Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Drents Overijsselse Delta

Verordening van het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels omtrent nadeelcompensatie (Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Drents Overijsselse Delta
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingVerordening van het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels omtrent nadeelcompensatie (Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019)
CiteertitelNadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 56 van de Waterschapswet
  2. artikel 77 van de Waterschapswet
  3. artikel 78 van de Waterschapswet
  4. artikel 7.14 van de Waterwet
  5. artikel 7.15 van de Waterwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-09-201921-09-2019nieuwe regeling

12-09-2019

wsb-2019-10152

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels omtrent nadeelcompensatie (Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019)

Kenmerk: Z/19/027058-115390

 

Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta;

 

gezien het advies d.d. 18 juni 2019, kenmerk Z/19/027058-115390.

overwegende dat:

 

  • -

    het rechtmatige karakter van de uitoefening door het waterschapsbestuur van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer niet wegneemt dat daardoor schade of nadeel voor derden kan ontstaan;

 

  • -

    het met het oog op een goede en zorgvuldige afwikkeling van verzoeken om toekenning van vergoeding van bedoelde schade wenselijk is een verordening vast te stellen, waarin voorschriften zijn opgenomen omtrent de inrichting, indiening en motivering, alsmede de procedure van behandeling en de wijze van beoordeling van een verzoek tot vergoeding;

 

gelet op het bepaalde in de artikelen 56, 77 en 78 van de Waterschapswet, alsmede de artikelen 7:14 en 7:15 van de Waterwet;

 

BESLUIT

 

 

vast te stellen de Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    waterschap: waterschap Drents Overijsselse Delta;

  • b.

    bestuur: het dagelijks bestuur van waterschap Drents Overijsselse Delta;

  • c.

    verzoeker: de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 2;

  • d.

    verzoek: een verzoek om toekenning van een vergoeding, als bedoeld in artikel 11, dan wel een verzoek om toekenning van een voorschot, als bedoeld in artikel 10 van deze regeling;

  • e.

    schade: schade als bedoeld in artikel 7.14 of artikel 7.15 van de Waterwet;

  • f.

    adviseur: de adviseur of adviseurs die door het dagelijks bestuur zijn aangewezen, bedoeld in artikel 5.

Artikel 2. Het verzoek om vergoeding

  • 1.

    Een verzoek om vergoeding van schade wordt schriftelijk of elektronisch ingediend bij het bestuur. Indien het verzoek elektronisch wordt ingediend, maakt de verzoeker daarbij gebruik van een door het waterschap voorgeschreven formulier.

  • 2.

    Het verzoek wordt ondertekend en bevat tenminste:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van het besluit of het handelen dat de schade naar het oordeel van de verzoeker heeft veroorzaakt;

    • d.

      de datum of het tijdstip dat de schade zich aan de verzoeker voor het eerst heeft geopenbaard en een onderbouwing daarvan;

    • e.

      een opgave van de aard en omvang van de schade, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is;

    • f.

      een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van de verzoeker dient te worden vergoed;

    • g.

      een specificatie van het schadebedrag voor zover de verzoeker een vergoeding in geld wenst.

  • 3.

    Om het recht op eventuele vergoeding verder te onderbouwen, dient de verzoeker in zijn verzoek in ieder geval te beschrijven op welke wijze de gestelde schade het gevolg is van het genoemde besluit of handelen van het waterschap.

  • 4.

    De verzoeker verschaft voorts alle gegevens en bescheiden die voor het nemen van een besluit op zijn verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 5.

    Het bestuur bevestigt binnen twee weken schriftelijk de ontvangst van het verzoek en stelt de verzoeker daarbij in kennis van de te volgen procedure op grond van deze verordening.

  • 6.

    Indien naar het oordeel van het bestuur niet of niet voldoende is voldaan aan het gestelde in het tweede of derde lid, stelt deze de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door het bestuur te stellen termijn.

Artikel 3. Niet behandelen van het verzoek

Het bestuur kan overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien het verzoek niet overeenkomstig artikel 2 is ingediend en de verzoeker van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende, gebruik heeft gemaakt.

Artikel 4. Vereenvoudigde afhandeling van het verzoek

  • 1.

    Het bestuur kan het verzoek zonder voorafgaand advies van de adviseur afdoen indien de geclaimde schade blijkens het verzoek niet meer bedraagt dan € 5.000,= (zegge: vijfduizend euro).

