Organisatie | Gulpen-Wittem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem houdende regels omtrent uitvoering van VTH-taken Uitvoeringsstrategieën VTH-taken |
Citeertitel | Uitvoeringsstrategieën VTH-taken |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-10-2017 | nieuwe regeling | 09-03-2017 | G.17.01398 |
In het ‘Beleidskader voor uitvoering van de VTH-taken fysieke omgeving’ hebben we vastgelegd welke doelen we willen bereiken. In voorliggende uitvoeringsstrategieën voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving (VTH-taken) bepalen we hoe we dit gaan doen. Voorliggend document is in ons college vastgesteld.
De wijze waarop de doelen worden bereikt leggen we vast in voorliggende uitvoeringsstrategieën. De strategieën zijn gebaseerd op de landelijke strategieën (voor gedogen en sanctioneren) en zijn aangevuld met de gemeentelijke werkwijzen. Voorliggend document vervangt de strategieën die zijn opgenomen in het Integraal toezicht- en handhavingsbeleid 2012-2015.
Periodieke herijking is in het kader van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verplicht voor de handhavingstaken. Doordat de procescriteria uit de ‘kwaliteitscriteria 2.1’ van het Programma Uitvoering met Ambitie (PUmA) waarschijnlijk in 2016 ook in het Bor opgenomen worden, wordt een strategie ook voor de vergunningtaken mogelijk verplicht. Naast de wens om te herijken, rust er dus ook een wettelijke verplichting op deze opgave. Ook bij samenwerking bij het uitvoeren van taken (zoals in de RUD ZL of de Brandweer Zuid-Limburg) behoudt het bevoegd gezag de wettelijke plicht om haar uitvoeringsstrategie vast te stellen.
Met toekomstige ontwikkelingen als de privatisering van de bouwplantoets en de Omgevingswet zullen de strategieën op termijn wijzigen. De verwachte wijzigingen zijn nog niet in voorliggend stuk opgenomen, omdat in voorliggend document de strategieën binnen het huidige wettelijke kader zijn opgenomen.
Voorliggende strategieën zijn in eerste instantie beperkt tot de reikwijdte van de Wabo, inclusief de bepalingen uit de APV die in de Wabo integreren. Dit betekent dat aandacht wordt besteed aan de preventie, vergunningverlening, toezicht en handhaving van bestemmingsplannen (ruimtelijke ordening), milieuregels, bouw-, sloop- en brandveiligheidsregels en regels ten aanzien van monumenten, reclame, rooien van bomen, natuurbescherming en in- en uitritten. Daarnaast is de regelgeving rond bodem, bouwstoffen en grondstromen, Drank- en Horecawet, evenementen en overige bepalingen uit APV meegenomen.
1.3 Globale strategie, aanpak op maat
Een aanpak die effectief blijkt te zijn bij bijvoorbeeld aannemers hoeft niet ook automatisch effectief (of efficiënt) te zijn bij eigenaren van industriële bedrijven, recreanten, agrariërs en burgers. Dit heeft alles te maken met de aard van activiteiten, de ‘pakkans’, de motieven voor niet-naleven (zoals onwetendheid of calculerend gedrag) én het (juridische) instrumentarium dat de gemeente beschikbaar heeft. De keuzevrijheid voor de medewerkers van onze gemeente en de organisaties die voor onze gemeente werkzaamheden uitvoeren (zoals de RUD ZL en de Brandweer Zuid-Limburg) zijn op de voor ons essentiële aspecten ingeperkt. De strategie in voorliggend document is echter niet gedetailleerd op alle aspecten, zodat de vergunningverlener, toezichthouder of handhaver in de praktijk een op maat aanpak kan realiseren.
De strategieën hebben twee functies. Ten eerste kan deze als motivering dienen voor besluiten. Ten tweede wordt vastgelegd hoe er met de bevoegdheden wordt omgegaan. Met deze strategieën legt de gemeente zichzelf verplichtingen op. De gemeente is in beginsel verplicht te handelen volgens haar eigen beleidsregels. Een burger wordt niet gebonden door een beleidsregel. De plicht om volgens een beleidsregel te handelen kan in bijzondere gevallen vervallen. Door concrete omstandigheden in een bepaalde situatie kan het onevenredig zijn om de beleidsregel te volgen. Bij afwijking van de beleidsregel kan het toetsings- en/of toezichtniveau zowel worden verhoogd als verlaagd.
Omwille van de transparantie, rechtsgelijkheid en ontwikkelingsbestendigheid enerzijds en de effectiviteit anderzijds, werken de uitvoeringsstrategieën samen met het ‘Beleidskader voor uitvoering van de VTH-taken fysieke omgeving’, door in ons jaarlijks uitvoeringsprogramma. In dit uitvoeringsprogramma wordt concreet bepaald welke instrumenten we inzetten, in welke intensiteit en welke gevolgen dit heeft voor de formatie.
De samenhang tussen de strategieën in voorliggend document is in onderstaand figuur gevisualiseerd.
Figuur: samenhang in strategieën
De uitvoeringsstrategieën opgebouwd volgens bovenstaand figuur. In hoofdstuk 2 wordt de preventiestrategie uitgewerkt en in hoofdstuk 3 de vergunningstrategie. De toezichtstrategie, sanctiestrategie en gedoogstrategie komen aan bod in achtereenvolgend de hoofdstukken 4, 5 en 6. Hoofdstuk 7 bevat de systematiek van kwaliteitsborging. Hoofdstuk 8 behandelt tot slot de voortgangsbewaking en verantwoording.
Beter voorkomen dan genezen. Door vooraf te investeren in inzicht en duidelijkheid van regels, kunnen we een deel van de overtredingen door onze burgers en bedrijven voorkomen. Het betreft met name overtredingen die door goedwillende en onbewuste overtreders worden gemaakt.
De gemeente Gulpen-Wittem probeert in eerste instantie via voorlichting te bereiken dat overtredingen die kunnen ontstaan uit een gebrek aan informatie en kennis worden voorkomen. Burgers en bedrijven worden geïnformeerd door de gemeente over verandering van wet- en regelgeving, indieningsvereisten, mogelijkheden voor aanvragen, et cetera.
Voorlichting vindt plaats door:
Voorlichting is een gratis dienstverlening van onze gemeente. We toetsen ook principeverzoeken, c.q. schetsplannen; hiervoor wordt € 75,- aan leges gerekend, die weer op de leges bij het indienen van een definitieve aanvraag in mindering worden gebracht. Het eindresultaat van een principeverzoek betreft een ambtelijke indicatie van de haalbaarheid van een initiatief op bepaalde maatgevende facetten, zoals ruimtelijke inpassing, milieu, welstand, monumenten, flora en fauna. De aanvrager kan zijn initiatief zo nodig aanpassen en verder uitwerken en loopt zodoende in het formele vergunningentraject niet meer tegen onverwachte obstakels aan. Tevens kan de gemeente in het voortraject adviseren over de wijze van de vergunningaanvraag (regulier, uitgebreid, gefaseerd, deelactiviteiten). Alleen bij ingrijpende of bestuursgevoelige plannen vindt bij een vooroverleg terugkoppeling plaats naar het bestuur.
Voor een aantal risicovolle activiteiten kunnen we subsidiering inzetten of verwijzen naar andere subsidieverstrekkers om risico’s te verminderen. Door subsidiering worden uren (expertise/kennis) en/of financiële middelen beschikbaar gesteld. Dit kan bijvoorbeeld gaan om medewerking aan plannen voor uitplaatsing van hinderlijke bedrijven uit woonomgevingen, de verwijdering van dakbeplating met asbest en plaatsing van zonnepanelen of andere vormen van duurzame energie.
Mediation kunnen we inzetten voor onder meer handhavingszaken. Indien er maatschappelijke weerstand tegen activiteiten bestaat, maar geen wettelijke grondslag is om te handhaven (in casu formeel geen overtreding is), kan de gemeente mediation inzetten om toekomstige klachten en handhavingsverzoeken te voorkomen. Mediation levert vooral een bijdrage aan een verbetering van de context waarbinnen het naleefgedrag tot stand moet komen. De gemeente kiest in beginsel geen andere positie in het ‘conflict’ dan te proberen de partijen bij elkaar te brengen. In sommige gevallen kunnen aanvullend financiële middelen (subsidie) of kennis en informatie aan de partijen beschikbaar gesteld worden om tot een gezamenlijke oplossing te komen.
2.5 Samenwerking bij de preventie
Bij het voorkomen van overtredingen werken we structureel samen met enkele partijen. Voorlichting vindt structureel plaats samen met de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO), Politie, Brandweer Zuid-Limburg, RUD ZL, GGD, Mondriaan en andere gemeenten (bijvoorbeeld Lijn50 samenwerking), bijvoorbeeld bij drugsdumpingen, voorkomen van drugs- en drankgebruik onder jongeren en illegaal gebruik van leegstaande panden. Incidenteel vindt samenwerking op diverse andere terreinen plaats.
Uitgangpunt bij vergunningverlening is dat burgers en bedrijven verantwoordelijk zijn voor het indienen van goede en volledige aanvragen. De aanvraag vormt immers de basis voor de te verlenen vergunning. De gemeente houdt zich bij de taakuitvoering aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
De gemeente heeft de taak om de verschillende belangen vanuit de verschillende disciplines te coördineren. De komst van de Wabo heeft er toe geleid dat bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt gewerkt met casemanagement. Bij elke aanvraag wordt een behandelend ambtenaar toegewezen. De klant beschikt hierdoor over één vast aanspreekpunt. Het ‘van het kastje naar de muur sturen’ wordt hierdoor sterk verminderd, evenals het risico dat bij vergunningverlening tegenstrijdige voorschriften worden gesteld. De behandelend ambtenaar krijgt vanuit de betrokken disciplines adviezen aangereikt en ziet toe op het integrale karakter van de te verlenen of te weigeren omgevingsvergunning.
