverbod voor afvloeiend hemelwater en grondwater bestond. In gemeenten waar dit wel het geval is, kunnen B&W hiermee rekening houden bij de gebiedsaanwijzing ingevolge art. 2 van deze verordening (= een besluit van algemene strekking). De gebiedsaanwijzing betreft dan niet die gebieden, bouwwerken, erven en terreinen waarvoor eerder een soortgelijke verplichting is gegeven.