Organisatie | Capelle aan den IJssel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Levensloopreglement gemeente Capelle aan den IJssel |
Citeertitel | Levensloopreglement gemeente Capelle aan den IJssel |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | personeel en organisatie |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-06-2007 | 01-05-2007 | nieuwe regeling | 01-05-2007 BUC 2007, nr. 23 en IJsselpost, 22-10-2008 | onbekend |
In deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 2 Doel van de regeling
De levensloopregeling heeft ten doel het treffen van een voorziening in geld, uitsluitend ten behoeve van het opnemen van een periode van extra verlof.
Ieder medewerker die in dienst is bij de werkgever, als genoemd in artikel 1, heeft het recht deel te nemen aan de levensloopregeling.
De deelname aan de levensloopregeling vangt aan door invulling en ondertekening door deelnemer van het aanmeldingsformulier (bijlage 1). De deelnemer verklaart zich door ondertekening van het aanmeldingsformulier akkoord met de bepalingen van deze regeling. De werkgever willigt het verzoek in uiterlijk met ingang van de aanvang van de derde kalendermaand na de indiening ervan. De medewerker wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
De deelname aan de levensloopregeling eindigt:
Artikel 4 Opbouw verlofaanspraak
4.1 Levenslooprekening en/of levensloopverzekering
De werkgever stort het op verzoek van de medewerker ter zake van een levensloopregeling ingehouden salaris op de door de medewerker geopende levenslooprekening of de gesloten levensloopverzekering.
De medewerker geeft schriftelijk kennis (bijlage 1) aan de werkgever van de hoogte van het per kalenderjaar in het kader van de levensloopregeling in te houden salaris.
De inhouding per kalenderjaar ingevolge de levensloopregeling bedraagt:
De totale aanspraak aan het einde van het lopende kalenderjaar mag - ten gevolge van de in dat kalenderjaar opgebouwde aanspraken - een periode van fulltime verlof tegen 100% van het laatstgenoten salaris van 2,1 jaar (de zogenoemde 210%-toets) niet te boven gaan.
Op grond van het overgangsrecht geldt de maximering van 12% per jaar niet voor medewerkers die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar, maar nog niet de leeftijd van 56 jaar hadden bereikt.
De 210%-toets geldt evenwel ook voor hen overkort.
4.2.1.2.2 Wijziging in de aanstelling
Voor de toetsing aan de begrenzing van 12% en de 210%-toets mag in twee situaties een salarisverlaging in de periode die aanvangt tien jaren direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, buiten beschouwing blijven, te weten:
Op grond van het overgangsrecht geldt voor medewerkers die met toepassing van artikel 32, lid 4 Pensioen- en Spaarfondsenwet prepensioenafspraken afkopen en deze afkoop aanwenden voor het opbouwen van een voorziening ingevolge de levensloopregeling, de maximering van 12% per jaar niet.
De 210%-toets geldt ook voor hen echter onverkort.
4.2.1.2.4Overdracht 'oude aanspraken' naar werkgever
Bij aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking worden de aanspraken ingevolge een levensloopregeling die door de medewerker zijn opgebouwd bij een gewezen inhoudingsplichtige, geacht te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige bij wie de medewerker in dienst treedt. Hierop bestaan twee uitzonderingen,
De deelnemer kan - behoudens in geval van de onder 2. genoemde situatie - bij indiensttreding de aanspraken die hij/zij ingevolge een levensloopregeling en/of een verlofspaarregeling heeft opgebouwd bij een vorige werkgever, ook feitelijk inbrengen in de levensloopregeling van de werkgever.
Op het levenslooptegoed gekweekte inkomsten en daarmee behaalde rendementen leiden niet tot de constatering dat de levensloopregeling niet meer als zodanig kwalificeert.
4.2.1.4Overschrijding maximale opbouw
Indien er in enig kalenderjaar een hoger bedrag wordt ingehouden dan op grond van het bepaalde in 4.2.1.1 toegestaan is, kan deze inhouding zonder gevolgen voor de levensloopregeling in hetzelfde kalenderjaar door de instelling worden teruggestort aan de werkgever, zulks op voorwaarde dat de werkgever deze terugstorting als salaris uitkeert aan de deelnemer.
