Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heeze-Leende

Erfgoedverordening Heeze-Leende 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeeze-Leende
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening Heeze-Leende 2019
CiteertitelErfgoedverordening Heeze-Leende, 1 juli 2019
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3.16 van de Erfgoedwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-09-201918-12-2020nieuwe regeling

01-07-2019

gmb-2019-215100

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Heeze-Leende 2019

 

§ 1. Algemeen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • a.

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • b.

    archeologisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de archeologische waarden in de bodem;

  • c.

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • d.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    beschermd gemeentelijk cultuurgoed: cultuurgoed dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • f.

    beschermd gemeentelijk dorpsgezicht: dorpsgezicht dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • g.

    beschermde gemeentelijke verzameling: verzameling die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • h.

    bouwhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument;

  • i.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • j.

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • k.

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • l.

    cultuurhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de cultuurhistorische waarden van een monument en/of gebied;

  • m.

    cultuurhistorische waarde: aan het bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

  • n.

    dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

  • o.

    gemeentelijk monument: monument, archeologisch monument of groen monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • p.

    gemeentelijke archeologische beleidskaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingsgebieden, ingedeeld in categorieën met de daarbij behorende voorschriften, zijn aangegeven;

  • q.

    groen monument: landschappelijke elementen en structuren van voornamelijk plantenmateriaal, die deel uitmaken van cultureel erfgoed en die in het verleden door mensen zijn aangelegd en waaraan het historisch gebruik van een locatie kan worden afgelezen;

  • r.

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • s.

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • t.

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • u.

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • v.

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • w.

    tuinhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de waarden van een groen monument;

  • x.

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen;

  • y.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

  • a.

    gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

  • b.

    gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

 

 

§ 2. Aanwijzing beschermd gemeentelijk cultuurgoed en beschermde gemeentelijke verzameling

 

Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Het college kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2.

    Het college kan ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat, of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Het college vraagt over de aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling, of over het afstand doen van de zorg daarvoor advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a.

    beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

  • b.

    cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

  • a.

    beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

  • b.

    beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

 

§ 3. Aanwijzing gemeentelijk monument

 

Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan ambtshalve of op aanvraag (een deel van) een monument, archeologisch monument of groen monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid bepalen dat bouwhistorisch, cultuurhistorisch, archeologisch en/of tuinhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a.

    rijksmonumenten, en

  • b.

    monumenten, archeologische monumenten en groene monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet

  •  

Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet en, indien het een aanwijzing op aanvraag betreft, aan de aanvrager.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 7. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument, archeologisch monument of groene monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister, op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd of op het moment waarop vaststaat dat het monument, archeologisch monument of groene monument niet wordt aangewezen.

Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen 8 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 4.

    Een voorstel van de gemeentelijke adviescommissie om een monument, archeologisch monument of groen monument aan te wijzen als gemeentelijk monument is een aanvraag als bedoeld in artikel 5, eerste lid en een advies als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9. Beslistermijn en inhoud besluit

  • 1.

    Op de voorbereiding van het besluit over aanwijzing als gemeentelijk monument is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.

  • 2.

    Indien het een ambtshalve besluit betreft, neemt het college het besluit binnen 26 weken vanaf de dag waarop het voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, ter inzage is gelegd.

  • 3.

    Indien het een besluit op aanvraag betreft, beslist het college op de aanvraag uiterlijk 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, neemt het college het besluit binnen 4 weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.

  • 5.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

  • 6.

    Indien een deel van het monument, archeologisch monument of groene monument beschermingswaardig is, beperkt de bescherming van paragraaf 4 en registratie als bedoeld in artikel 11, tweede lid, zich tot dat specifieke deel. In de beschrijving van het gemeentelijk monument dient dit tot uitdrukking te komen.

Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet, aan degenen die bij de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht en, indien het een aanwijzing op aanvraag betreft, aan de aanvrager, met dien verstande dat de stukken gedurende 6 weken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een monument, archeologisch monument of groen monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.

  • 3.

    Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument, archeologisch monument of groene monument als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 4.

    De aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet. Artikel 10, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing als gemeentelijk monument en voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van een gemeentelijk monument en voorlopig gemeentelijk monument ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Indien de wijziging ziet op het schrappen uit het register van een gemeentelijk monument of voorlopig gemeentelijk monument is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij dat gemeentelijk monument of voorlopig gemeentelijk monument als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument, archeologisch monument of groene monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

 

§ 4. Bescherming gemeentelijk monument

 

Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 14. Verbodsbepaling en omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, een gemeentelijk monument:

  • a.

    te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a.

    de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg niet wijzigt, of

  • b.

    inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    De aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van de gegevens en indieningsvereisten als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Regeling omgevingsrecht.

  • 4.

    Het college kan van de aanvrager nadere gegevens verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch, cultuurhistorisch, archeologisch en/of tuinhistorsich onderzoek, voor zover die ter beoordeling van de aanvraag nodig zijn.

