Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Montferland

Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMontferland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet 2019
CiteertitelBeleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet 2019
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 34 van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-07-201901-01-2019Nieuwe regeling

12-03-2019

gmb-2019-180548

Casecode 19.00109

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland;

gelet op artikel 34 van de Participatiewet;

overwegende dat het wenselijk is het beleid omtrent de vermogensvaststelling vast te leggen in beleidsregels;

besluit:

 

Vast te stellen de

 

Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet 2019

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland;

    • b.

      vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • c.

      vermogensgrens: de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34, lid 3 van de wet;

    • d.

      vervoermiddel: een geregistreerd vervoersmiddel zoals: een auto, een motor, een scooter, een brommer of een snorfiets.

    • e.

      wet: de Participatiewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Vermogensvaststelling algemeen

  • 1.

    Het vermogen wordt vastgesteld volgens artikel 34 van de wet.

  • 2.

    Bij de vermogensvaststelling brengen we maximaal 1 keer de bijstandsnorm in mindering als het vermogen bijstandsverlening in de weg staat.

  • 3.

    Wanneer de uitkomst van de vermogensvaststelling negatief is, wordt het vermogen negatief vastgesteld.

  • 4.

    De peildatum voor de vermogensvaststelling is de datum van aanvang van de bijstandsverlening of de datum van de wijziging van de (financiële) situatie van de belanghebbende.

Artikel 3 Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

Bij overname van een bijstandsuitkering van een aanvrager uit een andere gemeente stelt het college het vermogen opnieuw vast.

Artikel 4 Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

  • 1.

    Als het college bij een echtscheiding of verlating het vermogen niet direct kan vaststellen wacht het college met het definitief vaststellen van het vermogen totdat de boedelscheiding een feit is.

  • 2.

    Het college vordert de verstrekte bijstand terug als bij de vermogensvaststelling wordt geconstateerd dat de toepasselijke vermogensgrens is overschreden.

Artikel 5 Opnieuw vaststellen vermogen bij wijziging van de leefvorm

  • 1.

    Bij de wijziging van de leefvorm stelt de gemeente het vermogen opnieuw vast. Hierbij wordt rekening gehouden met de actuele vermogensgrens die geldt voor de nieuwe leefvorm.

  • 2.

    Bij een (nog niet afgeronde) boedelscheiding, kan het vermogen na afronding van de boedelscheiding worden vastgesteld.

Artikel 6 Opnieuw vaststellen vermogen tijdens de bijstandsverlening

  • 1.

    Het college stelt het vermogen opnieuw vast als het vermogen gedurende de bijstandsverlening wijzigt.

  • 2.

    Lid 1 van dit artikel vervalt als de vermogenstoename minder is dan € 450,- per kalenderjaar.

Artikel 7 Vermogen buitenland

Bij de vaststelling van het vermogen telt ook het vermogen, conform artikel 17 (inlichtingenplicht), van de participatiewet, in het buitenland mee. Het college spant zich binnen redelijke grenzen in dit vermogen vast te stellen.

Artikel 8 Vermogensvaststelling bij bezit van een vervoermiddel en dergelijke

  • 1.

    De waarde van een vervoermiddel wordt voor het vaststellen van het vermogen als volgt in aanmerking genomen en vastgesteld:

    • a.

      bij een waarde tot of gelijk aan € 4.000,- wordt een vervoermiddel als algemeen gebruikelijk aangemerkt en vrijgelaten bij de vermogensvaststelling;

    • b.

      indien de totale waarde van de vervoermiddelen tezamen meer bedraagt dan € 4.000,- wordt het meerdere in aanmerking genomen bij de vermogensvaststelling;

    • c.

      een uitzondering hierop wordt gemaakt als de auto medisch gezien noodzakelijk is. Bij een medische noodzaak wordt een waarde tot of gelijk aan € 8.000,- vrijgelaten. Het eventuele meerdere wordt meegenomen bij de vermogens- vaststelling.

    • d.

      De BOVAG/ANWB1 koerslijst wordt gehanteerd bij de waardebepaling (inruilwaarde).

  • 2.