4.3.1Uit brutosalaris en/of door bijdrage van de werkgever
Het opbouwen van een verlofaanspraak vindt plaats door inhouding op het (bruto)salaris van de deelnemer, voor zover dat uitgaat boven het minimumsalaris, en/of door een bijdrage van de werkgever (zie 4.4), waarbij het ingehouden salaris en/of de bijdrage van de werkgever wordt aangewend voor het treffen van een voorziening voor een periode van extra verlof.
Naast het inzetten van brutosalaris kunnen ook de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering worden ingezet als inleg in het kader van de levensloopregeling.
Het is niet toegestaan de levenslooprekening of de levensloopverzekering of het levenslooprecht van deelneming op een andere wijze te vullen dan door middel van inhouding op het salaris, de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen.
4.3.2Vakantiedagen, overwerkuren et cetera
Het is niet mogelijk om een voorziening in tijd op te bouwen. De medewerker kan daarentegen wel de werkgever verzoeken de waarde van zijn bovenwettelijke vakantiedagen dan wel overuren om te zetten in salaris in geld en dat bedrag in de levensloopregeling te storten, met inachtneming van de beperkingen zoals opgenomen in artikel 4.2.1.1.
De medewerker die geboren is na 3 december 1949, met uitzondering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 400,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.
De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan medewerkers die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering (FPU) zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van de CAR/UWO.
In afwijking van het bovenstaande is de levensloopbijdrage 2,5% indien en voor zolang hoofdstuk 9a van de CAR/UWO op de medewerker van toepassing is.
De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand juli betaald.
Bij indiensttreding na 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de medewerker naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage op. Bij ontslag van een medewerker vindt betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de medewerker werkzaam is geweest.
De levensloopbijdrage behoort tot het percentage van het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g, van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
De deelnemer kan slechts één keer per kalenderjaar een (wijzigings)verzoek (bijlage 4) met betrekking tot het in te houden bedrag doen. De deelnemer heeft echter wel te allen tijde de mogelijkheid om de werkgever te verzoeken de inhoudingen en stortingen te beëindigen.
Het verzoek tot het opnemen van verlof op grond van de levensloopregeling - behoudens voor zover het verlofrechten op grond van de WAZ betreffen - dient te worden gedaan ten minste drie maanden voor beoogde ingangsdatum van de verlofperiode.
Voor het aanvragen van het verlof dient de deelnemer de volgende formulieren in te vullen:
Als werkgever akkoord gaat met het opnemen van het gevraagde verlof, ontvangt de deelnemer een door werkgever voor akkoord ondertekende aanvraag retour.
Voor het opnemen van verlof op grond van deze regeling is toestemming van werkgever vereist, behoudens voor zover het verlofrechten op grond van de WAZ betreft.
Werkgever zal bij de te maken afweging om toestemming te verlenen alle relevante feiten en omstandigheden betrekken, zoals onder andere de reden van het verlof, de aard van de functie van de deelnemer, de personele bezetting op de afdeling waar de deelnemer werkzaam is, persoonlijke omstandigheden van de deelnemer, de duur van het dienstverband, de lengte en de omvang van het aangevraagde verlof en de volgorde van binnenkomst van eventuele andere aanvragen.
Indien de werkgever een verzoek weigert, treden partijen alsdan in overleg over de datum waarop en voorwaarden waaronder opname van verlof eventueel wel mogelijk is.
Deelnemer dient - behoudens voor zover het verlofrechten op grond van de WAZ betreft - minimaal één jaar in dienst bij werkgever te zijn, alvorens verlof in het kader van de levensloopspaarregeling op te kunnen nemen.
Werkgever verleent - behoudens voor zover het verlofrechten op grond van de WAZ betreffen en/of de aanvraag ziet op verlof voorafgaande aan pensionering - geen toestemming voor verlof gedurende een periode korter dan één maand(en) of langer dan 18 maanden.