  • 5.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

  • 6.

    Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie. Artikel 8, tweede lid, is hierop van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen 4 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 15. Intrekking omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door het college worden ingetrokken, voor zover:

  • a.

    de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid;

  • b.

    veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    de vergunninghouder de nadere regels als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, niet naleeft;

  • e.

    de vergunninghouder daarom heeft verzocht;

  • f.

    gedurende 52 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

Artikel 16. Weigeringsgronden omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel14, eerste lid, kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

 

§ 5. Rijksmonument

 

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo, voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie brengt schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit:

  • a.

    binnen 4 weken na ontvangst van de adviesaanvraag indien op de voorbereiding van het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing is, of

  • b.

    binnen 8 weken na ontvangst van de adviesaanvraag indien op de voorbereiding van het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing is.

  • 3.

    Het college zendt gelijktijdig met de toezending aan de aanvrager een afschrift van het ontwerp van het te nemen besluit toe aan de gemeentelijke adviescommissie, voor zover het tweede lid, onder b, van toepassing is.

  • 4.

    Onverminderd het eerste lid vraagt het college ingevolge artikel 6.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, advies over de aanvraag om omgevingsvergunning aan:

  • a.

    de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (namens de minister), indien de activiteit betrekking heeft op:

  • 1° het slopen van een rijksmonument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,

  • 2° het ingrijpend wijzigen van een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het rijksmonument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld onder 1°,

  • 3° het reconstrueren van een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van dat monument, of

  • 4° het geven van een nieuwe bestemming aan een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan.

  • b.

    gedeputeerde staten, indien het rijksmonument buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom ligt en het een activiteit betreft als bedoeld in onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.

  • 5.

    Indien adviseurs als bedoeld in het vierde lid zijn aangewezen, is op de voorbereiding van het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing is.

  • 6.

    De adviseurs als bedoeld in het vierde lid brengen schriftelijk advies uit binnen 8 weken nadat het college een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning ter beschikking heeft gesteld.

  • 7.

    Het college zendt gelijktijdig met de toezending aan de aanvrager een afschrift van de beschikking toe aan de minister en aan gedeputeerde staten voor zover zij hebben geadviseerd over de aanvraag om omgevingsvergunning.

 

 

§ 6. Aanwijzing gemeentelijk dorpsgezicht

 

Artikel 18. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1.

    Het college kan een dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college zendt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het college beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht wordt door het college bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.

  • 7.

    Alvorens het college de gemeenteraad een voorstel doet tot vaststelling van het bestemmingsplan, wordt de gemeentelijke adviescommissie gehoord.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd dorpsgezicht dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1.

    Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

  • a.

    beschermd dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

  • b.

    beschermd dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt het onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 20. Verbodsbepaling en omgevingsvergunning gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

 

 

§ 7. Handhaving en toezicht

 

Artikel 21. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, vijfde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 22. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

 

 

§ 8. Vangnet archeologie

 

Artikel 23. Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

  • a.

    voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wabo is verleend;

  • b.

    het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

  • c.

    de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

  • d.

    met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Het college kan op grond van artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder een verplichting:

  • a.

    tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden,

  • b.

    tot het verrichten van een opgraving als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

  • c.

    de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

  • 3. Indien archeologisch (voor)onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet, vindt dit onderzoek plaats conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In aanvulling hierop voldoet het onderzoek aan de gemeentelijke richtlijnen voor archeologisch onderzoek.

  • 4. Het college kan in nadere regels bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het archeologisch onderzoek. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

 

 

§ 9. Slotbepalingen

 

Artikel 24. Intrekken oude verordening

De “Monumentenverordening Heeze-Leende 2010”, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad op 13 december 2010, wordt ingetrokken.

Artikel 25. Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de ingetrokken verordening, bedoeld in artikel 24, aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de oude verordening als bedoeld in artikel 24.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Heeze-Leende 2019.

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad

van de gemeente Heeze-Leende, 1 juli 2019

, de voorzitter

, de griffier

Toelichting

Algemeen deel

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. De voorgaande monumentenverordening wordt vernieuwd vanwege de invoering van de Erfgoedwet, per 1 juli 2016 en zal in de zin van die wet erfgoedverordening worden genoemd. Het bereik van de erfgoedverordening is in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder als smaller. Enerzijds betreft het naast monumenten nu ook cultuurgoederen en anderzijds worden belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt dit tot een vereenvoudigde erfgoedverordening.

De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.

 

 

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische en cultuurhistorische waarden moeten worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht. Voor bestemmingsplannen binnen de gemeente waarin de bescherming van archeologische waarden niet (afdoende) is opgenomen, is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien (artikel 23).

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat naast begrippen die reeds in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven ook aanvullende begrippen als “gemeentelijk monument”, “minister” en “dorpsgezicht” die kortheidshalve zijn gegeven.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het college zelf aangewezen monumenten, dorpsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangt het college deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.

Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeente of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Het college moet voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor het college te creëren.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument, archeologisch monument of groen monument. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch of groene monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch of groen monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het monument of archeologisch of groene monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Ieder groen monument omvat één of meerdere onroerende zaken (aanleg, bestaande uit een solitaire boom, groep of rij bomen, planten, struiken, tuin, park, weide, paden, wegen, waterlopen, vijvers, fonteinen, hoogteverschillen, zichtlijnen, verkavelingsstructuren, enz., dat vanwege de samenhang tussen de aanwezige elementen en structuren en het getuige zijn van de historische relatie tussen de mens en zijn omgeving wordt aangemerkt als groen monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken, met inbegrip van de eigenaar en, indien het een aanwijzing op aanvraag betreft, voor de aanvrager is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door het college van belang. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 7. Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijke monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra het college het voornemen tot aanwijzing heeft bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische en groene monumentenzorg.

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommisie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van het college), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.

Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid). Op de voorbereiding van het besluit over aanwijzing als gemeentelijk monument is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.

Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden, met inbegrip van de eigenaar, degenen die bij de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht en, indien het een aanwijzing op aanvraag betreft, de aanvrager van belang. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch of groen monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing als gemeentelijk monument en voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als (voorlopig) gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing vervalt zodra een monument of archeologisch of groen monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Artikel 14. Verbodsbepaling en omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Eerste lid

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening. Voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument, of voor het zodanig herstellen of (laten) gebruiken van het monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, is een omgevingsvergunning vereist. Bij een groen monument gaat het om activiteiten, zoals:

- kappen, verplanten, flink snoeien of kandelaberen;

- wijziging van de hoofdstructuur (padenstructuur, vijvers, waterlopen, nieuwbouw, enz.);

- vervanging van solitaire bomen of laanbomen door bomen van een andere soort;

- open maken van een dichte structuur door de beplanting te verwijderen;

- reconstructie van delen van het park;

- beplanting van een open ruimte met bijvoorbeeld heesters of bomen;

- uitvoering van een nieuw beplantingsplan en verwijdering van de aanwezige beplanting;

- vervanging van de bomen van een laan (of een deel daarvan);

- vervanging van de bestaande verharding door een andere soort verharding;

- verbreding of versmalling van paden en wegen;

- wijziging van de beschoeiing (materiaal, hoogte).

 

Wanneer eigenaren ingrepen plannen in aangewezen groene monumenten kan er ook een vergunning nodig zijn vanwege activiteiten als bouwen, aanleggen of verstoren van beschermde planten en dieren. Zij komen dan in aanraking met andere wet- en regelgeving, zoals de Wet natuurbescherming en de Algemene plaatselijke verordening.

Tweede lid

Voor sommige werkzaamheden is geen omgevingsvergunning nodig. Bij een groen monument gaat het om regulier onderhoud, zoals:

- snoeien, maaien, bemesten, enz.;

- dunnen van bomen en heesters;

- inboeten van bomen en heesters volgens het historische ontwerp (dezelfde soort en plek);

- herstel van verharde paden met hetzelfde materiaal;

- plaatselijke vervanging van de beschoeiing van een waterpartij conform bestaand materiaal en uitvoering.

Artikel 16. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Eerste lid

Zie de toelichting bij artikel 8. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

Vierde lid

Het college is verplicht advies te vragen over een aantal ingrepen aan een rijksmonument. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed adviseert namens de minister bij activiteiten die ingrijpende gevolgen (kunnen) hebben voor de monumentale waarden (art. 6.4 Besluit omgevingsrecht). Het gaat dan om (gedeeltelijke) sloop, ingrijpende wijziging (qua impact vergelijkbaar met (gedeeltelijke) sloop), reconstructie of herbestemming.

Toegespitst op een groen monument bijvoorbeeld:

- wijziging van de hoofdstructuur (padenstructuur, vijvers, waterlopen, nieuwbouw, enz.);

- vervanging van solitaire bomen of laanbomen door bomen van een andere soort;

- open maken van een dichte structuur door de beplanting te verwijderen;

- reconstructie van delen van het park;

- beplanting van een open ruimte met bijvoorbeeld heesters of bomen;

- uitvoering van een nieuw beplantingsplan en verwijdering van de aanwezige beplanting

Artikel 18. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan het college om gemeentelijke dorpsgezichten aan te wijzen die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen van gemeentelijk dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijk dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en van gemeentelijke monumenten artikel 13 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van dorpsgezichten van landelijke betekenis op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.

Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 20. Verbodsbepaling en omgevingsvergunning gemeentelijk dorpsgezicht

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeenten de mogelijkheid om op basis van een gemeentelijke verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

Artikel 21. Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels krachtens artikel 14, vijfde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 14, eerste lid, en 20, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

Artikel 22. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22 belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 23. Vangnet archeologie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming van archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Hoewel er geen bestemmingsplannen van kracht zijn van vóór de invoering van deze eisen is, gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, om de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.