  • 2.

    Het bestuur kan het verzoek zonder nader onderzoek of advies van de adviseur afdoen indien:

    • a.

      het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is;

    • b.

      het naar zijn oordeel kennelijk gegrond is;

    • c.

      het voor de betreffende specifieke categorieën van schadeveroorzakende gebeurtenissen beleidsregels heeft vastgesteld ten aanzien van de berekening van de hoogte van de te vergoeden schade;

    • d.

      er sprake is van verjaring van het recht op nadeelcompensatie;

    • e.

      het naar zijn oordeel steunt op de onrechtmatige uitoefening door of namens het waterschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, dat wil zeggen een onrechtmatige overheidsdaad.

  • 3.

    Een besluit om het verzoek overeenkomstig het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid af te doen, wordt met inachtneming van artikel 4.7 Awb aan de verzoeker schriftelijk meegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzuim kon herstellen.

  • 4.

    Het bestuur kan de in het vorige lid bedoelde termijn éénmaal met een redelijke termijn verlengen. Het bestuur stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.

Artikel 5. De adviseur

  • 1.

    Indien geen toepassing wordt gegeven aan de artikelen 3 en 4 stelt het bestuur het verzoek om vergoeding na ontvangst van de informatie als bedoeld in artikel 2 in handen van een onafhankelijke adviseur.

  • 2.

    Een adviseur maakt geen deel uit van de bestuurlijke of ambtelijke organisatie van het waterschap, of van de bezwaarschriftencommissie van het waterschap.

  • 3.

    De adviseur, bedoeld in het eerste lid, is een adviseur in de zin van afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6. Het onderzoek door de adviseur

  • 1.

    Het bestuur en de verzoeker verschaffen de adviseur op verzoek aanvullende gegevens en bescheiden die voor het geven van het advies nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2.

    De adviseur doet in elk geval onderzoek naar de punten als genoemd onder artikel 2, lid 2 van deze verordening.

  • 3.

    De adviseur kan inlichtingen en adviezen van derden inwinnen, en de situatie per plaatse onderzoeken. Indien hiermee extra kosten gemoeid zijn, dient het bestuur hiermee vooraf in te stemmen.

Artikel 7. Horen

  • 1.

    De adviseur stelt de verzoeker en het bestuur in de gelegenheid om te worden gehoord.

  • 2.

    Indien de verzoeker of het bestuur wenst af te zien van de mogelijkheid te worden gehoord, stellen zij de adviseur daarvan schriftelijk in kennis.

  • 3.

    Van het horen wordt door de adviseur een verslag opgemaakt.

  • 4.

    De adviseur deelt tijdens of zo spoedig mogelijk na de hoorzitting aan het bestuur en de verzoeker mee op welke termijn hij advies zal uitbrengen.

Artikel 8. Advies van de adviseur

  • 1.

    De adviseur brengt advies uit op basis van zijn bevindingen.

  • 2.

    Het advies gaat in ieder geval in op:

    • a.

      de verschillende aspecten van het recht op nadeelcompensatie, waaronder de in de artikelen 2 en 3 genoemde onderwerpen;

    • b.

      de hoogte van de uit te keren vergoeding;

    • c.

      indien het verzoek daartoe aanleiding geeft, dan wel indien het bestuur een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, betrekt de adviseur in zijn advies, voor zover hij daartoe termen aanwezig acht, mede een beschouwing omtrent de toepassing van de hardheidsclausule, bedoeld in artikel 13.

  • 4.

    De adviseur brengt advies uit binnen de door hem aangegeven termijn. Hij kan deze termijn met ten hoogste acht weken verlengen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het bestuur en aan de verzoeker.

Artikel 9. De beslissing op het verzoek

  • 1.

    Het bestuur besluit zo spoedig mogelijk op het verzoek, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het advies van de adviseur. De beslissing wordt de verzoeker zo spoedig mogelijk toegezonden.

  • 2.

    Het bestuur kan het besluit bedoeld in het eerste lid éénmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 10. Voorschot

  • 1.

    De verzoeker kan het bestuur op ieder moment na de indiening van het verzoek vragen om verlening van een voorschot op de vergoeding.

  • 2.

