Organisatie | IJsselstein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2017 |
Citeertitel | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-10-2019 | nieuwe regeling | 09-03-2017 | 407730 |
De raad van de gemeente IJsselstein;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 januari 2017;
gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;
besluit vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2017
In deze verordening wordt verstaan onder:
school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal on derwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend we tenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
Artikel 3. Vaststelling vergoeding voorzieningen
Voor voorzieningen bedoeld in artikel 2.a.1 en 2a.2. wordt de vergoeding vastgesteld op basis van de feitelijke kosten gerelateerd aan het Kwaliteitskader huisvesting onderwijs. Vanuit Total Cost of Ownership wordt gekeken naar de terugverdientijd van eventuele extra investeringen in duurzaamheid op basis van een aantoonbaar gerealiseerd exploitatievoordeel.
De vergoeding als bedoeld in artikel 3.1., 3.2. en 3.3. wordt gebaseerd op het plan en het gemeentelijk aanbestedingsbeleid, opgenomen in een bouwheerovereenkomst tussen het schoolbestuur en de gemeente met inachtneming van eventueel aanvullende afspraken over financiering van de extra investeringen in duurzaamheidsmaatregelen (TCO).
Hoofdstuk 2. Programma, overzicht en investeringsbedrag
Voor de schoolbesturen die het convenant IHP ondertekend hebben geldt dat de jaarlijkse procedure van aanvragen voor een huisvestingsvoorziening vervalt, met uitzondering van de aanvraag vergoeding gebruik van een sportveld vo. Voor huisvestingsvoorzieningen is het IHP en uitvoeringsprogramma leidend.
De criteria van deze verordening zijn van toepassing op de projecten en onderdelen van het IHP en het uitvoeringsprogramma. In het OOGO overleg met de schoolbesturen vindt zo nodig actualisatie van het IHP plaats en wordt de voortgang van het uitvoeringsplan IHP besproken. Voor projecten die voortvloeien uit het IHP gelden aparte besluitvormingstrajecten betreffende financiering, zodat de gemeenteraad controle blijft houden op de daadwerkelijke kosten van de te realiseren voorzieningen en de gevolgen daarvan voor de begroting.
Schoolbesturen, die geen convenant ondertekend hebben m.b.t. het IHP hebben het wettelijk recht een aanvraag voor een voorziening in te dienen. Hiervoor geldt de aanvraagprocedure zoals in deze verordening wordt omschreven. Bij toekenning van een dergelijke aanvraag zal de voorziening uiteindelijk deel uitmaken van een hiervoor noodzakelijk geactualiseerd IHP.
Een aanvraag van een voorziening buiten het IHP om kan ook wanneer als gevolg van een calamiteit een bestaande onderwijsvoorziening voor een langere periode geheel of gedeeltelijk niet meer kan worden ingezet voor het geven van onderwijs. Ook in deze situatie zal aanpassing van het IHP c.q. wijziging van het uitvoeringsplan noodzakelijk zijn.
Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Artikel 4. Geen aanvraag voor voorzieningen uitvoeringsprogramma IHP
Wanneer een voorziening is opgenomen in het door de raad vastgestelde meerjarig IHP hoeft door het bevoegd gezag geen aanvraag bij het college te worden ingediend. Door actualisering van het IHP kan de realisatie van de voorziening op een ander moment plaats vinden dan opgenomen in het meerjarig uitvoeringsprogramma.
Artikel 5. Aanvragen voorzieningen buiten uitvoeringsprogramma IHP
Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar waarin van het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.
2. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.
Artikel 6. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Artikel 7. Opgave ingediende aanvragen
Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 5 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen. Aanvragen, die wel in behandeling worden genomen worden door het college voor 15 mei besproken in het OOGO, omdat deze van invloed zijn op het IHP 2015-2030 en het uitvoeringsplan van een van de volgende jaren.
Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht
Artikel 9. Beslissing op aanvraag
M.b.t. aanvragen bedoeld onder Artikel 8.2.a. stelt het college het voorgenomen besluit aan de orde in het Op Overeenstemming Gericht Overleg om de schoolbesturen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze naar voren te brengen. Dit overleg vindt plaats, voordat het college het gewijzigde uitvoeringsprogramma IHP voor een van de volgende jaren vaststelt.
