Organisatie | IJsselstein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2e van de Wabo |
Citeertitel | Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2e van de Wabo |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-07-2019 | nieuwe regeling | 09-07-2019 | 725213 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein heeft op 28 september 2010 de ‘Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2e van de Wabo’ vastgesteld. Het gaat om beleid voor afwijkingen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen voor bouw- en gebruiksactiviteiten met een beperkte ruimtelijke impact – in de volksmond ‘kruimelgevallen’ genoemd.
Op basis van praktijkervaring bleek er behoefte te zijn om de beleidsregels duidelijker en beter leesbaar te formuleren, ter voorkoming van onnodige discussies. Ook hebben sinds de vaststelling van de beleidsregels wijzigingen plaatsgevonden in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hierdoor zijn de in 2010 vastgestelde beleidsregels deels verouderd.
Met deze nieuwe beleidsregels bevorderen we een consistente en voortvarende afhandeling en weten aanvragers en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn.
1.2 Werking en doel kruimelgevallenbeid
Burgemeester en wethouders mogen met een omgevingsvergunning ontwikkelingen toestaan die afwijken van een bestemmingsplan of beheersverordening (en die niet onder vergunningvrij bouwen vallen). Afhankelijk van de zwaarte van de planologische afwijking kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen op één van de volgende drie grondslagen, genoemd in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
Via een buitenplanse afwijking voor ‘kruimelgevallen’; in artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 2e van de Wabo in samenhang met artikel 2.7 van het Bor is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bestemmingsplan of een beheersverordening voor activiteiten die vallen onder de kruimelgevallenlijst, die is beschreven in artikel 4 van Bijlage II van het Bor; of
Via een buitenplanse afwijking met een zogenaamd ‘Wabo-projectbesluit’; als de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3e van de Wabo).
De voorliggende beleidsregels betreffen de tweede grondslag, dus de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan of een beheersverordening voor kruimelgevallen.
Burgemeester en wethouders hebben ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid de onderstaande beleidsregels vastgesteld krachtens artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Deze beleidsregels dienen de volgende doelen:
De Awb schrijft in artikel 4:84 voor dat een bestuursorgaan in overeenstemming handelt met de eigen beleidsregels. Hierop gelden twee uitzonderingen:
Een beleidsregel wordt niet toegepast indien dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die (wegens bijzonder omstandigheden) onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Daarom bevatten deze beleidsregels een zogenaamde hardheidsclausule (zie hierna in hoofdstuk 2).
Burgemeester en wethouders laten de algemene gedragslijn eveneens buiten toepassing indien afwijking van het bestemmingsplan of een beheersverordening in een specifieke situatie strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening (artikel 2.12, eerste lid Wabo) en/of met hogere regelgeving dan het bestemmingsplan of de beheersverordening, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
1.3 Reguliere of uitgebreide procedure
De Wabo onderscheidt twee procedures: de reguliere en de uitgebreide.
In artikel 3.10 Wabo staat aangegeven wanneer de uitgebreide procedure moet worden gevolgd. Dat is het geval bij een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3e van de Wabo. Dus bij een buitenplanse afwijking met een zogenaamd ‘Wabo-projectbesluit’.
Omdat artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 1e en 2e van de Wabo – de binnenplanse afwijkingen en de kruimelgevallen – niet in artikel 3.10 Wabo worden genoemd, vallen deze planologische afwijkingsmogelijkheden onder de reguliere procedure.
Een groot verschil tussen de reguliere en de uitgebreide procedure is dat bij de uitgebreide procedure de ‘uniforme openbare voorbereidingsprocedure’ (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) moet worden gevolgd. Hierbij gaat aan vergunningverlening een zienswijzeprocedure vooraf. Bij de reguliere procedure is dat niet het geval en is de beslistermijn korter. Uiteraard zijn er nog wel de wettelijke bezwaar- en beroepsmogelijkheden.