Ons hoofdproces voor het besluiten op een vergunningaanvraag en het beoordelen van een melding volgt de wettelijke reguliere of uitgebreide procedure zoals vastgelegd in de Awb, de Wabo en mogelijk specifieke besluiten (zoals Bouwbesluit 2012 en Activiteitenbesluit milieubeheer).
Een samenvatting van het Wabo-werkproces is als volgt:
Het volledig vergunningproces is gedetailleerd uitgewerkt in een procedureschema en verwerkt in Key2Vergunningen.
De inzet hiervan draagt onder meer bij aan het realiseren van de doelstellingen: 1. Besluitvorming op vergunningaanvragen en handhavingsverzoeken binnen wettelijke termijnen |
De gemeente heeft de ambitie vergunningaanvragen volledig digitaal te gaan behandelen. Afhankelijk van het zwaartepunt van de aanvraag wordt bepaald welke medewerker de aanvraag behandelt. De basiswerkwijze voor het verlenen van een omgevingsvergunning is vastgelegd in Key2Vergunningen, waarbij de processtappen worden doorlopen en wordt aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen. Correspondentie, beschikkingen, adviezen en vergunningvoorschriften zijn gestandaardiseerd voor de toestemmingen die onder de Wabo vallen.
De afhandelingstermijn voor de aanvragen maakt het noodzakelijk om de nodige aandacht te geven aan de toets op ontvankelijkheid. Een goede en inhoudelijk juiste beoordeling van aanvragen is alleen dan mogelijk, wanneer de vereiste stukken aanwezig zijn. De indieningsvereisten voor aanvragen zijn landelijk geüniformeerd en toegeschreven op de verschillende categorieën van activiteiten. Op basis van het landelijk voorgeschreven aanvraagformulier voor de omgevingsvergunning wordt bepaald of alle stukken bij de aanvraag zijn overgelegd. De marges voor het toestaan van uitzonderingen zijn gering. Het consequent toetsen van een aanvraag op ontvankelijkheid voorkomt dat in het vervolg van het proces de toetsing niet (geheel) kan worden uitgevoerd. In het kader van de termijnbewaking is de ontvankelijkheidstoets een belangrijk onderdeel. We verrichten een volledige ontvankelijkheidstoets bij alle aanvragen voor een omgevingsvergunning. Als richtlijn geldt dat binnen drie weken na ontvangst van de aanvraag schriftelijk om aanvullende gegevens wordt verzocht. Als de gevraagde stukken niet, niet op tijd of niet volledig worden aangeleverd, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Dit wil zeggen dat de aanvrager een besluit krijgt, waartegen bezwaar kan worden ingediend.
Indien met de verlening van een vergunning het gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden, wordt door onze gemeente in het voortraject of na ontvangst van de aanvraag een Bibob-toets uitgevoerd.
3.2 Vormen van vergunningverlening
De volgende vormen van vergunningverlening worden onderscheiden:
Indien een aanvraag in fasen of deelactiviteiten wordt aangevraagd, worden de bovenstaande stappen bij iedere fase/deelactiviteit doorlopen.
Het opleggen van maatwerkvoorschriften gebeurt veelal op basis van constateringen van toezichthouders, waarbij op algemeen geldende voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer of Bouwbesluit 2012 aanvullende of concretere uitwerking van voorschriften nodig zijn voor het voorkomen van risico’s en/of voor een betere handhaafbaarheid. Met maatwerk wordt onderbouwd dat voldoende bescherming van het milieu wordt geborgd.
Het beleid van de gemeente is erop gericht dat bij vergunde werken die twee jaar na het onherroepelijk worden van het besluit niet zijn gestart, een traject tot intrekking opgestart wordt. Daarmee wordt voorkomen dat activiteiten gerealiseerd worden volgens verouderde normen in wetgeving. Indien een vergunning wordt ingetrokken binnen zes maanden na onherroepelijk worden, dan kan de aanvrager aanspraak maken op restitutie van een deel van de leges.
Voor de activiteiten bouwen geldt dat de gemeentelijke toets (de zogenaamde preventieve toets) gekarakteriseerd wordt als een ‘aannemelijkheidstoets’: een vergunning voor de activiteit bouwen wordt alleen verleend als voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de technische voorschriften. Hiermee stelt de wetgever duidelijk dat de gemeente bij het toetsen van de bouwaanvraag niet de verantwoordelijkheid overneemt van de vergunninghouder of de bouwpartij.
De toetsingsstrategie voor (bouw)aanvragen heeft tot doel te komen tot een uniforme manier van toetsen door hiervoor een kwaliteitsniveau vast te leggen. Ongeacht de behandelend medewerker vindt hierdoor een eenduidige toetsing plaats. Tevens wordt aan de hand van de toetsingsstrategie gekomen tot een zo efficiënt en effectief mogelijke inzet van de beschikbare middelen. De omgevingsanalyse uit het ‘Beleidskader voor uitvoering van de VTH-taken fysieke omgeving’ vormt de basis voor de toetsingsstrategie.
Aanvragen voor vergunningsplichtige bouwwerken toetsen we, na uitvoering van de ontvankelijkheidstoets (zie 3.1) achtereenvolgens aan de volgende onderdelen:
In het bestemmingsplan worden ruimtelijke beleidskeuzes vertaald naar praktisch toepasbare voorschriften (zie ook 3.12). In de Welstandsnota worden door het vastgestelde kader de ruimtelijke uitstraling en kwaliteit van de gemeente waar nodig gewaarborgd.
Toetsing aan gemeentelijke bouwverordening
Bij de beoordeling van bouwplannen vormt de gemeentelijke Bouwverordening op een beperkt aantal onderdelen een belangrijk toetsingskader, in aanvulling op het bestemmingsplan en het Bouwbesluit 2012. Een groot deel van de gemeentelijke Bouwverordening komt uiterlijk 1 juli 2018 te vervallen. Naast stedenbouwkundige bepalingen bevat de Bouwverordening bepalingen voor parkeren en verplichtingen voor de aansluiting op het waterleiding-, elektriciteits- en aardgasnet en openbare riolering. In wezen geldt ook voor de Bouwverordening dat toetsing hieraan integraal wordt uitgevoerd.
Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan het bestemmingsplan voldoet, of duidelijk is dat de omgevingsvergunning voor het planologisch strijdig gebruik kan worden verleend, wordt het plan getoetst aan redelijke eisen van welstand. Welstand is ook een belang dat al wordt meegenomen in de ruimtelijke afweging. Concreet houdt dit in dat het bouwplan moet voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota.
In de Welstandsnota worden drie niveaus onderscheiden: integrale welstandstoets, globale welstandstoets (voorkantbenadering) en welstandsvrij. Voor al deze gebieden geldt een excessenregeling.
Bij monumenten, karakteristieke panden, beschermde dorpsgezichten en reclame geldt altijd een integrale welstandstoets, ook als het object in een welstandsvrij gebied ligt. De toetsing aan welstand gebeurt door de Dorpsbouwmeester en/of Monumentencommissie (monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en karakteristieke panden).
De wetgever heeft de technische voorschriften in het Bouwbesluit 2012 niet naar zwaarte gedifferentieerd. Het is praktisch onmogelijk om alle geldende voorschriften even uitputtend te toetsen. Hiervoor ontbreken de (financiële) middelen en capaciteit. Bovendien vraagt niet elk bouwwerk om deze controle. Voor de technische toetsing van aanvragen voor de omgevingsvergunning bouwen is het daarom noodzakelijk tot een lokaal beleidskader te komen waarin de gemeente Gulpen-Wittem aannemelijk maakt of aan de regelgeving wordt voldaan.
In het Bouwbesluit 2012 zijn voorschriften gegeven voor het bouwen van woningen en woongebouwen, woonwagens en standplaatsen, niet tot bewoning bestemde gebouwen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het Bouwbesluit 2012 maakt vervolgens onderscheid tussen twaalf verschillende gebruiksfuncties. De voorschriften voor de verschillende bouwwerken zijn verdeeld in vier thema’s, te weten: veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. De voorschriften kunnen wat betreft zwaarte per gebruiksfunctie verschillen. Bovendien hanteert het Bouwbesluit 2012 verschillende niveaus met betrekking tot deze voorschriften. Bij verandering van zowel het gebruik als de technische staat van een bouwwerk zijn de voorschriften voor nieuwbouw uitgangspunt. Indien sprake is van een ondergeschikte verbouwing kan vrijstelling voor een lager niveau worden gegeven met als ondergrens het bestaande niveau als beschreven in het Bouwbesluit 2012.
Aan de hand van de vier thema’s is een 14-tal aspecten benoemd waarop toetsing door de gemeente Gulpen-Wittem plaatsvindt, te weten:
Voor de toetsing aan het Bouwbesluit 2012 van iedere aanvraag met een bouwactiviteit maken we gebruik van de landelijke toetsingsmatrix (LTB 2012). Deze werkt met vier niveaus van toetsing. Per type bouwwerk is afhankelijk van het risico bepaald op welk niveau ieder van de (14) aspecten getoetst wordt. De toetsingsniveaus beschrijven de diepgang die de beoordeling van bouwplannen aan de verschillende thema’s van het Bouwbesluit 2012 moet hebben. Bij de keuze en omschrijving van de toetsingsniveaus is aangesloten bij de definities zoals die in het landelijk project Collectieve Kwaliteitsnorming Bouwvergunningen (CKB) zijn omschreven. Doelstelling daarbij is om de toetsingskwaliteit van aanvragen te waarborgen. Onder toetsingskwaliteit wordt verstaan: het afspreken van een minimaal toetsingsniveau waaraan wordt getoetst en waardoor inzicht wordt verschaft in hetgeen is getoetst. Het hierbij afgesproken collectieve minimum toetsingsniveau wordt gezien als een verantwoord niveau van toetsing.
