Organisatie | Lansingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland houdende regels omtrent het sociaal domein (Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Lansingerland) |
Citeertitel | Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Lansingerland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels sociaal domein januari 2019.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-08-2019 | 01-07-2019 | 20-08-2020 | nieuwe regeling | 09-07-2019 | T19.11169 |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Onderzoek: een onderzoek door of namens het college naar de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van een inwoner met een ondersteuningsvraag. Het onderzoek start met een gesprek tussen de inwoner en een toegangspartij. Tijdens het gesprek vindt de brede uitvraag plaats, zoals omschreven in artikel 2:6.
Toegangspartij: een gemeentelijk consulent jeugd, Wmo of participatie of een door het college gecontracteerde partij die namens het college een onderzoek kan verrichten zoals bedoeld onder c. De gecontracteerde toegangspartijen zijn het Centrum voor Jeugd en Gezin voor de jeugd, Kwadraad maatschappelijk werk voor de volwassenen en Welzijn Lansingerland voor de ouderen.
Individuele of maatwerkvoorziening: voorzieningen om de zelfredzaamheid of de participatie te verbeteren of om te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang zoals bedoeld in de Jeugdwet en de Wmo en een uitkering of bemiddeling naar werk, zoals bedoeld in de Participatiewet. Voor deze voorzieningen wordt een beschikking door de gemeente afgegeven.
Artikel 2:1 Het eerste contact
Een verzoek om informatie of om ondersteuning kan gedaan worden door of namens een persoon die onder-steuning nodig heeft in het sociale domein.
De melding voor een bijstandsuitkering kan alleen door de inwoner zelf of via een wettelijk vertegenwoordiger worden gedaan. Dit kan alleen telefonisch of mondeling bij de balie van het gemeentehuis.
Artikel 2:2 Een verzoek om informatie
Een verzoek om informatie wordt direct afgehandeld. Dat wil zeggen dat de inwoner direct de juiste informatie krijgt of dat de inwoner wordt doorverwezen naar een vrij toegankelijke voorziening waar de vraag kan worden beantwoord.
Artikel 2:3 Verzoek tot ondersteuning
Bij een verzoek tot ondersteuning wordt er een afspraak voor een gesprek gemaakt met de inwoner. Dit gesprek vindt plaats uiterlijk twee weken na het eerste contact. Bij het maken van de afspraak wordt de inwoner vooraf geïnformeerd over:
De mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning. De wet geeft de inwoner het recht om zich gedurende het gehele proces bij te laten staan door een onafhankelijke cliëntondersteuner naar keuze. De gemeente is verantwoordelijk voor het beschikbaar hebben van onafhankelijke cliënt-ondersteuning uitgevoerd door een professionele organisatie. Deze vorm van ondersteuning is gratis. Daarnaast kan een inwoner ook gebruik maken van ondersteuning van een medewerker van een andere organisatie, mantelzorger, een familielid of iemand uit het sociaal netwerk.
Het feit dat de inwoner de mogelijkheid heeft om vóór het gesprek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke onder-steuning volgens de inwoner nodig is. Voor het opstellen van een persoonlijk ondersteuningsplan is een format op de gemeentelijke website beschikbaar. Ook bij het opstellen van een persoonlijk plan kan de inwoner gebruik maken van cliëntondersteuning.
Artikel 2:4 Bevestiging van de afspraak
De afspraak voor het in 2.3 genoemde gesprek wordt schriftelijk of telefonisch gemaakt. Daarbij wordt aangegeven:
Artikel 2:5 Melding en start onderzoek voor maatschappelijke ondersteuning
Op grond van de Wmo moet een onderzoek plaatsvinden naar de hulpvraag van de inwoner. Dit onderzoek start met een brede uitvraag en mag maximaal 6 weken in beslag nemen. De datum van het eerste gesprek geldt als datum van melding en is dus het moment waarop het onderzoek start.
Artikel 2:7 Opstellen en ondertekenen ondersteuningsplan
Op basis van de brede uitvraag zoekt het college samen met de inwoner naar de meest passende onder-steuning. Daarbij worden de mogelijkheden onderzocht voor oplossingen op eigen kracht, binnen het eigen netwerk, met gebruik van informele zorg, algemene voorzieningen en indien nodig een individuele voor-ziening. Ook wordt er gekeken naar de draagkracht en draaglast van mantelzorgers. Voor het onderzoek en de mogelijke oplossingen kunnen meerdere gesprekken nodig zijn. De oplossingen en de te behalen resultaten worden vastgelegd in een ondersteuningsplan dat de inwoner ondertekent.
Artikel 2:8 Aanvraag van een maatwerk/ individuele voorziening
Als een individuele voorziening deel uitmaakt van het ondersteuningsplan, kan de inwoner – al dan niet via een toegangspartij- hiervoor een aanvraag indienen bij de gemeente. De aanvraag wordt in behandeling genomen door een consulent van de gemeente.
Artikel 2:9 Financiering van een maatwerk/individuele voorziening
Indien een individuele voorziening op grond van de Wmo of de Jeugdwet deel uitmaakt van het ondersteunings-plan geeft de toegangsmedewerker informatie over het verschil tussen zorg in natura en een PGB en over de voorwaarden die aan een PGB verbonden zijn. Als de inwoner ervoor kiest om de maatwerk-voorziening via een PGB in te zetten, is hij verplicht een PGB-plan in te dienen. In het PGB-plan motiveert hij waarom een PGB leidt tot een beter of doelmatiger resultaat. Het PGB-plan maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan.
Artikel 2:10 Raadplegen externe deskundigen
Om de meest passende vorm van ondersteuning te vinden, kan het noodzakelijk zijn dat de toegangs-medewerker advies moet inwinnen van een externe deskundige. Voor de niet-gemeentelijke toegangs-medewerker gaat het om collegiale consultatie: het raadplegen van andere eerstelijnspartners, de wijkverpleegkundige, de gemeentelijk consulent.
De gemeentelijk toegangsmedewerker heeft de mogelijkheid om extern advies aan te vragen bij een gecontracteerd bureau. Aan de extern deskundige wordt advies gevraagd over de meest passende vorm van ondersteuning voor de inwoner. Als gekozen wordt voor het raadplegen van een extern deskundige wordt de inwoner daarover vooraf geïnformeerd.
Artikel 2:11 Beoordeling door de gemeente
De gemeente beoordeelt de aanvraag aan de hand van de relevante wetgeving, de Verordening Sociaal Domein, de Beleidsregels Sociaal Domein en de benodigde bescheiden. Indien advies is gevraagd aan een extern deskundige wordt dat advies betrokken bij de beoordeling.
In geval van een spoedeisende situatie kan het college onverwijld een tijdelijke maatwerk/individuele voorziening verstrekken. De brede uitvraag en de beschikking volgt na de verstrekking van de voorziening. Achteraf beschikken is mogelijk mits:
Individueel moet worden beoordeeld of nazorg nodig is. Soms kan er volstaan worden met een telefonisch of persoonlijk gesprek en soms moet er na een bepaalde periode gemeld worden dat de oplossing nog steeds de best passende oplossing is. In samenspraak met de inwoner worden de afspraken over deze contactmomenten vastgelegd in een verslag en geregistreerd in Suite voor het Sociaal Domein (Backoffice-systeem van de gemeente).
4.1 Wat is een Maatwerkvoorziening?
In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is een maatwerkvoorziening als volgt omschreven:
Een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
4.1.2Samenhangend ondersteuningsaanbod
Tijdens een onderzoek naar de inzet van een maatwerkvoorziening wordt eerst onderzocht of de gewenste resultaten behaald kunnen worden:
De totale inzet van de onder 1 tot en met 5 genoemde voorzieningen, eventueel aangevuld met een maatwerk-voorziening vormen een samenhangend ondersteuningsaanbod.
4.1.3Soorten maatwerkvoorziening
In Lansingerland is voor de toekenning van maatwerkvoorzieningen altijd een beschikking nodig. De maatwerkvoorzieningen zijn:
4.2 Overwegingen voor een maatwerkvoorziening
De inwoner moet ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Lansingerland en daar zijn hoofdverblijf hebben. Hoofdverblijf betekent dat de inwoner daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente moet verblijven.
Een toekomstig inwoner, die nog niet staat ingeschreven in de BRP, moet kunnen aantonen dat hij op korte termijn in Lansingerland komt wonen, voordat een aanvraag in behandeling wordt genomen.
Inwoners die hun laatste woonadres in Lansingerland hebben, maar niet in de BRP van Lansingerland staan ingeschreven, omdat zij (tijdelijk) gebruik maken van vrouwenopvang of een vorm van maatschappelijke opvang in een andere gemeente, worden gezien als inwoner van Lansingerland.
4.2.2Op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk
Samen met de inwoner wordt er bekeken welke resultaten de inwoner wil behalen en welke oplossingen daarbij passen. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, eventuele mantelzorgers en andere mensen uit het eigen sociale netwerk die iets kunnen betekenen voor de inwoner.
4.2.3Algemene en vrij toegankelijke voorzieningen
Wanneer blijkt dat inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn om de gewenste resultaten te behalen. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. Het betreft alle vrij toegankelijke voorzieningen waar de inwoner zonder beschikking gebruik van kan maken.
Bij die beoordeling kunnen de volgende criteria een rol spelen:
4.2.5Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet-of regelgeving
Voorliggend op een maatwerkvoorziening is een voorziening of dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of een regeling die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV).
Inwoners die beschikken over een indicatie voor de Wet langdurige zorg kunnen, afhankelijk van hun situatie, in aanmerking komen voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo.
Als de inwoner thuiswonend is kan deze, ongeacht de verstrekkingenvorm van de Wlz- indicatie, in aanmerking komen voor voorzieningen op grond van de Wmo als er sprake is van belemmeringen in de mobiliteit, het onder-houden van sociale contacten (rolstoelvoorzieningen & vervoersvoorzieningen) en het wonen (woningaanpas-singen en hulpmiddelen).
Wanneer de hulpvraag betrekking heeft op zaken als ondersteuning op het gebied van het huishouden, begeleiding en logeeropvang dient dit op grond van de Wlz aangevraagd te worden.
Wanneer er sprake is van een opname in een Wlz- instelling kan een inwoner bij het ervaren van een belemmering in de mobiliteit en/of het onderhouden van sociale contacten in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening vanuit de Wmo.
Een rolstoelvoorziening kan wanneer een inwoner in een Wlz instelling verblijft alleen nog vergoed worden op grond van de Wmo wanneer de inwoner in een Wlz- instelling verblijft waar geen behandeling geboden wordt.
Kortdurende uitleen van hulpmiddelen (Zvw)
Voorliggende voorzieningen vanuit de zorgverzekeraar zijn hulpmiddelen, zoals toiletstoelen en rolstoelen voor tijdelijk gebruik (korter dan 6 maanden). Deze zijn te verkrijgen via de hulpmiddelendepots van thuiszorg-aanbieders.
Andere hulpmiddelen voor permanent gebruik zijn te verkrijgen via hulpmiddelenleveranciers.
Hulpmiddelen in de werksituatie
Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gemaakt worden op hulpmiddelen in de werksituatie en op vervoer van en naar het werk.
Woningaanpassingen en diensten in een intramurale instelling vallen onder de Wet langdurige zorg.