Van de mogelijkheid om medewerking te verlenen met een ‘Wabo-projectbesluit’ ex artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3e van de Wabo kan volgens jurisprudentie alleen gebruik worden gemaakt indien géén sprake is van een onderdeel genoemd onder artikel 4 Bijlage II Bor (kruimelgevallenlijst). Er kan dus geen ‘Wabo-projectbesluit’ worden genomen om alsnog medewerking te verlenen aan een kruimelgeval dat niet past binnen de vastgestelde beleidsregels (wel is een herziening van het bestemmingsplan mogelijk).
Hoofdstuk 2 bevat algemene bepalingen, onder meer over de 'definities' en 'wijze van meten' en andere begrippen, die in de beleidsregels voorkomen. De voorgaande versie van deze beleidsregels benoemde ook begrippen die al zijn gedefinieerd in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze doublures hebben we zoveel mogelijk geschrapt omwille van beknoptheid en eenduidigheid. Op deze gemeentelijke beleidsregels is de terminologie van het Bor van toepassing; in hoofdstuk 2 worden aanvullende begrippen gedefinieerd. In hoofdstuk 3 zijn de beleidsregels uitgewerkt. Voor een goed overzicht wordt in dit hoofdstuk het beleid voor elk onderdeel van artikel 4 van bijlage II van het Bor apart behandeld. Per paragraaf wordt eerst aangegeven wat de wet toestaat; daaronder wordt beschreven welk beleid het college ter zake voert.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in direct verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
Achtergevel: de meest achterwaarts gelegen gevel van het hoofdgebouw, die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
Bebouwde kom: de bebouwde kom, als bedoeld in artikel 1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente IJsselstein 2016;
Beschermd stadsgezicht: het door de minister van W.V.C. aangewezen gebied, dat als beschermd stadsgezicht is aangewezen;
Bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
Bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
Dakkapel: een met dakpannen, riet, zink of ander materiaal omringde ondergeschikte toevoeging aan een schuine kap, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
Dakopbouw: een opbouw op een dak, niet zijnde een dakkapel;
Erker: een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning; een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken); een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;
Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
Halfvrijstaande woning: een woning die verbonden is met het hoofdgebouw van één ander object dat geen woning is of met het hoofdgebouw van één andere niet gelijksoortige en gelijkvormige woning;
Mantelzorg: intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond; huisvesting in verband met mantelzorg wordt aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw en dient te worden opgeheven na het beëindigen van de mantelzorgsituatie;
Overkapping: een bouwwerk in de vorm van een constructie bestaande uit maximaal drie wanden met een dak waarvan maximaal twee wanden tot de constructie zelf behoren;
Peil: Het peil zoals dat in het bestemmingsplan of de beheersverordening geldt voor het betreffende gebouw. Indien er geen definiëring aanwezig is dan geldt als peil:
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
Voorgevel: de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/ of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
Vrijstaande woning: een woning waarvan het hoofdgebouw niet direct is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;
Woning: een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
Zijerfgebied: Gedeelte van een erf, niet behorend tot het achtererfgebied, dat aan de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen, grenzend aan openbaar toegankelijk gebied, op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn.
Goothoogte: Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, tenzij in de beleidsregel anders bepaald;
Bouwhoogte: Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, tenzij in de beleidsregel anders bepaald;
Bouwhoogte van een antenne-installatie: Ingeval van een vrijstaande (schotel) antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel) antenne-installatie;
Ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel) antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel) antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)- antenne-installatie;
Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk: Tussen de (lijnen getrokken door de) buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;
(Vloer)- oppervlakte van een bouwwerk: Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Bouwdelen van ondergeschikte aard: Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatie- en emissiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of maximale bouwhoogtes niet meer dan 0,5 meter bedraagt.
De voorliggende beleidsregels beperken zich tot de meest voorkomende en verwachte situaties zoals bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor. Indien voor een activiteit of bouwwerk, vallend onder artikel 4 van bijlage II van het Bor, geen beleidsregels zijn opgenomen, beslissen burgemeester en wethouders per specifiek geval. Dit met inachtneming van de in het Bor gegeven voorwaarden en de uitsluitingscriteria die onder 1 zijn genoemd.