    Het bestuur kan een voorschot verlenen, indien redelijkerwijs valt te verwachten dat de verzoeker schade lijdt of zal lijden en indien zijn belang vordert dat aan hem een voorschot wordt verstrekt.

  • 3.

    Met het verlenen van een voorschot wordt geen recht op vergoeding erkend.

  • 4.

    Het bestuur kan aan het verlenen van een voorschot voorwaarden verbinden.

  • 5.

    Het voorschot wordt uitsluitend verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling wanneer op grond van het besluit van het bestuur omtrent het verzoek en de bij dat besluit behorende gegevens blijkt dat het voorschot geheel of gedeeltelijk ten onrechte is verstrekt.

  • 6.

    Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen door het bestuur worden teruggevorderd.

Artikel 11. Vergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover de beslissing op het verzoek strekt tot volledige of gedeeltelijke honorering van het verzoek, draagt het bestuur binnen zes weken na het onherroepelijk worden van het besluit op het verzoek zorg voor de betaling van het vastgestelde bedrag.

  • 2.

    Indien de betaling binnen de gesteld termijn niet mogelijk is, stelt het bestuur de verzoeker daarvan schriftelijk en onder opgaaf van redenen in kennis en noemt het een redelijke termijn waarbinnen de betaling wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3.

    De betaling vindt plaats onder verrekening van eventueel met toepassing van verleende voorschotten als bedoeld in artikel 4:95, eerste lid Algemene wet bestuursrecht en artikel 10 van deze verordening.

  • 4.

    Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding.

  • 5.

    Indien de schade in een andere vorm dan geld wordt vergoed, wordt daarmee een aanvang gemaakt binnen een redelijke termijn na het onherroepelijk worden van het besluit op het verzoek.

Artikel 12. Beleid waterschap

Bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van vergoeding ingevolge deze verordening wordt rekening gehouden met het vigerend beleid van het waterschap.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die naar het oordeel van het bestuur als onbillijk moet worden aangemerkt, kan het bestuur van het gestelde in deze verordening afwijken.

Artikel 14. Inwerkingtreding en toepasselijkheid

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op die van de bekendmaking.

  • 2.

    Zij is van toepassing op verzoeken die worden ingediend op en na het tijdstip van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening wordt de Procedureverordening nadeelcompensatie waterschap Drents Overijsselse Delta ingetrokken.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019.

Aldus vastgesteld in de vergadering d.d. 12 september 2019.

Het algemeen bestuur,

de secretaris,

ir. E. de Kruijk

de plaatsvervangende dijkgraaf,

P. Zoon

TOELICHTING NADEELCOMPENSATIEVERORDENING WATERSCHAP Drents Overijsselse Delta 2019

I. Algemene toelichting

Het vergoeden van schade die is ontstaan als gevolg van een rechtmatig handelen door een bestuursorgaan wordt ‘nadeelcompensatie’ genoemd. Artikel 7.14 van de Waterwet (Wtw) bevat een algemene regeling die voorziet in de vergoeding van schade als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer.

 

Artikel 7.14 Wtw heeft niet alleen betrekking op schade die uit de toepassing van de Waterwet voortvloeit maar ook op de uitoefening van taken en bevoegdheden die zowel op de Waterschapswet als op een verordening zoals de keur berusten.

 

Voorbeelden van schadeveroorzakende handelingen die onder de reikwijdte van artikel 7.14 Wtw vallen zijn onder meer de uitvoering van waterstaatkundige werkzaamheden, de aanleg of wijziging van waterstaatswerken, het verlenen, aanscherpen en intrekken van vergunningen of het opleggen van gedoogplichten.

 

Artikel 7.15 Wtw is een specifieke vergoedingsregeling voor schade bij waterberging. Het artikel is geen zelfstandige grondslag voor vergoeding van schade in verband met wateroverlast en overstroming, maar is een nadere uitwerking van artikel 7.14 Wtw. In artikel 7.15 Wtw is uitdrukkelijk geregeld dat ook schade door wateroverlast of overstroming in aanmerking komt voor vergoeding krachtens artikel 7.14 Wtw. Dit betekent echter niet dat elke vorm van wateroverlast of overstroming onder de reikwijdte van artikel 7.14 Wtw valt. Uit de samenhang tussen de artikelen 7.14 en 7.15 Wtw volgt dat de wateroverlast of overstroming het gevolg moet zijn van een maatregel die door het waterschap is genomen met het oog op het vergroten van de afvoer- en en bergingscapaciteit van watersystemen.

