Organisatie | Vlaardingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van de burgemeester van de gemeente Vlaardingen houdende regels omtrent verkoop van softdrugs (Coffeeshopbeleid gemeente Vlaardingen) |
Citeertitel | Coffeeshopbeleid gemeente Vlaardingen |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-09-2019 | nieuwe regeling | 27-08-2019 |
Het coffeeshopbeleid beschrijft de voorwaarden waarbinnen de verkoop van softdrugs wordt gedoogd in Vlaardingen. Deze gedoogvoorwaarden sluiten aan op de landelijke gedoogcriteria van het Openbaar Ministerie. De kern van het beleid is dat het gedogen van coffeeshops zo min mogelijk overlast oplevert en dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van coffeeshops worden beschermd.
Het nieuwe coffeeshopbeleid is de opvolger van de Beleidsregels coffeeshopbeleid Vlaardingen die sinds 5 juni 1998 in werking zijn. De belangrijkste aanleidingen voor het nieuwe coffeeshopbeleid is de uitbreiding van de landelijke gedoogcriteria met het ingezetenencriterium per 1 januari 2013 en de ervaringen met het huidige beleid. Daarnaast is het goed het beleid aan te passen aan de actuele situatie, waarin meer eisen worden gesteld aan de wijze van bedrijfsvoering van coffeeshops.
Het voornaamste doel van het coffeeshopbeleid is het beschermen van de openbare orde en veiligheid in en om een coffeeshop en het beschermen van het woon- en leefklimaat in de omgeving van een coffeeshop. Door de verkoop van cannabis (softdrugs) onder strikte voorwaarden te gedogen moet worden voorkomen dat kopers in aanraking komen met straathandelaren en gebruikers van harddrugs.
Het uitgangspunt is om criminele activiteiten en criminele organisaties tegen te gaan. De gemeente treedt op tegen criminele samenwerkingsverbanden achter de hennepproductie en de illegale verkoop van cannabis.
Een ander doel van het beleid is het beschermen van kwetsbare groepen, met name jongeren. Door strikte handhaving van de minimumleeftijd in coffeeshops en het weren van coffeeshops in de nabijheid van scholen en instellingen waar veel jongeren komen, wordt softdrugsgebruik onder jongeren zoveel mogelijk voorkomen.
Daarnaast is een doel van het coffeeshopbeleid het beschermen van de gebruiker. Door de verkoop van softdrugs onder strikte voorwaarden te gedogen zijn softdrugsgebruikers niet aangewezen op de illegale verkoop.
2. Landelijke kaders en bevoegdheden
Het landelijke gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops is gebaseerd op de Opiumwet. In de Opiumwet is een onderscheid gemaakt tussen soft- en harddrugs. Harddrugs zijn als stoffen met een onaanvaardbaar risico op lijst I geplaatst. Op lijst II staan de cannabisproducten die als softdrugs worden aangemerkt. Het in bezit hebben en/of verkopen van de drugs die op deze lijsten staan, is verboden. Het verkopen van cannabis in coffeeshops is strafbaar, maar er wordt onder voorwaarden niet handhavend tegen opgetreden (gedogen).
Het gebruik van (soft)drugs is niet strafbaar gesteld. Op grond van de Opiumwet is het bereiden, vervaardigen, verwerken, verkopen, verstrekken, vervoeren, afleveren en aanwezig hebben van drugs wel strafbaar. In de Aanwijzing Opiumwet geeft het Openbaar Ministerie aan hoe met de strafrechtelijke vervolging van overtredingen van de Opiumwet wordt omgegaan.
De verkoop van cannabis wordt alleen gedoogd in inrichtingen die zich houden aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet, eventueel aangevuld met gemeentelijke criteria. Deze inrichtingen worden coffeeshops genoemd en zijn in hoofdzaak gericht op de verkoop van cannabisproducten. Eventuele verkoop van etenswaar, drinkwaren en rookwaren is ondergeschikt aan deze hoofdfunctie.
Coffeeshops moeten zich bij de exploitatie houden aan de AHOJGI+-criteria. De AHOJGI+-criteria luiden als volgt:
Volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie maakt de lokale driehoek (bestaande uit de burgemeester, de politiechef en de hoofdofficier van justitie) afspraken over het lokale coffeeshopbeleid. Zij houden zich daarbij aan de landelijke richtlijnen en criteria.