Er zijn vier toetsingsniveaus waarbij de diepgang van de controle oploopt van niveau 0 naar niveau 3, te weten: geen toets, globaal (visueel), gemiddeld (representatief) en grondig (integraal). Er is voor gekozen om de toetsingsniveaus redelijk algemeen te beschrijven en niet voor elk individueel voorschrift van het Bouwbesluit 2012 te definiëren wat onder het toetsingsniveau moet worden verstaan. Door middel van werkafspraken en gestandaardiseerde werkprocessen wordt bevorderd dat de hantering van de toetsingsniveaus door de verschillende bouwplantoetsers op uniforme wijze wordt toegepast.
Door de klant centraal te stellen, is het besef gegroeid dat de overheid veel kritischer naar haar eigen taakstelling moet kijken en transparanter en bedrijfsmatiger moet gaan werken. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag of we de dingen goed doen, maar ook of we wel de goede dingen doen. Uitgaande van de praktijk in veel gemeenten is geschat dat een 100%-toets circa tien keer zoveel tijd vergt, hetgeen niet meer past binnen een verantwoorde bedrijfsvoering. Daarnaast is de ontwerpende en uitvoerende bouw in Nederland van een dermate niveau en zijn de belangen van opdrachtgevers, afnemers en verzekeraars zo evident dat een behoorlijk niveau ook zonder enige vorm van toetsing en toezicht wordt gerealiseerd. Er moeten en kunnen dus keuzes gemaakt worden in de toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
De keuzes die we maken zijn gebaseerd op de omgevingsanalyse bij het ‘Beleidskader voor uitvoering van de VTH-taken fysieke omgeving’ en zijn vastgelegd in het toetsingsprotocol. Hierbij wordt een groter belang gehecht aan veiligheids- en gezondheidsaspecten. Ook ligt het voor de hand om bouwwerken met gevoelige gebruiksfuncties intensiever te toetsen.
Het toetsingsprotocol is een matrix (zie bijlage 1). In de toetsingsmatrix is het Gulpen-Wittemse beleid voor de vergunningverlening bouwen weergegeven per gebruiksfunctie. Horizontaal, in de rijen, zijn de thema’s/aspecten van het Bouwbesluit 2012 aangegeven. Verticaal de gebruiksfuncties. Alhoewel bepaalde processen met dit toetsingsniveau worden geüniformeerd, kunnen specifieke (doorgaans risicovolle) bouwwerken om intensievere toetsing en toezicht vragen. Verder zullen bouwwerken (monumenten uitgezonderd) die naar aard en omvang gelijk zijn aan bouwwerken als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II, niet worden getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Dit type bouwwerk wordt in het kader van het Bouwbesluit 2012 namelijk als niet risicovol beschouwd.
Voor slopen geldt bij karakteristieke panden (vastgelegd in het bestemmingsplan), monumenten en panden gelegen in een stads- en dorpsgezicht een vergunningplicht. Voor overige objecten geldt een meldingsplicht. De sloopmelding wordt beoordeeld op ontvankelijkheid en daarna op diverse thema’s beoordeeld, met bijzondere aandacht voor monumentale waarden en asbest. De toetsingsresultaten zullen waar nodig moeten worden vertaald naar nadere voorwaarden in de vergunning of aan de melding.
3.5 Beoordelingskader brandveiligheid
Het toetsen van meldingen en aanvragen omgevingsvergunning voor gebouwen in relatie tot brandveiligheid gebeurt op basis van de toetsingsmatrix Bouwbesluit 2012 (zie bijlage 2). De gemeente en/of Brandweer Zuid-Limburg checkt integraal of de in artikel 1.19 Bouwbesluit 2012 (melding brandveilig gebruik) genoemde gegevens zijn aangeleverd. Als de melding niet op al deze punten voldoet, dan is de conclusie dat er geen melding is in de zin van artikel 1.19 Bouwbesluit 2012. Complexe aanvragen om vergunning in verband met nieuwbouw, uitbreiding en verbouw worden door ons ter beoordeling voorgelegd aan de Brandweer Zuid-Limburg.
3.6 Beoordelingskader monumenten, beschermde dorpsgezichten en karakteristieke bouwwerken
De omgevingsvergunning (wijziging) voor monumenten, karakteristieke bouwwerken en overige bouwwerken in beschermde dorpsgezichten vergt bijzondere aandacht om te voorkomen dat onomkeerbare schade wordt toegebracht aan gemeentelijk cultuurhistorisch erfgoed. Naast de gebruikelijke beoordeling van de aanvraag via de Monumentencommissie ligt het voor de hand dat bij de toetsing van aanvragen voor een vergunning voor monumenten, karakteristieke bouwwerken en overige bouwwerken in beschermde dorpsgezichten wordt aangesloten bij de toetsingsstrategie voor omgevingsvergunningen activiteit bouwen (zie 3.3). Immers, voor vrijwel alle veranderingen aan een monument, karakteristiek bouwwerken of overig bouwwerk in een beschermd dorpsgezicht, is ook een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist. Door de intensiteit van toetsing en toezicht te vergroten als het een monument betreft, kan een afdoende waarborg tegen vernietiging van monumentale waarden worden verkregen.
Voor de activiteit milieu is het bedrijf primair verantwoordelijk voor een milieuverantwoorde bedrijfsvoering, binnen de kaders die hiervoor door de overheid zijn gesteld. De werkzaamheden rondom vergunningverlening milieu hebben betrekking op het beoordelen van aanvragen ingevolge de Wabo voor activiteiten die van invloed zijn op het milieu en het beoordelen van meldingen ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Anders dan bij bouwen zijn voor milieu geen vaststaande methodieken voor het uitvoeren van een beoordeling. Weliswaar zijn de indieningsvereisten voor een vergunning vastgelegd in hoofdstuk 4 van de (ministeriële) Regeling omgevingsrecht, maar de beoordeling van de aanvraag en de vertaling in vergunningvoorschriften kent een bepaalde mate van vrijheid. Dit komt omdat de milieutoets betrekking heeft op een grote variëteit aan bedrijfsactiviteiten, waarbij ook de locatie en aard en omvang van de bedrijvigheid een belangrijke rol speelt. Voor een bedrijf dat is gevestigd op een industrieterrein worden doorgaans andere milieueisen gesteld dan aan een bedrijf dat is gevestigd in een woonwijk. Daarnaast kenmerkt de milieuregelgeving zich door een grote diversiteit en hoeveelheid (pseudo-)wetgeving. Deze laatste is vastgelegd in de bijlage van de Regeling omgevingsrecht. Naast de landelijke regelgeving moet ook rekening worden gehouden met provinciale en gemeentelijke regelgeving, de verordeningen.
Om de transparantie en uniformiteit in de behandeling zo goed mogelijk te waarborgen, worden in de protocollen afspraken vastgelegd over de uitvoering van de beoordeling. Vanwege het verschil in werkwijze gelden voor het behandelen van vergunningaanvragen en meldingen afzonderlijke beoordelingskaders.
Het beoordelingskader voor vergunningplichtige activiteiten bestaat uit:
Aandachtspunten besluitvorming: in de besluitvorming wordt deugdelijk gemotiveerd op welke wijze invulling is gegeven aan de beoordelingsvrijheid en benoemd welke regelgeving bij de besluitvorming is betrokken. Ook wordt gemotiveerd op welke wijze eventueel ingebrachte adviezen en/of bedenkingen bij de beschikking zijn betrokken;
Het beoordelingskader voor meldingsplichtige activiteiten bestaat uit het Activiteitenbesluit milieubeheer met eventueel een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM). Een OBM kan alleen worden verleend of worden geweigerd. Daarnaast kan het voorkomen dat voor een vergunningplichtige inrichting ook een OBM nodig is. Elk type OBM heeft een eigen toetsingskader, met mogelijkheid voor maatwerkvoorschriften.
Voor het realiseren van activiteiten die als wettelijke basis in de APV zijn geregeld, vindt toetsing primair plaats op basis van de bepalingen in de APV. Naast deze publiekrechtelijke toetsing, worden vaak ook privaatrechtelijke afspraken gemaakt als de activiteiten plaatsvinden op publieke gronden (bijvoorbeeld bij de aanleg van inritten). Afstemming vindt plaats met de wegbeheerders. Binnen onze gemeente zijn dit de gemeente zelf, het waterschap of de provincie.
Van kappen kan sprake zijn als een boom of houtopstand geveld wordt of als er zeer drastisch wordt gesnoeid, bijvoorbeeld het verwijderen van de kroon uit een boom. In de APV is opgenomen in welke gevallen voor het kappen/vellen van bomen een vergunning nodig is. In aanvulling hierop zijn ook karakteristieke landschapselementen (waaronder bomen) in enkele bestemmingsplannen aangewezen.
Verzoeken tot het plaatsen van reclames in de openbare ruimte worden getoetst aan het Reclamebeleid. Verzoeken die niet in het Reclamebeleid zijn benoemd, worden voorgelegd aan ons college. Indien sprake is van een bouwwerk, wordt getoetst aan de Welstandsnota.
Overige aanvragen in het kader van de APV worden volledig getoetst aan de bepalingen van de APV en eventueel vastgesteld beleid omtrent het specifieke onderwerp.
3.9 Beoordelingskader evenementen
Aanvragen voor evenementen worden getoetst aan de APV, het Evenementenbeleid en besproken in het evenementenoverleg. Indien evenementen plaatsvinden in tijdelijke bouwwerken, vindt de toetsing plaats ten aanzien van brandveiligheid en constructieve veiligheid.
Speciale aandacht gaat uit naar de volledigheid van de aanvraag. Vooraf dient in voldoende mate duidelijk te zijn wat het evenement inhoudt om een juiste afweging te kunnen maken. Hierbij wordt ook verwezen naar het evaluatierapport van het incident in Haaksbergen. Uit dit rapport blijkt dat vooraf vaak niet de volledige informatie wordt aangereikt. Hierdoor kunnen eventuele risico’s onvoldoende worden ingeschat.