    Caravans, campers, vrachtwagens, tractoren, boten/jachten en dergelijke worden niet als algemeen gebruikelijk aangemerkt en volledig in ogenschouw genomen bij de vermogensvaststelling.

Artikel 9 Vermogensvaststelling bij sieraden, antiek en andere dure aankopen/hoge uitgaven

  • 1.

    Sieraden en antieke spullen/meubelen die al lang in het bezit zijn, worden niet meegenomen in de vaststelling van het vermogen.

  • 2.

    Blijkt men voorafgaande aan de voorzienbare uitkeringsafhankelijkheid dure aankopen te hebben gedaan, dan telt de waarde van het artikel/artikelen mee bij de vaststelling van het vermogen.

  • 3.

    Blijkt men voorafgaande aan de voorzienbare uitkeringsafhankelijkheid hoge uitgaven te hebben gedaan, dan wordt dit meegenomen in de beoordeling of men onverantwoord heeft ingeteerd2.

Artikel 10 Vermogensvaststelling bij inboedel

  • 1.

    De inboedel van belanghebbende tot het algemeen geldende richtbedrag van € 40.000,- wordt als noodzakelijk / gebruikelijk beschouwen en wordt bij de vaststelling van het vermogen buiten beschouwing laten.

  • 2.

    In geval van een aanstaande boedelscheiding worden de te maken verhuiskosten (huur verhuiswagen) en kosten heraanschaf woninginrichting, verf, behang e.d. tot maximaal € 2.500,- buiten beschouwing laten.

Artikel 11 Vermogensvaststelling bij giften en smartengeld

  • 1.

    Giften en vergoedingen die bestemd zijn voor het algemene levensonderhoud worden als middelen in aanmerking genomen voor zover deze op jaarbasis de voor een belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm overschrijden.

  • 2.

    Verstrekkingen uit steunfondsen voor de minima tot een bedrag van € 1.500,- per kalenderjaar worden als gift aangemerkt.

  • 3.

    Giften met een specifieke bestemming of doel die niet het karakter hebben van vrije besteding kunnen worden vrijgelaten tot een bedrag van € 1.500,- per kalenderjaar. Gedacht wordt hierbij aan bijvoorbeeld studiekosten, schulden, vioollessen enz..

  • 4.

    Smartengeld voor materiële schade wordt zolang het een vergoeding is voor de materiele schade in principe vrijgelaten tenzij:

    • a.

      het een vergoeding voor inkomstenderving betreft.

    • b.

      het een vergoeding voor vervanging van beschadigde bezittingen betreft en de bezittingen zelf tot het vermogen gerekend zouden zijn.

  • 5.

    Smartengeld voor immateriële schade wordt voor zover dit naar het oordeel van het college uit het oog van bijstandsverlening verantwoord is, in principe niet tot de middelen gerekend (artikel 31, lid 2 onder l en m Participatiewet). Het college vindt het smartengeld verantwoord zolang de hoogte hiervan niet het saldo van 3 keer de van toepassing zijnde vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet overschrijdt. Het meerdere wordt meegeteld als vermogen.

Artikel 12 Vermogensvaststelling bij reservering voor uitvaart/crematie

  • 1.

    De reservering, verzekering of anderszins voor de kosten van begrafenis of crematie wordt vrijgelaten tot een verzekerd bedrag van € 9.824,-3 per gezinslid; een hoger verzekerd bedrag is slechts toegestaan als bij het afsluiten van de verzekering de uitkering afhankelijkheid niet voorzienbaar is geweest.

  • 2.

    Voor het verkrijgen van voldoende zekerheid dat de gereserveerde gelden ook voor de kosten van begrafenis of crematie gebruikt zullen worden, wordt aan de toekenning van de uitkering de verplichting verbonden dat het afgescheiden vermogen alsnog z.s.m. wordt vastgelegd in een koopsompolis bij een verzekeringsmaatschappij of een depositostorting bij een begrafenisonderneming.