Lokaal wordt bepaald óf er coffeeshops worden toegestaan, hoeveel en onder welke eventueel aanvullende gedoogvoorwaarden. De in de driehoek vertegenwoordigde partijen dragen elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij aan een samenhangend en effectief beleid. In dit beleid worden de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke bevoegdheden op elkaar afgestemd.
De burgemeester is het bevoegde gezag wat het lokale coffeeshopbeleid betreft. In algemene zin geldt dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Op basis van artikel 174 Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op openbare inrichtingen en de uitvoering van verordeningen die betrekking hebben op dat toezicht. Coffeeshops zijn “voor het publiek openstaande gebouwen” als bedoeld in artikel 174 Gemeentewet.
De burgemeester is op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd om bestuursdwang toe te passen als blijkt dat in een voor publiek toegankelijk lokaal drugs worden verhandeld. Op grond van dit artikel heeft de burgemeester de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen openbare inrichtingen waar drugs worden verhandeld of aanwezig zijn, zonder dat sprake hoeft te zijn van overlast. Dit betekent niet dat de burgemeester in elk willekeurig geval tot sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet overgaat. Per geval moet worden bekeken en gemotiveerd waarom deze bevoegdheid wordt gebruikt.
Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat beleidsregels kunnen worden vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan, maakt dat de burgemeester bevoegd is om het coffeeshopbeleid vast te stellen.
Een coffeeshop wordt gezien als een alcoholvrije horeca-inrichting waarvoor op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) een vergunningplicht geldt. Dit betekent dat een coffeeshopexploitant hetzelfde aanvraagformulier moet invullen als een andere horeca-exploitant en dat hij dezelfde informatie daarbij moet aanleveren. Als een aanvrager voldoet aan de eisen, wordt een exploitatievergunning verleend voor een alcoholvrije horeca-inrichting met een aparte gedoogverklaring. In de gedoogverklaring staat beschreven wat de gedoogcriteria voor de verkoop van softdrugs zijn. Op deze manier is duidelijk welke activiteiten vergund zijn en welke activiteiten worden gedoogd.
Op basis van de vraag is er in Vlaardingen voor gekozen om maximaal drie cannabisverkopende horeca-inrichtingen (coffeeshops) te gedogen. Voor een nieuw te vestigen coffeeshop gelden de volgende vestigingsvoorwaarden:
De exploitatie van een op het moment van vaststelling van dit beleid bestaande coffeeshop die in strijd is met deze vestigingsvoorwaarden mag worden voortgezet door de huidige exploitant. Een gewenste overname van de coffeeshop is niet mogelijk, omdat dit gezien wordt als een nieuwe coffeeshop waarvan vestiging in strijd is met het coffeeshopbeleid.
Een aanvraag voor een exploitatievergunning met een gedoogverklaring wordt ten behoeve van de bescherming van de openbare orde en veiligheid en de invloed op het woon- en leefklimaat getoetst aan:
de eisen die worden gesteld aan de exploitant en leidinggevenden met betrekking tot het geven van goede voorlichting aan bezoekers, zoals het geven van productinformatie en het wijzen op de effecten en risico’s van cannabisgebruik. Om aan te tonen dat zij voldoende kennis en inzicht hebben in verslaving moeten de exploitant en leidinggevenden in het bezit zijn van een preventiecertificaat voor coffeeshoppersoneel. Daarnaast moet bij de aanvraag een plan preventie drugsverslaving worden ingediend met daarin een beschrijving van de wijze waarop de exploitant drugsverslaving wil voorkomen.
Ter bevordering van een zorgvuldige behandeling van een aanvraag wordt ook de politie en het Landelijk Bureau Bibob om advies gevraagd.
De coffeeshopbranche is gevoelig voor criminele invloeden. Bij een nieuwe aanvraag voor een coffeeshop zal het Landelijk Bureau Bibob standaard worden verzocht om een onderzoek in te stellen. Ook bij een wijziging van de rechtsvorm zal het LBB om advies worden gevraagd.
Daarnaast kan het zijn dat tijdens de looptijd van de vergunning vragen ontstaan met betrekking tot de integriteit van de coffeeshophouder of zijn manier van exploitatie. Dan zal per geval worden beoordeeld of er redenen zijn voor een Bibob-onderzoek.