 

Naast de vergoedingsregeling van artikel 7.14 kent de Waterwet enkele specifieke schaderegelingen: een regeling voor schade toegebracht aan waterstaatswerken (artikelen 7.21 Wtw) en een vergoedingsregeling in verband met grondwateronttrekkingen (artikel 7.18 Wtw e.v).

 

Voorrangsregeling

Omdat het waterschap aan de lat staat om de wateropgave het hoofd te bieden door (onder andere) bergingsgebieden te realiseren– en een bestemmingsplanwijziging in het verlengde daarvan ligt – is het onwenselijk dat er voor de gemeente een primaire vergoedingsplicht ontstaat (ook al kan zij de hogere kosten verhalen op het waterschap).

 

De wetgever heeft dat in de Invoeringswet bij de Waterwet onderkend en heeft daarom een ‘voorrangsregeling’ in het leven geroepen (artikel 7.16 Wtw). Deze regeling houdt in dat als er een beroep op de wettelijke nadeelcompensatieregeling uit de Waterwet mogelijk is (artikel 7.14 Wtw), de wettelijke regels ten aanzien van planschade in de Wet ruimtelijke ordening buiten toepassing blijven. Dat betekent dat als een benadeelde kan vragen om nadeelcompensatie (en dat zal bij het aanleggen van waterbergingsgebieden altijd zo zijn als de wettelijke procedures gevolgd worden) het waterschap ook een oordeel moet geven over het al dan niet aanwezig zijn van planologisch nadeel door een eventuele wijziging van het bestemmingsplan.

 

Systematiek van nadeelcompensatie

Bij de beoordeling van een verzoek om nadeelcompensatie spelen vele factoren een rol.

Om in aanmerking te kunnen komen voor nadeelcompensatie moet in elk geval aan de volgende vereisten zijn voldaan:

  • a.

    causaal verband tussen geleden schade en gesteld schadeoorzaak (het één is het gevolg van het ander);

  • b.

    de schade valt buiten het normaal maatschappelijk risico of bedrijfsrisico van verzoeker;

  • c.

    de schade wijkt in belangrijke mate af van de schade die een ieder heeft ondervonden of de schade drukt op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen, die in een vergelijkbare positie verkeren.

  • d.

    de schade was redelijkerwijs niet verzekerbaar;

  • e.

    de schade, mede ook gelet op de voorzienbaarheid daarvan, is niet veroorzaakt door eigen schuld of nalatigheid van de verzoeker;

  • f.

    de verzoeker heeft voldoende maatregelen getroffen ter voorkoming of beperking van de schade.

     

b. Normaal maatschappelijk risico en normaal ondernemersrisico

Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en de omvang van het nadeel, en soms ook aan het getroffen belang.

 

c. Abnormale last

Dit houdt in dat de kring van benadeelden beperkt en duidelijk bepaalbaar moet zijn. Het moet gaan om schade die bij een kleine groep personen terecht komt, terwijl andere in een min of meer gelijke positie niet worden getroffen. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft is er in beginsel geen aanleiding om vergoeding uit te keren. De rechtvaardiging voor het stellen van deze eis is gelegen in de gedachte dat burgers als lid van de gemeenschap ook profiteren van de overheidsdienst. Zo goed als zij de voordelen accepteren, moeten zij in beginsel ook de nadelen daarvan accepteren. Ontstaat er een wanverhouding tussen lusten en lasten, dan is geen sprake meer van ‘normale' en dus te dulden maatschappelijke risico's. Bij de besluitvorming omtrent schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening moet het waterschap de betrokken belangen afwegen en de schade zoveel mogelijk beperken.

 

Kort gezegd dient het te gaan om een abnormale last, die speciaal op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot vergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) kan in verband worden gebracht met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening (vaak een besluit of een feitelijk handelen) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan wanneer uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid niet anders voortvloeit.

 

Speciale last

Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen die in dezelfde of een vergelijkbare positie verkeren, drukt.

 

e. Actieve risicoaanvaarding

Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in de verordening die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.

