Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlemmermeer

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende nadere regels omtrent kabels en leidingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlemmermeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende nadere regels omtrent kabels en leidingen
CiteertitelNadere regels omtrent kabels en leidingen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-09-2019nieuwe regeling

11-06-2019

gmb-2019-183423

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende nadere regels omtrent kabels en leidingen

Nadere regels voor de uitvoering van de Verordening Fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2019

 

1 Inleiding

 

De nadere regels kabels en leidingen gemeente Haarlemmermeer (verder: Nadere Regels). De Nadere regels zijn van toepassing op alle kabels leidingen die in openbare grond van de gemeente Haarlemmermeer liggen, inclusief de kabels en leidingen van telecomaanbieders, en geldt in alle gevallen waarin de gemeente een vergunning, instemmingbesluit of toestemming voor opbrekingen bij werkzaamheden van niet-ingrijpende aard (verder gezamenlijk aan te duiden als: graafvergunning) verleent voor werkzaamheden aan of ten behoeve van kabels en leidingen.

 

Op grond van de Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2019 (hierna: de verordening) is voor alle werkzaamheden aan kabels en leidingen met een sleuflengte van meer dan 10 meter een vergunning dan wel instemmingsbesluit vereist. De verordening bevat twee regimes:

  • 1.

    voor werkzaamheden aan telecommunicatiekabels en –leidingen; en

  • 2.

    voor werkzaamheden aan de ‘overige kabels en leidingen’.

Zowel voor de vergunningen als voor de instemmingsbesluiten zijn leges verschuldigd (zie de Tarieventabel bij de Legesverordening). De verordening bevat voorts onder meer bepalingen over coördinatie, beslistermijnen, gegevensverstrekking en toezicht.

 

De Nadere regels zijn gebaseerd op artikel 5.5 van de verordening, dat bepaalt dat het college nadere regels stelt voor de uitvoering van de verordening. Doel van de Nadere regels is:

  • -

    het zoveel mogelijk bundelen van de standaardvoorschriften en -beperkingen bij graafvergunningen;

  • -

    het bevorderen van een veilige ligging en ordening van de ondergrondse infrastructuur;

  • -

    het beperken van de overlast en het bevorderen van een veilige omgeving voor de burgers tijdens de werkzaamheden aan ondergrondse infrastructuur;

  • -

    het voorkomen van schade aan private- en gemeentelijke eigendommen;

  • -

    het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte.

 

Om deze doelstellingen te bereiken bevatten de Nadere regels uniforme voorbereidings- en uitvoeringsvoorschriften voor alle kabel- en leidingwerkzaamheden in het openbare gebied van de gemeente Haarlemmermeer. De voorschriften in de Nadere regels gelden uitdrukkelijk ook voor de werkzaamheden van niet-ingrijpende aard (werkzaamheden met een sleuflengte van maximaal 10 meter), waarvoor op grond van artikel 6.1 van de verordening een opbreekmelding moet worden gedaan.

 

De Nadere regels zijn als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 worden veel gebruikte begrippen nader omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene voorschriften en beperkingen voor graafwerkzaamheden en een beschrijving van de verschillende procedures. De hoofdstukken 4, 5 en 6 bevatten respectievelijk voorschriften voor het tracé, operationele voorschriften en voorschriften voor het werken in de openbare ruimte. Hoofdstuk 7 bevat bepalingen over aansprakelijkheid en schade. Onderdeel van de Nadere regels is een aantal bijlagen. In bijlage 1 zijn de profielen van kabels en leidingen bij bedrijfsterreinen en woningbouwplannen opgenomen. Bijlage 2 bevat de bomenposter.

2 Begrippenlijst

2.1 Betrokkenen en rolverdeling

 

In de praktijk zijn er vaak verschillende partijen in verschillende rollen betrokken bij werkzaamheden aan kabels en leidingen: leidingexploitant – vergunninghouder – opdrachtgever en uitvoerder. Ook kunnen deze rollen door één en dezelfde partij worden vervuld. Voor de gemeente is echter alleen de vergunninghouder aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) naleven van de bepalingen in de Nadere Regels, ongeacht de relatie tussen vergunninghouder enerzijds en een eventuele leidingexploitant en uitvoerder anderzijds. De gemeente behoudt zich echter het recht voor om in dringende gevallen handhavingsmaatregelen rechtstreeks met de uitvoerder af te handelen en de vergunninghouder pas later daarvan in kennis te stellen.

2.2 Beschrijving partijen

 

Gemeente:

De rechtspersoon gemeente Haarlemmermeer.

 

College:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer en/of de ambtenaren, die door mandaat bevoegd zijn namens het college op te treden.

 

Clustermanager en teammanagers cluster Beheer en Onderhoud en de specialisten beheer 2 en beheer 3 team Bodem, Gegevens en Verlichting, Cluster Beheer en Onderhoud:

Degenen die uit hoofde van hun functie namens het college mandaat bevoegd zijn voor het verlenen van vergunningen en instemmingsbesluiten voor het leggen, hebben en onderhouden van kabels en leidingen.

 

De specialisten beheer 2 en 3, team Bodem, Gegevens en Verlichting, Cluster Beheer en Onderhoud:

Degenen die uit hoofde van hun functie en mandaat de gemeentelijke regie voeren over de uitvoering door derden van kabel- en leidingwerkzaamheden.

 

Toezichthouder:

De medewerkers van de gemeente Haarlemmermeer die in het Aanwijzingsbesluit toezichthouders zijn aangewezen door het college om het gemeentelijke toezicht te houden over de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen.

 

Uitvoerder:

De natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de feitelijke (graaf)werkzaamheden worden verricht (ook wel de uitvoerende partij of grondroerder genoemd).

 

Leidingexploitant:

Degene die als natuurlijk persoon, handelend in de uitvoering van een beroep of een bedrijf, dan wel als rechtspersoon een kabel- of buisleidingennet beheert.

 

Opdrachtgever:

De natuurlijke of rechtspersoon, die opdracht geeft tot het uitvoeren van een werk waarbij graafwerkzaamheden worden verricht.

 

Vergunningaanvrager:

De natuurlijke of rechtspersoon die aan de gemeente vergunning vraagt voor het leggen, hebben, onderhouden, verwijderen etc. van kabels en leidingen in openbare gronden die door de gemeente beheerd worden. Een derde partij kan namens de leidingexploitant als aanvrager optreden, mits dit rechtsgeldig geschiedt en de derde voldoende door deze gemandateerd/gevolmachtigd is.

 

Vergunninghouder:

De natuurlijke of rechtspersoon, in de regel een leidingexploitant, aan wie de gemeente een graafvergunning heeft verleend voor het leggen, hebben, houden, onderhouden en verwijderen etc. van ondergrondse infrastructuur in openbare gronden die door de gemeente beheerd worden. Een derde partij kan optreden namens de leidingexploitant in het vergunning aanvraag proces, mits rechtsgeldig en voldoende door deze gemandateerd.

2.3 Begripsbeschrijvingen

 

As built (revisie)tekening:

Een gewaarmerkte tekening die de gerealiseerde ligging aangeeft, welke leidingen gelegd zijn in X-, Y- en Z-coördinaten volgens het RD-stelsel alsmede hoeveel leidingen gelegd zijn in een sleuf(deel). De Z-coördinaat wordt over het algemeen alleen in die gevallen gebruikt waarin de kabels- en leidingen niet op de door de gemeente aangegeven of wettelijk bepaalde profieldiepte zijn gelegd.

 

Boring/persing:

Met behulp van sleufloze techniek een holle ruimte maken in de grond zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen.

 

Buisleiding:

Buis voor het doorstromen van gassen of vloeistoffen, bestemd om hetzij een gas of een vloeistof te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgelost of verpulverd product. Een voorziening ten behoeve van het inblazen en omvatten van (glasvezel)kabel is geen buisleiding maar wordt gelijkgesteld aan een kabel.

 

Beheerkosten:

De vergoeding van de kosten die door- of namens de gemeente zijn gemaakt aangaande het toezicht en controle houden op de uitvoering van het werk, de hiermee verband houdende verkeersmaatregelen en de naleving op de van gemeentewege gestelde voorwaarden.

 

Calamiteit:

Onverwachte verstoring aan ondergrondse infrastructuur, zoals bijv. gaslek, grote wateroverlast door lekkage waterleiding waarbij openbare orde, veiligheid en/of gezondheid voor (directe) omgeving gevaar oplevert en per direct tot herstel of reparatie moet worden overgegaan.