Om dit te voorkomen wordt iedere evenementenaanvraag doorgestuurd naar de verschillende adviseurs en besproken in het evenementenoverleg. Ook wordt er regionaal samengewerkt om te komen tot 1 integraal formulier dat verplicht zal worden gesteld.
3.10 Beoordelingskader bodem, bouwstoffen en grondstromen
Gedeputeerde Staten is binnen onze gemeente bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming. Wel beoordelen we meldingen Besluit bodemkwaliteit die we altijd toetsen aan het Besluit bodemkwaliteit.
Daarbij worden de volgende aspecten meegewogen:
Onder de naam Kwalibo regelt het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsborging in het bodembeheer. Kwalibo richt zich vooral op de bodemintermediairs. Dat zijn onder meer de adviesbureaus, laboratoria, aannemers, grondbanken, producenten van bouwstoffen en bedrijven die grond en baggerspecie reinigen en verwerken.
Bouwstoffen die aan de generieke kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit voldoen, mogen worden toegepast zonder nadere eisen aan de wijze van toepassing. Bouwstoffen die niet voldoen aan deze eisen kunnen (tot bepaalde grenzen) met isolerende maatregelen worden toegepast.
Voordat grond of baggerspecie wordt toegepast, moet er sprake zijn van een nuttige toepassing. De toepassing van grond of baggerspecie mag niet leiden tot achteruitgang van de gebiedskwaliteit.
De kwaliteit van het partij grond of baggerspecie moet voldoen aan de toepassingseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Bewijsmiddelen voor de kwaliteit van een partij grond zijn Bodemonderzoeken (partijkeuringen) en de nota Bodembeheer gemeente Gulpen-Wittem. Als milieu hygiënische verklaring voor de kwaliteit van toe te passen of te verspreiden baggerspecie en voor de kwaliteit van de bodem onder oppervlaktewater zijn de onderzoeksstrategieën die voldoen aan een waterbodemonderzoek conform NVN 5720 van toepassing.
3.11 Beoordelingskader natuurbescherming en flora en fauna
Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning de activiteit handelen in een natuurbeschermingsgebied bevat, of de activiteit kan nadelige gevolgen veroorzaken voor de aanwezige flora en fauna, dan wordt door onze gemeente een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in het kader van de Wabo aangevraagd bij respectievelijk de provincie en IL&T.
De inhoudelijke toetsing ten aanzien van natuurbescherming en/of flora en fauna vindt plaats door deze overheden. We nemen de resultaten van deze toetsing (verklaring van geen bedenkingen) over in onze beschikking.
3.12 Beoordelingskader ruimtelijke ordening
Uitgangspunt is dat alle aanvragen integraal worden getoetst aan het bestemmingsplan. Als blijkt dat een aanvraag niet voldoet aan het geldende bestemmingsplan, moet beoordeeld worden of een ontheffings-/ afwijkingsprocedure gevoerd kan worden. Pas nadat een eventuele procedure geheel doorlopen is (en dus ook eventuele ingediende zienswijzen zijn beoordeeld en hierover besluiten zijn genomen) en er geen bezwaren (meer) zijn, kan de omgevingsvergunning worden verleend.
De bestemmingsplannen binnen onze gemeente zijn dekkend voor het gehele gemeentelijke grondgebied. We streven ernaar dat alle plannen actueel zijn en niet ouder zijn dan 10 jaar. Op basis van de besluitvormingsmomenten van de vastgestelde bestemmingsplannen, de sindsdien gevoerde procedures (toestemmingen en weigeringen afwijking planologisch gebruik) en onze ambitie om te voorkomen dat bestemmingsplannen tegelijkertijd moeten worden herzien, is een actualisatieplanning gemaakt. Doel daarbij is het verkrijgen en behouden van actuele bestemmingsplannen voor de burgers en bedrijven in onze gemeente.
Op grond van artikel 3.7 lid 1 Wro kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor een gebied (voorbereidingsbesluit). Een voorbereidingsbesluit is nodig om een bepaald gebied te beschermen tegen (bouw)activiteiten die een gewenste ontwikkeling in dat gebied onomkeerbaar in de weg staan. Daarnaast kan, op basis van een voorbereidingsbesluit, medewerking worden verleend aan (bouw)activiteiten die geen invloed hebben op de gewenste ontwikkeling van een gebied, of daar mee in overeenstemming zijn. Een voorbereidingsbesluit wordt in ieder geval alleen nodig geacht, indien de verwachting is dat het ontwerp bestemmingsplan in de periode dat het voorbereidingsbesluit geldt ook ter visie zal worden gelegd en wanneer in een plangebied veel nieuwe ontwikkelingen worden verwacht.
De afgelopen jaren is door veranderde wet- en regelgeving het opstellen van een bestemmingsplan veel complexer geworden. In een bestemmingsplan wordt ingegaan op diverse aspecten, zoals luchtkwaliteit, de watertoets en archeologie. Om te zorgen voor een handhaafbaar bestemmingsplan, worden vergunningverleners en toezichthouders in het planproces (bij wijziging of vernieuwing) betrokken.
Afwijking- en ontheffingsbeleid
Het merendeel van de afwijkingen van de regels van bestemmingsplannen valt onder de reguliere procedure van de Wabo. In veel bestemmingsplannen zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Daarnaast zijn er de buitenplanse afwijkingsmogelijkheden, waarvoor de ‘Beleidsregel buitenplanse afwijkingsmogelijkheden’ is vastgesteld. Ten aanzien van de voormalige project afwijkingsbesluiten heeft onze raad categorieën gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad niet vereist is.
Elk bouwplan wordt getoetst aan het bestemmingsplan om te bekijken of er sprake is van strijdigheden met de planvoorschriften. Dit gebeurt op een grondige manier, waarbij specifieke kenmerken nauwkeurig worden nagemeten en bestemmingen per ruimte worden benoemd en gecontroleerd.
In de Wabo zijn gevallen opgenomen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor planologisch strijdig gebruik. Het gaat hier om een voortzetting van de zogenoemde ‘kruimellijst’ van bouwwerken van geringe omvang en invloed (zowel planologisch als stedenbouwkundig).
Indien een bouwplan niet binnen het bestemmingsplan past, wordt beoordeeld of voor het bouwplan een omgevingsvergunning voor het strijdig planologisch gebruik (voorheen ontheffing of projectbesluit) of een nieuw bestemmingsplan mogelijk is. Vervolgens wordt beoordeeld of het wenselijk is om aan het initiatief mee te werken door het volgen van een toepasbare ruimtelijke procedure op basis van een ruimtelijke onderbouwing. Alle betrokken belangen worden hierbij in beeld gebracht en afgewogen. Indien wordt besloten geen medewerking te verlenen, wordt de aanvraag niet verder getoetst aan overige aspecten, verzocht om aan te passen of hierna geweigerd.
Voor de beoordeling van aanvragen voor de activiteit ‘aanleg’, zoals bedoeld in bestemmingsplannen, wordt getoetst aan de bepalingen in het bestemmingsplan.
Een van de beoordelingskaders voor ruimtelijke ontheffingen / plannen is de toetsing aan het gemeentelijk parkeerbeleid. In dit beleid zijn, per functie, normen voor parkeren opgenomen.
Aanvragen in het kader van de drank- en horecavergunning worden getoetst aan de Drank- en Horecawet, Wet- op de kansspelen en het Terrassenbeleid.
3.14 Samenwerking bij de vergunningverlening
De behandelend medewerker beoordeelt of collegiaal overleg nodig is, o.a. om andere benodigde disciplines te laten beoordelen of een toetsing noodzakelijk is. In het werkproces zijn ook de contactmomenten met externe en interne adviseurs benoemd. Afhankelijk van de aangevraagde activiteit vindt samenwerking plaats met diverse interne en externe adviseurs. Hiervoor is een Wabo-overleg ingesteld waarin alle Wabo aanvragen en principeverzoeken worden besproken.
Een deel van de VTH (milieu)taken wordt door de RUD ZL uitgevoerd. Toetsing van de brandveiligheidsaspecten vindt plaats door de Brandweer Zuid-Limburg.
Aanvragen voor monumenten, karakteristieke bouwwerken en overige bouwwerken in beschermde stads- en dorpsgezichten worden, naast de gebruikelijke beoordeling voor slopen/bouwen volgens de toetsingsmatrix, getoetst door de Monumentencommissie. Aanvragen bij Rijksmonumenten worden voor advies, conform Wabo in voorkomende gevallen, voorgelegd aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE).
Evenementen worden met interne en externe betrokkenen besproken in het evenementenoverleg.
Het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft slechts in algemene bewoordingen aan hoe het toezicht georganiseerd dient te zijn. Op grond van het Bor moet het bestuursorgaan inzicht geven in de wijze waarop het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving wordt uitgeoefend. In Gulpen-Wittem vindt toezicht in een vorm en intensiteit plaats welke leidt tot een adequate naleving van wet en regelgeving. Op welke wijze en met welke frequentie uiteindelijk toezicht wordt gehouden, is het resultaat van de uitkomsten van de omgevingsanalyse. Hierbij spelen ook de ervaringen die met onze burgers, bedrijven en instellingen zijn opgedaan en de keuzes in het verleden een rol.
4.1 Aanleidingen voor toezicht
Toezicht in Gulpen-Wittem vindt plaats op basis van:
Het uitvoeren van toezicht leidt tot een aantal effecten: primair dient de leefomgeving veiliger, gezonder en leefbaarder te worden. Daarnaast leidt het toezicht ook tot een verbetering van de bedrijfsvoering door een adequatere administratie en registratie voor bijvoorbeeld de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) en voor de Waardering van onroerende zaken (WOZ). Voor deze laatste twee registraties zijn ook niet-vergunningplichtige relevant, omdat deze ook tot wijzigingen in de BAG en WOZ kunnen leiden.