Wanneer de aanvraag ziet op verlof voorafgaande aan pensionering, verleent werkgever geen toestemming voor verlof gedurende een periode langer dan 3 jaar.
5.3 Deblokkering levenslooprekening dan wel levensloopverzekering
De levenslooprekening dan wel levensloopverzekering kan worden gedeblokkeerd ten behoeve van het salaris gedurende een verlofperiode.
Werkgever en deelnemer dienen tezamen aan de instelling waar de levenslooprekening/-verzekering/-recht van deelneming is ondergebracht toestemming te verlenen om het levenslooptegoed over te maken naar werkgever ter betaling van het salaris gedurende de verlofperiode. Werkgever en deelnemer zullen hiertoe beiden het deblokkeringsverzoek (bijlage 3) ondertekenen. Werkgever doet vervolgens dit verzoek aan de instelling toekomen.
5.4Salarisbetaling tijdens verlof
Tijdens de verlofperiode mag niet meer salaris worden genoten dan het salaris dat werd genoten op het moment direct voorafgaande aan de periode van verlof. Indien naast de opname van het levenslooptegoed, gedurende de verlofperiode ook van de werkgever salaris wordt genoten, dienen beide bedragen tezamen worden geteld.
De deelnemer heeft in het kalenderjaar waarin hij beschikt over het levenslooptegoed ten behoeve van het salaris gedurende verlofperiode, recht op de levensloopverlofkorting. Deze levensloopverlofkorting zal door de werkgever in de salarisadministratie worden verwerkt. Deze korting bedraagt ten hoogste € 188,-- per kalenderjaar (niveau 2007) waarin een voorziening in geld in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd. Hierop worden bedragen aan levensloopverlofkorting die de deelnemer in voorafgaande kalenderjaren reeds heeft genoten, in mindering gebracht.
5.5Arbeidsvoorwaarden tijdens verlof
Tijdens de dagen dan wel uren dat de medewerker levensloopverlof opneemt, bouwt hij geen vakantiedagen op en heeft hij geen recht op vakantietoeslag, levensloopbijdrage van de werkgever en eindejaarsuitkering.
Bij een verlofperiode van langer dan één maand heeft de medewerker, na ommekomst van deze maand, geen recht meer op onder meer de volgende secundaire arbeidsvoorwaarden:
Voor het vaststellen van het recht op uitbetaling van een ambtsjubileumgratificatie, wordt geen rekening gehouden met een in het kader van de levensloopregeling opgenomen verlofperiode van één jaar of langer.
Bij verlof dat langer duurt dan drie maanden betaalt de deelnemer zelf de pensioenpremies (dus zowel het werkgevers- als het werknemersdeel).
Voor deelnemers die langer dan één maand voor minder dan de overeengekomen arbeidsduur levensloopverlof wensen op te nemen, gelden tijdens het levensloopverlof met betrekking tot de secundaire arbeidsvoorwaarden dezelfde voorwaarden als voor medewerkers die parttime werken.
5.6Ziekte of arbeidsongeschiktheid tijdens verlof
Indien de deelnemer gedurende zijn met levensloop gefinancierd verlof (langdurig) ziek wordt, bestaat voor de werkgever geen salarisdoorbetalingsverplichting in de zin het Burgerlijk Wetboek. Betaling van het levenslooptegoed zal wel worden gecontinueerd.
5.7Voortijdige beëindiging verlof
Indien deelnemer voortijdig zijn verlof wenst te beëindigen, kan dit slechts na overleg met en instemming van werkgever.
Uitgangspunt is dat deelnemer na het verlof terugkeert in zijn eigen functie. Deelnemer dient zich er echter van bewust te zijn dat er zich gedurende zijn verlof tussentijdse wijzigingen in de organisatie van werkgever kunnen voordoen die tot gevolg hebben dat de door hem voor aanvang van het verlof vervulde functie niet langer bestaat.
Artikel 6 Overige bestemmingsmogelijkheden
De aanspraak ingevolge de levensloopregeling kan, onder de voorwaarde dat de pensioenregeling na de omzetting nog binnen de door de wet gestelde begrenzingen blijft, worden omgezet in een aanspraak ingevolge de pensioenregeling van het ABP.