4.2.6Voor de melding aangeschaft
Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een melding doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening. Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening noodzakelijk was, dan wordt de aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk is, dan kan de aanvraag mogelijk worden toegekend, mits de melding binnen 6 weken na realiseren van de voor-ziening is ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopste maatwerk-voorziening, ook wanneer de inwoner een duurdere voorziening heeft aangeschaft.
4.2. 7 A anvraag eerder verstrekte voorziening
Indien de gevraagde voorziening al eerder op grond van een wettelijke bepaling of regeling is verstrekt, er geen wijzigingen zijn in de feitelijke situatie en de afschrijftermijn nog niet verstreken is, kan de aanvraag afgewezen worden.
4.2.8 On verantwoordelijk handelen
Indien de inwoner, na onderzoek, nalatigheid en onverantwoordelijk handelen kan worden verweten in het gebruik van een geboden voorziening kan een nieuwe aanvraag afgewezen worden of de voorziening ingenomen worden. Samen met de inwoner wordt gezocht naar een alternatieve oplossing die past bij de inwoner.
4.2. 9 Go edkoopst adequate voorziening
De maatwerkvoorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte mogelijkheden, maar er wordt gekozen voor de mogelijkheid die naar objectieve maatstaven de goedkoopst adequate is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de inwoner. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
4.3 Verantwoordelijkheden inwoner versus college
In de Verordening Sociaal Domein wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de
verantwoordelijkheid van de inwoner benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als de inwoner. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de inwoner van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.
Intrekking, herziening, terugvordering en verhaal is in de wet geregeld. De geldwaarde van een maatwerk-voorziening kan door de gemeente teruggevorderd worden indien het toekenningsbesluit is ingetrokken. Indien een besluit wordt herzien, bestaat er op grond van de Wmo geen mogelijkheid om het eventueel teveel verstrekte terug te vorderen. De gemeente valt dan terug op de bepalingen van het burgerlijk recht. Terugvordering en verhaal is op grond van de Wmo alleen mogelijk wanneer de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt of van degene die opzettelijk medewerking heeft verleend aan de verstrekking van deze onjuiste of onvolledige gegevens.
Mensen die aangewezen zijn op ondersteuning vanuit de Wmo moeten erop kunnen rekenen dat deze van goede kwaliteit is. De Wmo 2015 kent geen uitgebreide kwaliteitseisen waaraan maatwerkvoorzieningen moeten voldoen. De hier geformuleerde algemene uitgangspunten zijn te beschouwen als richtlijnen voor goede onder-steuning van professionals voor zeer kwetsbare burgers. Dit geldt zowel voor een verstrekking in de vorm van Zorg in Natura als voor een verstrekking in de vorm een PGB. De gemeente verstrekt alleen ondersteuning door aanbieders die aan onderstaande kwaliteitseisen voldoen. De kwaliteitseisen worden vastgelegd in de contracten die we sluiten met aanbieders.
Het toezicht op de kwaliteit van de Wmo maatwerkvoorzieningen die worden geleverd door gecontracteerde zorgaanbieders is belegd bij de GGD Haaglanden. Het gaat hierbij om de vraag of de Wmo-voorziening voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen. Indien in het toezichtonderzoek naar voren komt dat de aanbieder niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet, dan treft de gemeente de benodigde handhavingsmaatregelen conform het beleidsaddendum Toezicht en Handhaving Sociaal Domein 2019-2022.
4.5.1De inwoner heeft de regie
Het professioneel handelen van de gemeente en leverancier van de voorziening is gericht op het behoud, het herstel en versterken van de eigen regie van de inwoner en het versterken van het sociale netwerk en de veerkracht. Er wordt uitgegaan van wat een inwoner wil en belangrijk vindt.
Als het handelen van de inwoner een ernstig gevaar oplevert voor hem en/of zijn omgeving dan moet de professional actie ondernemen. Ondersteuning sluit aan bij de leefwereld van de inwoner, in taalgebruik, denkniveau, cultuur en tempo en houdt rekening met de levensfase en de eigen kracht.
Welke ondersteuning nodig is, wordt in samenspraak met de inwoner en indien gewenst met zijn mantelzorger opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd. Het ondersteuningsplan is, na toestemming van de inwoner, raadpleegbaar voor alle betrokkenen.
4.5.2De ondersteuning is veilig
De relatie tussen inwoner en professional is voor de inwoner vertrouwd en stabiel. Wijzigingen in gemaakte afspraken tussen inwoner en professional worden tijdig en op een bij de inwoner passende manier gemeld.
De professional is in staat ervoor te zorgen dat de relatie voor beide veilig is, zowel lichamelijk als mentaal.
Er is overeenstemming met de inwoner over welke informatie gedeeld wordt en met wie, met in achtneming van de privacywetgeving.
De professional onderneemt actie bij gesignaleerde onveiligheid in de leefsituatie en het sociale netwerk van de inwoner, conform de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.
4.5.3De ondersteuning garandeert continuïteit, samenhang en resultaten
De professional heeft de kennis, houding en vaardigheden voor de betreffende hulpvraag en inwoner en onderhoudt deze. De professional krijgt de ruimte om hierin zelf keuzes te maken. De ondersteuning van de professional in relatie met de inwoner is aantoonbaar gericht op het behalen van de afgesproken resultaten en dit wordt geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. De professional is op de hoogte van de andere hulpverleners die bij een inwoner betrokken zijn. Hij consulteert andere hulpverleners bij vragen en werkt samen waar dat zinvol is voor de doelstellingen van de inwoner.
De door de gemeente gecontracteerde aanbieders hebben een toegankelijke klachtenprocedure die onafhankelijke afhandeling van klachten garandeert en waarvan de inwoner en de mantelzorger op de hoogte zijn.
Inwoners krijgen hulp bij het huishouden in aanvulling op wat zij zelf kunnen doen of zelf kunnen regelen in de eigen sociale omgeving. De gemeente onderzoekt met de inwoner de mogelijkheden van de eigen inzet, ondersteuning door familie, vrienden of buren en het gebruik van algemene voorzieningen in de wijk en neemt dit op in het ondersteuningsplan. De aanbieder die de hulp bij het huishouden namens de gemeente levert maakt op basis van het ondersteuningsplan nadere afspraken over de uitvoering van de toegekende hulp bij het huishouden.
Het gaat om ondersteuning bij het schoon en leefbaar houden van de elementaire gebruiksruimtes in het huis, zoals woonkamer, slaapkamer, keuken en sanitaire voorzieningen.
Bij de beoordeling van de noodzaak van hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoons-kenmerken van de inwoner, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving. Met name afspraken omtrent de regiefunctie zijn erg belangrijk bij de inzet van hulp bij het huishouden 1 (basis) of hulp bij het huishouden 2 (plus).
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt.
Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen maatwerkvoorziening nodig is, omdat er reeds een algemeen gebruikelijke voorziening is waar de inwoner gebruik van maakt.
Daarnaast beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt als een voorliggende voorziening beschouwd. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders.
Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten
Bij gebruikelijke zorg wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van huisgenoten tot 18 jaar wordt verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren.
Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren.
Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen niet uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Voor niet-uitstelbare taken zal ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg een maatwerkvoorziening ingezet kunnen worden. Dat is niet mogelijk als de afwezigheid van een huisgenoot een gevolg is van een eigen keuze. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben, zoals bij opdrachten in het kader van werk of bij detentie.
Bij de beoordeling wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijk werk niet willen doen of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, wordt goed gekeken naar de persoonlijke situatie en indien mogelijk verwezen naar vrij toegankelijke voorzieningen als cursussen of trainingen voor het aanleren van huishoudelijke taken.
Algemeen gebruikelijk en/of algemene voorziening
Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en of hij in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten. Voorbeelden hiervan zijn:
Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en/of duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie.
4.6.4Maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden
Als al het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college een maatwerk-voorziening inzetten in de vorm van hulp bij het huishouden. Er zal aan de hand van de situatie en de inzet van bovenstaande voorliggende oplossingen worden beoordeeld welk type ondersteuning het meest passend is.
Vormen van hulp bij het huishouden
In Lansingerland zijn er 2 typen hulp bij het huishouden. Hulp bij het huishouden 1 en hulp bij het huishouden 2.
Hulp bij het huishouden 1 (HH1): huishoudelijke werkzaamheden gericht op zelfredzaamheid van de inwoner.
Er wordt bij hulp bij het huishouden 1 verondersteld dat cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van de activiteiten. De hulp omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het huishouden. Dit in verband met een aandoening of beperking die het zelfstandig kunnen uitvoeren van het huishouden beperkt. De cliënt kan voor deze werkzaamheden geen ondersteuning vinden vanuit zijn netwerk. Ook door inzet van vrijwilligers of een algemene of voorliggende voorziening niet (voldoende) mogelijk.
Deze hulp omvat in ieder geval de volgende huishoudelijke werkzaamheden:
actief signaleren van veranderingen in de gezondheid en sociale situatie en van behoefte aan meer of andere ondersteuning en dit communiceren via de contactpersoon van de aanbieder naar het Wmo taakveld bij de gemeente; voorbeelden zijn: het signaleren van onveilige situaties en knelpunten in het huishouden en eventuele veranderingen in de wijze waarop de klant in staat is tot het voeren van zijn eigen huishouden (zoals bedorven eten in de koelkast; niet opengemaakte post; verwaarlozing). Signalen worden besproken met de cliënt en doorgegeven aan de contactpersoon in de eigen organisatie, die de signalen doorgeeft aan het Wmo taakveld.
Hulp bij het huishouden 2 (HH2): huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden.
Bij hulp bij het huishouden 2 heeft de cliënt ondersteuning nodig bij het organiseren van de huishoudelijke werkzaamheden vanwege gebrek aan eigen regie. HH2 is gericht op overname van de huishoudelijke taken, hulp bij het organiseren van het huishouden en instructie en voorlichting en ondersteuning die direct verbonden zijn met verzorgende activiteiten.
Het gaat bij HH2 om de activiteiten van HH1, aangevuld met activiteiten in het kader van organisatie van het huishouden:
De consulent indiceert de hulp bij het huishouden en bepaalt het aantal uren inzet en, op hoofdlijnen, de bijbehorende taken conform bijlage 1 bij deze beleidsregels. In het ondersteuningsplan en in de beschikking is beschreven wat de inwoner zelf kan, in hoeverre er gebruik gemaakt wordt van het sociale netwerk en gebruikelijke hulp en of een algemene voorziening onderdeel uitmaakt van het ondersteuningsplan.
Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot
Wanneer de inwoner overlijdt en een huisgenoot met beperkingen alleen achterblijft kan de hulp bij het huishouden gedurende 4 weken worden voortgezet op naam van achterblijvende huisgenoot. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 4 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren. De Wmo consulent neemt zelf contact op met de achterblijvende huisgenoot.
4.6.5Hulp bij het huishouden voor kinderen die tot het gezin behoren
Het afwegingskader voor de inzet van hulp bij het huishouden bij gezinnen met kinderen wijkt op enkele punten af van het afwegingskader zoals beschreven in artikel 4.6.3.