 

Definitief herstel:

Terugbrengen van de verhardingsmaterialen op een vakkundige wijze in hun oorspronkelijke verband.

 

DIOR:

Leidraad Duurzame Inrichting Openbare Ruimte.

 

Gemeentegrond:

Wegen, grond, groen en wateren in eigendom of beheer bij de gemeente.

 

Gefundeerde open verharding:

Verhardingsconstructie bestaande uit elementen of andere ongebonden materialen op een al dan niet hydraulische granulaatfundering of gebonden zandfundering.

 

Gesloten verharding:

Verhardingsconstructie bestaande uit een bitumen, cement of kunststof gebonden materiaal.

 

Graaflocatie:

De locatie waar graafwerkzaamheden worden verricht.

 

Graafvergunning:

Schriftelijke toestemming, vergunning of instemmingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders voor het verrichten van (graaf)werkzaamheden in openbare gronden die door de gemeente beheerd worden. Hieronder valt ook de (al dan niet stilzwijgende) toestemming voor het opbreken van grond op grond van een melding als bedoeld in artikel 6.1 van de verordening, indien het werkzaamheden van niet-ingrijpende aard betreft.

 

Graafwerkzaamheden:

Het handmatig en/of mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond.

 

Handhole:

Afsluitbare ondergrondse holle behuizing voor het onderbrengen van voornamelijk telecommunicatie appendages of apparatuur, met toegangsluik onder de verharding of op maaiveldniveau. Een handhole moet altijd toegankelijk blijven.

 

(Huis)aansluiting

Het gedeelte van de kabel of leiding door openbare grond dat een netwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt ten behoeve van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet Waardering Onroerende Zaken, of met een ander netwerk.

 

Kadaster-sectie KLIC:

Instantie de uitvoering geeft aan de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) en het voorkomen van graafschade als doelstelling heeft alsmede zorgdraagt voor de uitwisseling van kabel- en leidinggegevens.

 

Kabels en leidingen

Een of meer kabels of leidinge), daaronder in ieder geval begrepen dat wat onder kabels wordt verstaan in artikel 1.1, onder z, van de Telecommunicatiewet, en daaronder mede begrepen lege buizen, onder- en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, ), behoudens voor zover deze verbindingen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer. Voorbeelden hiervan zijn onder andere telecommunicatie- en omroepkabels, elektriciteitskabels (koppel-, transport- en distributiekabels), gasleidingen (transport-, distributie- en dienstleidingen), waterleidingen, rioleringen (buizen) en kabels en leidingen ten behoeve van industriële netwerken.

 

Niet-openbare kabels en leidingen

Kabels en leidingen (dan wel het netwerk waartoe deze behoren) die niet gebruikt worden om openbare (voor het publiek beschikbare) diensten aan te bieden.

 

Leggen van kabels en leidingen:

Het aanbrengen, leggen, onderhouden, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en leidingen en het verrichten van de hierbij behorende werkzaamheden.

 

Ligginggegevens:

Gegevens over de werkelijke plaats van een leiding, zoals deze op het moment van vaststelling visueel waarneembaar en controleerbaar zijn.

 

Mantelbuis:

Beschermbuis om een leiding.

 

MOOR (Meldpunt Opbrekingen Openbare Ruimte):

Digitaal Meldsysteem voor het melden van opbrekingen en het aanvragen van vergunningen of instemmingsbesluiten in de openbare ruimte door leidingexploitanten of uitvoerders.

 

Montagegat of lasgat:

Sleuven met over het algemeen beperkte afmetingen, die worden gemaakt t.b.v. de toegang tot een handhole, het opgraven van een kabelrol voor klantaansluitingen, het maken van aftakkingen, voor het herstellen van kabels of leidingstoringen dan wel inspectiedoeleinden.

 

Net of netwerk:

Één of meer ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie.

 

Normprofiel:

Het door de gemeente in de DIOR eenzijdig vastgestelde en voor de vergunninghouder verplichte schema in de ligging van kabels en leidingen in gemeentegrond voor woningbouw dan wel bedrijfsterreinen (zie Bijlage 1).

 

Opbreekverbod:

Tijdelijke opschorting van graaf-/opbreekwerkzaamheden op last van de gemeente als gevolg van weersomstandigheden zoals wateroverlast, zware sneeuwval en vorst. Grondslag voor de opschorting is de overlast voor de bewoners en/ of schade voor de gemeente door bijvoorbeeld breuk van vastgevroren bestratingsmateriaal, niet goed te verdichten ondergrond dan wel het niet (meer) aaneengesloten kunnen afwerken van sleuven of verhardingen.

 

Open verharding:

Verhardingsconstructie bestaande uit elementen of andere ongebonden materialen al of niet op een puinfundering, waaraan geen bindmiddel is toegevoegd.

 

Ondergrondse lasmof:

Afsluitbare ondergrondse holle behuizing of (semi)permanent afgesloten behuizing voor het onderbrengen van verbindingen in kabels met metalen- of glasvezelgeleiders of glasvezelgeleidingsbuisjes. Een ondergrondse lasmof moet altijd toegankelijk blijven.

 

Onderhoudskosten:

De kosten die zijn verbonden aan het onderhouden van de definitief herstelde verharding.

 

Tijdelijk herstel:

Het tijdelijk terugbrengen van de verhardingsmaterialen op een niet noodzakelijke vaktechnische wijze, maar wel zodanig dat het functionele gebruik door het verkeer volledig is hersteld en geen gevaar ontstaat voor de weggebruiker.

 

Sleuf:

De opening die ontstaat door het verwijderen van verharding en/of grond ten behoeve van het leggen van kabels en leidingen.

 

Spoedeisende werkzaamheden:

Spoedeisende werkzaamheden, noodzakelijk in verband met een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net en waarvan uitstel niet mogelijk is (zie ook Calamiteit).

 

Storing:

Verstoring in een ondergronds net variërend van kleine- tot grote impact, waarvan de leidingexploitant de urgentie van herstel of reparatie bepaalt.

 

Uitvoeringskosten:

De genormeerde kosten verbonden aan het definitieve herstel van de verharding.

 

Verordening:

De Verordening Fysiek domein gemeente Haarlemmermeer 2019.

 

Verborgen gebreken:

De definitie voor buitenproportionele verzakking van opgeleverd en goedgekeurd hersteld straatwerk. Als norm voor "buitenproportioneel" wordt een verzakking aangehouden van meer dan 0,03 m, die zich binnen één jaar na het eerste herstel voordoet (CROW-norm voor "ernstige schade").

 

Werkzaamheden van niet-ingrijpende aard:

Werkzaamheden ten behoeve van kabels of leidingen met een sleuflengte van maximaal 10 meter. Voor deze werkzaamheden geldt niet de vergunning- of meldingsplicht van de verordening, maar moet minimaal drie werkdagen voor aanvang een digitale graafmelding worden gedaan via MOOR.

 

Werkterrein:

De stallingsplaats van haspel-, vracht-, directie-, materiaalwagens, enz.

 

WION:

De Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION), die tot doel heeft gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen te voorkomen. Hiertoe zijn leidingexploitanten verplicht om de geografische gegevens van hun belangen te registreren en te delen met grondroerders die hierom vragen.

3 Algemene voorschriften en beperkingen voor opbreek- en graafwerkzaamheden in openbare grond

 

3.1Vergunning of instemmingsbesluit

  • 1.

    Voor alle werkzaamheden aan kabels en leidingen in openbare grond dient voorafgaand aan de werkzaamheden een vergunning of instemmingsbesluit voor het leggen, hebben en onderhouden van kabels en leidingen te worden aangevraagd. Deze vergunnings- dan wel meldingsplicht geldt niet indien het werkzaamheden van niet-ingrijpende aard betreft (graafwerkzaamheden met een sleuflengte van maximaal 10 meter), zie paragraaf 3.2.

  • 2.

    De vergunning of instemming wordt digitaal aangevraagd via de website van het Meldpunt Opbrekingen Openbare Ruimte (MOOR), www.opbrekingen.nl. Voor informatie over de aanvraag van een vergunning dan wel het verkrijgen van een instemmingbesluit voor het leggen, hebben en onderhouden van kabels en leidingen, wordt verwezen naar de website van de gemeente Haarlemmermeer:

    http://www.haarlemmermeer.nl/Digitale_balie/

    Alle_producten_alfabetisch/U_t_m_Z/Vergunning_aanvraag_kabels_en_leidingen#beschrijving.

  • 3.