Bij het houden van toezicht kunnen verschillende methoden worden gebruikt. Het onderscheid is van belang, omdat per branche en per beleidsterrein de aspecten waar de controle zich op richt verschillend zijn. Het is effectief om verschillende vormen van controles te hanteren, welke zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden.
Vormen van toezicht in Gulpen-Wittem zijn:
Voor ieder van deze vormen wordt in Key2Vergunningen een hoofdproces ingericht, waarin de stappen worden doorlopen.
Net als bij het toetsen van bouwplannen in de vergunningfase het geval is, geldt ook hier dat tijdens de bouw- of realisatiefase keuzes moeten worden gemaakt wat en hoe dit wordt gecontroleerd. Voor deze fase hebben we het toezichtprotocol uitgewerkt. Het landelijke toezichtprotocol© van de Vereniging BWT Nederland heeft als basis gediend voor het gemeentelijk protocol.
Het toezichtprotocol wordt weergegeven met een matrix. In de matrix zijn per bouwfase en categorie van bouwwerken de voorschriften aangegeven, waarop wordt gecontroleerd. Bij het vaststellen van het minimumniveau is per controlepunt vastgesteld of dit relevant is voor wat betreft brandveiligheid, constructieve veiligheid en/of volksgezondheid, omdat hierbij de ingeschatte risico’s het grootst zijn. Is dit niet het geval, dan is controle hierop niet 'verplicht'. Voor die controlepunten die wel relevant zijn, is een inschatting gemaakt van het risico. Afhankelijk van deze risico-inschatting wordt per controlepunt een minimum toezichtniveau vastgesteld.
Daarbij worden de volgende niveaus onderscheiden:
Uiteraard wordt op die onderdelen waaraan een bouwplan intensiever wordt getoetst ook intensiever toezicht gehouden. De categorieën van bouwwerken zijn onderverdeeld aan de hand van de bouwsommen. De bouwsommen hangen immers samen met de omvang van een bouwwerk. In vergelijking tot het toetsingsprotocol heeft de regio er wel voor gekozen om enige extra differentiatie aan te brengen in de bouwsommen. Het toezichtprotocol bouwen (zie bijlage 2) koppelt de voorschriften aan de fase van de bouwwerkzaamheden. Op die manier kunnen per fase de relevante voorschriften worden gecontroleerd. Als resultaat van de uitgevoerde omgevingsanalyse (behorende bij het ‘Beleidskader voor uitvoering van de VTH-taken fysieke omgeving’) is aan voorschriften over de constructieve veiligheid extra waarde gehecht.
Onder de Wabo kan vaker zonder omgevingsvergunning worden gebouwd, zowel particulier als zakelijk. Echter, bij vergunningsvrij is men wel aan regels gebonden. Deze regels omvatten vooral maximale oppervlakten en maximale afmetingen. In ieder geval gelden altijd de regels uit de Woningwet, het Bouwbesluit 2012 (onder meer voor veiligheid en gezondheid), de Bouwverordening en het burenrecht uit het Burgerlijk Wetboek.
De voorschriften, die tijdens sloopwerkzaamheden moeten worden nageleefd, en waar toezicht op moet worden gehouden, zijn:
Afhankelijk van de aard van het bouwwerk en het gebruik worden met de Brandweer Zuid-Limburg afspraken gemaakt op welke toezichtsmomenten de Brandweer integraal met het bouwtoezicht gaat controleren. Bij grote projecten wordt de Brandweer al vroeg in het proces betrokken. Afstemming kan dan plaats hebben over bijvoorbeeld de aan te leveren certificaten en de toezichtmomenten. De opleveringscontrole van de omgevingsvergunning brandveilig gebruik neemt de Brandweer voor haar rekening.
Een groot deel van het toezicht betreft het structurele toezicht op de brandveiligheid in gebouwen met een publieks- of een verblijfsfunctie. In het kader van het Bouwbesluit 2012 geldt voor het merendeel van deze gebouwen de meldingsplicht. Slechts voor een gering aantal is de vergunningsplicht van toepassing. De toezichtstaak op brandveiligheidsvoorschriften bij vergunningsplichtige gebouwen is specialistisch werk en vindt daarom plaats door de Brandweer Zuid-Limburg, eventueel samen met een van de bouwtoezichthouders. Bij milieu-inrichtingen worden de controles op meldingen zoveel mogelijk integraal meegenomen bij de reguliere milieucontroles. Bouwwerken die niet vergunning- of meldingsplichtig zijn voor brandveiligheidsaspecten worden, in geval er sprake is van een milieu-inrichting, in de periodieke milieucontroles ook gecontroleerd op brandveiligheid.
Tijdens het toezicht wordt er in dit kader met name gecontroleerd op:
De handleiding PREVAP bevat de indeling van prioriteiten, op basis van het verwachte brandrisico van gebruiksfuncties. PREVAP staat voor: Preventieactiviteitenplan. Het gaat hier om prioriteiten op basis van de bouw- en gebruiksregelgeving. Bij de indeling van de gebruiksfuncties in prioriteitsklassen zijn criteria gehanteerd als het aantal aanwezigen, de zelfredzaamheid van de aanwezigen, de kans op brand en de frequentie van gebruik van een object. Dit zijn criteria op basis van het gebruik van een gebouw/object. Andere criteria zijn bijvoorbeeld bouwaard, bouwhoogte of bouwjaar. Aan de hand van deze PREVAP hebben we een indeling in prioriteiten bepaald, inclusief bijbehorende kengetallen voor de uit te voeren taken.
Tabel: overzicht aanpassing controlefrequentie brandveiligheid op basis van naleefgedrag
Door de Brandweer wordt een nieuw regionaal brandveiligheidsbeleid uitgewerkt. Daarin wordt mogelijk een nieuwe indeling voorgesteld.
Bij controles brandveiligheid toetst de Brandweer Zuid-Limburg aan de hand van standaard checklists conform hoofdstuk 6 en 7 Bouwbesluit 2012. In het geval van bestaande bouw vindt een toetsing plaats aan hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012.
4.6 Toezicht monumenten, beschermde dorpsgezichten en karakteristieke bouwwerken
Nadat een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouw en monumenten is afgegeven, zullen de monument specifieke aspecten worden meegenomen in de reguliere bouwinspecties, tenzij in een specifieke zaak extra toezicht nodig is. Hierdoor blijft dit toezicht beperkt van omvang.
In de gebruiksfase houden we in Gulpen-Wittem toezicht op monumentale waarden. Door het specifieke karakter van de monumenten is de uitvoering van het toezicht maatwerk.
Wanneer de vergunning is verleend of de melding Activiteitenbesluit milieubeheer wordt geaccepteerd wordt een opleveringscontrole ingepland. De opleveringscontrole vindt plaats binnen drie maanden na vergunningverlening of acceptatie van de melding Activiteitenbesluit milieubeheer. In de opleveringscontrole wordt beoordeeld of de activiteiten zijn gerealiseerd, zoals is omschreven. Ook wordt een toelichting gegeven bij de milieuvoorschriften. Van de opleveringscontrole wordt een verslag opgesteld. Na afronding van de opleveringscontrole gaat het bedrijf mee in de reguliere planning van de periodieke controles.
Op het in werking zijn van bedrijven (inrichtingen) in Gulpen-Wittem wordt door ons periodiek toezicht gehouden. Dit toezicht is erop gericht om de (milieu)belasting van de bedrijfsactiviteiten voor het milieu en de omgeving te voorkomen, dan wel zo veel mogelijk te beperken. De wettelijke grondslag voor deze taak ligt in de Wabo en de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde algemene regelingen als het Activiteitenbesluit milieubeheer. De taken hebben betrekking op het toezicht op en handhaving van voorschriften en regels gesteld in de geldende vergunningen en besluiten.
De (milieu)inrichtingen, waarvoor we bevoegd gezag zijn, zijn ingedeeld in categorieën conform het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor iedere categorie geldt een passende basiscontrolefrequentie. Op basis van naleefgedrag en/of bedrijfsspecifieke omstandigheden kan ervoor gekozen worden om inrichtingen intensiever dan wel extensiever te controleren dan op basis van de categorie-indeling noodzakelijk is.
Tabel: controlefrequentie milieu
Een aantal inrichtingen wordt hoofdzakelijk thematisch in plaats van integraal gecontroleerd, zoals nachtcontroles (bij horeca) en tijdelijke activiteiten (zoals opslag van vuurwerk).
Voor de activiteiten die in de APV zijn geregeld, baseren we het toezicht met name op klachten en meldingen (zie paragraaf 4.14). In dit kader gaan wij uit van de eigen verantwoordelijkheid van de uitvoerder van de werkzaamheden. Voor met name de overtredingen bij hondenpoep, parkeren en het behoud van het karakter van het landschap voeren we actieve gebiedscontroles uit (zie paragraaf 4.15). De aanleg van de inrit wordt gecontroleerd door de opzichter (civiel cultuurtechnische onderhoudswerken).
De omvang van het evenement bepaalt welke vorm en intensiteit van toezicht wordt ingezet. Bij de kleinschalige en reguliere evenementen vindt toezicht plaats op basis van klachten en meldingen (zie 4.14). Bij de grootste (terugkerende) evenementen vindt afhankelijk van de risico’s en duur van het evenement een of meerdere fysieke controlemomenten plaats. De intensiteit en diepgang van de controles bij de grote evenementen wordt in overleg met politie en brandweer voorafgaand aan het evenement bepaalt.
4.10 Toezicht bodem, bouwstoffen en grondstromen
Voor toezicht bodem geldt dat dit uitsluitend plaatsvindt wanneer hier een concrete aanleiding voor is. Bijvoorbeeld bij een tanksanering of bij besluiten over ruimtelijke ontwikkelingen of bij werkzaamheden met verontreinigde gronden (de zgn. vrije veldcontroles).