 

Passieve risicoaanvaarding

Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij of zij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij of zij redelijkerwijs kon voorzien dat een besluit of een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

 

Voorwerp van voorzienbaarheid

De voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schade-oorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

 

f. Schadebeperkingsplicht

Heeft een verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

 

Verordening

De waterschappen zijn bevoegd om ter uitvoering van artikel 7.14 Wtw een verordening op te stellen met regels van procedurele aard. De onderhavige verordening is deels een verordening zoals bedoeld in artikel 7.14, lid 2, tweede volzin en lid 3, derde volzin Wtw. Deze verordening gaat grotendeels in op de procedurele bestanddelen die van toepassing zijn op alle verzoeken om vergoeding die (na inwerkingtreding van de verordening) bij het waterschap op grond van artikel 7.14 of artikel 7.15 Wtw worden ingediend. De regels van deze verordening hebben geen betrekking op de toepassing van de in de inleiding genoemde specifieke schaderegelingen voor schade aan waterstaatswerken en schade wegens onttrekken van grondwater.

 

II. Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2. Het verzoek om vergoeding

In dit artikel worden regels gegeven voor het indienen van een verzoek om vergoeding.

 

Eerste lid

Het artikellid schrijft voor dat een aanvraag van een beschikking schriftelijk moet worden gedaan. Aan de eis van schriftelijkheid is ook voldaan indien een aanvraag langs elektronische weg wordt gedaan. Indien het verzoek elektronisch wordt ingediend, maakt de verzoeker daarbij gebruik van een door het waterschap voorgeschreven formulier.

 

Tweede en derde lid

Deze artikelleden bepalen aan welke eisen een aanvraag moet voldoen. Ze noemen een aantal formele en materiële eisen. Voor het begrip ‘dagtekening’ wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De dagtekening is de datum die op het verzoek is vermeld. Bij de materiële eisen gaat het om gegevens die het verzoek met argumenten onderbouwen en om gegevens die het bestuur en de adviseur nodig hebben om zich een beeld van de betrokken belangen te vormen.

 

Uit artikel 3:2 Awb vloeit voort dat op het bestuursorgaan de verplichting rust de nodige gegevens te verzamelen, maar het bestuursorgaan kan binnen redelijke grenzen daarvoor een beroep doen op de aanvrager.

 

Vierde lid

Van een verzoeker wordt verlangd dat hij verder alle gegevens, van welke aard dan ook, verschaft die het dagelijks bestuur en de adviseur nodig hebben voor het beoordelen van de gegrondheid van zijn verzoek. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan eventueel al opgemaakte schaderapporten, foto’s van de situatie (zo mogelijk voor en na het schadeveroorzakende besluit of handelen), en van maatregelen die genomen zijn om de schade te beperken.

 

Vijfde lid

De ontvangst van het verzoek om een vergoeding wordt bevestigd aan de verzoeker. Deze ontvangstbevestiging verschaft duidelijkheid aan de verzoeker dat zijn verzoek in goede orde is aangekomen. Daarnaast geeft deze ontvangstbevestiging meer informatie over het vervolg van de procedure.

 

Zesde lid

In dit lid wordt bepaald wat de gevolgen zijn van het in strijd met de voorschriften van deze regeling indienen van een verzoek tot vergoeding. Het bestuur is verplicht de verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn gebrekkige verzoek te herstellen. Hier wordt aangesloten bij het regime van artikel 4:5 van de Awb.

 

Artikel 3. Niet behandelen van het verzoek

Indien het verzoek niet voldoet aan de in de verordening gestelde eisen, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. Wanneer de verzoeker niet tijdig of niet volledig het verzuim heeft hersteld, kan het waterschap besluiten om het verzoek buiten behandeling te laten. Dat kan alleen als het onmogelijk is om zonder de gevraagde (maar niet verstrekte) gegevens of bescheiden op de aanvraag te beslissen.

 

Met het ‘niet in behandeling nemen’ eindigt het besluitvormingstraject.

 

Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager schriftelijk bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

 

De indiener kan tegen het besluit om zijn verzoek niet in behandeling te nemen bezwaar maken.

 

Artikel 4. Vereenvoudigd afdoen van het verzoek

Deze verordening gaat ervan uit dat het onnodig is om voor eenvoudige gevallen de zware procedure van advisering op het verzoek om vergoeding door een commissie te volgen.