    De graafvergunning geldt voor gronden in (aankomend) eigendom/beheer van de gemeente Haarlemmermeer.

  • 4.

    Een graafvergunning vervalt indien daarvan zonder opgave van redenen binnen twaalf maanden na de datum van vergunningverlening geen gebruik is gemaakt.

  • 5.

    De leidingexploitant of uitvoerder stelt de betrokken bewoners, bedrijven en andere belanghebbenden schriftelijk in kennis van voorgenomen werkzaamheden. In deze kennisgeving worden in elk geval vermeld de aard, startdatum en duur van het werk alsmede de naam en het telefoonnummer van de uitvoerder.

3.2 Voorschriften en beperkingen bij de graafvergunning

  • 1.

    Naast de in de Nadere regels vermelde standaardvoorschriften en -beperkingen kunnen aan een graafvergunning specifieke voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2.

    Ter bescherming van zijn belangen kan het college aan de graafvergunning voorschriften en beperkingen verbinden over het medegebruik of de overname van voorzieningen, zoals kabelsleuven, kabelgoten en mantelbuizen.

  • 3.

    De wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen alsmede medegebruik van voorzieningen moet gebeuren conform de bepalingen in de Nadere regels.

3.3 Beëindiging graafvergunning

  • 1.

    De graafvergunning eindigt door een intrekkingsbesluit:

    • indien binnen een termijn van twaalf maanden de werkzaamheden zijn gestaakt;

    • indien de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet in acht worden genomen;

    • in het belang van een veilig gebruik van de openbare ruimte;

    • in verband met de wijziging van bestaande wegen of in verband met aanleg van nieuwe wegen in de openbare ruimte.

  • 2.

    De graafvergunning eindigt tevens als de vergunninghouder geen belang meer heeft bij het werk. Dit moet schriftelijk door vergunninghouder kenbaar worden gemaakt bij de specialist beheer van de gemeente.

3.4 Meldingsprocedure spoedeisende werkzaamheden

  • 1.

    Spoedeisende werkzaamheden (aanvang binnen 48 uur), die noodzakelijk zijn in verband met een calamiteit of storing in de dienstverlening van het betreffende net waarvan uitstel niet mogelijk is, dienen uiterlijk de volgende werkdag in MOOR gemeld te worden.

  • 2.

    De graafvergunning wordt achteraf aangevraagd of, indien het werkzaamheden van niet-ingrijpende aard betreft, de opbreking wordt achteraf in MOOR gemeld.

3.5 Meldingsprocedure start opbreek- /graafwerkzaamheden

  • 1.

    Ongeacht of een graafvergunning is verleend moeten de graafwerkzaamheden in openbare gronden binnen de gemeente Haarlemmermeer minimaal 3 werkdagen voorafgaand aan de start via meldsysteem MOOR bij de gemeente worden gemeld (‘graafmelding’).

  • 2.

    De voorschriften en beperkingen in de Nadere regels zijn ook van toepassing op graafmeldingen met betrekking tot werkzaamheden van niet-ingrijpende aard.

  • 3.

    Ongeacht of een graafvergunning is verleend, moet het straatwerk (hoeveelheid bestrating, asfalt of bermen) binnen twee weken na gereedkomen van de werkzaamheden worden ingevoerd in meldsysteem MOOR.

  • 4.

    Indien op de aangegeven datum zonder opgave van redenen niet gestart is met het werk, vervalt de toestemming en dient het werk opnieuw te worden gemeld tenzij de aanvrager aan kan tonen dat het werk niet kon worden gestart door weersomstandigheden of onvoorziene omstandigheden op de werklocatie.

  • 5.

    De gemeente kan op grond van evenementen, onderhoudsplannen in de openbare ruimte en het woningbouwprogramma besluiten om de uitvoeringsplanning door de vergunningaanvrager te laten aanpassen. De Evenementenkalender is te raadplegen via de website van de gemeente: http://www.haarlemmermeer.nl/Sport_en_vrije_tijd/Evenementen_organiseren, zie “Evenementenkalender”.

3.6 Calamiteiten en Storingen

  • 1.

    Een calamiteit dient uiterlijk de volgende werkdag in MOOR gemeld te worden.

  • 2.

    Werkzaamheden in verband met storingen dienen als vergunningplichtige werkzaamheden dan wel als werkzaamheden van niet-ingrijpende aard (sleuflengte van maximaal 10 meter) in MOOR gemeld te worden, niet als calamiteit.

  • 3.

    Kosten van hulpdiensten en/of de gemeente die voorvloeien uit spoedeisende werkzaamheden worden rechtstreeks bij betreffende leidingexploitant in rekening gebracht. Indien van toepassing moet betreffende leidingexploitant deze kosten vervolgens zelf verhalen bij de veroorzaker van de calamiteit /storing.

3.7 Overschrijding van de datum van beëindiging werk

  • 1.

    Bij dreigende overschrijding van de aangegeven dan wel toegestane tijdsduur van het werk dient voor verlenging ervan toestemming te worden aangevraagd middels een melding in MOOR.

  • 2.

    Tijdens deze verlenging blijven de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen onverminderd van kracht. Zo nodig kunnen aanvullende voorschriften en beperkingen worden gesteld.

  • 3.

    De leidingexploitant of uitvoerder dient de betrokken bewoners en bedrijven van de verlenging in kennis te stellen, tenzij deze korter is dan twee dagen.

3.8 Tijdelijk opschorten van de graafvergunning

  • 1.

    Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv. wateroverlast, zware sneeuwval of vorst, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast voor de bewoners en/ of schade voor de gemeente leidt, zal de gemeente overgaan tot het tijdelijk opschorten van een verleende graafvergunning (“Breekverbod”). De specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting van de gemeente bepaalt, mede op basis van de plaatselijke weersomstandigheden/condities en de beschikbare meteo informatie, of er omstandigheden zijn die het instellen of opheffen van een breekverbod rechtvaardigen.

  • 2.

    Het instellen en het opheffen van het opbreekverbod geschiedt uitsluitend door de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting, dan wel door een vervanger bij eventuele afwezigheid.

  • 3.

    Indien de leidingexploitant en de gemeente vooraf overeenkomen dat, tijdens een opschortingperiode als bedoeld in lid 1, reguliere werkzaamheden aan netwerken voor levering van gas, water en/of elektriciteit niet langer kunnen worden uitgesteld, kan de gemeente onder voorwaarden een ontheffing voor het betreffende werk verlenen. Aanvullend dienen tussen de gemeente en de leidingexploitant afspraken te worden gemaakt over tijdelijk - en/of definitief herstel van de openbare weg.

3.9 Maatregelen bij het werken zonder toestemming

  • 1.

    De gemeente is bevoegd het werk tot nader order stil te leggen en de opgebroken sleuf terstond door de uitvoerder te laten herstellen, zonder vergoeding van kosten, indien:

    • de voorschriften zoals vermeld in de graafvergunning en in de Nadere regels niet worden nageleefd en/of afgeweken wordt van de overeengekomen uitvoeringsperiode;

    • er wordt afgeweken van de tijdstippen zoals aangegeven in de Nadere regels, tenzij anders overeengekomen;

    • er wordt gewerkt tijdens een periode waarin een breekverbod van kracht is;

    • uitvoerend personeel zich onbehoorlijk, kwetsend en/of overlastgevend gedraagt;

    • er grote verkeershinder en/of gevaarzetting voor het publiek ontstaat.

  • 2.

    In aanvulling op de genoemde maatregelen in lid 1 is de gemeente bevoegd een extra bedrag van € 100,00 euro in rekening te brengen, indien:

    • er wordt gewerkt zonder graafvergunning;

    • er wordt gewerkt zonder voorafgaande melding, met uitzondering van calamiteiten.

  • 3.

    In het geval dat sprake is van een of meer situaties als genoemd in lid 2, hanteert de gemeente, afhankelijk van de aard en gevaarzetting van de geconstateerde omissie, de volgende twee procedures:

    • het geven van een waarschuwing aan betreffende uitvoerder, waarbij de uitvoerder direct moet overgaan tot het opheffen van de ongewenste situatie, waarbij het reguliere werk nog door mag gaan en de betreffende leidingexploitant aansluitend wordt geïnformeerd;

    • het vorderen van staken van het werk aan uitvoerder, waarbij de uitvoerder direct het opbreek-, graaf- en legwerk moet stilleggen, en moet overgaan tot het aanvullen van de gegraven sleuf alsmede het herstellen van de verharding, waarbij eerst tussen de gemeente en de betreffende leidingexploitant overlegd wordt over het tijdstip en de condities waaronder het graafwerk mag worden hervat.