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Het gaat om het zorgen voor de persoonlijke hygiëne van de kinderen, het verzorgen van de maaltijden en de opvang van de kinderen. Als ouders mede door beperkingen niet of niet meer in staat zijn de zorg voor hun kinderen op zich te nemen, kan een maatwerkvoorziening een passende oplossing bieden. In een acute situatie kan een tijdelijke maatwerkvoorziening ingezet worden voor maximaal 3 maanden en in het uiterste geval tot een omvang van maximaal 40 uur per week om tot een permanente oplossing te komen.
Algemeen gebruikelijk en/of algemene voorziening
Algemeen gebruikelijke voorzieningen in deze situatie zijn bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang en opvang door grootouders.
Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.
Maatwerkvoorziening voor kinderen die tot het gezin behoren
Na afweging van gebruikelijke en algemene voorzieningen, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden inzetten. In gezinnen met kinderen jonger dan 12 jaar wordt HbH2 ingezet.
Begeleiding is gericht op het bevorderen en/of, het behoud van zelfredzaamheid van de inwoner.
Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een intramurale instelling of zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden ingezet. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
In de eerste plaats kan het gaan om het actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, waardoor deze onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.
In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.
4.7.2Het resultaat van de begeleiding is:
Om tot de gewenste resultaten te komen en om te beoordelen of de inzet van een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding daartoe bijdraagt wordt het volgende afwegingskader gehanteerd:
Algemeen gebruikelijke en of algemene voorziening
Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en deze ook in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten. Voorbeelden hiervan zijn:
Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar hulp bij dagelijkse bezigheden, dagactiviteiten en ontmoeting.
Administratieve taken door huisgenoten
Administratieve taken vallen onder gebruikelijke zorg en kunnen daarom worden overgenomen door huisgenoten die daartoe in staat worden geacht.
Als een inwoner niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de inwoner hierop is aangewezen. Dit betekent echter niet dat als de inwoner wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op begeleiding groep anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk worden afgewogen.
Als de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te willen/kunnen leveren, kan een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding ingezet worden.
Inwoners met risico of verwaarlozing of teloorgang die zelf geen hulp zoeken of die geen hulp accepteren noemen we zorgmijders. Vanuit de Wmo kan bemoeizorg worden ingezet.
De bemoeizorg legt contact met de zorgmijder en regelt de zorgcoördinatie en de praktische ondersteuning. Bemoeizorg is een vrij toegankelijke voorziening.
Voorliggende voorzieningen op grond van andere wetgeving
Begeleiding voor kinderen en jongeren tot 18 jaar valt onder de Jeugdwet. Als een voorziening vanuit de Jeugdwet is ingezet voor het 18de jaar en daarna nog steeds noodzakelijk is, wordt de voorziening tot 23 jaar voortgezet vanuit de Jeugdwet.
Behandeling valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) of onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en is voorliggend op begeleiding, mits de behandeling beschikbaar is voor de inwoner.
Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk beperkten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of gedrags-wetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is.
Het is mogelijk om tijdens de periode van behandeling een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding in te zetten.
In de Zorgverzekeringswet is bepaald dat mensen aanspraak hebben op verpleging en verzorging zoals verpleeg-kundigen die plegen te bieden wanneer zij behoefte hebben aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop. Deze zorg maakt onderdeel uit van het basispakket van verzekerden. De (wijk)verpleegkundige bepaalt de behoefte aan verpleging en verzorging van de verzekerde naar aard, inhoud en omvang. Wanneer geen sprake is van geneeskundige zorg of een risico daarop en de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhang heeft met de behoefte aan begeleiding kan in sommige gevallen aanspraak worden gemaakt op persoonlijke verzorging vanuit de Wmo.
4.7.4 De maatwerkvoorziening begeleiding
Begeleiding kan nodig zijn voor inwoners met beperkingen op één of meer van de volgende terreinen:
Onder begeleiding basis vallen de volgende taken:
Het resultaat van de begeleiding basis is een verbetering of stabilisatie van de zelfredzaamheid en participatie.
Specialistische begeleiding kan worden ingezet ten behoeve van:
Het resultaat van de specialistische begeleiding is verbetering of stabilisatie van de zelfredzaamheid en participatie en het voorkomen van verdere ontregeling of teloorgang.
Met betrekking tot de begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel, begeleiding groep of een combinatie van beide. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel wanneer hetzelfde doel wordt beoogd.
Individuele begeleiding is één op één hulp in de thuissituatie voor het verkrijgen van structuur orde en regelmaat in het leven. Voorbeelden van individuele begeleiding zijn
Begeleiding groep wordt ook wel dagbesteding genoemd. Het gaat om creatieve, educatieve en bewegings-activiteiten die worden aangeboden in een gestructureerd programma. Groepsbegeleiding is bedoeld voor:
Arbeidsmatige dagbesteding is een vorm van begeleiding groep en richt zich op mensen van 18 tot 67 jaar met een gering arbeidsvermogen. De dagbesteding omvat gestructureerde dagactiviteiten gericht op productie of dienstverlening en kunnen in solistisch verband of in groepsverband plaatsvinden. Voorbeelden van activiteiten zijn:
Voor begeleiding groep kan maximaal 9 dagdelen per week worden ingezet, in lijn met een 36-urige werkweek.
De duur van de begeleiding wordt bepaald door het te verwachten resultaat.
Als een inwoner met een maatwerkvoorziening begeleiding groep niet in staat is om op eigen gelegenheid naar de dagbesteding te gaan, maakt het vervoer van huis naar de dagbestedingslocatie deel uit van de maatwerk-voorziening. Op eigen gelegenheid is lopend, met eigen vervoermiddel, meereizend met iemand anders of met het openbaar vervoer.
Voor arbeidsmatige dagbesteding geldt dat er geen eigen bijdrage wordt berekend voor inwoners met een indicatie beschut werk die op de wachtlijst staan voor een beschutte werkplek.
Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als de inwoner zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een intramurale instelling.
De mantelzorger is (tijdelijk) ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden. De inwoner kan langer thuis blijven wonen.
De mantelzorger kan hulp van zijn eigen netwerk inroepen, maar de mogelijkheden daarvan zijn meestal beperkt, omdat het hele netwerk vaak al is ingeschakeld.
De mantelzorger kan gebruik maken van algemene voorzieningen die geboden worden bijvoorbeeld door het Steunpunt Mantelzorg. Het gaat om diensten als: respijtzorg door een vrijwilliger, vrijwillige thuishulp of in een enkel geval om palliatieve hulp.
Ook de vrij toegankelijke dagbesteding kan ingezet worden om de mantelzorger te ontlasten.
Voorzieningen op grond van andere wetgeving
Soms biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid om gebruik te maken van logeeropvang of kortdurend verblijf. Als dat zo is, is deze hulp voorliggend op de maatwerkvoorziening.
4.8.4De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf
Soms is het voor de mantelzorger moeilijk om de zorg langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de inwoner. Ook kan het zijn dat de mantelzorger zelf tijdelijk uitvalt. Als er sprake is van de combinatie van zorg en toezicht van de inwoner en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden ingezet.
Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de inwoner. In de indicatie voor kortdurend verblijf is drie uur begeleiding individueel opgenomen. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld.
De inwoner is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer, van hulp uit het eigen netwerk of een algemene voorziening.
Beschermd wonen is wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappe-lijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die 24-uurs toezicht nodig hebben en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Inwoners krijgen begeleiding bij het structuur van hun dagelijks leven, onder-steuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Beschermd wonen kan een opstapje zijn naar zelfstandig wonen.
4.9.2Toewijzing via centrumgemeente
De brede uitvraag voor Beschermd wonen wordt gedaan door één van de toegangspartijen in Lansingerland. De uitvoering van de Wmo voor wat betreft Beschermd wonen is belegd bij de gemeente Rotterdam. Dat betekent dat een inwoner, na een brede uitvraag in Lansingerland, vervolgens wordt overgedragen aan de gemeente Rotterdam. Daar kan een aanvullende uitvraag plaatsvinden. Indicering vindt plaats op basis van de verordening en beleidsregels van de gemeente Rotterdam. Voor de verordening betreft dit de versie behorend bij raadsvoorstel nr. 17bb9026; besluitnummer 17bb9924). Voor de beleidsregels betreft dit de versie welke inwerking is getreden op 15-01-2018.
4.10.1Wat verstaan we eronder?
Met betrekking tot het wonen in een geschikt huis is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goed-koop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel.
Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Een woningaanpassing heeft als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning.
Van inwoners wordt in het algemeen verwacht dat zij ervoor zorgen dat hun woonsituatie past bij hun levens-fase. Ook wordt verwacht dat zij zich tijdig voorbereiden op het langer in de eigen woning blijven wonen. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Dat wil zeggen dat zij zich oriënteren op de woningmarkt om de afweging te kunnen maken tussen het blijven wonen in de huidige woning en verhuizen naar een woning die geschikt is om lang in te blijven wonen.
Algemeen gebruikelijke renovatie
Voorzieningen in een woning hebben een bepaalde economische en technische levensduur. De economische levensduur is gebaseerd op de periode waarbinnen de gemiddelde Nederlander de voorziening afschrijft en overgaat tot vervanging. De technische levensduur is afhankelijk van de kwaliteit van de voorziening en verstrijkt op het moment dat de voorziening niet meer goed functioneert.
Als de levensduur van de voorziening is verstreken dan is het algemeen gebruikelijk om deze voorziening te vervangen/te renoveren. Van inwoners wordt verwacht dat zij zelf de kosten voor een algemeen gebruikelijke renovatie dragen. Ook als een inwoner bijvoorbeeld door een beperking is aangewezen op een inloopdouche en het bad waarvan de economische levensduur is verstreken technisch nog voldoet (Rb. Den Haag, nr. AWB 11/4293).
Bij de bepaling van de economische levensduur sluit het college als richtlijn aan bij de richtlijnen van de Landelijke Huurcommissie (https://www.huurcommissie.nl/fileadmin/afbeeldingen/Downloads/Handleidingen/Beleidsboek_huurverhoging_na_woningverbetering__versie_juni_2017.pdf).
In individuele situaties wijkt het college gemotiveerd af van deze richtlijnen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een reden om af te wijken kan zijn dat de voorziening zeer goed of zeer slecht is onder-houden, waarbij ook de persoonskenmerken van de inwoner een rol spelen. Het college weegt hierbij ook de in artikel 4.2.4 van deze beleidsregels opgenomen criteria af.
Mantelzorgers kunnen soms op eigen terrein vergunningsvrij een mantelzorgwoning realiseren. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantel-zorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz., maar ook kosten voor een hypotheek. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Aan de mantelzorgwoning zijn eisen op het gebied van handhaving verbonden:
De inwoner kan het realiseren van een mantelzorgwoning zelf regelen.
4.10.4De maatwerkvoorziening Woningaanpassing
Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is er een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Een aanvraag voor een woningaanpassing kan worden beoordeeld als betrokkene beschikt over een getekend huurcontract of een getekend koopcontract.
Het college kan hulpmiddelen voor in de woning verstrekken voor zover deze noodzakelijk en niet gebruikelijk zijn en er geen voorliggende voorzieningen mogelijk zijn.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het
college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Bouwkundige aanpassingen zijn niet- en nagelvaste voorzieningen.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig 2 of meer offertes opgevraagd kunnen worden. Voor woningaanpassingen moeten offertes aangeleverd worden om de goedkoopste maatwerkvoorziening te bepalen. Voor verschillende kleinere woonvoorzieningen zoals trapliften, is duidelijk van welke prijs uitgegaan kan worden en zijn offertes niet nodig.