 

Eerste lid

De ervaring is, dat zaken waarin een relatief gering bedrag aan nadeelcompensatie wordt gevraagd, ook relatief eenvoudig zijn. Deze bepaling beoogt de slagvaardigheid en de vlotte voortgang van de afhandeling van verzoeken te waarborgen in situaties waarin sprake is van schade van een relatief geringe omvang. Het gekozen drempelbedrag is landelijk vrij gebruikelijk.

 

Het staat het bestuur overigens vrij om ook voor verzoeken die minder dan €5.000,= belopen extern advies te vragen.

 

Tweede lid

Sub a. kennelijk ongegrond

Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat de schade niet door het bestuursorgaan veroorzaakt is of zal worden. Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat de schade redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen. Kennelijk ongegrond is ook het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verzekerd.

 

Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Ook dan kan het verzoek om vergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen worden. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.

 

Sub b. kennelijk gegrond

Indien na summier onderzoek blijkt dat het verzoek kan worden gehonoreerd, is sprake van kennelijke gegrondheid van het verzoek. De kennelijke gegrondheid van de aanvraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de inhoudelijke merites van de zaak wordt ingegaan.

 

Sub c. beleidsregels

Het bestuur kan nadere beleidsregels formuleren omtrent de vraag hoe moet worden omgegaan met de toekenning van nadeelcompensatie bij specifieke van schadeveroorzakende gebeurtenissen, bijvoorbeeld bij het nemen van peilbesluiten of bij verlegging van kabels en leidingen als gevolg van aanpassing van waterstaatswerken.

 

In deze beleidsregels kan worden aangegeven welke schadesoorten voor vergoeding in aanmerking komen en hoe de berekening van de vergoeding op hoofdlijnen plaatsvindt. De beleidsregels zijn dan de basis voor de beoordeling van verzoeken om toekenning van nadeelcompensatie.

 

Sub d. verjaring

In het stelsel van nadeelcompensatie wordt bij het beantwoorden van de vraag of het recht om een schadeclaim in te dienen is verjaard, aansluiting gezocht bij de verjaringsregeling van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat de mogelijkheid om een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen verjaart vijf jaar nadat de aanvrager bekend had kunnen zijn met de schade en de veroorzaker daarvan (artikel 3.310 BW).

 

Sub e. onrechtmatige overheidsdaad

Een onrechtmatige overheidsdaad kan bestaan uit een ten onrechte of onbevoegd genomen besluit, of uit feitelijk schadeveroorzakend handelen.

 

In het eerste geval zal door de rechter in een (hoger) beroepsprocedure worden vastgesteld dat het besluit onrechtmatig is. De rechter zal dan waarschijnlijk het besluit vernietigen.

Een onrechtmatige daad kan ook voortvloeien uit een feitelijke handeling of nalaten van (meestal: namens) een overheidsorgaan.

 

Voor berekening en vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatige overheidsdaad gelden andere regels dan voor nadeelcompensatie. Dit soort schade wordt vaak gedekt door de verzekering van het waterschap, en kan in geval van onenigheid over de vergoeding aan de civiele rechter worden voorgelegd.

 

Deze procedure valt buiten het bereik van deze verordening.

 

Derde lid

Deze bepaling geldt uitsluitend voor het geval dat beslist wordt zonder raadpleging van een adviseur. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in afdeling 4.1.3 van de Awb. Artikel 4:13 Awb bepaalt de beslistermijn in algemene zin op acht weken na de ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan worden opgeschort (op grond van artikel 4:15 Awb) voor de concreet benoemde periode die een verzoeker wordt gelaten om alsnog benodigde gegevens te verschaffen.

 

Vierde lid

Artikel 4:14 Awb maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, bijvoorbeeld in verband met verkiezingen en bestuurswisseling.

 

Artikel 5. De adviseur

Eerste lid

Het bestuur kan per verzoek een adviseur aanwijzen om het te adviseren over het voorliggende verzoek om vergoeding. Het is ook denkbaar dat het bestuur een vaste adviseur (of adviseursbureau) aanwijst die (dat) in voorkomende gevallen zal worden verzocht te adviseren.

 

Artikel 6. Het onderzoek door de adviseur

Eerste lid

Wanneer het bestuur het verzoek niet zelf of via een vereenvoudigde procedure kan afdoen, stelt het bestuur alle relevante informatie ter beschikking aan de adviseur.

 

Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de gegevens over de schadeoorzaak waarover het bestuur beschikt.