  • 4.

    Indien de uitvoerder die het betreffende werk uitvoert na eerste sommatie in gebreke blijft bij het opvolgen van de door de gemeente uitgebrachte aanwijzingen of verplichtingen, zal de gemeente de voor het in oorspronkelijke staat terugbrengen van de openbare ruimte benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren.

  • 5.

    Kosten en gevolgen, die voortvloeien uit het opleggen van extra voorwaarden en/of opschorting en/of eventuele herstelverplichtingen, zullen worden verhaald op de leidingexploitant.

4 Richtlijnen ten behoeve van de tracé engineering

4.1 Eisen ten aanzien van de tracébepaling

  • 1.

    Bij de tracébepaling van leidingen zijn drie aspecten van belang:

    • de horizontale ligging;

    • de verticale ligging;

    • de onderlinge afstand tussen de kabels en leidingen in de ondergrond.

    • Het doel van deze liggingen is:

    • een optimaal gebruik van de openbare ruimte;

    • een ongestoorde exploitatie van leidingen;

    • optimaliseren van de veiligheid.

  • 2.

    Het normprofiel bij herontwikkeling /nieuwbouw wordt door de betreffende (project)ontwikkelaar met de leidingexploitanten en gemeente afgestemd en ter vaststelling aan de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting voorgelegd.

  • 3.

    Horizontale ligging

    • In het tracé, bij een tracébreedte zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/gevel, geldt als richtlijn dat distributieleidingen volgens een vaste volgorde worden ingedeeld (zie normprofielen hoofdstuk 8). In het overig deel van de openbare weg liggen de transportleidingen. De normprofielen uit hoofdstuk 8 zijn indicatief waardoor de werkelijke situatie kan afwijken en de gemeente genoodzaakt wordt een andere indeling te bepalen.

    • In bermen langs rijbanen is de afstand tot de zijkant van de verharding ten minste gelijk aan de diepteligging, tenzij anders wordt overeengekomen.

  • 4.

    Aanvullende eisen voor horizontale ligging

    • Werkzaamheden aan- of bij groenvoorzieningen en bomen worden zoveel mogelijk vermeden. Is dit onvermijdelijk dan wordt eerst overleg met de gemeentelijk coördinator gevoerd, ongeacht er sprake is van een verlegging in een nieuw- of een bestaand tracé. Bij de werkzaamheden wordt de bomenposter in acht genomen (Bijlage 2).

    • Indien voor nieuwe kabels een tracé buiten de wortelzone niet mogelijk is, kan de gemeente bepalen dat de wortelzone gepasseerd moet worden door het boren van mantelbuizen onder de wortelzone dan wel andere maatregel te treffen. CROW-publicatie 208 wordt hierbij als uitgangspunt genomen.

  • 5.

    Verticale ligging

    • Richtlijn is dat distributieleidingen en transportleidingen bij een standaard tracébreedte zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens,volgens een vaste diepte worden ingedeeld (zie normprofielen hoofdstuk 8).

    • Voor aanleg kabels en leidingen geldt een minimale gronddekking van 40 cm. Voor transport kabels en leidingen geldt minimaal 60 cm.

    • In bepaalde situaties en in overleg kan de gemeente een andere diepteligging toestaan.

    • Uitgangspunten bij verticale ligging:

    • distributieleidingen liggen niet dieper dan transportleidingen;

    • vrijverval leidingen hebben voorrang boven drukleidingen;

    • bij kruisingen van leidingen met andere leidingen bedraagt de tussenruimte (verticale dagmaat) ten minste 0,20 m;

    • strook tussen 0,70 m en 0.90 m beneden het (toekomstige) maaiveld voor de huisaansluiting van het riool vrijhouden.

  • 6.

    Aanvullende eisen voor verticale ligging

    Bij boringen/persingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt ten minste 0,50 m, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding moet worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat moet aantoonbaar worden gegarandeerd om afwijkingen tijdens de uitvoering op te vangen.

    • Bij het kruisen van sloten / open watergangen moet een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte van de bodem van de watergang worden aangehouden.

    • Indien de aanwezige bodem van de watergang lager ligt dan de ontwerpdiepte moet een gronddekking van 2,00 m ten opzichte van de aanwezige bodem worden aangehouden. Een en ander conform de eisen van het Hoogheemraadschap Rijnland.

  • 7.

    Kruising gesloten verhardingen

    Kruisingen onder een verharding moeten middels een boring of persing worden uitgevoerd.

    Het opbreken van gesloten verhardingen is zonder voorafgaand overleg met- en verkregen toestemming van de Specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting niet toegestaan waarbij door aanvrager aangetoond moet worden dat de gewenste opbreking niet te vermijden is.

  • 8.

    Ligging nabij andere objecten

    Objecten die kunnen worden beïnvloed door de tracering en aanleg van leidingen moeten vooraf door de aanvrager worden geïdentificeerd. Objecten kunnen onder meer zijn: bestaande wegen, spoorwegen, waterlopen, voetpaden, primaire- en secundaire waterkeringen, kademuren, viaducten, tunnels, naastliggende leidingen, bomen en gebouwen.

4.2 Bepalingen ten aanzien van de engineering/ werkvoorbereiding

  • 1.

    De vergunningaanvrager of leidingexploitant is bij het initiëren van omvangrijke projecten en/of aanleg transportleidingen verantwoordelijk voor het informeren van en afstemmen met andere leidingexploitanten over voorgenomen werkzaamheden en inzichtelijk maken van ondergrondse belangen van derden incl. kruisingen binnen het beoogde tracé(s).

  • 2.

    De vergunningaanvrager kan door gemeente verplicht worden, voorafgaand aan de vaststelling van het definitieve tracé, onderzoek te doen naar de werkelijke ligging van kabels en leidingen doormiddel van proefsleuven. Het resultaat van de proefsleuven (incl. maatvoering) dient bij eerste aanzeggen bij de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting aangeleverd te worden.

  • 3.

    Indien leidingen onder een overbouwing worden gesitueerd, dan dient de hoogte van de overbouwing ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil minimaal 2,50 m te bedragen, in verband met de benodigde werkruimte voor mechanisch en ander materieel.

  • 4.

    Koppelbalken t.b.v. funderingen mogen alleen worden gekruist als de afstand tussen de bovenkant van de koppelbalken en het maaiveld ten minste 2.00 m bedraagt en de te overbruggen ruimte tussen de koppelbalken is voorzien van een gewapende betonplaat waarboven de leidingen een veilige ligging verkrijgen.

  • 5.

    Indien leidingen boven een onderbouwing worden gesitueerd, dan dient de diepte van de onderbouwing ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde maaiveld ten minste 2,00 m te bedragen, in verband met benodigde gronddekking voor leidingen.

  • 6.

    Tijdelijk aan te brengen voorzieningen in de openbare ruimte zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. De coördinator en/of toezichthouder van de gemeente dient zowel bij plaatsing als verwijdering in kennis te worden gesteld. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan door de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting en/of toezichthouder besloten worden deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m.

  • 7.

    Bij het plannen van routes van kabels, leidingen en voorzieningen nabij bomen en in- of nabij groenvoorzieningen dienen de voorschriften uit pararaaf 6.8, 6.9 en 12.1 van de Nadere regels in acht genomen te worden. Tevens ter voorbereiding van graafwerkzaamheden nabij bomen dient de handreiking CROW publicatie 208 "Combineren onder- en bovengrondse infrastructuur met bomen" geraadpleegd te worden.

  • 8.

    Er worden geen bovengrondse obstakels boven leidingen geplaatst. Indien geen andere oplossing mogelijk is, dan kan in overleg en na goedkeuring van de gemeente of leidingbeheerders alsnog tot plaatsing boven leidingen worden overgegaan.

  • 9.

    Huisaansluitingen worden zo veel mogelijk haaks op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.

4.3 Situering handholes of ondergrondse lasmoffen

  • 1.

    Voor aanleg van handholes gelijktijdig met aanleg van de bijbehorende leidingtracés, dient in de aanvraag voor een instemmingsbesluit het aantal en de afmetingen aangegeven te worden. De locatie van de handhole dient op de vergunningtekening aangegeven te zijn.

  • 2.

    Voor afzonderlijke aanleg van handholes in bestaande tracés dient instemming verkregen te worden. In de aanvraag voor een instemmingsbesluit dient het aantal en de afmetingen aangegeven te worden. De locatie van de handhole dient op de vergunningtekening aangegeven te zijn.