Dit beleid is van toepassing op het hele grondgebied van de gemeente IJsselstein, tenzij anders bepaald in het Bor of deze beleidsregels.
Bepaalde bouwactiviteiten worden niet op basis van deze beleidsregels vergund binnen het beschermd stadsgezicht. Dit geldt met name voor bouwen in het voorerf- of zijerfgebied, dakopbouwen en zwembaden. Voor het beschermd stadsgezicht kunnen burgemeester en wethouders echter op grond van een specifieke beoordeling per geval medewerking verlenen aan bouwen in het zijerfgebied, waarbij ze nadere en/of afwijkende eisen kunnen stellen aan bijvoorbeeld de breedte en hoogte. Een en ander wordt hierna in de desbetreffende beleidsregels gepreciseerd.
Voor andere bouwactiviteiten binnen het beschermd stadsgezicht dan wel bij/aan elders gelegen beschermde monumenten kan medewerking worden verleend, waarbij echter de volgende extra voorwaarden gelden in aanvulling op de beleidsregels:
Deze aanvullende voorwaarden gelden niet voor aanvragen die uitsluitend het gebruik van bouwwerken betreffen.
Burgemeester en wethouders kunnen gemotiveerd van de toepassing van deze beleidsregels afwijken indien strikte toepassing zou leiden tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. De aanvraag mag niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en/of met hogere regelgeving dan het bestemmingsplan of de beheersverordening. Burgemeester passen de hardheidsclausule alleen toe indien:
Lid 1 van artikel 4, bijlage II Bor
Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2
Op grond van deze beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders via een omgevingsvergunning afwijking toestaan van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor:
1. Een uitbreiding van een woning in het voorerfgebied met een erker, mits:
de afstand van de erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 2 meter bedraagt; deze eis geldt niet indien bij een tot de bouwperceelgrens gebouwde aangrenzende woning – ingeval het aaneengebouwde of halfvrijstaande woningen betreft –een vergelijkbare woningvergroting aanwezig is, dan wel tegelijkertijd wordt gebouwd;
3. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in zijerfgebied, uitsluitend binnen de bebouwde kom, mits:
de woning niet is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht, met dien verstande dat burgemeester en wethouders voor het beschermd stadsgezicht op grond van een specifieke beoordeling per geval medewerking kunnen verlenen, waarbij ze nadere en/of afwijkende eisen kunnen stellen aan bijvoorbeeld de breedte en hoogte van de uitbreiding;
4. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits:
de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer bedraagt dan:
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2, echter met dien verstande dat het college op grond van een positieve stedenbouwkundige beoordeling voor tijdelijke bebouwing voor huisvesting in verband met mantelzorg een grotere oppervlakte kan toestaan tot ten hoogste 90 m2,
Artikel 7. Het realiseren van bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan bij niet-woonfuncties, met een oppervlakte van maximaal 150 m2.
Dit betreft alle gebouwen die een andere functie dan een woonfunctie hebben, zoals detailhandel, kantoor, bedrijf, horeca, maatschappelijke voorzieningen etc. Deze functies zijn zeer divers, zowel qua gebruik, omvang, locatie als vorm (perceelsopzet). Gezien deze diversiteit is het onmogelijk om hiervoor gedetailleerd beleid te formuleren. Per verzoek wordt een belangenafweging gemaakt.
Lid 2 van artikel 4, bijlage II Bor
Een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²
Lid 3 van artikel 4, bijlage II Bor
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:a. niet hoger dan 10 m, enb. de oppervlakte niet meer dan 50m2
Op grond van deze beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders via een omgevingsvergunning afwijking toestaan van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor:
Niet-overdekte zwembaden bij woningen in achtererfgebied, mits:
Voor overige bouwwerken wordt per geval een belangenafweging gemaakt.