3.4 Afwijkingen van het reguliere horecabeleid
Voor coffeeshops wijken de regels op een aantal punten af van de regels voor andere horeca-inrichtingen. Hieronder worden de afwijkende regels opgesomd:
De openingstijden zijn beperkt om overlast tegen te gaan en de druk op het woon- en leefklimaat in de omgeving van de coffeeshops te verminderen.
4. Handhaving coffeeshopbeleid
De doelstelling van handhaving is naleving van de wet- en regelgeving. Hiermee wordt nagestreefd dat de onder 1.2 genoemde doelen van het coffeeshopbeleid worden gewaarborgd. Deze doelen kennen zowel een openbare ordeperspectief als een perspectief van verslavingszorg en zijn leidend voor de opbouw van de handhavingsstappen. Overtredingen die een direct verband hebben met deze uitgangspunten vallen in een zwaarder handhavingskader. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de wet- en regelgeving die specifiek van toepassing is op coffeeshops in Vlaardingen wordt gehandhaafd. De driehoekpartners hebben de handhaving afgestemd en afspraken gemaakt over de inzet van het strafrechtelijke- en bestuursrechtelijke instrumentarium, overigens met behoud van eigen verantwoordelijkheden. De driehoek wordt regelmatig geïnformeerd over de ontwikkelingen ten aanzien van coffeeshops en de resultaten van controleacties. De effecten van het beleid worden op de voet gevolgd.
De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in de gemeente. Hij beschikt over de bestuurlijke middelen om de openbare orde en veiligheid te beschermen. Uitgangspunt is dat overtredingen van de gedoogcriteria in meer of mindere mate leiden tot aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat in of rond de inrichting. In hoofdstuk 5 staat beschreven op welke overtreding welke bestuurlijke maatregel volgt.
4.2 Strafrechtelijke handhaving
Overtredingen van de gedoogcriteria voor coffeeshops zijn strafbaar gesteld, waardoor naast bestuursrechtelijke handhaving ook strafrechtelijke handhaving mogelijk is. Het Openbaar Ministerie vervolgt conform de landelijke richtlijnen strafvordering Opiumwet van het College van procureurs-generaal. Het Openbaar Ministerie gaat in beginsel over tot vervolging wanneer bij een controle harddrugs worden aangetroffen in de coffeeshop. Wanneer een handelsvoorraad van meer dan 500 gram in een coffeeshop wordt aangetroffen, neemt de politie de voorraad in beslag. Het Openbaar Ministerie gaat in deze gevallen in beginsel over tot vervolging, waarbij in bijzondere omstandigheden besloten kan worden tot voorgeleiding aan de rechter-commissaris. Voorgeleiden is mogelijk bij:
Voor overtredingen of incidenten die niet nadrukkelijk worden genoemd in dit hoofdstuk (bijvoorbeeld overtredingen vergunningvoorschriften, schietincidenten, steekincidenten, vechtpartijen etc.) worden bestuurlijke maatregelen opgelegd conform het Handhavingsbeleid horeca gemeente Vlaardingen.
De burgemeester heeft bij zijn besluitvorming over te treffen maatregelen een inherente afwijkingsbevoegdheid. De stappen in het handhavingsbeleid gelden daarbij als uitgangspunt. Als de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan de burgemeester afwijken van deze uitgangspunten. Zo kan worden besloten om een stap over te slaan en niet eerst te waarschuwen, terwijl dit wel in het stappenplan is opgenomen, maar meteen tot een maatregel over te gaan. Bij een dergelijk besluit wordt dit expliciet gemotiveerd.
5.2 Meerdere maatregelen/’stapeling’
Feit blijft dat meerdere maatregelen kunnen worden getroffen. Bijvoorbeeld de (tijdelijke) sluiting van een coffeeshop vanwege harddrugshandel en eveneens intrekking van de exploitatievergunning omdat het vertrouwen in de exploitant is weggevallen. Opeenstapeling van bestuurlijke maatregelen is in het bestuursrecht toegestaan. Het gaat dan wel telkens om verschillende maatregelen (sluiting en intrekking van de vergunning bijvoorbeeld).
Als binnen een jaar na afloop van een maatregel volgend op een overtreding opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, wordt de volgende stap gezet binnen de tabel. Een overtreding blijft vervolgens vijf jaar meetellen. Dit betekent dat als in de periode na één jaar, maar binnen vijf jaar, opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, de genomen handhavingsstap wordt herhaald.