Als het gaat om een huurwoning betaalt het college het bedrag voor de bouwkundige aanpassing uit aan de eigenaar van de woning. De beschikking voor de bouwkundige aanpassing wordt verstuurd aan de aanvrager/ inwoner met een afschrift aan de eigenaar van de woning.
Als het gaat om een aanvraag voor de aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
Uiteraard kan de gemeente bij het bepalen van de te verstrekken voorziening ook met de voorkeur van de inwoner rekening houden. Sociale omstandigheden kunnen een rol spelen bij de afweging wel of niet verhuizen.
Bij ingrijpende aanpassingen beoordeelt het college of het resultaat van het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. De aanpassingskosten van de huidige woonruimte moeten worden afgezet tegen de kosten van verhuizing voor de inwoner, het eventueel aanpassen van de nieuwe woning en het eventueel vrijmaken van de woning. Om een totale kostenvergelijking te maken zou, als de "nieuwe" woning leeg staat, tevens rekening moeten worden gehouden met een eventuele tegemoetkoming.
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.
Geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening wordt verstrekt:
4.11.1Wat verstaan we eronder?
De Wmo heeft tot doel om de inwoner te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen inwoner heeft en wat de vervoersbehoefte is.
Om voor een maatwerkvoorziening vervoer in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.
Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:
Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen
Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen.
Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via vrijwilligers.
Het college beoordeelt in hoeverre de aanvrager gebruik kan maken van een algemene voorziening zoals bijvoorbeeld de 3B bus.
Voorzieningen op grond van andere wetgeving
Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) kan leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de Verordening leerlingenvervoer.
Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever of op het UWV.
4.11.4Wmo maatwerkvoorziening Vervoer
Als bovenstaande voorliggende oplossingen niet adequaat zijn kan het college een maatwerkvoorziening inzetten. Mogelijke maatwerkvoorzieningen zijn:
Als het college ondersteunt zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/ betrokkene uit bestaat.
Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:
Met het totaalpakket aan vervoersvoorzieningen wordt de inwoner in staat gesteld om in zijn dagelijkse vervoersbehoefte te voorzien. Er wordt daarbij uitgegaan van maximaal 1500 km per jaar. Dit is vergelijkbaar met 300 vervoerszones. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening zoals een scootmobiel, van invloed zijn op het te verstrekken aantal zones.
Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de financiële bijlage bij de beleidsregels.
Als er meerdere adequate voorzieningen zijn waarmee inwoner in zijn vervoersbehoefte kan voorzien, dan wordt er gekozen voor de goedkoopste. Het primaat hierbij ligt bij de collectieve vervoersvoorziening.
De Beltax biedt vervoer van deur tot deur voor mensen met een beperking tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van de inwoner. De inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen.
Voor begeleiding is een beschikking nodig. Wie een beschikking voor begeleiding heeft, heeft een zodanige beperking dat alleen reizen niet verantwoord is en deze persoon mag dan ook niet zonder begeleiding reizen.
Voor een aantal mensen met een beperking is het noodzakelijk dat zij bij het reizen begeleid worden. Reisbegeleiding kan nodig zijn in de volgende situaties:
Om gebruik te kunnen maken van een aangepast vervoermiddel moet de verkeersveiligheid beoordeeld worden. Dat wil zeggen:
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan, afhankelijk van de vervoersbehoefte, worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer.
Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid is, beschut tegen wind en regen, voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking.
Als er noodzaak bestaat voor een scootmobiel kan via ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen dat wordt opgesteld om het een adequate voorziening te laten zijn voor de aanvrager, dienen de volgende onderwerpen aan de orde te komen:
Er kan een driewielfiets worden verstrekt voor degenen die voor fietsvervoer daarop zijn aangewezen. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er voor de verstrek¬king aan kinderen wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Een normale (kinder)driewieler kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. Alle driewielfietsen in bijzondere uitvoering voor kinderen komen in principe wel voor verstrekking in aanmerking.
Van belang voor het verstrekken van een driewielfiets is of de betrokkene een evenwichtsprobleem heeft, wel of niet in staat is een normale fiets te gebruiken en of er stallingruimte aanwezig is of gecreëerd kan worden.
Bij het verstrekken van autoaanpassingen, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een maatwerk-voorziening.
Het verstrekken van een PGB voor een autoaanpassing is alleen mogelijk indien de inwoner gezien de aard van de beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, geen gebruik kan maken van het aanvullend collectief vraagafhankelijk vervoer en geen gebruik kan maken van een taxi en de inwoner wel in staat is zich met een eigen auto te verplaatsen en bovenstaande wordt ondersteund door een indicatie. Er wordt alleen een PGB voor een autoaanpassing verstrekt voor een auto indien deze niet ouder is dan 36 maanden op de datum van aanvraag voor een autoaanpassing. Deze vergoeding wordt slechts 1 maal per 7 jaar verstrekt.
Als een inwoner zonder aanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke auto-aanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de oude Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 7 jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van aanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 7 jaar mee kan).
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de inwoner zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Het is redelijk om maximaal eens per drie jaar hiervoor een PGB te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening en dat hij lid is van een sportvereniging. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.
Er wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie.
Indien blijkt dat een rolstoel noodzakelijk is om de mobiliteitsbeperking van betrokkene te verminderen, is de selectie van de rolstoel aan de orde. Het selecteren van een rolstoel is maatwerk; de gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten die de gebruiker wil ondernemen.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik dan zal via een ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen dat wordt opgesteld om het een adequate voorziening te laten zijn voor de aanvrager, dienen de volgende onderwerpen aan de orde te komen:
Ten aanzien van mantelzorgers wordt rekening gehouden met aanpassingen voor zover die noodzakelijk zijn. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is een rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
Het bieden van ondersteuning is maatwerk. In Lansingerland wordt op basis van iemand zijn individuele situatie beoordeeld of en waarvoor hij ondersteuning nodig heeft en op welke wijze hij deze kan krijgen. Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is individueel maatwerk.
Dit geldt ook voor de verstrekkingsvorm waarin een inwoner de ondersteuning wil ontvangen: via Zorg in Natura of deze zelf inkopen en organiseren via een PGB.
Het PGB bestaat uit een geldbedrag waarmee mensen die in aanmerking komen voor zorg of ondersteuning, zelf de benodigde hulp kunnen inkopen. Het is bedoeld als alternatief voor inwoners die zelf ondersteuning willen inkopen omdat zij vinden dat dit leidt tot een betere en effectievere ondersteuning dan een oplossing via Zorg in Natura. De inwoner krijgt het PGB op basis van de goedkoopst adequate voorziening en betaalt een eventueel restbedrag bij. De risico´s die deze keuze met zich meebrengt zijn voor de inwoner zelf.
Een voorziening in natura is ondersteuning die rechtstreeks door een aanbieder wordt geleverd, ook wel ZIN genoemd.
4.13.2 Regels voor een PGB (PGB) bij een maatwerkvoorziening
Een PGB (PGB) kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.
Het college verstrekt een PGB alleen ten aanzien van maatwerkvoorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen PGB verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken.
Er wordt bij een PGB het volgende onderscheid gemaakt.
Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat inwoners voor verstrekking goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal de inwoner door de Wmo consulent worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
4.13.4Toetsen bekwaamheid van de aanvrager
Om voor een PGB in aanmerking te komen dient de inwoner in een persoonlijk PGB-plan toe te lichten waarom hij bewust kiest voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB.
Van de aanvrager wordt verwacht dat deze de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan:
Door de invoering van het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de inwoner om een budget te beheren.
Wettelijk is bepaald dat een PGB-houder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt een werkgever is, met de werkgeversplichten die hierbij horen (o.a. overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn).
Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de inwoner de aan het PGB verbonden taken niet op verantwoorde wijze kan uitvoeren, dan kan de gemeente het PGB weigeren. Dit is een beslissing van de gemeente waar tegen een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.
4.13.5Motivering door aanvrager in PGB plan
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt alleen verstrekt indien de inwoner dit, aan de hand van een opgesteld plan, vraagt. In dit plan moet het volgende staan:
Het budget moet in het individuele geval de zelfredzaamheid (regie) dus versterken of tenminste waarborgen. Als iemand bijvoorbeeld is aangewezen op zorg én ondersteuning die door verschillende aanbieders wordt geboden en dat aantal met een budget kan worden teruggebracht of de ondersteuning op beter gepaste tijden kan worden ingekocht is hier sprake van. Daarnaast volgt uit dit punt dat de inwoner geen gebruik mag maken van een bemiddelingsbureau, die alleen de administratieve verwerking van het budget doet. Het budget mag ook niet gebruikt worden om Zorg in Natura in te kopen.
De inwoner moet aantoonbaar maken dat de met het budget in te kopen maatwerkvoorziening veilig, rechtmatig en inwonergericht wordt verstrekt. Aan de overeenkomst die betrokkene voornemens is met de aanbieder te sluiten mag de gemeente eisen stellen. Vanzelfsprekend zijn die eisen afhankelijk van de soort maatwerkvoorziening. Zo mogen aan ambulante begeleiding bij het zelfstandig wonen andere (professionele) eisen worden gesteld dan aan Hulp bij het Huishouden.
Eenvoudig gezegd sluit het aan op het resultaat (het doel) dat mag worden verwacht. De gemeente mag daarbij niet de normen van grote aanbieders gebruiken omdat daarmee beroepskrachten zonder personeel buiten de boot vallen.
Het tarief voor een budget moet toereikend zijn om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerk-voorziening in natura. De hoogte van een budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en indien noodzakelijk verzekeringen. Het tarief bestaat niet uit reiskosten.
Er worden eisen gesteld aan de professionele hulpverlening. Zo moet aantoonbaar gemaakt worden dat de zorg geleverd wordt door iemand die de competenties heeft om de behoefte aan zorg en ondersteuning in beeld te brengen. De professionele ondersteuning moet onder meer kennis hebben van (consequenties van) beperkingen, de mogelijkheden van het zorgaanbod kennen, kunnen meedenken met de inwoner, maar ook grenzen kunnen aangeven. Dit betekent dat een hulpverlener een professionele opleiding heeft gevolgd ofwel aantoonbaar kan maken dat het bovenstaande het geval is.
In het plan van de inwoner kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te willen zetten. De gemeente is van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval zoveel mogelijk beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Een inwoner die zijn sociale netwerk tegen betaling vanuit een PGB wenst in te zetten dient expliciet te maken dat mensen uit zijn sociale netwerk alleen tegen betaling bereid zijn de noodzakelijke zorg te leveren. Ook moet de inwoner aantoonbaar maken dat aan alle eisen zoals onder punt 6 benoemd door het sociale netwerk voldaan kan worden.