Wanneer het advies van de Onderwijsraad tot gevolg heeft dat het college het voorgenomen besluit inhoudelijk bijstelt nodigt het college de bevoegde gezagsorganen uit voor een nader overleg. Het college organiseert dit overleg binnen twee weken, nadat het college het advies van de Onderwijsraad naar de bevoegde gezagsorganen heeft gestuurd. Het college maakt van dit overleg een aanvulling op het verslag van het Op Overeenstemming Gericht Overleg.
Paragraaf 2.3 Vaststelling investeringsbedrag, programma en overzicht
Artikel 10. Uitvoeringsprograma IHP
Op basis van het IHP 2015-2030 wordt door het college voor een deelperiode van in elk geval 4 jaar een meerjarig uitvoeringsplan ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. Daarmee wordt het indicatieve investeringsbedrag bepaald voor het jaarlijks uit te voeren programma.
Artikel 11. Aan het uitvoeringsprogramma IHP toegeoegde voorzieningen
Voor toegekende aanvragen buiten het IHP geldt altijd, dat het uitvoeringsprogramma van het volgende jaar of een van de volgende jaren zal worden aangepast. Wanneer deze aanvragen betrekking hebben op een niet geprognosticeerde groei van het leerlingenaantal van de gezamenlijke scholen kan dit leiden tot toevoeging van een extra budget.
Artikel 12. Tijdstip vaststellen programma en overzicht
Wijzigingen van het bestaande uitvoeringsprogramma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.
Artikel 13. Bekendmaken besluiten vaststellen investeringsbedrag, programma en overzicht
Door de totstandkoming van het IHP 2015-2030 vervalt het jaarlijks vaststellen van het investeringsbedrag, programma en overzicht, uitgezonderd de vergoeding voor huur sportveld vo. Op basis van het IHP 2015-2030 wordt door het college voor een deelperiode van in elk geval 4 jaar een meerjarig uitvoeringsplan ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. Daarmee wordt het indicatieve investeringsbedrag bepaald voor het jaarlijks uit te voeren programma. Voor projecten die voortvloeien uit het IHP uitvoeringsprogramma gelden aparte besluitvormingstrajecten betreffende toekenning financiering.
Artikel 14. Overleg wijze van uitvoering
Op basis van de overeengekomen tijdplanning in het uitvoeringsprogramma IHP treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:
de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;
De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 4 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen 2 weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.
Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.
Artikel 15. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes
Nadat overeenstemming is bereikt als bedoeld in artikel 14, tweede lid, dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 14, eerste lid (Bouwheerovereenkomst). Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.
Het college beslist binnen 8 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling
daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 4 weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de
bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de
Artikel 16. Aanvang bekostiging
Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.
Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter
Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college.
Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit
Artikel 21. Uitvoeren beslissing
Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 14, 15,16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 15, tweede lid, eerste volzin, een termijn van 3 weken geldt.
Binnen 3 maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen 2 weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.
Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur
Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie
Artikel 22. Aanduiden omstandigheden
Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:
Artikel 23. Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte. Indien, met goedkeuring van de gemeente, vanwege multifunctioneel gebruik en gewenste flexibiliteit van het gebouw of anderszins er extra m2 zijn gerealiseerd, worden deze extra m2 buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de ruimtebehoefte van de school.
Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:
het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder
dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;
Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.
De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.
Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.
Artikel 28. Verzoek toestemming college
Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.
Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 29. Staat van onderhoud
Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.
Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Artikel 30. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik
Het college stelt jaarlijks voor 15 december voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal
onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs] in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt.
Artikel 31. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.
Artikel 32. Intrekken oude verordening
De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2015 wordt ingetrokken.
Artikel 33. Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking.
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente IJsselstein 2017.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente IJsselstein gehouden op 9 maart 2017.
Bijlage 1: Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen voor opname in het IHP 2015-2030
De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.
Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:
a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:
d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
A.2.1 Uitbreiding schoolgebouw
De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:
a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en
d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
A.2.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs met een speellokaal
De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:
medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter hemelsbreed onmogelijk is, en het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte.