Artikel 13 Vermogensvaststelling bij onroerende zaken4

Als de aanvrager van een uitkering eigenaar is van een woning dan verstrekt het college de uitkering in de vorm van een lening als de overwaarde (verschil waarde woning en de hypotheekschuld) meer bedraagt dan in het artikel 34 lid 2d genoemde bedrag5. Zie voor meer informatie de beleidsregels krediethypotheek en pandrecht 2019.

Artikel 14 hardheidsclausule

Als toepassing van deze beleidsregels voor de belanghebbende en/of zijn één meer gezinsleden tot een onbedoeld onredelijk resultaat zou leiden, wijkt het college ten gunste van de belanghebbende af van de bepalingen van de beleidsregels. Hieronder worden in ieder geval situaties begrepen waarin het doel van de Participatiewet en/of de doelstellingen van de overige wet- en regelgeving in het sociale domein door een letterlijke toepassing van deze beleidsregels wordt of worden belemmerd.

Artikel 15 Citeertitel

Deze beleidsregels wordt aangehaald als: Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet 2019.

Artikel 16 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2019.

  • 2.

    Met ingang van de zelfde datum vervalt de “beleidsnotitie vermogen WWB en WIJ”.

Toelichting Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet 2019

Algemeen

Een ieder wordt geacht in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Wanneer dit niet mogelijk is, omdat voldoende inkomsten en vermogen ontbreken is een bijstandsuitkering middels de Participatiewet mogelijk. Voor wat betreft de vermogensvaststelling voorziet de Participatiewet in vrijgestelde bedragen. Daarnaast kan het college regels stellen omtrent de vermogensvaststelling.

Met deze beleidsregels geeft het college aan op welke wijze de vermogensvaststelling plaatsvindt.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Wanneer een begrip niet is gedefinieerd, dient te worden teruggevallen op hetgeen hieronder in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan. Het betreft hier enkel en alleen begrippen uit de Participatiewet, daar de Ioaw en Ioaz geen vermogenstoets kennen. Deze begripsbepalingen zijn evenmin van toepassing op belanghebbende die aanspraak maken op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 2 Vermogensvaststelling algemeen

Lid 1

In dit lid wordt voor de vermogensvaststelling verwezen naar artikel 34 van de wet. Wat wordt wel en niet meegerekend bij de vermogensvaststelling.

Lid 2 en 3

Het is mogelijk dat van een positief vermogen bij aanvang van de algemene bijstand nog kosten betaald moeten worden (levensonderhoud, huur etc.). Hierdoor zou het volledig meetellen van het positief saldo voor belanghebbende onredelijk uitwerken. Dit geldt eens te meer in het geval het positief saldo ontstaan is doordat bijvoorbeeld net de kinderbijslag is gestort. Het is daarom redelijk een deel van een positief saldo niet als vermogen in aanmerking te nemen vanwege lopende kosten en het feit dat de bijstand maandelijks achteraf wordt betaald. Bepaald is dat maximaal 1 keer de bijstandsnorm in mindering wordt gebracht als het vermogen bijstandsverlening in de weg staat.

 

Het vermogen wordt als volgt vastgesteld;

  • Saldi betaalrekeningen;

    • Saldi spaarrekeningen;

    • Saldi afkoop verzekeringen;

    • Waarde bezittingen

    • Minus schulden (aangetoond + aantoonbare aflossingen), zijnde niet WSF schulden;

    • Minus maximaal 1 maal de bijstandsnorm.

Wanneer de uitkomst van de vermogensvaststelling negatief is, wordt het vermogen negatief vastgesteld.

 

Vanzelfsprekend dient bij bijzondere omstandigheden, zoals onverantwoord interen voorafgaand aan de aanvraag, individueel te worden beoordeeld of het in mindering brengen van 1,5 maal de van toepassing zijnde norm reëel is.

Lid 4

Vaststellen banksaldo

Bij het vaststellen van het banksaldo hanteert de gemeente het saldo dat het dichtst bij de peildatum ligt mits er geen bijzonderheden zijn. Dit sluit aan bij de gemeentelijke visie van Lean werken.

Artikel 3 Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

Bij overname van een bijstandsuitkering van een aanvrager uit een andere gemeente dient het vermogen in alle gevallen opnieuw te worden vastgesteld. Artikel 40 lid 1 van de wet bepaalt namelijk dat het recht op bijstand geldt jegens het college van de gemeente waar belanghebbende woonplaats heeft.

