Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Oostzaan

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Oostzaan
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-200901-01-200901-01-2012nieuwe regeling

30-11-2009

Kompas, 21-12-2009

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: De Wet werk en bijstand (WWB).

  • b.

    Referteperiode: Een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • c.

    Peildatum: De datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat.

  • d.

    Inkomen: Het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede 'een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan' moet worden gelezen 'de referteperiode' . Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

  • e.

    Gehuwdennorm: De norm van artikel 21 onderdeel c van de wet.

  • f.

    Wtos: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • g.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Voorwaarden en uitsluiting
  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de Wtos, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artike 3 Sociaal minimum
  • 1. Het sociaal minimum bedraagt 110 procent van de bijstandsnorm, zoals aangegeven in artikel 5 onderdeel c van de wet. Het is niet van belang of in het geval van belanghebbende de toeslag voor alleenstaanden of alleenstaande ouders verleend zou worden of de verlaging voor gezinnen toegepast zou worden.

  • 2. Voor de vaststelling van het inkomen wordt eventueel vakantiegeld buiten beschouwing gelaten.

Artikel 4 Aanvraagtermijn

De aanvraag wordt ingediend binnen 12 maanden na de peildatum.

Artikel 5 Langdurig laag inkomen
  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het gemiddelde inkomen per maand niet uitkomt boven het sociaal minimum.

  • 2. Ten aanzien van perioden, waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand, wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht in elk geval een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de bijstandsnorm.

  • 3. Ten aanzien van perioden, waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand, worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht in elk geval een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de gehuwdennorm. Daarbij wordt voor 'bijstandsnorm' gelezen: 'gehuwdennorm'.

Artikel 6 hoogte van de langdurigheidstoeslag
  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden en een alleenstaande ouder € 545,00

    • b.

      voor een alleenstaande € 382,00

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari 2010 jaarlijks aangepast op basis van de consumentenprijsindex.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Onvoorziene gevallen
  • 1. Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

  • 2. In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 30 november 2009

voorzittter,

raadsgriffier

Toelichting

Algemene toelichting

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 moet een wetsvoorstel inwerking treden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 Wet werk en bijstand (WWB). Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 ("Samen aan de slag") is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 WWB een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

Bevoegdheid gemeenten

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

"Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft."

In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen. Op grond van deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1

Artikel 1 Algemene bepalingen

Begrippen

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening.

Met betrekking tot het begrip "inkomen" is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Voorwaarden en uitsluiting

De langdurigheidstoeslag richt zich op personen, die langdurig een laag inkomen hebben en daardoor geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven

Studerenden hebben tijdelijk een laag inkomen. Zodra zij hun studie hebben afgerond worden zij in staat geacht zich een inkomen te verwerven dat uit komt boven het sociaal minimum.

Artikel 3 Algemene bepalingen

Het Sociaal Minimum is gerelateerd aan het bijstandsminimum zoals dat voor de aanvrager geldt, maar dan wel met gebruikmaking van een vereenvoudigde norm. De Wet werk en bijstand kent een nuancering van de norm voor het geval de belanghebbende de kosten van de huishouding kan delen met een ander. Deze nuancering wordt voor de vaststelling van het sociaal minimum genegeerd. Dit is gebeurd uit een oogpunt van uitvoerbaarheid.

Artikel 4 Aanvraagtermijn

De langdurigheidstoeslag richt zich op personen, die langdurig een laag inkomen hebben en daardoor nog over weinig reserveringsruimte beschikken. De langdurigheidstoeslag heeft daarmee als doel de reserveringsruimte te vergroten. Het is niet de bedoeling om een eventuele beperkte reserveringsruimte in het verleden te vergroten. De aanvraagtermijn voor het indienen van een aanvraag om langdurigheidstoeslag is om die reden beperkt tot maximaal 12 maanden na de peildatum.

Artikel 5 Langdurig, laag inkomen

Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is door de wetgever bepaald op 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18de voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.

Het begrip 'langdurig, laag inkomen' wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan het sociaal minimum.

De methode van het kijken naar het gemiddelde loon maakt dat iemand, die wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft gehad, niet zonder meer zijn recht op langdurigheidstoeslag kwijt is.

Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van dit werk.

Het is echter niet de bedoeling dat een belanghebbende perioden waarin hij een inkomen boven de bijstandsnorm heeft kan middelen met perioden waarin hij vanwege de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond, zoals bijvoorbeeld detentie, geen recht op bijstand had.

Dit geldt overeenkomstig voor gehuwden van wie één partner is uigesloten van het recht op langdurigheidstoeslag . Daarom wordt in het tweede lid bepaald dat dergelijke perioden voor het berekenen van het gemiddelde inkomen meetellen als perioden waarin tenminste 100% van de bijstandsnorm is ontvangen. De woorden "in elk geval" in deze leden maakt, dat als er in bedoelde perioden in werkelijkheid meer inkomen dan de bijstandsnorm is geweest, dit hogere werkelijke inkomen moet meetellen.

Artikel 6 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de bijdragen, zoals die golden ten tijde van de regeling "Vergoeding duurzame gebruiksgoederen". Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte van de bijdragen met ingang van 1 januari 2010 jaarlijks aan te passen op basis van de consumentenprijsindex. Daarbij wordt uitgegaan van de index in oktober van het voorgaande jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag . Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Onvoorziene gevallen

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 8 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.