A.3.3 Renovatie/levensduurverlenging van bestaande onderwijsvoorziening
a. Vanuit het streven naar duurzaamheid gaat renovatie/levensduurverlenging als alternatief voor nieuwbouw voor vervangende nieuwbouw als op basis van een NEN 2767 bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat door middel van groot onderhoud en aanpassing een levensduurverlenging van ten minste 20 jaar gerealiseerd kan worden.
b. Voor renovatie worden voor zover mogelijk dezelfde eisen gesteld als aan nieuwbouw.
c. Dat deel van de renovatie/levensduurverlenging, dat is aan te merken als technisch en bouwkundig onderhoud wordt vanuit Total Cost of Ownership geacht voor rekening te zijn van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ontvangt daarvoor de middelen via de lumpsumvergoeding.
d. Wanneer het bevoegd gezag het (groot) onderhoud een aantal jaren niet adequaat heeft uitgevoerd op basis van een meerjaren onderhoudsplanning kan het college de aanvraag renovatie/levensduurverlenging afwijzen of een hogere bijdrage vragen van het bevoegd gezag.
A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw
De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:
a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;
b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:
c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;
d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en
e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw
De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.
1. De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:
2. Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 2 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
3. Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen.
A.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair (en leer- en hulpmiddelen) in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair [en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Deel B – Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs
B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming De noodzaak van:
a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;
c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of
d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:
e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:
een school voor voortgezet onderwijs binnen 2 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare weg en veilige, en
een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.
De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:
voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.
B.4 Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs
De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is.
De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).
De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.
C. Prognose school voor basisonderwijs
De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:
D. Prognose speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs of voorgezet speciaal onderwijs
De prognose van een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs moet inzicht geven in:
E. Prognose school voor voortgezet onderwijs
De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in:
Bijlage III - Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte Deel A - Vaststellen capaciteit
De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
A.1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs
De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.
Voor een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal, bedoeld in bijlage I, onder A.3.2, aanwezig is, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht.
Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.
A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.
Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.
A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs
A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs
De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.
Deel B1 Vaststellen ruimtebehoefte Lesgebouwen
B.1.1 School voor basisonderwijs
De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
1. De toeslag wordt berekend met de formule:
T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:
B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs
De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
R = 250 + 7,35 * L, waarbij R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De ruimtebehoefte voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
R = V + f * L, waarbij R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor:
f = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) | ||
B.1.4 School voor voortgezet onderwijs
1. De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoefte model. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:
a. een leerlinggebonden component, en
2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.
3. De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden.
4. De ruimtebehoefte van een school voor voortgezet onderwijs is de som van:
a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;
b. de vaste voet per instelling;
c. als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter, en
d. als dit van toepassing is, een vaste voet voor een afdeling praktijkonderwijs.
5. De ruimtebehoefte van een school voor praktijkonderwijs is de som van:
a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen met de bijbehorende normoppervlakten, ende vaste voet voor praktijkonderwijs.
6. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoefte model kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.
Tabel 2.a Berekening leerling afhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
Legenda TLW theoretische leerweg GLW gemengde leerweg
LWOO leerwegondersteunend onderwijs BLW beroepsgerichte leerweg
Tabel 2.b Berekening vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
Legenda BLW beroepsgerichte leerweg
B.2 Lokalen bewegingsonderwijs
1. De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:
a. Voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;
b. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, op 2,25 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en
c. als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.
2. Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoefte model is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen x 32 x vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) + 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) + 322.
Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs
Legenda TLW theoretische leerweg
LWOO leerwegondersteunend onderwijs
Deel C Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte
C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.
C.1.1 Nieuwbouw of vervangende nieuwbouw
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.
C.1.2 Overig voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
1. Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:
1°. 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;
2°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs;
3°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs;
school voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.
2. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoelt in het eerste lid, 90 vierkante meter.
C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil:
C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van een goedgekeurde voorziening:
voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.
C.4 Lokalen bewegingsonderwijs
1. De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:
voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor peciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en
2. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassen van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.
3. De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.
4. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.
5. De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen
Voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.
Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.
Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen
E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen
De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.
E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen
E.2.1 (Speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs
De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.