Het toezicht op het toepassen van grond en bouwstoffen vindt plaats naar aanleiding van meldingen, gebiedsgericht (zie 4.14) en op basis van klachten en meldingen (zie 4.15).
Bij elk toezichttraject (zoals ten aanzien van grondstromen en bodem) toetst de betreffende toezichthouder of de landelijke handhavingsuitvoeringsmethode (HUM) van toepassing is op de activiteit. Indien dat het geval is, vindt overdracht van de activiteit en informatie-uitwisseling plaats conform het gestelde in de HUM.
4.11 Toezicht natuurbescherming en flora en fauna
Het toezicht op de bescherming van natuur, flora en fauna vindt plaats naar aanleiding van klachten en meldingen (zie 4.14). Voor herplantplicht vindt een intensiever toezicht plaats: bij herplant wordt fysiek gecontroleerd of de herplant feitelijk heeft plaatsgevonden.
4.12 Toezicht ruimtelijke ordening
Het toezicht op de ruimtelijke ordening vindt met name plaats naar aanleiding van een verleende vergunning en op basis van klachten en meldingen (zie 4.14). Daarnaast wordt tijdens het bouwtoezicht bekeken of activiteiten plaatsvinden conform het geldend bestemmingsplan. Bijzondere aandacht wordt tijdens het toezicht gegeven aan de voorwaarden bij de vergunning, zoals op de realisatie en in stand houding van landschappelijke inpassingsplannen en parkeernormen.
In geval van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit wordt volstaan met maximaal één toezichtmoment tijdens een gebiedscontrole (zie paragraaf 4.15).
De toezicht op de DHW vind planmatig plaats aan de hand van de verleende vergunningen bij horeca inrichtingen (o.a. cafés, restaurants, hotels, etc.). Hierbij wordt gecontroleerd op de voorwaarden van de vergunning, inrichtingseisen maar ook op het terrassenbeleid. Voor terrassen is specifiek aandacht om te controleren op voldoende doorgang, grootte en plaatsing van het terras. Terrassen worden jaarlijks gecontroleerd.
De wijze van toezicht in het kader van de Drank- en Horecawet ten aanzien van het alcoholgebruik door minderjarig is uitgewerkt in het regionale Preventie- en handhavingsbeleid DHW NIX18 en het onderliggende uitvoeringsprogramma. De hotspots worden jaarlijks gecontroleerd waarbij steeds wordt geëvalueerd welk middel het best kan worden ingezet voor een specifieke hotspot of groep van hotspots: preventie, repressie of beide. De keuze voor de juiste interventiemix is hier belangrijk.
4.14 Toezicht op basis van klachten, meldingen en handhavingsverzoeken
Klachtentoezicht vindt plaats naar aanleiding van een klacht of melding van burgers/bedrijven (extern) of van andere afdelingen/collega’s/bestuur (intern). Klachten en meldingen kunnen per telefoon, schriftelijk, per e-mail of via de website van de gemeente binnenkomen.
Bij een klacht van een burger wordt contact met de betreffende burger opgenomen. Vervolgens wordt besproken wat het belang en doel van de klacht is en wat verwacht mag worden van de gemeente. In goed onderling overleg wordt gezocht naar een snelle en informele oplossing van het probleem. Als dit niet mogelijk blijkt, dan wordt een controle uitgevoerd om de klacht te verifiëren. Wordt een overtreding geconstateerd, dan wordt eerst geprobeerd de overtreding ongedaan te maken door in overleg te treden met de overtreder. Indien dat niet het gewenste effect heeft, zal worden afgewogen of handhavend optreden aan de orde is. Bij klachten van derden of van bedrijven wordt in eerste instantie voornamelijk schriftelijk gecommuniceerd. Door in een vroeg stadium in overleg te gaan met een ondernemer, worden ieders verwachtingen duidelijk en mogelijke toekomstige problemen voorkomen. Bij anonieme klachten wordt de impact ingeschat. Afhankelijk van deze inschatting wordt eventueel verdere actie ondernomen. Het streven is om de klager binnen twee werkdagen op de hoogte te stellen dat de klacht is ontvangen en te informeren over het vervolg.
Een verzoek om handhaving heeft een wettelijke termijn conform de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Bij een verzoek om handhaving wordt feitelijk dezelfde werkwijze als bij een klacht gevolgd. Aanvullend hieraan wordt de behandeling schriftelijk bevestigd en schriftelijk afgehandeld. Anonieme verzoeken om handhaving worden niet als zodanig in behandeling genomen, omdat niet getoetst kan worden of de verzoeker om handhaving belanghebbende is. Dit is vereist voor het kunnen indienen van een verzoek om handhaving. Afhankelijk van het verzoek wordt deze al dan niet toch opgepakt en wordt handhavend opgetreden.
Voor spoedeisende milieuklachten binnen de basistaken (bijvoorbeeld een brand waarbij asbest vrijkomt) is de RUD ZL oproepbaar. Voor de overige taken heeft de gemeente een eigen 24-uurs bereikbaarheidsregeling. Voor overige rampen/grote incidenten maakt de gemeente Gulpen-Wittem gebruik van een regionaal crisisbeheersingsplan.
Bij een calamiteit of incident kan door bemiddeling van de toezichthouders milieu geprobeerd worden de veroorzaker/eigenaar zelf de noodzakelijke actie te laten ondernemen, zodat er geen kostenverhaal (bestuursdwang) hoeft plaats te vinden. Als dit niet lukt, kunnen bestuursrechtelijke middelen worden ingezet.
Zolang geen (nieuwe) activiteiten plaatsvinden, vindt slechts beheer van het grondgebied plaats. Tijdens het beheer gaan we met toezicht na of het gebruik volgens de regels plaatsvindt. Gebiedsgericht toezicht wordt toegepast met aandacht voor diverse, vastgelegde controlepunten ten aanzien van ruimtelijke ordening, bouwen, (brand)veiligheid, milieu en APV en bijzondere wetten. Afhankelijk van het type gebied en/of bestuurlijke prioriteit kan de nadruk meer of juist minder op enig rechtsgebied liggen.
In het algemeen vindt het toezicht plaats vanaf de openbare weg en is het gericht op het voorkomen en tegengaan van excessen. Voor deze wijze van controle worden zowel bouw- als milieutechnische toezichthouders ingezet. Hoewel iedere toezichthouder van oorsprong een bepaalde specialiteit (bouw, milieu, brandveiligheid, etc.) heeft, worden zijn of haar vaardigheden tevens benut voor het toepassen van de ‘oog- en oorfunctie’ voor zaken die buiten zijn of haar specialisme liggen. Bij nader te bepalen feiten wordt een collega toezichthouder geïnformeerd, die op dat specifieke terrein vakbekwaam is. Het gaat vooral om zaken die geen vakinhoudelijke kennis verlangen. Op deze manier denken we de integrale handhaving verder te optimaliseren.
4.16 Samenwerking bij het toezicht
Interne afstemming van activiteiten is wekelijks in het Wabo-overleg. Extern is er indien nodig op ad hoc basis overleg met instanties als de politie, de Brandweer Zuid-Limburg, de RUD ZL, het OM (Openbaar Ministerie), Belastingdienst, douane, Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, de AID (Algemene Inspectiedienst) en het waterschap.
Structureel overleg vindt plaats met de RUD ZL (voor de milieu- en bodemtaken) en de Brandweer Zuid-Limburg (voor de brandveiligheidstaken). Toezichtprogramma’s worden zoveel mogelijk afgestemd om te voorkomen dat bedrijven in een beperkte periode voor zowel milieu als brandveiligheid bezocht worden. Op basis van het integrale handhavingsbeleid kiezen we ervoor de periodieke (milieu)controles tijdens de gebruiksfase zo veel mogelijk integraal uit te voeren. Voorbeeld hiervan is de controle van gebouwen in het kader van het Bouwbesluit 2012 en het toepassen van de ‘oog- en oorfunctie’ voor andere handhavingsthema’s als illegale (ver)bouw, sloop, gebruik en asbest. De milieutoezichthouder heeft van oorsprong een specialiteit, maar zal zijn of haar vaardigheden tevens benutten voor het ‘in de gaten houden’ van zaken die buiten zijn of haar specialisme liggen. Bij nader te bepalen feiten wordt een collega toezichthouder geïnformeerd, die op dat specifieke terrein vakbekwaam is. Het gaat vooral om zaken die geen vakinhoudelijke kennis verlangen. De bevindingen worden door het cluster Veiligheid en Handhaving intern afgestemd met het cluster Omgevingsvergunningen en extern met RUD ZL, Politie, Brandweer Zuid-Limburg, waterschap of Algemene Inspectiedienst.
Indien een overtreding geconstateerd wordt, volgt de gemeente Gulpen-Wittem onderstaande sanctiestrategie. Deze worden nader uitgewerkt in Key2vergunningen, waarin de processen zijn ingericht. Daarbij onderschrijven we de landelijk handhavingsstrategie (LHS 1 ). De essentiële onderdelen hiervan zijn in onderstaande alinea’s uitgewerkt en aangevuld met eigen overwegingen.
5.1 Formele overtreding, gelijkwaardige oplossingen
Er kan sprake zijn van een formele afwijking van de voorschriften, maar dat er maatregelen zijn getroffen die het door de rechtsregel beschermde belang in dezelfde mate of beter waarborgen. Indien op een andere wijze dezelfde veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu wordt gerealiseerd, kan deze oplossing voldoen en is geen vervolgactie noodzakelijk.