  • 3.

    Vergunningaanvrager dient voorafgaand op beoogde locatie een proefsleuf te maken om zich ervan te vergewissen dat er sprake is van vrije ligging ten opzichte van ondergrondse infrastructuur.

  • 4.

    Tijdens de uitvoering kan de graafvergunning voor de aangevraagde locatie alsnog worden ingetrokken als blijkt dat plaatsing tot onoverkomelijke problemen voor de gemeente of derden leidt. De vergunninghouder zal in die gevallen samen met de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting een alternatief zoeken.

  • 5.

    Nadat het gat ten behoeve van de handhole is ontgraven dient de toezichthouder in de gelegenheid te worden gesteld aanwezig te zijn bij de daadwerkelijke plaatsing van de handhole.

  • 6.

    Handhole of ondergrondse lasmof moet geplaatst worden op een, naar oordeel van de gemeente, maatschappelijk verantwoorde plaats. In geen geval mag een handhole geplaatst worden in/op kabel- en leidingtracés, parkeerplaatsen, uitwegen, kruisingen, ter plaatse van de aansluitlocatie van woningen en binnen de beschermingszones rond boomwortels zoals aangegeven in hoofdstuk 12.

  • 7.

    Afgaande en inkomende buizen en kabels moeten onder de eventueel aanwezige kabels en/of leidingen van derden worden gelegd. De in- en uitgaande buizen van de handhole moeten onderlangs het tracé uitgebogen worden naar de handhole toe. Verweving van het kabel- of buizenstelsel moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

  • 8.

    De minimale afstand in horizontaal vlak tussen handhole of ondergrondse lasmof en (hoofd)riool, (hoofd)leidingen dient 0,75 m te zijn. Indien hier niet aan voldaan kan worden, dient dit overlegd en afgestemd te worden met de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting.

  • 9.

    Handholes dienen zodanig aangebracht te worden dat de deksel van de handhole een minimale dekking heeft van 0,3 m onder maaiveld. Verder dient de handhole ingebed en afgedekt te worden met straatzand conform de RAW bepalingen.

  • 10.

    De maximale toegestane uitwendige breedte van de handhole is 0,7 m. Indien deze niet toepasbaar is door ruimtegebrek dient een andere locatie te worden bepaald. Handholes van afwijkend formaat vooraf ter goedkeuring aan de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting voorleggen.

  • 11.

    De handhole of ondergrondse lasmof is eigendom van de vergunninghouder. De vergunninghouder draagt zorg voor het beheer van de handhole of ondergrondse lasmof, waaronder het op eerste aanzegging van de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting op de juiste hoogte te stellen van de handhole.

4.4 Bovengrondse voorzieningen behorend bij kabel- /leidingnet

  • 1.

    De exacte plaats van bovengrondse voorzieningen behorend bij een kabel-/leidingnet, waaronder kabelkasten, verdeelkasten, onderstations en andere kasten moet altijd in overleg met de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting worden vastgesteld.

  • 2.

    De toezichthouder van de gemeente moet minimaal één werkdag voorafgaand aan de plaatsing door de leidingexploitant of uitvoerder op de hoogte worden gebracht om eventueel aanwezig te kunnen zijn bij de plaatsing ervan.

5 Voorschriften ten aanzien van de uitvoering

5.1 Operationele voorschriften

  • 1.

    De uitvoerder dient de bepalingen van de WION na te leven.

  • 2.

    De uitvoerder dient onderzoek te doen naar de precieze ligging van alle leidingen op de graaflocatie conform CROW publicatie 250 (Zorgvuldig Graafproces).

  • 3.

    Op het werk moeten minimaal aanwezig zijn de gebiedsinformatie (klic), een goedgekeurde MOOR-melding en (voor zover van toepassing) de graafvergunning met goedgekeurde vergunningtekening.

  • 4.

    Omwille van efficiency, het voorkomen van schade en het beperken van overlast in de openbare ruimte dient te worden nagestreefd dat de werkzaamheden met betrekking tot kabels en leidingen door één (combi-)aannemer worden uitgevoerd.

  • 5.

    Het resultaat van proefsleuven dient op eerste aanzeggen aan de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting overhandigd te worden.

  • 6.

    Indien voor de uitvoering van de werkzaamheden bronbemaling (ontwatering) noodzakelijk is, dient de leidingexploitant mogelijk een melding dan wel een aanvraag tot maatwerkvoorschriften op grond van Besluit lozen buiten inrichtingen voor het lozen van het grondwater in te dienen. Indien sprake is van een calamiteit (korter dan 48 uur) is er geen melding of maatwerk nodig.

  • 7.

    Wijzingen in de uitvoering van het werk ten opzichte van de verstrekte gegevens waarop de vergunning is gebaseerd, dienen aan de toezichthouder te worden gemeld. De wijzigingen mogen niet eerder worden gerealiseerd dan nadat hiervoor toestemming is verleend. Bij grote wijzigingen kan van de leidingexploitant worden verlangd opnieuw een vergunning aan te vragen.

  • 8.

    Indien het college wijziging in plaats of samenstelling van de krachtens de vergunning gemaakte werken nodig acht, is de vergunninghouder verplicht op aanschrijving van het college binnen de daarbij te stellen termijn de wijziging uit te voeren, met inachtneming van alle voorschriften en beperkingen.

  • 9.

    Vervallen leidingen moeten worden verwijderd, tenzij anders met de wegbeheerder overeen wordt gekomen. Indien een vervallen buisleiding om gegronde reden in de ondergrond blijft liggen, dient deze te worden vol geschuimd en/of aan te uiteinden afgedicht te worden ter voorkoming van indringend water, grond, vuil etc.

  • 10.

    Bij reconstructies of herontwikkeling dient de initiatiefnemer (bijv. de projectontwikkelaar of de gemeente) een geschikt tracé aan te bieden voor de (her)aanleg van kabels en leidingen.

  • 11.

    Vóór het aanvullen van de sleuf of een pers- of lasput wordt de leidingexploitant van de vrijgegraven naastliggende en/of kruisende kabels en leidingen altijd in de gelegenheid gesteld om zijn kabels en leiding(en) te inspecteren. Vergunninghouder is verplicht om de informatie en coördinatie ter zake uit te voeren.

  • 12.

    De leidingexploitant is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden. Het toezicht van de gemeente beperkt zich tot het controleren van het naleven van de bepalingen uit de graafvergunning, de verordening, en andere gemeentelijke verordeningen en de Nadere regels.

  • 13.

    De uitvoerder zal hinder en overlast als gevolg van lawaai, stank, modder, stof etc. tot een minimum beperken.

  • 14.

    De uitvoerder zal tijdens en na het uitvoeren van de werkzaamheden de begaanbare trottoir- en wegverhardingen vrij houden van milieuschadelijke- /verontreinigende stoffen.

  • 15.

    Alle materialen, zoals haspels, kabelresten, afzettingen, tijdelijke verkeersmaatregelen, zand en puin, dienen direct na gereedkomen van de werkzaamheden opgeruimd te zijn. Indien dit niet is gebeurd, zullen deze materialen op kosten van de vergunninghouder door de gemeente worden opgeruimd.

  • 16.

    Indien de vergunning door de vergunninghouder niet meer wordt gewenst of is vervallen, is de vergunninghouder verplicht binnen een termijn van zes maanden de krachtens de vergunning gemaakte werken op te ruimen en de voor de aanwezigheid van deze werken bestaande toestand ten genoegen van het college geheel te herstellen zonder enige schadeloosstelling te kunnen vorderen. Bij nalatigheid, zulks ter beoordeling van het college, zullen de herstelwerkzaamheden van gemeentewege geschieden op kosten van de vergunninghouder.

5.2 Verkeersmaatregelen en bereikbaarheid

  • 1.

    Bij melding voor de start van de opbreekwerkzaamheden in MOOR voegt de melder indien nodig het bijbehorende verkeersplan dan wel de tijdelijke verkeersmaatregel toe.

  • 2.

    De werkzaamheden moeten naar genoegen van de gemeente in tijd en uitvoeringswijze zodanig worden gepland dat het verkeer over de weg niet wordt gestremd en zo min mogelijk wordt belemmerd en dat de belemmering van de bereikbaarheid van woningen, bedrijven en openbare voorzieningen tot het minimum wordt beperkt.

  • 3.