 

Er dient namelijk ook rekening te worden gehouden met nieuwe schulden. Dit geldt ook voor het aflossen/kwijtschelden van schulden en bijvoorbeeld waardevermeerdering/-vermindering van bezittingen.

 

Een zienswijze is ook dat bij een overname van een bijstandsuitkering uit een andere gemeente de bijstand in theorie ‘doorloopt’, waardoor niet opnieuw een vermogensvaststelling hoeft plaats te vinden. Het is echter onbekend of en op welk moment het college van de vorige gemeente tussentijds een vermogensvaststelling liet plaatsvinden. Daarnaast blijkt in de praktijk dat belanghebbende bij een aanvraag vaak niet de (meest recente) vermogensvaststelling uit de voorgaande gemeente kan overleggen.

 

Daarom maakt het college van haar bevoegdheid gebruik om het vermogen opnieuw vast te stellen.

Artikel 4 Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

Op grond van artikel 34 van de wet moet het college het vermogen vaststellen.

 

Bij een aanvraag om bijstand zal bij een echtscheiding of verlating het niet altijd even gemakkelijk zijn om het vermogen direct vast te stellen, omdat op het moment van aanvang van de bijstand de boedel vaak nog niet verdeeld is. In dat geval kan gewacht worden met het definitief vaststellen van het vermogen totdat de boedelscheiding een feit is. In de toekenningsbeschikking moet opgenomen worden dat het vermogen na afwikkeling van de echtscheiding wordt vastgesteld en dat bij overschrijding van de toepasselijke vermogensgrens de teveel betaalde bijstand zal worden teruggevorderd. Indien na terugvordering de vermogensgrens nog steeds wordt overschreden dan wordt de bijstand direct beëindigd.

 

Natuurlijk geldt dat de aanvraag om bijstand moet worden afgewezen als bij de aanvraag al duidelijk is dat het vermogen ruimschoots meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens en de aanvrager daar op dat moment al over kan beschikken.

Artikel 5 Opnieuw vaststellen vermogen bij wijziging leefvorm

Een wijziging in de gezinssamenstelling kan invloed hebben op het vermogen. Daarom dient bij een wijziging van de leefvorm een nieuwe vermogensvaststelling plaats te vinden. De vermogensgrens van de nieuwe leefvorm is van toepassing.

 

Het deel van het vermogen dat is ontstaan tijdens de bijstandsperiode door ontvangen rente en besparingen dient gelet op de vrijlatingsbepalingen van respectievelijk artikel 31 lid 2 onderdeel i en artikel 34 lid 2 onderdeel b en c van de wet buiten beschouwing te blijven.

 

Bij een alleenstaande ouder die alleenstaand wordt kan een deel van het vermogen worden overgedragen aan de niet meer ten laste komende kinderen waardoor het vermogen van de alleenstaande lager wordt. Dit kan als bij de oorspronkelijke vermogensvaststelling rekening is gehouden met vermogensbestanddelen van ten laste komende kinderen.

Voorbeeld:

Mevrouw Peters vraagt op 1 juli 2018 bijstand aan. Op die dag wordt haar zoon Kees 14 jaar oud. Mevrouw Peters heeft een spaarrekening met € 4.600,-. Het saldo van de spaarrekening van zoon Kees bedraagt € 3.300,-. Mevrouw Peters krijgt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Haar vermogen wordt vastgesteld op € 7.900,-.

 

Op 1 februari 2018 wordt Kees 18 jaar. Mevrouw Peters wordt vanaf die datum aangemerkt als alleenstaande. Op grond van bovenstaande regels geldt dat de toepasselijke vermogensgrens wijzigt in de actuele vermogensgrens voor een alleenstaande: € 6.020,- (bedrag per 1 juli 2018). De banksaldi zijn nog steeds aanwezig, dus de hoogte van het vermogen blijft in beginsel gelijk, namelijk € 7.900,-. Gevolg is dat er sprake zou zijn van een vermogensoverschot en dat mevrouw Peters zou moeten interen. Dit is onredelijk, daar een deel van het vermogen (aantoonbaar) zoon Kees toekomt, die niet meer in de bijstand is inbegrepen. Derhalve is het zaak het vermogen van mevrouw Peters opnieuw vast te stellen.