Bijlage IV - Vergoeding bouwkosten, terreinen en eerste inrichting
Aangevraagde voorzieningen kunnen betrekking hebben op:
b. bouwkosten bij uitbreiding,
c. bouwkosten bij herstel constructiefouten
d. bouwkosten renovatie ( levensduurverlenging) bestaande gebouwen,
f. verplaatsen tijdelijke huisvesting
g. beschikbaar stellen terrein
h. vergoeding eerste inrichting.
I. vergoeding huur sporterrein
F.1.a Indexering nieuwbouw en uitbreiding
Voor de normbedragen van het kwaliteitskader geldt de jaarlijkse prijsaanpassing op basis van de actuele prijsontwikkelingen door het onafhankelijke kennisinstituut voor bouw(kosten) BDB.
F.1.b Indexering eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW
F.2.a Bouwkosten bij nieuwbouw
De uiteindelijke vergoeding wordt conform artikel 3 lid 1 vastgesteld op basis van de feitelijke kosten. Als richtbedragen wordt gebruik gemaakt van de referentiekosten die onderdeel zijn van het kwaliteitskader onderwijs huisvesting . Jaarlijks worden op basis van het kwaliteitskader de referentiekosten vastgesteld van nieuwbouw van basisscholen en van scholen voortgezet onderwijs.
De referentiekosten die als richtlijn gelden zijn gebaseerd op de minimale wettelijke en functionele eisen voor onderwijsgebouwen. In specifieke situaties kunnen aanvullende voorzieningen benodigd zijn. Ook kan er voor gekozen worden om extra maatregelen (niet wettelijk verplicht) op het gebied van duurzaamheid, binnenklimaat en flexibiliteit op basis van het kwaliteitskader (de kwaliteitsthema’s) financieel te vertalen. Een voorwaarde hierbij is dat schoolbesturen hier aan mee betalen in het kader van Total Cost of Ownership.
Aan de referentiekosten kunnen geen rechten ontleend worden.
Tabel a. Referentie bedragen kwaliteitskader inclusief BTW (actualisatie 2016)
* In het kwaliteitskader wordt beschreven welke kostensoorten en worden gerekend tot de stichtingskosten.
De bedragen zijn richtbedragen op basis van een ‘gemiddeld’ schoolgebouw. Project specifieke omstandigheden kunnen er voor zorgen dat deze gegevens afwijken van de werkelijke situatie. Dit kan een reden zijn voor andere keuzes.
Per project kunnen met de bevoegde gezagen maatwerkafspraken worden gemaakt m.b.t. een bijdrage vanuit de scholen gerelateerd aan het exploitatievoordeel als gevolg van investeringen in duurzaamheid. Deze afspraken zijn in ieder geval aan de orde indien geïnvesteerd wordt in een kwaliteitsniveau dat hoger is dan de wettelijke minimale normen op grond van het vigerende bouwbesluit. De bijdrage van de scholen is altijd gebaseerd op een aantoonbaar exploitatievoordeel c.q. op een lagere verplichting op groot onderhoud. Indien schoolbesturen naar de mening van de gemeente onvoldoende mee werken aan afspraken wordt de vergoeding gerelateerd aan de wettelijke eisen of het wettelijk niveau gerealiseerd. Afspraken in het kader van TCO zijn altijd maatwerk per project.
F.2.c Bouwkosten bij uitbreiding
Bij uitbreiding gelden dezelfde criteria als omschreven in de artikelen F.1.a. en F.2.a.
F.2.d Bouwkosten bij herstel constructiefouten
Bij herstel constructiefouten wordt uitgegaan van de daadwerkelijke kosten om de huisvesting weer te laten voldoen aan de te stellen eisen in het actuele bouwbesluit.
F.2.e Bouwkosten renovatie (levensduurverlenging) bestaande gebouwen
Het begrip renovatie is niet in de wet omschreven. In de lumpsumvergoeding ontvangen scholen een bedrag per leerling, te vertalen in m2 BVO, voor groot onderhoud. Groot onderhoud is bedoeld om de kwaliteit van het schoolgebouw over de gehele afschrijvingsperiode op een voldoende niveau te houden. Wanneer met de beschikbare middelen uit de lumpsumvergoeding handhaving van het kwaliteitsniveau niet meer mogelijk is zal moeten worden vastgesteld op grond van een NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage of in plaats van vervangende nieuwbouw een levensduurverlenging van minimaal 20 jaar mogelijk is. Voor zover haalbaar en financieel verantwoord gelden dezelfde eisen als bij nieuwbouw, maar het minimale kwaliteitsniveau is gebaseerd op het dan actuele bouwbesluit. De vergoeding wordt conform artikel 3 lid 1 vastgesteld op basis van de feitelijke kosten. Op basis van Total Cost of Ownership wordt in deze situatie een bijdrage van de school met het bevoegd gezag overeen gekomen gebaseerd op de middelen, die het bevoegd gezag ontvangt voor (groot) onderhoud via de lumpsumfinanciering.