    Indien de gemeente het noodzakelijk acht, kan vergunninghouder worden verplicht ´s nachts of in de avonduren de werkzaamheden uit te voeren. Dit zal indien vooraf bekend bij graafvergunning schriftelijk worden medegedeeld.

  • 4.

    Het afvoeren van voorzieningen moet op een zorgvuldige wijze gebeuren ter voorkomen van beschadigingen aan gemeentelijke en particuliere eigendommen.

  • 5.

    De toezichthouder controleert of het werk veilig wordt uitgevoerd en is bevoegd om, bij onveilige situaties, correctieve maatregelen af te dwingen.

5.3 Werktijden

  • 1.

    Het is niet toegestaan om op zaterdagen, zondagen alsmede nationale feestdagen opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting-, en/of bestratingwerkzaamheden in de openbare ruimte te verrichten, met uitzondering van een calamiteit of storing of indien in de graafvergunning anders is aangegeven.

  • 2.

    Het is niet toegestaan om op werkdagen vóór 07.00 uur en na 18.00 uur opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting-, en/of bestratingwerkzaamheden in de openbare ruimte te verrichten, met uitzondering van een calamiteit of storing of indien in de graafvergunning anders is aangegeven.

  • 3.

    Op de werkdag voorafgaande aan het weekend of nationale feestdag moeten uiterlijk om 16.30 uur de verhardingen hersteld en gesloten zijn.

  • 4.

    De gemeente kan de vergunninghouder in specifieke gevallen verplichten werkzaamheden ‘s nachts uit te voeren.

  • 5.

    In winkelstraten en op evenementenpleinen mogen geen opbrekingen zijn of worden uitgevoerd gedurende de door de gemeente namens het college vergunde evenementen, inclusief de opbouw- en afbreekperiode. Hieronder vallen onder andere:

    • Koninginnedag;

    • De wekelijkse markten;

    • Lokale evenementendagen.

    De Evenementenkalender is te raadplegen via de website van de gemeente: http://www.haarlemmermeer.nl/Sport_en_vrije_tijd/Evenementen_organiseren, zie “Evenementenkalender”.

5.4 Informatie en communicatie

  • 1.

    Namens de uitvoerende partij dient altijd één Nederlands sprekend aanspreekpunt op het werk aanwezig te zijn die de verantwoordelijk draagt voor het nakomen van de afspraken en voorwaarden overeenkomstig in de graafvergunning vermeld is.

  • 2.

    Naast de contactgegevens die in het uitvoeringsplan moeten worden vermeld, geeft de uitvoerder of leidingexploitant een telefoonnummer door aan de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting van de gemeente dat gebruikt kan worden in geval van calamiteiten.

  • 3.

    Uitvoerder dient op verzoek de gevraagde informatie met betrekking tot het werk aan toezichthouder(s) ter beschikking te stellen en medewerking te verlenen om toezicht mogelijk maken.

  • 4.

    De leidingexploitant of uitvoerder stelt betrokken bewoners, bedrijven en andere belanghebbenden schriftelijk in kennis van voorgenomen werkzaamheden. In deze kennisgeving worden in elk geval vermeld aard, startdatum en duur van het werk alsmede naam en telefoonnummer van de uitvoerder. Ook van een verlenging van de werkzaamheden stelt de leidingexploitant genoemde personen schriftelijk in kennis, tenzij de verlenging korter is dan twee dagen.

  • 5.

    In geval de bereikbaarheid tijdelijk wordt verminderd, bijv. als gevolg van wegafzetting of omleiding, moet de uitvoerder de betreffende bewoners, bedrijven en hulpdiensten minimaal 3 werkdagen voor aanvang van het werk schriftelijk op de hoogte stellen.

  • 6.

    Een afschrift van de bewonersbrief wordt bij de graafmelding in MOOR gevoegd.

6 Voorschriften werken in openbare ruimte

6.1 Algemene voorwaarden

  • 1.

    Het herstel van de weg zal in beginsel door of in opdracht van de leidingexploitant geschieden. In bijzondere omstandigheden kan de gemeente aangeven dat zij het herstel van de weg in eigen beheer zal laten uitvoeren voor rekening van de leidingexploitant.

  • 2.

    Het herstel van de weg dient direct na voltooiing van het werk te worden uitgevoerd. In overleg met de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting van de gemeente kan hier zo nodig van worden afgeweken. Totdat de weg geheel is hersteld dient de leidingexploitant of uitvoerder de in paragraaf 5.2 genoemde afzettingen en verkeersvoorzieningen in stand houden.

  • 3.

    In geval van het opbreken van verharding niet ouder dan 5 jaar moet met de gemeente overlegd worden over de wijze van herstel om de vereiste kwaliteit te bereiken. De gemeente kan verlangen om de verharding over de volle breedte (van band tot band) opnieuw te straten of om de kabels en leidingen via een ander tracé te leggen dan.

  • 4.

    In tegenstelling tot het gestelde in lid 3 van deze paragraaf kan de gemeente de volgende verhogingstoeslag verlangen voor het opbreken van jong straatwerk:

    • -

      voor straatwerk met een leeftijd van < 1 jaar een verhoging van 200%,

    • -

      voor straatwerk met een leeftijd van > 1 - < 2.5 jaar een verhoging van 100%,

    • -

      voor straatwerk met een leeftijd van > 2,5 - < 5 jaar een verhoging van 50 %.

  • In dergelijk geval is lid 4 niet van toepassing.

  • 5.

    Ter plaatse van nieuwbouw-, reconstructie- en herbestratingprojecten kunnen er tussen de gemeente en civiele aannemers garantieafspraken bestaan inzake de aanwezige verharding. In die gevallen kan gemeente van de leidingexploitant verlangen dat het herstel van de verharding op kosten van de leidingexploitant door de betreffende contractpartij wordt uitgevoerd tegen marktconforme tarieven.

  • 6.

    Eventuele geconstateerde tekortkomingen bij oplevering 1e herstel moeten op eerste aanzeggen van toezichthouder, terstond worden hersteld, waarna de leidingexploitant of uitvoerder dit gereed meldt aan de toezichthouder.

  • 7.

    Na herstel dan wel oplevering straatwerk kan de gemeente een beroep doen op de garantietermijn van resp. 3 maanden voor nutsbedrijven en 12 maanden voor telecommunicatiebedrijven voor het verrichten van onderhoud (vervolgherstel).

  • 8.

    De kosten voor het herstel van verharding en/of degeneratie, worden berekend conform B -Tarief, VNG Straatwerk (telecommunicatiebedrijven) óf Leidraad tarieven Noord-Holland NIDIG (nutsbedrijven).

6.2 Voorschriften voor werken in verontreinigde grond

  • 1.

    Ter voorbereiding en bij uitvoering van graafwerkzaamheden dienen de richtlijnen van CROW publicatie 307 “Kabels en leidingen in verontreinigde bodem” in acht te worden genomen. Deze uitgave is een afgeleide van CROW publicatie 132.

  • 2.

    Bij reconstructies of herontwikkeling dient de initiatiefnemer (bijv. de projectontwikkelaar of de gemeente) een geschikt tracé aan te bieden voor de (her)aanleg van kabels en leidingen.

  • 3.

    Vergunninghouder dient te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Wet Bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit.

  • 4.

    De bodemkwaliteitskaart geeft informatie over bodemkwaliteit en locaties van verontreinigde of verdachte grond. De kaart is te raadplegen via de website van de gemeente: www.haarlemmermeer.nl/wonen_en_leven/woonomgeving_en_milieu/bodem; zie het onderdeel “Bodemkwaliteitskaart”.

  • 5.

    Het Besluit Bodemkwaliteit is van toepassing op het toepassen van grond, bagger en steenachtige bouwstoffen. Het is echter niet van toepassing indien grond binnen een werk tijdelijk wordt uitgenomen (ontgraven) om later weer teruggeplaatst te worden waarbij de grond het werk niet verlaat en de samenstelling ervan niet veranderd wordt.

  • 6.

    Bij het werken in (sterk) verontreinigde grond >25m3 is de Provincie het bevoegde gezag en gelden de afwijkende of aanvullende voorschriften van de Provincie (BUS-melding).

  • 7.

    Voor het afvoeren en verwerken van grond, vrijkomend uit de sleuven, wordt onderscheid gemaakt tussen niet-chemisch - en chemisch verontreinigde grond.