In het plan van de inwoner kan hij of zij de wens uitspreken om een huisgenoot in te willen zetten. De gemeente is van mening dat de beloning van huisgenoten beperkt moet blijven tot die gevallen waarin er geen alternatief is, omdat hulp door huisgenoten in beginsel als gebruikelijk moet worden gezien. Onder gebruikelijke hulp wordt daarbij verstaan de van huisgenoten, gelet op hun draagkracht, in redelijkheid te verwachten hulp. Ook moet de inwoner dan aantoonbaar maken dat alle eisen zoals onder punt 6. benoemd door huisgenoten gedaan kunnen worden. Daarnaast moet deze zorg komen bovenop de gebruikelijke dagelijkse hulp. Van inwonende eerste- en tweede graad familieleden kan meer gebruikelijke hulp worden verwacht dan van inwonende personen met wie geen verdere (familie)relatie bestaat.
Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De gemeente is in de nieuwe Wmo namelijk verantwoordelijk voor het niet alleen controleren van de rechtmatigheid van het gebruik van een PGB, maar ook de doelmatigheid en in bijzonder de kwaliteit van de producten of diensten die worden ingekocht met een PGB.
Sommige voorzieningen zijn uitgesloten van een PGB:
PGB’s voor voorzieningen, zoals trapliften en scootmobielen, worden ook via het trekkingsrecht aan de recht-hebbende inwoners beschikbaar worden gesteld. Controle op deze PGB’s zal plaatsvinden aan de hand van door de inwoner ingediende facturen.
Wanneer een budgethouder kiest voor een PGB krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De budgethouder kan op basis van dit PvE zelf de voorziening aanschaffen.
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
Als de budgethouder een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de inwoner aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
De voorziening in de vorm van PGB wordt toegekend voor een periode van 7 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
De situatie van de inwoner kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de inwoner (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient de inwoner mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.
Na ontvangst van de beschikking heeft de inwoner 3 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De Wmo consulent zal na 2 maanden contact opnemen met inwoner om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt de inwoner dan de mogelijkheid om alsnog naar Zorg in natura over te stappen.
4.13.10Omzetting PGB in voorziening in natura
Een omzetting van het PGB in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het PGB reeds is besteed aan een voorziening. De inwoner moet dan ten minste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag, tenzij in de beschikking anders is bepaald. Een voorziening of een PGB voor een voorziening wordt immers in beginsel voor 7 jaar verstrekt.
Als de inwoner kiest voor een PGB, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het PGB is en voor hoeveel jaar het PGB bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het PGB dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven PvE bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een PvE onderdeel uit te laten maken van de beschikking.
Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat PvE voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.
Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat de gemeente PGB’s uitbetaalt in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de PGB’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaalt.
4.13.13Controle en terugvordering PGB
Het college streeft er naar om terugvordering achteraf te voorkomen. De gemeente zal daarom alle zorgovereenkomsten die budgethouders sluiten, voordat betaling aan deze hulpverlener plaatsvindt toetsen. De gemeente zal daarom vooraf om informatie vragen.
Daarnaast worden er in de regel geen langlopende indicaties afgeven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft -en daarmee zijn PGB- nog past bij zijn individuele situatie. Ook ontvangt een inwoner een vergoedingenlijst waarop staat welke kosten wel en niet voor PGB-vergoeding in aanmerking komen. Eventuele ondersteuning wordt door het PGB servicecentrum van het SVB voor inwoner gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor opgenomen in het PGB.
Daarnaast worden op basis van risicoanalyses en bestandsanalyses heronderzoeken bij budgethouders ingepland en uitgevoerd;
4.13.14De voorziening in natura
Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze. Wordt een voorziening niet als PGB verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.
Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerk-voorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
4.14.1Toetsen of aanvrager tot de doelgroep van de Blijverslening behoort
Het college toetst of een aanvrager van de Blijverslening behoort tot één van de doelgroepen van de Blijverslening:
Voor de doelgroep die hun woning levensloopbestendig wil maken, geldt dat het college ervan uitgaat dat in ieder geval inwoners die ouder zijn dan 65 jaar tot deze doelgroep behoren. Van inwoners die 65 jaar of jonger zijn en die hun woning levensloopbestendig willen maken, beoordeelt het college op basis van de argumentatie van de aanvraag of deze inwoners behoren tot de doelgroep van de Blijverslening.
4.14.2Toetsen of de te treffen maatregelen gefinancierd kunnen worden met de Blijverslening
Het college toetst of de maatregelen waarvoor een Blijverslening wordt aangevraagd in aanmerking komen voor financiering met de Blijverslening. De maatregelen die hier in ieder geval voor in aanmerking komen zijn opgenomen in de Uitvoeringsrichtlijn Maatregelen Blijverslening in bijlage 5 van deze beleidsregels.
Het college toetst de aanvraag aan de daarvoor geldende voorwaarden. De aanvrager kiest zelf voor welke maatregelen gericht op langer thuis wonen hij/zij de Blijverslening in wil zetten. Het college adviseert niet over de keuze van de maatregelen.
Voor de definities van de begrippen in de beleidsregels met betrekking tot Jeugd in dit hoofdstuk wordt verwezen naar de begripsbepalingen in de Verordening Sociaal Domein.
De individuele voorzieningen die in de gemeente Lansingerland beschikbaar zijn voor jeugd zijn te raadplegen via de website www.hulpenondersteuning.nl.
Deze website zal minimaal één keer per jaar geactualiseerd worden, aan de hand van gecontracteerde zorg voor dat jaar en aan de hand van ervaringen die we in deze stelselwijziging in de eerstkomende jaren op zullen doen.
Een individuele voorziening wordt alleen toegekend indien voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze noodzakelijk is voor het welzijn en de ontwikkeling van de jeugdige. De individuele voorziening wordt altijd afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of zijn ouders. Maatwerk is hierbij belangrijk. De voorziening wordt aangepast aan de persoonlijke omstandigheden en houdt redelijkerwijs rekening met 'de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige of zijn ouders'. Er kan sprake zijn van een ‘arrangement’: dan wordt het geheel van behandeling, hulpmiddelen, ondersteuning, begeleiding en andere voorzieningen afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. Een onderdeel van dit geheel kan een individuele voorziening zijn.
In Lansingerland zijn er de volgende individuele voorzieningen voor jeugd:
Domein Jeugd met een beperking
5.2.3Omschrijving voorzieningen
Ambulante jeugd- en opvoedhulp
Ambulante jeugdhulp is gericht op gezinnen met kinderen die problemen hebben zoals spijbelen, ruzie met ouders, lichte depressiviteit of gezins- of sociale problematiek door een echtscheiding. De hulp wordt thuis geboden.
Forensische jeugdhulp is inzet van erkende gedragsinterventies gericht op het verminderen van de recidive bij schorsing voorlopige hechtenis, voorwaardelijke veroordeling of gedragsmaatregel.
Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt. Het kind of de jeugdige kan uit huis worden plaatst of onder toezicht worden gesteld.
De jeugd-ggz (geestelijke gezondheidszorg) biedt hulp aan kinderen en jeugdigen met een psychische aandoening die zo ernstig kan zijn, dat zij hierdoor in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Bij jeugd met een beperking gaat het om kinderen en jongeren met een verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke beperking of somatische of psychiatrische aandoening waarvoor hulp en ondersteuning nodig is. De meest kwetsbare kinderen en jongeren met (zeer) ernstige verstandelijke of ernstige meervoudige beperkingen krijgen zorg uit de Wet langdurige zorg.
Jeugdreclassering is een combinatie van intensieve begeleiding en controle voor jongeren die veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit. Als een leerplichtambtenaar proces verbaal opmaakt wegens schoolverzuim kan jeugdreclassering ook toegepast worden.
Gesloten Jeugdhulp/JeugdzorgPlus
Gesloten jeugdhulp/JeugdzorgPlus is een intensieve vorm van jeugd- en opvoedhulp voor jeugdigen die ernstige gedragsproblemen hebben en zich aan de noodzakelijke behandeling dreigen te onttrekken. JeugdzorgPlus betekent hulp met dwang en drang voor jeugdigen voor wie een 'machtiging gesloten jeugdzorg' is afgegeven door de kinderrechter.
Pleegzorg betekent dat een kind tijdelijk in een ander gezin gaat wonen. Als er problemen zijn in een gezin, wordt altijd eerst gekeken of deze thuis op te lossen zijn. Lukt dat niet, dan is pleegzorg de eerste keus.
Residentiële jeugdhulp is hulpverlening waarbij kinderen en jeugdigen, op vrijwillige of gedwongen basis, (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven.
Onder een voorziening op het gebied van jeugdhulp valt ook vervoer van de jeugdige naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, mits dit noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.
5.3 Aanvraag individuele voorziening; het ondersteuningsplan
Een jeugdige of zijn ouders hebben op grond van de Algemene wet bestuursrecht het recht een aanvraag in te dienen bij het college voor een individuele voorziening. Tegen de beschikking die dan afgegeven wordt, staat bezwaar en beroep open. De aanvraag voor een individuele beschikking moet een ondersteuningsplan bevatten. Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben opgesteld, betrekt de gemeente dat als eerste bij de aanvraag. Wanneer het de jeugdige of zijn ouders niet lukt om dit plan op te stellen, zal de gemeente hierbij ondersteunen dan wel een professional in het lokale veld vragen dit met de jeugdige of zijn ouders te doen.
Behandelt in ieder geval de leefgebieden: inkomen/financiën, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties/ huiselijke relaties, persoonlijke verzorging, lichamelijke gezondheid, geestelijke gezondheid, verslaving, activiteiten dagelijks leven, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie, justitie en ouderschap.
5.4 Criteria voor het toekennen van een individuele voorziening
De verantwoordelijke gemeente wordt bepaald op grond van het woonplaatsbeginsel zoals omschreven in de Jeugdwet.
5.4.2 Volgorde toekenning individuele voorzieningen
Toekenning van een individuele voorziening geschiedt op grond van onderstaand kader. Alle beoordelingen van aanvragen voor individuele voorzieningen worden volgens dit kader benaderd. In de beschikking (dan wel met verwijzing naar het ondersteuningsplan) wordt hiervan een beschrijving gegeven.
Het geheel van activiteiten en diensten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon, zien we als het maatwerkarrangement.
5.4.3Er mag geen sprake zijn van een algemene voorziening
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten om de zelfredzaamheid of de participatie te verbeteren of te voorzien in een behoefte aan opvang. Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen zijn toegankelijk zonder beschikking. Een algemene voorziening kan zijn het ontvangen van informatie, advies en training, jeugdgezondheidszorg, opvoedondersteuning of ambulante jeugd- en opvoedhulp tot en met maximaal 6 contactmomenten.
5.4.4Er mag geen sprake zijn van voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de Jeugdwet zijn voorzieningen op grond van een andere wettelijke regeling zoals Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet en Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
5.4.5Het mag geen algemeen gebruikelijke hulp zijn
Algemeen gebruikelijke hulp kent de volgende wettelijke definitie: ‘hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouder, inwonende kinderen of andere huisgenoten’. De hulp die wordt aangevraagd moet het probleem oplossend vermogen van de ouders/verzorgers overschrijden.
In bijlage 4 staat een richtlijn voor gebruikelijke hulp bij de verschillende leeftijdsfasen van een jeugdige. De richtlijn wordt toegepast met in achtneming van de volgende afwegingen 1 :
Jonge kinderen hebben meer zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen. Sommige handelingen zijn dus op jonge leeftijd nog gebruikelijke zorg maar worden op latere leeftijd als bovengebruikelijke zorg gezien.