Artikel 6 Opnieuw vaststellen vermogen tijdens de bijstandsverlening

Wanneer het vermogen stijgt, door bijvoorbeeld verkrijging van een erfenis of winst uit een kansspel bestaat de mogelijkheid dat het vermogen boven het van toepassing zijnde vrij te laten vermogen uitstijgt. Hierdoor vervalt het recht op bijstand.

 

Het opnieuw berekenen van het vermogen bij iedere (kleine) stijging van het vermogen, levert in de praktijk veel werk op en zal nauwelijks tot uitstroom uit de bijstand leiden. Derhalve is in dit artikel bepaald dat het vermogen opnieuw wordt vastgesteld als er sprake is van een vermogenstoename van € 450,- per kalenderjaar of meer. Dit geldt ook als met de stijging van het vermogen met een bedrag minder dan € 450,- per kalenderjaar het maximaal bescheiden vermogen wordt overschreden en de uitkering beëindigd zou kunnen worden. Het is voor de organisatie niet efficiënt om de uitkering te beëindigen en naar een korte periode, na intering van maximaal € 450,- weer toe te kennen.

 

Bij een nieuwe vermogensvaststelling wordt geen rekening gehouden met eventuele nieuwe schulden, afgeloste schulden of bijvoorbeeld waardevermindering van een auto. Er wordt bij de vermogensvaststelling geen rekening gehouden met het interen en sparen gedurende de bijstand.

 

Hiermee wordt ook geregeld dat bij het opnieuw vaststellen van het vermogen uit wordt gegaan van het actuele vermogenssaldo.

Artikel 7 Vermogen buitenland

Betrokkene is bij wet (inlichtingenplicht (artikel 17 Participatiewet)) verplicht om ook het vermogen in het buitenland te melden. Binnen redelijk grenzen spant het college zich in om vermogen, bijvoorbeeld een woning in het buitenland, te achterhalen. De waarde van de 2e of woning in het buitenland wordt volledig meegenomen in de berekening van het vermogen. Bij het onderzoek naar een woning in het buitenland houdt het college rekening met de verhouding kosten-baten. Landen waar oorlog is en of landen die geen goede eigendomsregistratie hebben vallen buiten het onderzoek van het college.

Artikel 8 Vermogensvaststelling bij bezit van een vervoermiddel en dergelijke

Het college heeft de bevoegdheid om de waarde van een auto of motor (gedeeltelijk) vrij te stellen bij de vermogensvaststelling. Daar een auto, motor, scooter, bromfiets of snorfiets een algemeen gebruikelijk goed is en belanghebbende wordt geacht arbeid te accepteren over een afstand met een totale reisduur van maximaal 3 uur per dag, maakt het college van haar bevoegdheid gebruik om bij de vermogensvaststelling een vrijlating toe te passen van maximaal € 4.000,- voor alle in het bezit zijnde auto’s en motoren tezamen. De waarde boven € 4.000,- wordt bij de vermogensvaststelling meegeteld.

 

Bij het vaststellen van een vrijlating is het hanteren van een leeftijdsgrens en een bedrag overbodig, want dit werkt verwarring in de hand. Het hanteren van alleen een bedrag is afdoende. Daar de ANWB een onafhankelijke vereniging is, kan de autokoerslijst van de BOVAG/ANWB ) (www.bovag.nl/tools/waardebepaling) worden gehanteerd (inkoopwaarde).

 

Deze koerslijst geeft echter geen bedragen van auto’s ouder dan 15 jaar. Aangenomen mag worden dat deze geen waarde boven de € 4.000,- vertegenwoordigen. Mocht het om een exclusief model of oldtimer gaan, dan dient de aanvrager de waarde middels bijvoorbeeld een taxatierapport aan te tonen.