    Niet chemische verontreinigde grond wordt zo veel mogelijk teruggeplaatst, tenzij deze verontreinigd is met mechanische verontreinigingen (puin, hout etc.). Dan kan deze grond in overleg met de toezichthouder van afdeling Stadsbeheer, onder voorwaarden en op kosten van de leidingexploitant worden afgevoerd naar het gemeentelijk gronddepot.

    Chemisch verontreinigde grond kan worden teruggeplaatst (zie punt 5). Bij overschot dient de grond op kosten van de leidingexploitant te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Daarbij dient gewerkt te worden conform CROW-publicatie 132.

  • 8.

    Grond afkomstig uit de sleuf, die civieltechnisch niet geschikt is voor hergebruik (verdichten sleuf) kan op een andere locatie binnen Haarlemmermeer worden toegepast volgens de bodemkwaliteitskaart en het Besluit Bodemkwaliteit. Indien de kwaliteit van de grond milieutechnisch niet geschikt is voor hergebruik moet de grond worden afgevoerd naar een erkende en gecertificeerde verwerker. De bijkomende kosten, zoals acceptatie- en beheerkosten, komen voor rekening van vergunninghouder.

  • 9.

    Aan te voeren aanvulgrond moet voor het gebruiksdoel geschikt zijn en passen binnen de Bodemkwaliteitskaart van Haarlemmermeer. De kwaliteit van deze aanvulgrond moet middels een wettig erkende kwaliteitsverklaring zijn gewaarborgd.

  • 10.

    Het werken in de grond valt onder de Wet bodembescherming, art. 27 en 28, waarbij de vergunninghouder dient aan te tonen dat de vereiste procedures zijn doorlopen, alvorens tot afvoer wordt overgegaan. Correspondentie met de betrokken instanties of bedrijven dient te worden overhandigd aan de specialist beheer 2 of 3 van het team Bodem, Gegevens en Verlichting van de gemeente.

  • 11.

    Als tijdens het uitvoeren van werkzaamheden buiten kantooruren grond vrijkomt, moet de betreffende leidingexploitant er zorg voor dragen dat grond op milieuhygiënisch verantwoorde wijze op zijn kosten tijdelijk wordt opgeslagen. De tijdelijk opgeslagen grond moet daarna, indien deze vervuild blijkt, op een milieuhygiënische verantwoorde wijze worden afgevoerd naar een erkende, gecertificeerde verwerker.

  • 12.

    De door vergunninghouder af te voeren grond moet vergezeld gaan van een transportgeleidebiljet. Een kopie daarvan moet direct na het afleveren van de grond, getekend door de beheerder van het depot van de verwerker, aan de toezichthouder worden overlegd of gemaild.

6.3 Ontgraven en verdichten sleuf of werkgat

  • 1.

    Tenzij anders is overeengekomen, mag per dag geen grotere sleuflengte worden gemaakt, dan – indien mogelijk - op die dag weer volledig kan worden dichtgemaakt.

  • 2.

    Ondergraven van de wegbedekking en haar onderbed is verboden. Wegbedekking en onderbed moeten altijd over minstens de volle lengte en breedte van de ontgraving worden opgebroken.

  • 3.

    Ontgraving binnen de wortelzone (overeenkomstig omvang kruin boom) van bomen dient zo beperkt mogelijk te worden uitgevoerd en zo snel mogelijk te worden aangevuld. Te kort komende grond dient door de leidingexploitant of uitvoerder te worden aangevuld. De aanvulgrond moet voldoen aan de bepalingen van het Bouwstoffenbesluit.

  • 4.

    Verharding en grond moeten gescheiden op soort worden ontgraven en opgeslagen. Funderingsmateriaal dat met de uitkomende grond wordt vermengd is niet meer geschikt om als fundering te worden gebruikt en wordt eigendom van de leidingexploitant of uitvoerder en moet vervolgens door deze op zijn kosten worden afgevoerd.

  • 5.

    Ontgraven funderingsmateriaal kan worden hergebruikt, mits dit geen hoogovenslakken zijn en mits gescheiden van zand is ontgraven en weer gescheiden wordt aangebracht. Indien het funderingsmateriaal bestond uit hoogovenslakken dient als nieuw funderingsmateriaal menggranulaat te worden gebruikt.

  • 6.

    Indien tijdelijke opslag van uitgenomen sleufmateriaal langs de sleuf niet mogelijk is dient in overleg met de toezichthouder van de gemeente een locatie te worden bepaald.

  • 7.

    De bij de ontgraving vrijgekomen gescheiden grondsoorten of verhardingen dienen bij het herstel in de juiste volgorde te worden teruggebracht zodat de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zoveel mogelijk wordt herkregen.

  • 8.

    Om verzakkingen in de weg te voorkomen dient de verdichting in lagen te geschieden van maximaal 30 centimeter, waarbij iedere laag afzonderlijk moet worden afgetrild. Indien bij het verdichten, afhankelijk van de uitvoeringswijze en omstandigheden, meer zand nodig is, dient de leidingexploitant of uitvoerder hier zelf zorg voor te dragen.

  • 9.

    De verdichtingsgraad van de opbreking dient minimaal 95% te zijn en/of 98% van de direct naastgelegen grond. De gemeente kan hierop met een handsondeerapparaat controle uitoefenen. De verdichtingsgraad wordt bepaald volgens proef 3 van de Standaard RAW-Bepalingen 2010, dan wel daarvoor in de plaats tredende latere regelingen of aanvullingen van vergelijkbare strekking.

  • 10.

    Sleuven in bermen en plantsoenen dienen volgens oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel te worden verdicht met het uitgegraven materiaal of grond. Daar waar nodig wordt met schone grond of teelaarde aangevuld.

  • 11.

    Indien een sleuf door een Wadi of daarmee gelijkgestelde constructie wordt gegraven, dient na afloop van de werkzaamheden de gehele Wadi constructie weer in de oorspronkelijke vorm, hoedanigheid en functionaliteit te worden hersteld. Indien noodzakelijk dient vergunninghouder op zijn kosten de gehele Wadi opnieuw te construeren.

6.4 Herstel verharding

  • 1.

    Wanneer na aanvulling en verdichting de grondslag te hoog blijkt, moet deze op de juiste hoogte worden aangebracht. De overtollige grond moet worden afgevoerd. Ook is het mogelijk grond toe te passen op basis van de bodemkwaliteitskaart.

  • 2.

    Alle bestratingsmaterialen, trottoirbanden en opsluitbanden dienen in oorspronkelijke staat en onbeschadigd te worden aangebracht. De uitvoerder dient bij beschadiging zelf te zorgen voor vervangend materiaal dat van dezelfde soort, afmeting, kleur en kwaliteit moet zijn als het oorspronkelijk aanwezige materiaal.

  • 3.

    De gemeente kan via De Waterwolf, indien voorradig, vervangend materiaal leveren. Indien het materiaal voor aanvang van het werk beschadigd blijkt te zijn dan stelt de gemeente het materiaal kosteloos ter beschikking. Als de uitvoerende partij de schade aan het materiaal veroorzaakt, dan wordt het vervangende materiaal door de gemeente in rekening gebracht.

  • 4.

    Door de gemeente ter beschikking gestelde bouwstoffen en materialen kunnen uitsluitend als volgt worden verkregen. De aannemer neemt contact op met de toezichthouder van de gemeente en geeft hierbij het volgende door:

    • -

      soort werk, onder vermelding van MOOR;

    • -

      hoeveelheid, soort en/of type materiaal.

    Het materiaal kan op afspraak worden opgehaald bij De Waterwolf, Diamantlaan 15 te Hoofddorp. Met de toezichthouder wordt een afspraak gemaakt over de datum en het tijdstip van het afhalen van het materiaal.

  • 5.

    Tijdens de werkzaamheden vrijgekomen, niet herbruikbare materialen dienen door de leidingexploitant of uitvoerder op eigen kosten te worden afgevoerd.

  • 6.

    Indien de leidingexploitant of uitvoerder op het werkterrein, voorafgaand aan het werk, beschadigde materialen aantreft, kan op zijn verzoek een voorschouw worden gehouden met de toezichthouder, waarbij tevens afspraken kunnen worden gemaakt over de levering van de vervangende materialen via de gemeente.

  • 7.

    Tenzij anders overeengekomen met de toezichthouder van de gemeente geldt dat alle weer aangebrachte elementen ten opzichte van de ongeroerde elementen met een lichte mate overhoogte (bolling) bestraat dient te worden. Binnen het weer aangebrachte straatwerk mogen geen oneffenheden voorkomen. Het straatwerk dient onder hetzelfde profiel en verband te worden bestraat als voor de werkzaamheden aanwezig was.