Gebruikelijke zorg bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals drie keer per dag eten, kunnen als gebruikelijke zorg worden aangemerkt.
De tijd dat iemand met een zorghandeling bezig is
Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke zorg gezien.
De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld.
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Naast de aard en de ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke verzorger zelf aan de hand is en/of dat deze het gevolg is van ernst van de problemen bij de jeugdige. Door de weging van de verhouding tussen draagkracht en draaglast kan de eventuele overbelasting worden vastgesteld.
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand biedt aan de jeugdige. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren, als gevolg van spanningen op het werk of relatieproblemen, zal de oplossing gezocht moeten worden in het wegnemen van deze spanningsfactoren.
Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de mate waarin permanent toezicht gewenst is, zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke zorger/mantelzorger. Met andere woorden, het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf besproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken, waarbij continu aanwezigheid van gebruikelijke zorger/mantelzorger noodzakelijk is.
In Lansingerland wordt op basis van iemand zijn individuele situatie beoordeeld of- en waarvoor hij ondersteuning nodig heeft en op welke wijze hij deze invulling kan krijgen. Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is en blijft individueel maatwerk. Dit geldt ook voor de vorm waarin een cliënt de ondersteuning wil ontvangen: via Zorg in natura of deze zelf inkopen en organiseren via een PGB (PGB). Het PGB bestaat uit een geldbedrag waarmee mensen die in aanmerking komen voor zorg of ondersteuning, zelf en onder voorwaarden de benodigde hulp kunnen inkopen. Het is bedoeld als alternatief voor een individuele (maatwerk) voorziening in natura. Een voorziening in natura is ondersteuning die rechtstreeks door een zorginstelling wordt geleverd waarmee de gemeente een contract heeft, ook wel ZIN genoemd.
5.6 Regels voor een PGB bij een individuele voorziening
Een PGB kan een geschikte verstrekkingsvorm zijn voor de jeugdige of zijn ouders. De gemeente vindt het van belang dat mensen de regie over hun eigen leven kunnen voeren. De gemeente vormt zich een oordeel of de jeugdige of zijn ouders voldoen aan de wettelijke voorwaarden (artikel 8.1.1. Jeugdwet) om in aanmerking te komen voor een PGB.
Zoals uit de Jeugdwet is af te leiden, is het belangrijk dat de jeugdige of zijn ouders vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Tijdens het eerste gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zullen de jeugdige of zijn ouders door de jeugdconsulent worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum PGB van de Sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
5.6.2Toetsen bekwaamheid van de aanvrager
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel, zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onder-bouwing wordt in de beschikking vermeld.
Bij zwaardere ondersteuningsvormen, zoals maatschappelijke opvang, beschermd wonen, (dag)behandeling en ambulante specialistische jeugdhulp zal goed gekeken worden naar of een cliënt regiemogelijkheden heeft en of de beoogde ondersteuning aansluit op de benodigde kwaliteit en de te behalen resultaten. Bij twijfels zal geen PGB voor deze zorgvormen worden toegekend.
De gemeenteraad heeft in de Verordening Sociaal Domein de maximum tarieven voor een PGB vastgesteld. De hoogte van het PGB wordt vastgesteld aan de hand van het onderdeel PGB in het arrangement. De zorgvrager vraagt een offerte op. Er wordt een onderscheid gemaakt in een formeel PGB en informeel PGB.
Met een formeel PGB neemt men de voorziening af van een professional. Een professional is een bij de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven organisatie, een zelfstandige zonder personeel of freelancer die zich blijkens de bedrijfsomschrijving zoals vermeld in het handelsregister van de KvK, primair richt op de benodigde ondersteuning zoals vastgesteld in het ondersteuningsplan. De professional heeft een specialistische vakopleiding afgerond. De professional staat geregistreerd bij het Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
De kwaliteitseisen die in artikel 5.7 zijn omschreven, zijn ook van toepassing op de professionals die middels een formeel PGB gefinancierd zijn. De maximale hoogte van een formeel PGB is begrensd op 100% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura (artikel 5.6 lid 3 onder a Verordening Sociaal Domein). Een jeugdige of zijn ouders die een duurdere voorziening wensen dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf.
Bij een informeel PGB neemt men de voorziening af van een niet-professional. Onder een niet-professionele hulpverleners vallen onder andere inwoners die niet beroepsmatig hulp verlenen (mensen uit het sociaal netwerk), werkstudenten en ZZP’ers zonder specialistische relevante opleiding. De maximale hoogte van een informeel PGB is begrensd op 51,7% van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura (artikel 5.6 lid 3 onder b Verordening Sociaal Domein).
5.6.4Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB
Een individuele voorziening in de vorm van een PGB wordt alleen verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders dit vragen aan de hand van een opgesteld PGB plan. In dit plan moet het volgende staan:
De jeugdige of zijn ouders moeten zich gemotiveerd op het standpunt kunnen stellen dat de verstrekking van een budget leidt tot een beter passende ondersteuning dan een oplossing via Zorg in Natura. Een jeugd-consulent kan advies vragen aan het expertteam indien het niet duidelijk is of een PGB daadwerkelijk tot betere passende ondersteuning leidt. Het budget moet in het individuele geval de zelfredzaamheid (regie) dus versterken of tenminste op peil houden. Bijvoorbeeld: als iemand is aangewezen op zorg én ondersteuning die door verschillende aanbieders wordt geboden en dat aantal met een budget kan worden teruggebracht of de ondersteuning op beter gepaste tijden kan worden ingekocht.
Er worden eisen gesteld aan de professionele hulpverlening. Zo moet aantoonbaar gemaakt worden dat de zorg geleverd wordt door iemand die de competenties heeft om de behoefte aan zorg en ondersteuning in beeld te brengen. De professionele ondersteuning moet onder meer kennis hebben van (consequenties van) opgroei- en opvoedproblemen, de mogelijkheden van het zorgaanbod kennen, kunnen meedenken met de jeugdige of zijn ouders, maar ook grenzen kunnen aangeven. Dit betekent dat een hulpverlener bewezen een professionele opleiding heeft gevolgd ofwel aantoonbaar kan maken dat het bovenstaande het geval is.
In het plan van de jeugdige of zijn ouders kunnen zij de wens uitspreken om het sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. De gemeente is van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Ook moeten de jeugdige of zijn ouders dan aantoonbaar maken dat alle eisen zoals onder punt 6 door het sociale netwerk gedaan kunnen worden.
In de Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB.
De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
Per individuele beschikking wordt de frequentie van de monitoring vastgelegd. De monitoring vindt minimaal 1 keer per jaar plaats. De monitoring richt zich op de afspraken in het ondersteuningsplan.
In de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders opgenomen (hoofdstuk 4, paragraaf 1) zoals in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag en de registratie in een beroepsregister. De aanbieder en haar medewerkers dienen zich aan deze eisen te houden. De controle op de wettelijke kwaliteitsaspecten voor jeugdhulpaanbieders is een taak van de inspectie. Concrete kwaliteitsafspraken liggen vast in inkoopcontracten.
De gemeente checkt of aanbieders bekend zijn bij de inspectie. Als dit niet het geval is, meldt de gemeente de nieuwe aanbieders bij het Samenwerkend Toezicht Jeugd. De inspectie maakt een risicoanalyse van de nieuwe toetreder en beoordeelt op basis van de uitkomsten daarvan of nader onderzoek en beoordeling van de nieuwe toetreder nodig is. De inspectie baseert zich hierbij op de kwaliteitseisen die vastgelegd zijn in de Jeugdwet. De inspectie bezoekt in ieder geval nieuwe toetreders die jeugdhulp met verblijf en/of daghulp aanbieden. Het toezicht resulteert in een openbaar rapport waarin staat of de aanbieder voldoet aan de eisen.
De hier geformuleerde algemene uitgangspunten zijn te beschouwen als richtlijnen voor goede ondersteuning van professionals voor de jeugdige of zijn ouders. Dit geldt zowel voor een verstrekking in de vorm van een PGB als in een verstrekking van Zorg in Natura. De gemeente verstrekt alleen zorg als aan de levering van zorg aan onderstaande kwaliteitseisen is voldaan. De richtlijnen worden gebruikt om te toetsen of een maatwerk-voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de gemeente.
De jeugdige of zijn ouders hebben de regie
Als het handelen van de jeugdige een ernstig gevaar oplevert voor hem en/of zijn omgeving dan moet de professional actie ondernemen. Ondersteuning sluit redelijkerwijs aan bij de leefwereld van de jeugdige of zijn ouders, in taalgebruik, denkniveau, cultuur en tempo en houdt rekening met de levensfase en de eigen kracht.
5.8 Inspraak en medezeggenschap
De gemeente betrekt de inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Afhankelijk van het onderwerp en doel wordt op basis van het gemeentelijk communicatiebeleid de best passende manier vastgesteld. Hiervoor kunnen vervolgens verschillende instrumenten worden ingezet (te denken valt aan bijv. informatiebijeenkomsten, burgerpanel, etc.).
Afhankelijk van specifieke onderwerpen gaat de gemeente de dialoog aan met andere groeperingen die specifieke en waardevolle kennis kunnen delen (te denken valt aan cliëntenraden, jeugdraden van zorgaanbieders).
De gemeente betrekt de Adviesraad Sociaal Domein in een zo vroeg mogelijk stadium van de beleidsvorming of het evalueren van reeds vastgesteld beleid.
6. Werk, re-integratie en tegenprestatie
In dit onderdeel wordt verstaan onder:
algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Het college bepaalt de reikwijdte van algemeen geaccepteerde arbeid. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de integriteit van de belanghebbende, de situatie op de arbeidsmarkt en bijkomende omstandigheden. Naarmate meer risico bestaat op langdurige werkloosheid, worden er minder eisen gesteld aan de te accepteren arbeid.
Artikel 6:3 Subsidie- en budgetplafond
Het college heeft geen subsidie- of budgetplafond vastgesteld.
Artikel 6:6 Aanspraak op ondersteuning door alleenstaande ouders
Het college verricht na het opstellen van het plan van aanpak iedere zes maanden een heronderzoek naar de in het toepasselijke plan van aanpak opgenomen voorziening. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het toepasselijke plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt tevens bij het verrichten van het heronderzoek of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.
Het college vult de voorziening voor de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.
Op verzoek van de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend en die beschikt over een startkwalificatie vult het college de voorziening in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.
Artikel 6:7 Nadere bepalingen over voorzieningen
Voor kandidaten die een langer voortraject nodig hebben voordat ze daadwerkelijk kunnen uitstromen, kunnen instrumenten worden ingezet die de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen. Met de inzet van scholing, arbeidstrainingen en werkgewenningsperioden kan met moeilijker te plaatsen kandidaten gewerkt worden aan de terugkeer op de reguliere arbeidsmarkt.
Artikel 6:8 Verplichtingen van de gebruikers van een instrument
Aan alle kandidaten en niet-kandidaten die gebruik maken van een re-integratie-instrument worden de inspanningsverplichting, de medewerkingsverplichting en de inlichtingenverplichting opgelegd.