G.1 Aanvraag voorziening tijdelijke huisvesting
Voorzieningen tijdelijke huisvesting zijn noodzakelijk als i.v.m. vervangende nieuwbouw of renovatie/levensduurverlenging van bestaande gebouwen tijdelijk onvoldoende huisvestingscapaciteit beschikbaar is om leerlingen van een school te kunnen huisvesten. Een capaciteitstekort kan zich ook voordoen als het rijk op de gemeente bijvoorbeeld een beroep doet om in het kader van opvang asielzoekers op korte termijn ook een onderwijsvoorziening beschikbaar te stellen.
Het IHP 2015-2030 is bedoeld om op portefeuilleniveau een goed zicht te houden op de kwaliteit en kwantiteit van de beschikbare onderwijsgebouwen en overige maatschappelijke voorzieningen om tijdig en adequaat te kunnen reageren op situaties, zoals hiervoor omschreven. De aanschaf of huur van tijdelijke gebouwen om acute huisvestingsproblemen op te lossen moet tot een minimum beperkt blijven
Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten. Bij tijdelijke huisvesting kan het college aan het bevoegd gezag een bijdrage vragen in de kosten groot onderhoud, wanneer dat van toepassing is.
G.2 Verplaatsing tijdelijke huisvesting
In geval van huur worden de huurkosten vergoed. Bij verplaatsing van tijdelijke huisvesting worden de daadwerkelijke kosten vergoed. Afhankelijk van de situatie kan, zoals ook in artikel F.2.e. omschreven een bijdrage van het bevoegd gezag worden gevraagd voor noodzakelijk groot onderhoud om de tijdelijke huisvesting op het vereiste kwaliteitsniveau te brengen om als onderwijsvoorziening te kunnen inzetten.
G.3Beschikbaar stellen terrein
De gemeente moet de grond bouw- en woonrijp opleveren. Dit betekent dat alle kosten die verband houden met het bouw- en woonrijp maken (aankoop, aanleggen riolering, schoongrond verklaring, bestrating et cetera) voor rekening van de gemeente komen. De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D. Het juridisch eigendom van het terrein wordt door de gemeente en overgedragen aan bevoegd gezag.
H.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair
Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van
de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende
investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Voor elke volgende m2 bvo € 133,98
H.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op
basis van de volgende bedragen:
Naast het startbedrag voor elke volgende m2 bvo € 138,61
H.1.4 Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaaldop basis van de volgende bedragen:
H.1.5Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een
speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal
onderwijs bedraagt € 7.415,30.
H.1.6 School voor voortgezet onderwijs
De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is
gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende
nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter
vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat
als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd.
De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil
tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis
van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de
vergoeding per ruimtetype wordt bepaaldop basis van de volgende bedragen:
H.1.7 Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor
een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend
als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet
I.1 Lokalen bewegingsonderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair
voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale
school voor basisonderwijs bedraagt € 51.310,54.
I.1.2 School voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair
voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of
voor voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende
I.1.3 School voor voortgezet onderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
J. Medegebruik/ huur van een niet-eigen voorziening
Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook
bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door
a. medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of
b. huur van een gebouw van een commerciële exploitant.
K. Herstel en vervanging in verband met schade
Indien er sprake is van herstel van schade aan onderwijsleerpakket, leer- en
hulpmiddelen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden als bedoeld in
artikel 4, tweede lid worden de feitelijke kosten vergoed.
1. Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 20,94 per klokuur.
2. Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.