5.4 Handhavingsbeleid en toelichting
Het is niet toegestaan om meer dan 500 gram cannabis in de coffeeshop te hebben. Indien deze gedoogde hoeveelheid van 500 gram wordt overschreden kan de burgemeester een maatregel treffen. De omvang van de overschrijding speelt hierbij een rol. Een aanzienlijk overschrijding is een reden om een handhavingsstap over te slaan en direct tot sluiting over te gaan.
Een belangrijk uitgangspunt van het coffeeshopbeleid is de scheiding van de markten van soft- en harddrugs. Wanneer een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen in een coffeeshop is de openbare orde per definitie in het geding. Dit is zeker het geval wanneer aannemelijk is dat in deze drugs wordt gehandeld in of vanuit de inrichting, ook indien dit gebeurt buiten medeweten van de exploitant of zijn personeel om. Indien blijkt dat er geen enkel verband is tussen de aangetroffen hoeveelheid en de wijze van exploitatie van de inrichting kan hiervan worden afgeweken en worden volstaan met een bestuurlijke waarschuwing. Indien de exploitant of zijn personeel zelf betrokken is bij de drugshandel of andere personen met zijn medeweten vanuit de inrichting in drugs handelen, geldt dit als verzwarende omstandigheid.
Het uitgangspunt is dat de burgemeester een maatregel treft wanneer een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen. Van de exploitant wordt verwacht dat hij alles in het werk stelt om te voorkomen dat harddrugs aanwezig zijn in de inrichting. Bij het bepalen of een aangetroffen hoeveelheid drugs die wordt aangetroffen een handelshoeveelheid is, wordt uitgegaan van de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hierover heeft opgesteld. Bij middelen volgens lijst I van de Opiumwet (harddrugs) gaat het in de meeste gevallen om een hoeveelheid groter dan 0,5 gram.
In de lijsten behorende bij de Opiumwet staat omschreven welk verdovend middel onder harddrugs (lijst I) en welk middel onder softdrugs (lijst II) valt. Voor coffeeshops geldt dat enkel de verkoop van cannabisproducten zoals vermeld op lijst II van de Opiumwet wordt gedoogd. Softdrugs niet zijnde cannabisproducten zijn niet toegestaan in coffeeshops (bijvoorbeeld qat of hallucinogene paddo’s). Middelen die op grond van de Wet op Geneesmiddelenvoorziening of de Warenwet als verboden middelen zijn aangemerkt zijn evenmin toegestaan in coffeeshops.
Geen verkoop aan en geen toegang voor jeugdigen tot een coffeeshop. Aangezien het beschermen van jongeren één van de beleidsuitgangspunten van het Vlaardingse coffeeshopbeleid is, is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van achttien jaar. De coffeeshophouder behoort vast te stellen dat degene die hij toegang verleent tot de coffeeshop en degene aan wie hij verkoopt meerderjarig is.
Onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rondom de coffeeshops, geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de inrichting rondhangende klanten. De exploitant moet er voor zorgdragen dat in en nabij de inrichting geen overlast/verstoring van de openbare orde wordt veroorzaakt.
Het is coffeeshops niet toegestaan om reclame te maken voor hun coffeeshop en de verkoop van softdrugs. Een summiere aanduiding van de naam van de coffeeshop op de gevel van de betreffende coffeeshop is wel toegestaan.
Groothandelshoeveelheden (G-criterium)
Vanuit één coffeeshop mag maximaal 5 gram cannabis vermeld op lijst II van de Opiumwet worden verkocht:
Per 1 januari 2013 geldt het landelijke ingezetenencriterium voor alle coffeeshopgemeenten in Nederland. Het ingezetenencriterium is opgenomen in de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie en houdt in dat coffeeshops geen toegang mogen verlenen en niet mogen verkopen aan anderen dan ingezetenen van Nederland.
Er is besloten om op dit moment geen prioriteit te geven aan de handhaving van het ingezetenencriterium. Wanneer blijkt dat overlast ontstaat door de verkoop aan niet-ingezetenen (coffeeshoptoerisme), kan worden overgegaan tot handhaving van het ingezetenencriterium zoals opgenomen in het handhavingsbeleid.
Coffeeshops zijn altijd alcoholvrije openbare inrichtingen. In een coffeeshop mag geen alcohol worden verkocht. De exploitant moet hier op toezien.