5.2 Formele, legaliseerbare overtreding
Is wel sprake van een formele overtreding en is geen sprake van een gelijkwaardige oplossing, is een eerste vraag of het in principe een vergunbare situatie is. Als dit het geval is, wordt in beginsel een vergunningprocedure gestart. Voor aanvragen die achteraf worden ingediend, hanteert de gemeente volgens de legesverhoging een verhoogd legestarief (+ 25%). Afhankelijk van de ernst van de overtreding (is er een verhoogd risico? Is er al schade opgetreden?) en het profiel van de overtreder zijn er de volgende aanvullende opties.
Vergunnen met sanctionerende tik
Indien de illegale situatie is ontstaan uit calculerend/malafide gedrag en/of sprake is van recidive, wordt tevens proces-verbaal opgemaakt.
Indien bij een vergunbare situatie geen sprake is van calculerend/malafide gedrag en geen sprake van recidive, wordt afgezien van een sanctionerende tik. In sommige situaties is het denkbaar dat ondersteuning wordt geboden om de situatie te verbeteren. Bijvoorbeeld door het geven van voorlichting of cursus als wordt vastgesteld dat bepaalde (onnodige) overtreding systematisch voorkomt.
Vergunnen met bestuursrechtelijke handhaving
Als een situatie legaliseerbaar is, kunnen we bestuursrechtelijk toch handhavend optreden, zolang de illegale situatie voortduurt en/of de vergunningaanvraag nog niet is ingediend. Ook als een vergunningaanvraag is ingediend, kan (verder) handhavend optreden toch geboden zijn, bijvoorbeeld als de belangen van derden dat vergen.
In deze paragraaf wordt stilgestaan bij de wijze waarop wordt opgetreden bij geconstateerde overtredingen. Hiervoor zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten in te zetten. Bestuursrechtelijk zijn dat:
Bij een bestuursrechtelijke sanctiebeschikking (last onder dwangsom of last onder bestuursdwang) krijgt de overtreder een hersteltermijn aangeboden, waarbinnen de overtreding moet zijn beëindigd. Als de overtreding na deze termijn niet is beëindigd, dan verbeurt de overtreder in geval van een last onder dwangsom dwangsommen. In geval van een last onder bestuursdwang zal bij voortduring van de overtreding worden afgewogen of in dat concrete geval zal worden overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang van gemeentewege.. In samenhang met de sanctiebeschikking of los daarvan kan de strafrechtelijke sanctie worden toegepast. Strafrechtelijke instrumenten zijn:
In onze organisatie zijn geen toezichthouders aangewezen om strafrechtelijk op te treden binnen het domein II (Wabo). Wij signaleren richting onze partners (onder andere de RUD ZL), waarna zij strafrechtelijk kunnen optreden. Bij strafrechtelijke handhaving is naast het bereiken van de gewenste situatie tevens het bestraffende element van belang.
Het overgaan tot dwangmaatregelen is geen lichtzinnige beslissing. De toe te passen sanctie moet proportioneel zijn en dient zoveel mogelijk transparantie te bieden over de lengtes van begunstigingstermijnen en de hoogten van dwangsommen:
Gulpen-Wittem kiest qua begunstigingstermijn voor een zo kort mogelijke termijn waarbinnen aan de last kan worden voldaan. De termijn moet echter wel zodanig zijn, dat het praktisch haalbaar is om aan de last te kunnen voldoen. Verder is de te stellen termijn afhankelijk van de aard van de overtreding en mag de termijn niet zodanig lang zijn, dat sprake is van (impliciet) gedogen van de overtreding. In het bouwtoezicht komt het veelvuldig voor dat de geconstateerde afwijkingen direct of binnen een afzienbaar tijdsbestek kunnen worden hersteld. In deze gevallen wordt volstaan met een mededeling van de toezichthouder dat de geconstateerde afwijking bij de volgende controle hersteld moet zijn. Hiervan wordt melding gemaakt in het controlerapport. Voor het bepalen van de begunstigingstermijn zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het Uitvoeringsprogramma dwangsom en begunstigingstermijn;
De hoogte van een dwangsom moet op grond van de Algemene wet bestuursrecht in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van het opleggen van de dwangsom. Gulpen-Wittem relateert de hoogte van de dwangsom o.a. aan de aard en ernst van de overtreding, de potentiële schade en de kosten die moeten worden gemaakt om de overtreding ongedaan te maken. In ieder geval moet het bedrag belangrijk hoger zijn, dan het economisch voordeel dat met de overtreding wordt behaald. Het moet aantrekkelijker zijn de overtreding ongedaan te maken dan de dwangsom te betalen;
Het verbeuren van dwangsommen gebeurt van rechtswege. In Gulpen-Wittem wordt de stelregel gehanteerd dat een dwangsom direct na het verbeuren, dan wel zo spoedig mogelijk na het verbeuren van het maximale dwangsombedrag wordt geïnd tenzij er om juridische redenen (zoals een schorsingsverzoek) uitstel is overeengekomen . Soms wordt ervoor gekozen verbeurde dwangsommen pas te innen, nadat de rechtmatigheid van een last onder dwangsom vaststaat. In de tussentijd wordt gezorgd voor tijdige stuiting ter voorkoming van verjaring;
Bij het opleggen van een dwangsom wordt de overtreding ook opgenomen in de registratie van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb) Voor zover het een besluit betreft zoals genoemd in de bijlage van het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken .
De handhaving van voor een andere overheid of een onderdeel van de eigen organisatie geldende voorschriften is voor de gemeente Gulpen-Wittem niet anders dan voor haar burgers. Belangrijk hierbij is de democratische controle en transparantie, ook indien er bestuurlijke en/of juridische complicaties ontstaan.
5.5 Afstemming tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke spoor
De keuze voor het instrumentarium bij constatering van een overtreding is gebaseerd op vijf uitgangspunten:
Professionaliteit en vakmanschap: training, opleiding, kennis- en informatie-uitwisseling. Toezichthouders wegen de ernst van de bevinding, het gedrag van de normadressaat en de feiten en omstandigheden van de situatie. Zij bepalen vervolgens welke interventie in het specifieke geval passend is. Dit vereist professionaliteit, vakmanschap en uitwisseling van kennis en leerervaringen;
Betrouwbaarheid: beginselplicht tot handhaven en verantwoording afleggen. Handhavend optreden is zowel eerlijk tegenover normadressaten uit het oogpunt van een ‘level playing field’, als tegenover de maatschappij die ervan uit mag gaan dat toezichthouders zodanig optreden dat haar rechtsgevoel wordt gerespecteerd en de leefomgeving veilig, schoon en gezond blijft;
Op basis van twee primaire variabelen bepaalt de toezichthouder met welk instrumentarium gehandhaafd wordt bij een geconstateerde overtreding:
Als de toezichthouder niet in staat is om het gedrag van de overtreder te typeren, bijvoorbeeld bij gebrek aan historische informatie, dan is typering a) (goedwillend) het uitgangspunt.
Beide variabelen bepalen of alleen bestuursrechtelijk of ook strafrechtelijk (donkere segmenten) wordt opgetreden. Onderstaande interventiematrix visualiseert dit.
Door verzwarende of verzachtende argumenten kan een verschuiving van het instrumentarium plaatsvinden. Bij verzachtende argumenten wordt de in de interventiematrix gepositioneerde bevinding één segment naar links en vervolgens één segment naar onder verplaatst en andersom bij verzwarende argumenten. Stapeling van argumenten levert slechts één verschuiving horizontaal, verticaal of diagonaal op.
In lijn met de landelijke handhavingsstrategie kunnen de volgende argumenten verzwarend werken:
In aanvulling op de landelijke handhavingsstrategie kunnen de volgende argumenten verzachtend zijn:
Overleg met het OM vindt in ieder geval plaats, indien een overtreding wordt geconstateerd in de middensegmenten (A4, B3, B4, C2, D1, D2), donkere segmenten (C3, C4, D3, D4) en/of een van de verzwarende argumenten is van toepassing.
Na positionering van de overtreding in de interventiematrix kan de bijbehorende interventie worden bepaald. In de versie van de interventiematrix in bijlage 3 is per situatie de eerste insteek voor sanctioneren opgenomen. De toezichthouder kiest voor de minst zware van de (in het betreffende segment van de interventiematrix) opgenomen interventies, tenzij de toezichthouder motiveert dat een andere interventie binnen het segment in de betreffende situatie passender is.
De toezichthouder zet de betreffende interventie in totdat sprake is van naleving. Als naleving binnen de door de toezichthouder bepaalde termijn uitblijft, pakt de toezichthouder direct door. Dit doet hij door middel van het inzetten van een zwaardere interventie uit hetzelfde segment van de interventiematrix, tenzij de toezichthouder motiveert dat een zwaardere interventie uit een ander segment van de interventiematrix (c.q. een interventie van een bovenliggende sport van de interventieladder) in de betreffende situatie passender is.
5.6 Samenwerking bij het sanctioneren
In bovenstaande interventiematrix is opgenomen bij welke type overtredingen afstemming plaatsvindt met partners die strafrechtelijke sancties kunnen opleggen.
Situaties, waarin gelijktijdige handhavingsbevoegdheid een rol speelt, zijn opgenomen in de bestuursovereenkomst. Tevens staan daarin de afspraken daaromtrent opgenomen. Nadat een overtreding wordt geconstateerd, wordt aan de hand van de bestuursovereenkomst beoordeeld welke instantie als eerste de bestuurlijke handhavingsbevoegdheid moet toepassen. Indien de bestuursovereenkomst geen duidelijkheid ten aanzien van de bevoegdheidsverdeling biedt, wordt de volgende stap in het protocol uitgevoerd.
In situaties, waarbij een andere overheid ná of vóór ons college handhavingsbevoegd is, vindt afstemming plaats met de betreffende overheidsorganisatie.