6.2Opname bij ingang ouderdomspensioen
De aanspraak ingevolge de levensloopregeling wordt op de dag waarop de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt of – als dit eerder is – op de dag voorafgaand aan het ingaan van het ouderdomspensioen, aangemerkt als salaris uit vroegere dienstbetrekking van de deelnemer.
Het ouderdomspensioen wordt in dit verband geacht niet te zijn ingegaan en het geval slechts sprake is van een deeltijdpensioen.
In geval van overlijden van de deelnemer wordt de tegenwaarde van de aanspraak ter beschikking gesteld aan de erfgenamen van de deelnemer.
De betaling wordt in dat geval aangemerkt als salaris uit tegenwoordige dienstbetrekking bij de medewerker of als salaris uit vroegere dienstbetrekking van een ander bij de erfgename(n). Dit ter keuze van de erfgename(n).
Bij beëindiging van het dienstverband mag de aanspraak ingevolge de levensloopregeling worden afgekocht. De uitkering ineens wordt in dat geval aangemerkt als salaris uit vroegere dienstbetrekking.
De deelnemer kan er ook voor kiezen de aanspraak ingevolge de levensloopregeling in te brengen in een levensloopregeling bij zijn nieuwe werkgever.
De deelnemer kan er tot slot voor kiezen het levenslooptegoed bij de instelling te laten staan.
Indien het bedrag dat de deelnemer ten behoeve van de salarisbetaling gedurende de verlofperiode opneemt, hoger is dan het aanwezige tegoed, kan het negatieve saldo - met uitzonderring van de verschuldigde rente - via een inhouding op het salaris worden aangevuld.
De aanvulling wordt in dit kader aangemerkt als het opbouwen van een voorziening in het kader
van een levensloopregeling. Hierbij dienen derhalve ook de grenzen als bedoeld in hoofdstuk 4.2 in acht te worden genomen.
Artikel 7 Verplichtingen medewerker bij deelname
De deelnemer is verplicht om elk kalenderjaar een schriftelijke verklaring af te geven waarin hij verklaart dat hij in het lopende kalenderjaar, noch bij werkgever noch bij een andere werkgever, salaris spaart ingevolge een spaarloonregeling.
7.2Elders opgebouwde aanspraken
De deelnemer is verplicht bij aanvang van de deelname een schriftelijke verklaring af te geven waarin hij verklaart of hij bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen aanspraken ingevolge een levensloopregeling heeft opgebouwd, die geacht worden te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige.
Indien dit het geval is, dient de deelnemer als hij er voor kiest om de bij de gewezen inhoudingsplichtige(n) opgebouwde aanspraken niet onder te brengen bij de instelling waar ook in de nieuwe dienstbetrekking opbouw plaatsvindt, de instelling waar de opbouw bij de gewezen inhoudingsplichtige(n) plaatsvond te informeren over de wijziging van inhoudingsplichtige en deze te verzoeken de huidige inhoudingsplichtige jaarlijks te informeren over de actuele waarde van de levensloopregeling dan wel de levensloopverzekering dan wel het levenslooprecht van deelneming.
Deelnemer is verplicht om werkgever de contactgegevens van hemzelf en/of van die personen die met hem tijdens het verlof in contact kunnen komen, achter te laten bij werkgever, als ook wijzigingen van deze gegevens tijdens het verlof door te geven.
7.4Afkoop, vervreemding, prijsgeven, formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid
De deelnemer mag de aanspraken ingevolge de levensloopregeling niet afkopen, vervreemden, prijsgeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid laten worden.
Indien dit reglement nietige bepalingen bevat, lijdt dit niet tot nietigheid van de overige bepalingen in dit reglement. De nietige bepaling zal worden vervangen door een rechtsgeldige bepaling die zoveel mogelijk overeenkomt met zowel de wet als de bedoeling van partijen bij de nietige bepaling.
Deze regeling is met terugwerkende kracht in werking getreden op 1 januari 2006.
Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 01 mei 2007,