 

Tweede lid

De adviseur heeft tot taak het bestuur te adviseren over de op het verzoek te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar de vraag of de verzoeker schade heeft geleden of zal lijden. Tevens doet hij onderzoek naar de schadeoorzaak, de schadeomvang, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. Een nadere uitwerking van deze begrippen is te vinden onder de artikelsgewijze toelichting van artikel 2.

 

Wanneer blijkt dat de schade niet het gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer behoeven uiteraard niet de andere vragen beantwoord te worden. Het behoort immers niet tot de opdracht aan de adviseur om te adviseren omtrent vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig handelen.

 

Het zal niet altijd nodig zijn de omvang van de schade nauwkeurig vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de schade vanwege voorzienbaarheid of maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste van de verzoeker behoort te blijven.

 

Derde lid

De adviseur kan besluiten de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. Deze informatie kan de adviseur gebruiken om een degelijk advies uit te brengen. Het moment om de situatie ter plekke te kunnen bekijken, wordt bij voorkeur afgestemd met het waterschap en de verzoeker, zodat beide partijen daarbij aanwezig kunnen zijn en hun toelichting kunnen geven. De adviseur is uiteraard niet bevoegd om plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.

 

Artikel 7. Horen

Eerste lid

Het verdient de voorkeur dat beide partijen in elkaars aanwezigheid worden gehoord door de adviseur, net zoals dat geldt voor het horen van belanghebbenden in een bezwaarprocedure (vergelijk artikel 7:6 Awb). Op deze wijze wordt voorzien in hoor en wederhoor.

 

Tweede lid

De betrokken partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid om gehoord te worden. Indien een partij afziet van de mogelijkheid om gehoord te worden, deze de adviseur daarvan schriftelijk op de hoogte.

 

Derde lid

Ten behoeve van een goede dossieropbouw en de kwaliteit van de advisering wordt een verslag gemaakt van het horen.

 

Vierde lid

Van de adviseur wordt verwacht dat hij aangeeft hoeveel tijd hij nodig heeft voor het opstellen van een advies. Op deze wijze wordt de rechtszekerheid ten aanzien van de afhandelingstermijn van het verzoek bevorderd. De complexiteit van het verzoek brengt met zich mee dat de termijn van advisering van verzoek tot verzoek kan variëren. Daarom is ervoor gekozen geen gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 3:6 Awb biedt om bij verordening een termijn stellen. Wel blijft het op basis van artikel 3:6 Awb mogelijk dat het bestuur in een individueel geval de adviseur een termijn stelt voor het uitbrengen van zijn advies.

 

Artikel 8. Advies van de commissie

Als de adviseur van oordeel is dat het waterschap het geleden nadeel moet vergoeden, betreft het advies mede de hoogte van de vergoeding. De adviseur kan ook maatregelen (in natura) voorstellen die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.

 

Artikel 9. De beslissing op het verzoek

Eerste lid

Het bestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies op het verzoek. Deze termijn is in overeenstemming met wat gebruikelijk is in vergelijkbare procedures.

 

Indien het bestuur voornemens is om het verzoek om nadeelcompensatie geheel of gedeeltelijk af te wijzen moet het beoordelen of de artikelen 4:7, en 4:9 t/m 4:11 Awb tot aangepaste besluitvorming moeten leiden.

 

Artikel 4:7 Awb bepaalt dat de verzoeker in dat geval de gelegenheid moet krijgen om een zienswijze op dit voornemen in te dienen indien:

  • a.

    de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en

  • b.

    die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.

Dit is echter niet verplicht (artikel 4:11 Awb) onder meer indien:

  • a.

    de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b.

    de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

Over het algemeen zal de aanvrager zijn zienswijze hebben kunnen geven tijdens de (verplicht te beleggen) hoorzitting, en hoeft het bestuur het besluit tot afwijzing niet eerst aan hem voor te leggen.

 

Dit is anders als na de hoorzitting nieuwe feiten bekend zijn geworden, die hebben geleid tot het afwijzende besluit, en waarover de verzoeker nog geen zienswijze heeft kunnen geven. In dat geval moet het bestuur verzoeker alsnog de gelegenheid daartoe geven voordat het een definitief besluit neemt over (gehele of gedeeltelijke) afwijzing.

 

Tweede lid

Indien het bestuur het besluit niet binnen de periode, zoals genoemd in het eerste lid, kan verstrekken, kan de termijn voor het nemen van een beslissing worden verdaagd.