Gedogen is het bewust afzien van sancties in geval van overtredingen. Het is alleen toegestaan als het actief gebeurt en er moet een besluit van het college (gedoogbeschikking) aan ten grondslag liggen. Ten aanzien van het gedogen onderschrijft de gemeente Gulpen-Wittem het landelijk beleidskader op het gebied van het gedogen 2 . De essentiële onderdelen van het landelijk beleidskader gedogen zijn in onderstaande alinea’s uitgewerkt en aangevuld met eigen overwegingen.
Conform deze strategie geldt het uitgangspunt dat gedogen geen alternatief is voor een goed handhavingsbeleid, maar dat het soms onontkoombaar is. In beginsel worden illegale situaties via toezicht en handhaving aangepakt en als dat niet mogelijk is, wordt een gedoogbesluit genomen. In voorkomende gevallen wordt een schriftelijke gedoogbeschikking afgegeven, waaraan nadere voorwaarden kunnen zijn verbonden. De gedoogbeschikking is aan een termijn gebonden die niet langer is dan strikt genomen noodzakelijk.
6.1 Situaties die mogelijk voor gedogen in aanmerking komen
Bij de opmaak van het gedoogbeleid is gebleken dat het niet mogelijk is om op een zinvolle manier allerlei specifieke en concrete (bedrijfs)situaties te gaan omschrijven, waarop het gedoogbeleid van toepassing kan zijn. Het belang is om vast te leggen langs welke lijn, op een met rechtswaarborgen omklede wijze, in, naar het oordeel van het bestuur, aanwezige situaties gedogen kan plaatsvinden.
Uitgangspunt bij het gedogen is het uitzonderlijke karakter. Slechts in bepaalde gevallen mag er worden overgegaan tot gedogen. Gedogen is alleen mogelijk als wordt voldaan aan één of (bij voorkeur) meerdere van de volgende voorwaarden:
Of de hiervoor omschreven situaties in een concreet geval gedoogwaardig zijn, hangt uiteraard af van de bijzondere omstandigheden en de belangenafweging in het specifieke geval. Anderzijds kan, vanwege de noodzakelijk zorgvuldige belangenafweging per specifiek geval, niet worden uitgesloten dat in andere dan voornoemde situaties sprake is van een gedoogwaardige situatie. Is een situatie wegens onevenredigheid bestuursrechtelijk gedoogwaardig, maar is niettemin sprake van verwijtbaar gedrag, dan dient de overtreding mogelijke strafrechtelijk te worden afgedaan.
In geval van overmacht zijn punt 2, 3 en 4 niet van toepassing.
6.2 Situaties die van gedogen worden uitgesloten
Er wordt niet tot gedogen overgegaan:
indien blijkt dat de te gedogen activiteit strijdig is met enige andere bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regel en het voor de handhaving van die regel bevoegde gezag kenbaar heeft gemaakt dat het met bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tegen deze overtreding optreedt, dan wel zal optreden;
6.3 Voorkomen van onnodige (passieve) gedoogsituaties
Passief gedogen van niet vergunde situaties mag niet voorkomen. In gevallen, waarin naar het oordeel van de toezichthouder sprake is van een lichte overtreding (volgens de interventiematrix in hoofdstuk 5 een overtreding in segment A1, A2 of B1), zal de overtreding schriftelijk worden gerapporteerd in het controlerapport en wordt de overtreder correctief geïnformeerd (versturing kennisgevingsbrief).
Teneinde het actieve gedogen tot een minimum te beperken, wordt het volgende in acht genomen:
Zonder formele borging van de kwaliteit is er een sterke mate van afhankelijkheid van de individuele medewerker. In onderstaande uitwerking beschrijven wij (1) wat wij met kwaliteitsborging willen realiseren (kwaliteitsdoelstelling), (2) wat we doen om de kwaliteit te borgen en (3) op welke wijze we periodiek meten dat onze werkzaamheden tot het gewenste resultaat leiden.
Door onze raad is de ‘Verordening kwaliteit VTH-taken’ vastgesteld. Daarin is een kwaliteitsniveau voor de basistaken benoemd. Met voorliggende paragraaf geven we verder invulling aan de kaders die onze raad heeft gesteld met de verordening. Tevens zorgen we met deze paragraaf voor een invulling van de zorgplicht die in de Wabo wordt vereist voor de niet-basistaken. Regionaal wordt onderzocht in hoeverre samenwerking kan bijdragen aan het realiseren van het gewenste na te streven kwaliteitsniveau voor de niet-basistaken.
Onderstaande uitwerking is gebaseerd op een uitwerking die door de gemeenten in Zuid-Limburg gezamenlijk is gemaakt.
Kwaliteit is voor ons het realiseren van de doelstellingen die we met elkaar hebben afgesproken in het ‘Beleidskader voor uitvoering van de VTH-taken fysieke omgeving’. Deze doelstellingen zijn door het bestuur vastgesteld en geven in de kern aan wat we vanuit de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving bijdragen aan de maatschappelijke opgaven.
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de VTH-taken is belegd bij de (adjunct) directeur. In het jaarverslag voor de VTH-taken wordt gerapporteerd over de kwaliteit van de VTH-taken en de wijze waarop met verbeterpunten uit voorgaande verslagen is omgegaan.
We ondernemen continue acties om de gewenste kwaliteit te realiseren. Gerelateerd aan onze bovenstaande kwaliteitsdoelstelling, constateren we dat de kwaliteit afhankelijk is van de wijze waarop onze organisatie is ingericht en hoe dit gewaardeerd wordt door ons bestuur, onze klanten en de partners waarmee we samen werken.
Om dit te visualiseren maken we gebruik van het overheidsontwikkel-model (OOM). Deze systematiek voor kwaliteitsborging maakt gebruik van het gedachtegoed van het INK-model, maar is specifiek op maat gemaakt voor overheidsorganisaties. De systematiek maakt onderscheid tussen zes organisatiegebieden (gericht op richten en inrichten van de organisatie) en vier resultaatsgebieden (gericht op verrichten). Het model is cyclisch: door continue te leren kunnen organisatiegebieden verbeterd worden en daarmee de waardering en de kwaliteit van de eindresultaten worden verhoogd.
Figuur: overheidsontwikkelmodel, met links de zes organisatiegebieden en rechts de vier resultaatsgebieden.
De inzet hiervan draagt onder meer bij aan het realiseren van de doelstelling:
5. Werken naar een procesmatig ingerichte werkomgeving
Om de kwaliteit te borgen ondernemen we de volgende activiteiten ten aanzien van de zes organisatiegebieden:
Borging van voldoende kritieke massa (continuïteit en deskundigheid) voor uitvoering van de Wabo taken. Voor basistaken zijn de kwaliteitscriteria 2.1 conform de verordening de norm. Voor de niet-basistaken vormen de kwaliteitscriteria 2.1 een referentiekader, waarvan we beargumenteerd kunnen afwijken.
Periodiek meten we de kwaliteit. Bij voorkeur doen we dit in de vier resultaatsgebieden (output). Kwaliteitsmeting kan op de volgende wijzen, momenten en intensiteit plaatsvinden. In ons uitvoeringsprogramma wordt benoemd op welke wijze kwaliteitsmeting plaatsvindt.
Jaarlijkse verslaglegging over de kwaliteit van de VTH-taken (realisatie van doelstellingen uit beleid), de borging van de kritieke massa voor de Wabo-taken en de wijze waarop met verbeterpunten uit voorgaande verslagen is omgegaan. In het verslag wordt beschreven hoe wordt voldaan aan de Kwaliteitscriteria en hoe we zijn omgegaan met die deskundigheidsgebieden waar we niet individueel konden voldoen.
Steekproefsgewijze toets (audit) vanuit de praktijk van de resultaten van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving: de wijze waarop gegevens uit zaken/processen zijn geregistreerd, documenten zijn opgebouwd en gearchiveerd en toetsingen en toezicht hebben plaatsgevonden volgens de afgesproken checklisten.
8. Voortgangsbewaking en verantwoording
In het ‘Beleidskader voor uitvoering van de VTH-taken fysieke omgeving’ hebben we vastgelegd welke doelen we willen bereiken. In voorliggende uitvoeringsstrategieën hebben we beschreven hoe we dit willen realiseren. Door monitoring van de voortgang houden we zicht op de mate van doelrealisatie (effectiviteit). Hierover leggen we verantwoording af aan onze raad en onze burgers.
In onderstaand kader zijn de doelstellingen opgenomen uit ons ‘Beleidskader voor uitvoering van de VTH-taken fysieke omgeving’. Gerelateerd aan deze doelstellingen, hanteren we de volgende indicatoren en de daarvoor benodigde gegevens om de voortgang van doelrealisatie te kunnen meten.
8.2 Verantwoording en verslaglegging
Monitoring van bovenstaande indicatoren vindt jaarlijks plaats. Deels om de voortgang te bewaken, maar ook om eigen kengetallen te ontwikkelen en toetsen en daarmee de planning in de toekomst te optimaliseren. De resultaten worden in het jaarverslag opgenomen. Dit jaarverslag wordt door ons college vastgesteld en ter kennisname aan de raad voorgelegd.
Indien uit de monitoring van de indicator blijkt dat de doelstelling niet gerealiseerd wordt, wordt (afhankelijk van het moment van constateren) hiervoor een verklaring opgenomen in het managementverslag en het jaarverslag. Indien nodig worden verbetermaatregelen voorgesteld die ertoe dienen te leiden dat in de komende periode de doelstelling wel gerealiseerd wordt. In het verslag over deze komende periode wordt ingegaan op het effect van de verbetermaatregelen.
Naast de monitoring voor de verslaglegging vindt door de betrokken afdelingen continue monitoring van de uitvoering plaats. Deze gegevens worden gebruikt voor werkverdeling en termijnbewaking.
Bijlage 1. Toetsingsmatrix Bouwbesluit 2012
Standaardniveaus: uitzonderingen zijn onderbouwd mogelijk bij specifieke dossiers.
Witte cellen: conform landelijk niveau
Rode cellen: lager dan landelijk niveau