Artikel 6:12 Sociale activering
Sociale activering wordt ingezet onder de volgende voorwaarden:
Artikel 6:13d Vergoeding kosten kinderopvang
In afwijking van het eerste lid kan het college de kosten van de eigen bijdrage voor kinderopvang vergoeden indien een kandidaat deze kosten moet maken in het kader van het volgen van een re-integratietraject, volwasseneducatie of een inburgeringscursus en deze kandidaat kan aantonen dat diens sociaal netwerk (familie, vrienden, kennissen, buren) geen opvang kan bieden.
Artikel 6:14 Participatievoorziening beschut werk
Wanneer tijdens een kalenderjaar het aantal beschikbare plekken voor beschut werk conform het jaarlijkse voorschrift in de ministeriële regeling vervuld is, dan komen inwoners met een indicatie beschut werk op een wachtlijst tot een volgend jaar waarin er weer nieuwe beschutte werkplekken beschikbaar zijn. Op deze wachtlijst wordt de volgorde aangehouden van de datum van de indicaties.
Voor inwoners waarvan het vermoeden bestaat dat deze in aanmerking komen voor de voorziening beschut werk, kan het college eerst een werkstage aanbieden om vanuit daar door te stromen naar een passende werkplek. Wanneer op basis van de ervaringen opgedaan op de werkstage verwacht wordt dat iemand alleen aan de slag kan op een beschutte werkplek, dan kan het college een advies inwinnen bij het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen. Dit advies wint het college in voor de beoordeling of de inwoner uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Het college kan een kandidaat tijdelijk en om dringende redenen ontheffing verlenen van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid sub a van de Participatiewet om naar vermogen werk te zoeken en te aanvaarden. Deze ontheffing duurt minimaal 2 en maximaal 24 maanden en wordt inhoudelijk gemotiveerd in het dossier van de kandidaat. Verlenging van de ontheffing vergt een nieuw gemotiveerd besluit.
Het college verleent geen ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid sub b van de Participatiewet om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, mee te werken aan onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en mee te werken aan een plan van aanpak.
Indien het college ontheffing op medische gronden verleent op grond van het eerste lid van dit artikel wordt, op advies van een arts, een verplichting opgelegd aan de kandidaat om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard zoals bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet, tenzij hiervan om dringende redenen wordt afgezien. Een gemotiveerd besluit hieromtrent wordt in het dossier opgenomen.
Artikel 6:17a Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit onderdeel, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Alle begrippen die in dit onderdeel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.
Het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden is bedoeld als wederdienst in ruil voor een uitkering in de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud.
Tot de doelgroep van de tegenprestatie behoren belanghebbenden vanaf 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd met een bijstandsuitkering die:
Artikel 6:21 Bevoegdheid college
Het college legt een plicht tot het verrichten van een tegenprestatie naar vermogen op aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 6:20, en die niet valt onder een van de uitzonderingsgronden zoals genoemd in artikel 6:23 van de Verordening Sociaal Domein.
Artikel 6:22 Voorwaarden werkzaamheden
In aanvulling op de voorwaarden zoals die genoemd zijn in Onderdeel 6.2 (Tegenprestatie) van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende voorwaarden voor de werkzaamheden:
Artikel 6:23 Werkzaamheden zoeken
De belanghebbende aan wie het college een tegenprestatieplicht op wil gaan leggen, overlegt met zijn consulent over de mogelijke werkzaamheden die hij kan verrichten. De consulent stimuleert de belanghebbende om zo veel mogelijk te kiezen voor activiteiten die hij interessant vindt en om zo nodig zelf op zoek te gaan naar onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden die hij kan gaan verrichten.
De termijn waarbinnen kan worden gezocht is een maand. De termijn kan op verzoek van belanghebbende een keer met een maand worden verlengd. In bijzondere omstandigheden kan de consulent een langere termijn vastleggen in het dossier van de uitkeringsgerechtigde. Bij voorbeeld wanneer dit nodig is om voldoende kinderopvang te regelen of wanneer dit nodig is om een nieuwe activiteit te starten, die goed aansluit bij de behoeften van de uitkeringsgerechtigde.
De belanghebbende stelt samen met de organisatie waarvoor hij werkzaamheden gaat verrichten een overeenkomst op, die ter beoordeling wordt voorgelegd aan de consulent. Hierin wordt in ieder geval vastgelegd waaruit de werkzaamheden bestaan en voor hoeveel uren per week de werkzaamheden worden uitgevoerd. Het college kan hiertoe een voorbeeldovereenkomst verstrekken.
Artikel 6:24 Opleggen tegenprestatie
Het college beoordeelt of de overeengekomen werkzaamheden als bedoeld in artikel 6:22, vierde lid voldoen aan de voorwaarden als genoemd in de artikelen 6:18 en 6:21 en legt vervolgens bij beschikking de plicht tot tegenprestatie op. In de beschikking worden de betreffende organisatie, de aard van de werkzaamheden en het aantal uur per week vastgelegd.
Indien de belanghebbende niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 6:22, derde lid onbeloonde werkzaamheden heeft gevonden die voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 6:18 en 6:21, dan bepaalt het college waar de werkzaamheden worden verricht, waaruit de werkzaamheden bestaan en voor hoeveel uren per week.
Artikel 6:26 Niet nakomen van de verplichting
Bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot tegenprestatie kan de uitkering van belanghebbende worden verlaagd op grond van onderdeel 7.3 (Afstemming) van de Verordening Sociaal Domein.
Artikel 6:27 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit onderdeel, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Over dit onderwerp stelt het college vooralsnog geen beleidsregels vast. Wij volgen de wettelijke regelingen en de Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland.
Het college neemt geen taaltoets af indien vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt. Er is sprake van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid als:
Artikel 6:31 Verwerving vereist taalniveau
Als de uitslag van de toets is dat belanghebbende niet aan de Wet taaleis voldoet, dan wordt belanghebbende uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dit gesprek wordt de uitslag van de taaltoets besproken en wordt in overleg met belanghebbende bepaald hoe deze naar het gewenste taalniveau gaat toewerken.
In het gesprek na de taaltoets is besproken wat het startniveau van belanghebbende is en wat belanghebbende gaat doen om de taalvaardigheden op referentieniveau 1F te verwerven. Het college monitort of belanghebbende de gemaakte afspraken nakomt. Als dit niet het geval is dan wordt belanghebbende door het college uitgenodigd voor een gesprek.
In dit onderdeel worden, tenzij anders vermeld, dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en onderdeel 7.1 van de Verordening Sociaal Domein (Individuele inkomenstoeslag).
Er bestaat slechts recht op verstrekkingen of vergoedingen op grond van dit onderdeel indien de aanvrager of, indien van toepassing, het gezin:
Artikel 7:3 Bijzondere bijstand om niet
Tenzij in de Participatiewet of in dit onderdeel anders wordt bepaald, wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt.
Artikel 7:4a Bijzondere bijstand voor volledige woninginventaris
Een woning die door 3B Wonen wordt toegewezen aan een asielgerechtigde die zich in Lansingerland gaat vestigen of aan een gezin waarin sprake is van gezinshereniging na een toegekende asielaanvraag, wordt gestoffeerd opgeleverd door 3B Wonen. Deze stoffering is exclusief wandbekleding. Hier kan apart bijzondere bijstand voor worden aangevraagd op grond van artikel 7:4.
Artikel 7:5 Bijzondere bijstand voor schulden
In afwijking van het eerste lid wordt bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door een:
Aan bijstand die in de vorm van borgtocht of een lening wordt verstrekt ter aflossing van schulden, wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende meewerkt aan de totstandkoming van een minnelijke regeling zoals een schuldhulpverleningstraject door de gemeente of een wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).
Artikel 7:6 Draagkracht inkomen en middelen
Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke netto inkomen van de belang-hebbende gedurende de maand waarin de aanvraag wordt ingediend. Als dit geen juist beeld geeft, dan wordt het gemiddelde inkomen genomen over de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en de twee voorafgaande maanden.
Een drempelbedrag, zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Participatiewet, wordt niet gehanteerd.
Artikel 7:10 Kosten in verband met werk
De kosten van toeleiding naar werk, studiekosten, cursuskosten, buitengewone verwervingkosten en kinderopvang gerelateerd aan arbeidsmarktrelevante activiteiten dan wel aan sociale activering worden niet door middel van bijzondere bijstand vergoed.
Artikel 7:11 Kosten van peuterspeelzaal
De kosten van de ouderbijdrage aan de peuterspeelzaal worden vergoed daar waar het Centrum voor Jeugd en Gezin aangeeft dat deelname aan de peuterspeelzaal noodzakelijk is om (dreigende) achterstanden op taal-, sociaal of emotioneel gebied te voorkomen.
Artikel 7:14 Bewindvoering en budgetbeheer
Indien de rechtbank een bewindvoerder toestemming geeft om in verband met de aanwezigheid van problematische schulden het hoge tarief in rekening te brengen, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid sub b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, dan komt dit hoge tarief gedurende maximaal twaalf maanden na de rechterlijke uitspraak in aanmerking voor bijzondere bijstand. Na deze periode moet de bewindvoerder onderbouwd kunnen aantonen dat hij nog steeds meer werk heeft als gevolg van de problematische schulden.
Bijzondere bijstand voor vrijwillig budgetbeheer wordt verleend gedurende maximaal één jaar. Eventuele verlenging na een jaar is slechts mogelijk na een schriftelijke verantwoording door de budgetbeheerder over de gang van zaken in het voorgaande jaar, waarbij moet worden toegelicht waarom belanghebbende na een jaar nog niet in staat is om zelfstandig zijn financiën te beheren.
Artikel 7:16 Woonkostentoeslag
Wanneer woonkostentoeslag wordt toegekend, dan wordt aan belanghebbende tevens de verplichting opgelegd tot het zoeken van een woning met lagere woonlasten. Onder deze verplichtig valt in ieder geval het aanvragen van urgentie zoals bedoeld in de Overeenkomst woonruimteverdeling 2015 van de Stadsregio Rotterdam.
Artikel 7:17 Overbruggingsuitkering
Bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan kan in de vorm van een overbruggings-uitkering worden verstrekt aan:
belanghebbenden die zelfstandig gaan wonen na een langdurig verblijf in een intramurale instelling vanwege verslavingsproblematiek en/of een andere psychische of verstandelijke beperking, wanneer zij een uitkering op grond van de Participatiewet hebben aangevraagd en tot de eerste betaling van deze uitkering niet kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Een belanghebbende moet een aanvraag om bijzondere bijstand indienen en ter beoordeling voorleggen voordat hij de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Hierbij wordt de datum waarop een verplichting wordt aangegaan, aangemerkt als de datum waarop de kosten worden gemaakt. Bijzondere bijstand wordt niet verstrekt voor kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend.
Artikel 7:21 Uitzicht op inkomensverbetering
Wanneer de uitkering van een belanghebbende op grond van onderdeel 7.3 (Afstemming) van de Verordening Sociaal Domein tijdelijk wordt verlaagd, dan heeft deze belanghebbende door eigen toedoen geen uitzicht op inkomensverbetering. In dat geval start een nieuwe referteperiode vanaf de datum waarop de verlaging is opgelegd.