 

Het bestuur kan het nemen van besluit, als bedoeld in het eerste lid, éénmaal voor ten hoogste zes weken verdagen. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als het bestuur een “second opinion” van een tweede adviseur wil vragen.

 

Artikel 10. Voorschot

Een bevoorschottingsregeling is essentieel voor een adequate nadeelcompensatie-regeling. Bevoorschotting kan onder meer strekken ter beperking van de schade. Een verzoek om bevoorschotting dient te worden onderscheiden van een verzoek om vergoeding van schade die verzoeker lijdt door een handeling van het bestuur in het kader van de voorbereiding van een eventueel te nemen besluit.

 

Vierde lid

Op grond van het vierde lid kan het bestuur voorwaarden verbinden aan een voorschot. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de verkrijgende voorwaarde van een bankgarantie.

 

Vijfde lid

Het voorschot kan volgens deze regeling uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het bestuur kan daarvoor zekerheidsstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.

 

Artikel 11. Vergoeding

Eerste lid

Uit artikel 4:87 Awb volgt dat betaling plaatsvindt binnen zes weken na het bekend worden van de beslissing, tenzij de beschikking (eerste lid) of een wettelijk voorschrift (tweede lid) een ander tijdstip vermeldt. In deze verordening wordt de betaling(stermijn), in afwijking van de algemene regel van de Awb, gekoppeld aan het moment van onherroepelijk worden van het besluit inzake de vergoeding. Dit betekent dat het bestuur de betaling kan opschorten totdat in laatste instantie is beslist op een beroep tegen het besluit. Het hoeft de betaling niet tot het einde van deze termijn op te schorten, Als het bestuur besluit de vergoeding te betalen terwijl dit besluit nog niet onherroepelijk is, krijgt de betaling het karakter van een voorschot. Als in latere instantie wordt geoordeeld dat de vergoeding te hoog was, kan het te veel betaalde worden teruggevoerd.

 

In het belang van de voortvarende uitvoering van het besluit tot vergoeding zal in veel gevallen in de brief waarmee de beslissing wordt toegezonden een bankrekening-nummer worden gevraagd.

 

Uiteraard dient op het uit te keren bedrag een eventueel in een eerder stadium verstrekt voorschot in mindering te worden gebracht.

 

Vierde lid

Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uit-betaling van de vergoeding kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij artikel 6:119 BW, ook voor wat betreft de wijze van berekening van wettelijke rente.

 

Artikel 12. Beleid waterschap

Vanzelfsprekend vormt het vigerend beleid van het waterschap het uitgangspunt bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van vergoeding ingevolge deze verordening. Onder meer de uitgangspunten voor (de intensiteit van) het onderhoud aan (hoofd)watergangen, kaden, beschoeiingen en dijken behoren tot het beleid, waarop dit artikel acht dient te worden geslagen.

 

Omdat het waterschapsbestuur bij de beslissing op het verzoek overeenkomstig artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in de regel gehouden is zijn eigen beleid toe te passen, mag van de adviseur verwacht worden dat hij dit beleid ook zo veel mogelijk bij zijn adviserende taak betrekt.

 

Artikel 13. Hardheidsclausule

Via de hardheidsclausule is aan het bestuur de mogelijkheid gelaten om in incidentele gevallen van het bepaalde in deze verordening af te wijken bij de behandeling van het verzoek om vergoeding.

 

Het is niet noodzakelijk om in deze verordening bepalingen op te nemen aangaande de wijziging en intrekking van genomen besluiten op vergoedingsverzoeken, onderscheidenlijk voorschriften betreffende de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bedragen.

 

Indien na het nemen van een beslissing feiten en omstandigheden bekend mochten worden die, waren zij eerder bekend geweest tot een andere beslissing zouden hebben geleid, dan is het bestuur bevoegd het besluit te wijzigen en eventueel bedragen terug te vorderen met inachtneming van de voorschriften uit Titel 4.4, getiteld “Bestuursrechtelijke geldschulden”, uit de Algemene wet bestuursrecht.

 

Deze wettelijke regeling is voor dit type beslissing uitputtend bedoeld, zodat daarnaast geen ruimte aanwezig is om over dit onderwerp afwijkende of aanvullende voorschriften in deze verordening op te nemen.