  • 8.

    Indien bestratingsmateriaal passend gemaakt moet worden dient dit te gebeuren door knippen of zagen.

  • 9.

    Uitgevoerd straatwerk dient te worden afgetrild en ingeveegd met brekerzand.

  • 10.

    Asfalt- en overige gesloten verhardingen dienen door de leidingexploitant tijdelijk te worden dichtgeblokt met voor diens rekening aan te leveren betonklinkers.

  • 11.

    Definitief herstel van gesloten verharding wordt op kosten van de leidingexploitant uitgevoerd door de gemeente, tenzij anders overeen te komen.

  • 12.

    Na het afwerken van de bestrating mag geen puin, grond, zand en/of afval van de werkzaamheden meer voorkomen op het werk.

6.5 Asfaltverharding

  • 1.

    Alvorens een asfaltconstructie te verwijderen moeten de sleufkanten worden ingezaagd. De vrijgekomen materialen worden onderscheiden in:

    • -

      teerhoudend:

    • -

      niet teerhoudend

    Asfalt dient te worden verwijderd of verwerkt conform CROW publicatie 210 (richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt). De kosten voortkomend uit de in de CROW publicatie 210 genoemde werkzaamheden zijn voor rekening van de vergunninghouder.

  • 2.

    Binnen 5 werkdagen na ondertekening van het begeleidingsformulier door de uitvoerende partij moet bij de toezichthouder een kopie van het dossier m.b.t. het in lid 1 genoemde worden ingeleverd met daarin opgenomen:

    • tekening waarop duidelijk de wegvak(ken) met teerverdachte lagen zijn aangegeven. (oppervlakte, diepte en laagdikte);

    • onderzoeksrapport van de boorkern(en). (laagopbouw en hoeveelheid teer per laag);

    • frees- of schollenplan;

    • plan voor het omgaan met vrijgekomen materialen;

    • (kopie) weegbon(nen);

    • vergunning tijdelijk opslagdepot (indien van toepassing);

    • Wm -vergunning van uitvoerende partij (een bewijs dat een omgevingsvergunning+ inzamelvergunning gevaarlijk afval is verleend);

    • (kopie van de) doorslag (bewijs van ontvangst) van het door de vergunde inrichting ondertekende begeleidingsformulier(en) (waarop aangegeven de aard, de hoeveelheid, de herkomst en de vervoerder).

  • 3.

    De ontstane sleuf in de asfaltverharding moet over de volle breedte worden opgevuld en verdicht tot 0,15 m onder de oppervlakte met zand en een toplaag van 0,25 m menggranulaat 0/31.5. De ondergrond van de fundering en de funderingslaag moeten hersteld en verdicht zijn volgens de vigerende RAW standaard

  • 4.

    Direct aansluitend aan de verdichting moet de sleuf in de asfaltverharding worden dichtgestraat in ten minste 50 mm brekerzand met betonstenen in blokverband in een ligging die geen gevaar oplevert. De bovenzijde van de stenen moeten gelijk liggen met het ingezaagde asfalt. De betonstenen moeten door de vergunninghouder voor diens rekening worden geleverd.

  • 5.

    Bij het graven van een sleuf in de lengterichting langs een gefundeerde weg dient minimaal een afstand van 0,50 m tussen de rand van de sleuf en de rand van de wegfundering te worden aangehouden.

  • 6.

    Oversteekbuizen, mantelbuizen en overige beschermingsmaatregelen dienen minimaal 0,50 m aan weerszijden van het te kruisen vlak door te lopen.

6.6 Voorwaarden bij uitnemen groenvoorzieningen

  • 1.

    De gemeente besluit aan de hand van de melding van de vergunninghouder welke beplanting (bomen, planten, struiken, gras) mag worden verwijderd of gesnoeid en onder welke voorwaarden.

  • 2.

    Opgenomen grasbedekking/zoden in berm dient na uitsteken goed aansluitend te worden teruggeplaatst.

  • 3.

    Eventueel te handhaven struiken en vaste planten in het kabel- of leidingtracé van een te graven sleuf dienen ruim te worden uitgestoken, gescheiden gehouden te worden van ontgraven grond en te worden beschermd tegen uitdroging.

6.7 Bescherming bomen

6.8 Herstel groenvoorzieningen

  • 1.

    Beplantingsmateriaal en/of gazon welke verloren is gegaan ten gevolge van werkzaamheden aan kabels & leidingen wordt door de vergunninghouder in een gunstig jaargetijde vervangen dan wel ingezaaid op kosten van de vergunninghouder.

  • 2.

    Bij de vergunningverlening kunnen aparte specifieke afspraken gemaakt worden over bijzondere omstandigheden, dan wel afwijkende voorwaarden of werkzaamheden.

  • 3.

    De grond moet op zodanige wijze zijn afgewerkt dat er na klink sprake is van een vlakke aansluiting op de ongeroerde grond. Reservering voor klink mag maximaal 0,05 m bedragen.

  • 4.

    Te handhaven struiken en vaste planten moeten direct na het gereedkomen van de grondwerkzaamheden ter plaatse zijn terug geplant.

7 Aansprakelijkheid en schade

 

  • 1.

    Leidingen die zijn gelegd in afwijking van aanwijzingen, richtlijnen e.d. van de gemeente moeten op eerste aanzegging van de gemeente door en voor rekening van de vergunninghouder worden verlegd naar de door de gemeente aan te geven plaats of hoogte.

  • 2.

    Vergunninghouder moet redelijkerwijs alle mogelijke maatregelen treffen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het werk schade lijden.

  • 3.

    Indien tijdens werkzaamheden schade ontstaat, dient dit direct door de leidingexploitant of uitvoerder te worden gemeld aan de toezichthouder en aan de eigenaar van het beschadigde object. Bij schade aan ondergrondse voorzieningen kan worden gedacht aan schade aan de hoofdriolering, huisaansluitingen, kolken en kolkaansluitingen op het riool, peilbuizen, kabels van de openbare verlichting en verkeersregelinstallaties, drainageleidingen en ondergrondse containers.

  • 4.

    Het herstel of vergoeding van opgetreden schade vindt plaats in overleg en voor rekening van de veroorzaker. Uitgangspunt bij het herstel van de (voorziene) schade als gevolg van de werkzaamheden is dat, voor zover de Wegenwet hierin niet voorziet, de leidingexploitant of uitvoerder de situatie in de oorspronkelijke staat herstelt of de schade vergoedt binnen de door het college te stellen termijn.

  • 5.

    Voor schade die zich als gevolg van leidingwerkzaamheden achteraf openbaart of in geval van verborgen gebreken is de leidingexploitant of uitvoerder aansprakelijk.

    Voorbeelden hiervan zijn onder andere:

    • -

      Werkzaamheden waarbij de overlevingskans van de aanwezige/teruggeplaatste beplanting gering is en deze beplanting vervangen dient te worden;

    • -

      Werkzaamheden waarbij boomwortels zodanig zijn aangetast dat de overlevingskans of stabiliteit van de boom verloren is gegaan;

    • -

      Aantasting (ecologische) kwaliteit groeiplaats.

  • 6.

    Bij schade buiten de sleuf of het werkgebied ten gevolge van werkzaamheden is de leidingexploitant of uitvoerder aansprakelijk. Hierbij kan o.a. worden gedacht aan schade aan voet-/fietspaden, groenstroken etc. als gevolg van rijden/parkeren door voertuigen of ander materieel. Afhankelijk van de situatie kan het wenselijk zijn voorafgaand aan de werkzaamheden een (gezamenlijke) schouw uit te voeren waarbij de bestaande situatie wordt nagegaan en vastgesteld. Ontstane schade als bedoeld zal door de toezichthouder worden vastgelegd in een schaderapport voorzien van fotomateriaal.

  • 7.

    De vergunninghouder vrijwaart de gemeente voor alle vorderingen van derden tot vergoeding van schade, die ten gevolge van het maken, gebruiken, onderhouden, in stand houden of opruimen aan eigendommen van derden wordt toegebracht.

  • 8.

    De gemeente vrijwaart de vergunninghouder niet voor schade, tenzij de schade is ontstaan door schuld van de gemeente.

8 Bijlage 1: Profielen

Profiel kabels en leidingen bij bedrijfsterreinen

 

Profiel kabels en leidingen bij woningbouwplannen

2 afzonderlijke figuren

 

 

 

 

 

9 Bijlage 2: Bomenposter