Artikel 7:23 Dringende redenen
Onder dringende redenen zoals bedoeld in artikel 7:7 van de Verordening Sociaal Domein wordt verstaan de situatie waarin een belanghebbende uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet een studie volgt en tijdens deze studie te maken krijgt met een inkomensdaling waardoor hij de studie niet langer kan bekostigen
Artikel 7:24 Hardheidsclausule
Op grond van individuele omstandigheden kan het college ten gunste van een belanghebbende afwijken van artikel 7:23.
In dit onderdeel wordt verstaan onder woonkosten:
Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.
Artikel 7:27 Verlaging van de uitkering bij vroegtijdige schoolverlaters
Voor een belanghebbende als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet vindt een verlaging plaats met 10 procent van de norm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging aan onderwijs of een beroepsopleiding. Deze verlaging geldt alleen voor belanghebbenden in de leeftijd van 21 of 22 jaar.
Artikel 7:28 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit onderdeel, indien toepassing van deze regels leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 7:28c Voorwaarden voor een commerciële overeenkomst
Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een commerciële overeenkomst aangaande huur, onderhuur of kostgeverschap als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b en c van de Participatiewet en artikel 5, achtste lid, onderdeel b en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 7:28d Commerciële prijs
Een prijs die in verhouding staat tot wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is als bedoeld in artikel 7:28c, sub h, betekent in ieder geval:
Artikel 7:28f Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 7:28h Bepalen vermogen bij verhuizing vanuit andere gemeente
Indien een belanghebbende afkomstig is uit een andere gemeente en daar ook bijstand ontving, wordt onder de volgende voorwaarden aangesloten bij de vermogensvaststelling en het restant vrij te laten vermogen zoals vastgesteld door de gemeente van vertrek:
In dit onderdeel wordt verstaan onder:
Kosten van bijstand: de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst en het UWV, behoudens de in artikel 7:36, tweede lid genoemde uitzonderingen.
Artikel 7:30 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheden
Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid tot:
Artikel 7:31 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
Het college kan afzien van terugvordering indien het totaal aan vorderingen lager is dan € 100,-.
Artikel 7:32 Afzien van terugvordering conform zesmaandenjurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 7:30 beperkt het college - in het geval dat bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand - de terug te vorderen kosten van bijstand tot een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand.
Artikel 7:33 Afzien van terugvordering bij dringende reden
Het college ziet af van terugvordering indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.
Artikel 7:34 Gebruik maken van de bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel ten behoeve van het incasseren van vorderingen zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid van de Participatiewet.
Artikel 7:35 Eisen aan een invorderingsbesluit in een herzienings-, intrekkings- en terugvorderingsbeschikking
Artikel 7:37 De minnelijke betalingsregeling
Na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid stelt het college na onderzoek van de bewijsstukken en de persoonlijke situatie van belanghebbende de maandelijkse aflossingscapaciteit vast. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.
Artikel 7:38 Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij bijstandsuitkering
Inhoudingen ten aanzien van een vordering gaan voor op de aflossing van leenbijstand. Zodra er een nieuwe vordering ontstaat, wordt de inhouding hiervoor vóór eventuele bestaande aflossingen van leenbijstand geplaatst. De aflossing van de lening gaat pas weer lopen zodra de vordering volledig is voldaan.
Artikel 7:39 Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit niet-uitkeringsgerechtigde
Na afloop van de termijn van twaalf maanden na verzenddatum van het intrekkings- of beëindigingsbesluit, voert het college een onderzoek uit naar de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze actuele aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.
Indien belanghebbende tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen ontvangt dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, dan voert het college een onderzoek uit naar de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze actuele aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.
Artikel 7:42 Voldoen aan de betalingsverplichting
Een opgelegde betalingsverplichting kan worden voldaan door:
Artikel 7:43 Niet of niet meer nakomen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:
Een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 van de Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 van de Awb.
Artikel 7:44 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Artikel 7:45 Kwijtschelding restant vordering anders dan bij schuldregeling
Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75 procent van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
Artikel 7:45a Kwijtschelding restant leenbijstand
Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 7:42 dan kan het college de vordering jaarlijks verhogen met kosten, ten bedrage van maximaal 15 procent van de hoofdsom.
Artikel 7:46a Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit onderdeel, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 7:47 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
Het college maakt gebruik van de bevoegdheden ingevolge het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 62i van de Participatiewet.
Artikel 7:48. Verhaal van kosten van bijstand
Het college verhaalt de kosten van bijstand:
Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van een gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt.
Op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.
Artikel 7:49. Beperking van de toepassing van verhaal
Beperking van toepassing van verhaal geschiedt op twee gronden:
Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
7:50 Afzien van verhaal bij kruimelbedragen
Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 25,- per maand.
7:51 Afzien van verhaal bij dringende redenen
Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen.
Artikel 7:52 Afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
In afwijking van artikel 7:48 en 7:49 kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:
Artikel 7:53 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt pas in werking nadat een schuldregeling tussen het college en/of schuldeisers als bedoeld in artikel 7:52, aanhef en sub b tot stand is gekomen.
Artikel 7:54 Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
Artikel 7:55 Afzien van verhaal anders dan bij een schuldregeling
Het college kan in onderstaande situaties besluiten ambtshalve kwijtschelding te verlenen van een door de rechtbank bekrachtigde vordering aan onderhoudsbijdrage:
7.5.3Mate van onderhoudsplicht en vaststelling verhaalsbijdrage
Artikel 7:56 Vaststelling van de onderhoudsplicht
Vastgesteld aan de hand van de geldende maatstaven en de omstandigheden die van belang zijn wanneer de rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Trema-normen en de gegevens betreffende de inkomsten en uitgaven; of
7.5.4Verhalen van rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud
Artikel 7:57 Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak
Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard op grond van artikel 62b, tweede lid van de Participatiewet.
Artikel 7:58 Wijziging van de door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage
Artikel 7:60 Besluit tot verhaal in rechte
Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank op grond van artikel 62g, tweede lid en 62h, eerste tot en met derde lid van de Participatiewet. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op.
Artikel 7:61 Onderzoek naar draagkracht
Het college verricht onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van de verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.
Artikel 7:62 Niet voldoen aan een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage
Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van het college vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak ten uitvoer gelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 7:62 dan wordt de vordering jaarlijks verhoogd met kosten, ten bedrage van maximaal 15 procent van de hoofdsom.
De begripsbepalingen van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) zijn onverkort op dit onderdeel van toepassing.
Artikel 7:67a Matigen boete op grond van draagkracht
Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 7:65 tot en met 7:67 opgelegde boete niet in één keer kan betalen, dan wordt de boete als volgt gematigd:
Artikel 7:69 Begripsbepalingen
Alle begrippen die worden gebruikt en die niet nader worden beschreven hebben in dit onderdeel dezelfde betekenis als in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 7:70 Aanbod schuldhulpverlening
Artikel 7:72. Beëindiging van schuldhulpverlening
Onverminderd de overige bepalingen van deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening. Het college kan in ieder geval besluiten om de schuldhulpverlening te beëindigen indien:
Aldus vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Lansingerland in haar openbare vergadering op 9 juli 2019.
De secretaris
b.a.
Lucas Vokurka
De burgemeester
Drs. Pieter van de Stadt
Bijlage 1: Financiële richtlijnen Wmo
Artikel 9. Kosten gebruik collectief vraagafhankelijk vervoer
Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt overeenkomstig het OV tarief een bedrag per zone afgerekend. Elk jaar wordt opnieuw nagegaan wat het dan geldende tarief is voor vaststelling van de kosten per zone.
Artikel 10. Gebruiksbeperkingen collectief vraagafhankelijk vervoer
Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer binnen het vervoersgebied van 5 zones geldt de volgende gebruiksbeperking:
Gebruikers met een indicatie kunnen een begeleider meenemen indien daartoe een indicatie is afgegeven. Voor de begeleider wordt hetzelfde tarief gehanteerd als voor de belanghebbende en deze heeft daarom ook recht op maximaal het aantal geïndiceerde zones. De begeleider heeft alleen recht op het aantal zones indien begeleider en belanghebbende samen reizen;
Voor het recht op een begeleiderspas voor het CVV gelden in beginsel de volgende criteria:
Artikel 11. Toekenning collectief vraagafhankelijk vervoer
Het aantal zones wordt toegekend vanaf de eerste dag van de maand van aanvraag en naar rato van het
Het maximale aantal zones wordt voor de duur van een kalenderjaar aan gebruikers van het CVV toegekend.
Indien er op 1 januari van een nieuw kalenderjaar nog zones over zijn van het voorafgaande jaar dan komen deze zones te vervallen, de resterende zones mogen niet worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar.
Artikel 12. Verstrekking scootmobiel
Met betrekking tot de verstrekking van een scootmobiel wordt gekeken naar de verplaatsingsbehoefte in de omgeving van de woning. Er wordt rekening gehouden met:
Artikel 15. Voorzieningen ten behoeve van gebruik
Om een scootmobiel goed te kunnen gebruiken, kan het zijn dat er accessoires of een training voor het gebruik nodig zijn. De volgende mogelijkheden worden daarbij eventueel aangeboden:
Voor een adequaat en zorgvuldig gebruik van de rolstoel/scootmobiel is het van belang dat de gebruiker goed met de rolstoel/scootmobiel overweg kan en zonder schade toe te brengen aan de rolstoel/scootmobiel stoepen e.d. kan nemen. Het goed overweg kunnen met de scootmobiel vergroot niet alleen de zelfstandigheid, veiligheid en de mogelijkheden van de gebruiker; zorgvuldig omgaan met de scootmobiel bevordert tevens de levensduur van de rolstoel/scootmobiel en voorkomt schade en extra onderhoud. Indien er bij de indicatie wordt aangegeven dat een scootmobieltraining noodzakelijk is dan wordt deze op grond van de Wmo vergoed. De training wordt in beginsel gegeven door de leverancier.
Verzekering, onderhoud en reparaties
Indien een scootmobiel in bruikleen wordt verstrekt dan is tevens door de gemeente voorzien in de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. Indien een PGB wordt verstrekt dan wordt in de hoogte van het te verstrekken PGB rekening gehouden met de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. De hoogte van het te verstrekken bedrag komt overeen met hetgeen de gemeente betaalt voor voornoemde kosten bij verstrekkingen in natura.
Artikel 16. Verstrekking rolstoelen
Voor rolstoelen wordt uitgegaan van de volgende soorten rolstoelen en het programma van eisen op basis van het onderzoek is daarbij leidend:
Handbewogen rolstoelen of duwwandelwagen
Bij het verstrekken van een dergelijke rolstoel gelden de volgende criteria:
Elektrisch voortbewogen rolstoel, joystick bestuurd
Bij het verstrekken van een dergelijke rolstoel gelden de volgende criteria:
Er wordt een integraal advies opgevraagd waarbij ook aandacht wordt besteed aan de rolstoelgeschiktheid van de woning.
Bijlage 2: Lijst van taken voor Hulp bij het huishouden
Voor de indicatiestelling van hulp bij het huishouden wordt aangesloten bij het CIZ protocol voor huishoudelijke verzorging. Onderstaand een verkorte weergaven van de taken en bijbehorende normtijden.
Bijlage 4: Richtlijnen gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfasen van het kind
Bijlage 5: Uitvoeringsrichtlijn Maatregelen Blijverslening
Tot de maatregelen die gefinancierd kunnen worden met een Blijverslening kunnen onderstaande maatregelen worden gerekend. Deze opsomming is niet limitatief.