Bijlage V - Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening
Door de totstandkoming van het IHP 2015-2030 en het daarbij gesloten convenant tussen de gemeente en bevoegde gezagen geldt voor de prioritering van de huisvestingsaanvragen de in het IHP opgenomen volgorde en het daarmee samenhangende uitvoeringsprogramma, dat voor een periode van in elk geval 4 jaar wordt vastgesteld. Het IHP is dynamisch, wat inhoudt dat wijziging van omstandigheden het noodzakelijk kunnen maken dat het IHP wordt aangepast. Wettelijk gezien bestaat de mogelijkheid dat een aanvraag wordt ingediend voor een voorziening door een niet bij het IHP betrokken bevoegd gezag. Dat kan de oprichting van een nieuwe school betreffen, maar ook een verplaatsing van een bestaande school vanuit een andere gemeente. In beide gevallen is plaatsing op het Plan van Scholen noodzakelijk en dient de wettelijke procedure gevolgd te worden. Wanneer de procedure leidt tot een wettelijke verplichting van de gemeente om passende huisvesting aan te bieden aan het betreffende bevoegd gezag dan zal in het Op Overeenstemming Gericht Overleg met alle bevoegde gezagsorganen aanpassing van het bestaande IHP 2015-2030 aan de orde moeten worden gesteld. Dit overleg zal in een eerdere fase van de procedure al zijn gestart bij de aanvraag van het betreffende bevoegd gezag voor plaatsing op het Plan van Scholen. Feitelijk gezien gaat het dan niet om een andere prioritering, maar om een geactualiseerd IHP 2015-2030 en mogelijk een tussentijdse aanpassing van het voor die periode vastgestelde uitvoeringsplan.
Een aanpassing van het IHP 2015-2030 kan ook van toepassing zijn in het geval van plaatsing van asielzoekers in het voedingsgebied van de gemeente en er tevens aan de bevoegde gezagen gevraagd wordt een onderwijsvoorziening te realiseren. Tegenover deze niet ingeplande groei van het aantal leerlingen staan ook extra inkomsten van zowel de gemeente als de bevoegde gezagen om de extra kosten van huisvesting te dekken. In een dergelijke situatie zal er geen of nauwelijks invloed zijn op de prioritering van gevraagde voorzieningen in het uitvoeringsplan IHP voor de betreffende periode, hooguit een aanpassing van de eerder berekende capaciteit.
1.1. Uitzonderingen, aanvragen buiten IHP om die wel op Programma of overzicht geplaats worden
Herstel van constructiefouten. Voor de omschrijving van het begrip ‘constructiefouten’ is aangesloten bij een ‘definitie’ die in het verleden door middel van jurisprudentie tot stand is gekomen. Als een constructiefout de voortgang van het onderwijs belemmert kan voor het herstel van de constructiefout de spoedprocedure (artikel 19 e.v.) worden gevolgd. Is er geen sprake van een bedreiging voor de voortgang van het onderwijs, dan kan het herstel worden aangevraagd op grond van de procedure, zoals omschreven in Artikel 6. Dit betekent dat een constructiefout dan wordt opgenomen op het programma of overzicht, afhankelijk van het feit of deze voorziening past binnen het door het college vastgestelde bekostigingsplafond.
1.1.2. Herstel in verband met schade
In de onderwijswetten is als voorziening huisvesting onderwijs het begrip ‘bijzondere omstandigheden’ opgenomen. Dit begrip is in de verordening niet verder uitgewerkt, omdat ‘bijzondere’ omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven. Voor het bekostigen van ‘herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw’ geldt de aanvraagprocedure van het programma, of de aanvraagprocedure in het kader van spoedeisendheid (de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd door bijv. schade door inbraak of brand). Het college kan zich voor deze zaken verzekeren. Heeft het college geen verzekering afgesloten, dan is sprake van ‘eigen risico’ voor het college.
1.1.3.Huur van een sportterrein
Deze voorziening is noodzakelijk als in de gemeente een school voor voortgezet onderwijs is gevestigd. Onder de voorwaarden genoemd in bijlage I, deel B, onder B.4 en bijlage IV, onder F kan een schoolbestuur in het voortgezet onderwijs aanspraak maken op een vergoeding voor het huren van een sportterrein voor buitensportactiviteiten. Voorwaarde is dat het schoolbestuur niet beschikt over een eigen sportterrein en geen gebruik kan maken van een met gemeentelijke middelen gerealiseerd sportterrein.