Lid 4 van artikel 4, bijlage II Bor
Een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw
Op grond van deze beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders via een omgevingsvergunning afwijking toestaan van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor:
Een dakkapel op het hoofdgebouw, mits:
er sprake is van een standaardoptie en/of een trendvolgende dakkapel; van een trendopvolgende dakkapel is sprake als de dakkapel hetzelfde is als reeds vergunde dakkapellen in een identiek(e) woontype, bouwblok of straat; voor een eerste aanvraag van een dakkapel bij aaneengebouwde of halfvrijstaande woningen wordt per geval beoordeeld of medewerking kan worden verleend en of de dakkapel als trendsettend kan worden gezien.
er sprake is van een standaardoptie en/of een trendvolgende dakopbouw; van een trendopvolgende dakopbouw is sprake als de dakopbouw hetzelfde is als reeds vergunde dakopbouwen in een identiek(e) woontype, bouwblok of straat; voor een eerste aanvraag van een dakopbouw bij aaneengebouwde of halfvrijstaande woningen wordt per geval beoordeeld of medewerking kan worden verleend en of de dakopbouw als trendsettend kan worden gezien.
De uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw, mits de uitbreiding niet in strijd is met de algemene uitgangspunten voor toepassing van de beleidsregels, zoals genoemd in paragraaf 2.3.
Voor andere bouwactiviteiten die zijn genoemd in lid 4 van artikel 4, bijlage II Bor wordt per geval een belangenafweging gemaakt.
Lid 5 van artikel 4, bijlage II Bor
Een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m
Per geval wordt een belangenafweging gemaakt, waarbij de volgende uitgangspunten gelden:
er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar sitesharing. Als verschillende providers gebruik kunnen maken van dezelfde mast, hoeven minder masten te worden geplaatst. Bij het zoeken naar een locatie voor een nieuwe antenne moet dus eerst worden onderzocht of er een mast in de nabijheid is waar de antenne bijgeplaatst kan worden, dan wel een locatie waar een nieuwe mast geplaatst kan worden die geschikt is voor sitesharing.
er wordt niet op basis van deze beleidsregels meegewerkt aan het plaatsen van antenne-installaties in het beschermd stadsgezicht, in beschermd natuurgebied en binnen molenbiotopen, tenzij wordt aangetoond dat er sprake is van dringende maatschappelijke noodzaak en er geen enkel reëel alternatief is.
Lid 6 van artikel 4, bijlage II Bor
Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld inartikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998
Lid 7 van artikel 4, bijlage II Bor
Een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerddoor het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, vanhet Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens datartikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedégenoemde nevenbestanddelen
Lid 8 van artikel 4, bijlage II Bor
Het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied
Lid 9 van artikel 4, bijlage II Bor
Het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die debebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerkenaansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitendbetreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen
Op grond van deze beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders voor bouwwerken binnen de bebouwde kom via een omgevingsvergunning afwijking toestaan van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor:
Een beroep of bedrijf aan huis, mits:
de bedrijfsactiviteiten voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij het van toepassing zijnde bestemmingsplan of de van toepassing zijnde beheersverordening, met dien verstande dat detailhandel, groothandel, horeca en seksinrichting zijn uitgesloten; in afwijking hiervan kan het college horeca in de vorm van een bed and breakfast toestaan onder voorwaarde dat de bed and breakfast plaats biedt aan ten hoogste 4 gasten tegelijk; eveneens kan het college in afwijking hiervan een webshop (internetwinkel) toestaan, mits ter plekke geen producten worden verkocht, afgehaald, uitgestald of uitgeprobeerd;
In andere dan de genoemde situaties, zoals een gebruikswijziging ten behoeve van een woonfunctie binnen de bebouwde kom, wordt per geval een belangenafweging gemaakt.
Lid 10 van artikel 4, bijlage II Bor
Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan devolgende eisen:
Per geval wordt een belangenafweging gemaakt. Hierbij geldt dat de aanvrager zelf bewijzen moet overleggen waaruit blijkt dat hij of zij op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.
Lid 11 van artikel 4, bijlage II Bor
Ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar
Op grond van deze beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders via een omgevingsvergunning afwijking toestaan van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor:
In andere situaties wordt per geval een belangenafweging gemaakt.