 

Voor motoren heeft de ANWB geen koerslijst meer. Hier moet worden teruggevallen op bedragen die worden geboden op verkoopsites of informatie van dealers. Ditzelfde geldt voor campers, tractoren en dergelijke. De waarde van een caravan kan worden bepaald via https://www.caravankoopwijzer.nl/uitgebreid-zoeken

 

Is de auto medisch gezien noodzakelijk, dan wordt een bedrag van € 8.000,- vrijgelaten. Het meerdere wordt meegenomen bij de waardebepaling.

Artikel 9 Vermogensvaststelling bij sieraden en antiek en andere dure aankopen

Voor kostbare goederen zoals sieraden en antiek zal het te gelde maken in verband met het aan die goederen verbonden persoonlijke karakter (erfstuk dan wel al lang in bezit) in redelijkheid veelal niet kunnen worden gevergd. Anders ligt het wanneer de belanghebbende in het zicht van de uitkering dure aankopen heeft gedaan of veel geld heeft uitgeven.

Dure aankopen

Als men voorafgaande aan de voorzienbare uitkeringsafhankelijkheid dure aankopen heeft gedaan, dan telt de waarde van het artikel/artikelen mee bij de vaststelling van het vermogen. Gedacht kan worden aan de aanschaf van sierraden, antiek en andere waardevolle bezittingen die niet in verhouding staan tot de reële inkomenspositie. Als dit gebeurt, moet de aanschafwaarde van de aankopen worden meegeteld bij het vermogen.

Hoge uitgaven

Als men voorafgaande aan de voorzienbare uitkeringsafhankelijkheid hoge uitgaven heeft gedaan moet worden beoordeeld of men onverantwoord heeft ingeteerd. Gedacht kan worden aan een dure vakantie of een bezoek aan een casino met uitgaven die niet in verhouding staan tot de reële inkomenspositie.

Artikel 10 Vermogensvaststelling bij inboedel

Wat wel of niet gebruikelijk is, is afhankelijk van de maatschappelijke ontwikkelingen. Algemeen gebruikelijk woninginrichting wordt niet gerekend tot het vermogen. In het geval van een aanstaande boedelscheiding de te maken verhuiskosten (huur, verhuiswagen) en kosten heraanschaf woninginrichting, verf, behang en dergelijke tot maximaal € 2.500,- buiten beschouwing laten.

Artikel 11 Vermogensvaststelling bij giften

Het college heeft de bevoegdheid om vast te stellen welke giften en tot welke bedragen giften worden vrijgelaten. Door giften (geheel of gedeeltelijk) vrij te laten, wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Gelet op het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn. Als de gift zodanig hoog is dat cumulatie ervan met de bijstand tot een bestedingsniveau leidt dat niet verenigbaar is met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is, ligt het in de rede om de gift in aanmerking te nemen.

 

Bij de hoogte van het vrij te laten bedrag in geval van een eenmalige gift is aangesloten bij de uitspraak van de CRvB van 25-1-2012, nr. 09/5310 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012: BV1993.

 

In deze uitspraak heeft de Raad overwogen dat beleid, inhoudende dat giften en vergoedingen die bestemd zijn voor het algemene levensonderhoud als middelen in aanmerking worden genomen voor zover deze op jaarbasis de voor een belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm per maand overschrijden, niet onredelijk is. De hoogte van een gift is verantwoord als deze op jaarbasis beneden de voor die persoon geldende bijstandsnorm per maand blijft.

 

Vrijlaten gift

Is de periodieke gift bestemd voor specifieke kosten die niet in de algemene bijstand zijn begrepen, dan worden de giften vrijgelaten tot een bedrag van € 1.500,- per kalenderjaar. Daarnaast kunnen periodieke giften voor specifieke kosten, bijvoorbeeld voor schulden, studiekosten of noodzakelijke aanschaf van een duurzaam gebruiksgoed, maar waarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend, vrijgelaten worden tot een bedrag van € 1.500,- per kalenderjaar.

 

Zijn de periodieke giften hoger dan € 1.500,-, wordt het meerdere als inkomen aangemerkt en moet dus in mindering worden gebracht op de maandbijstand waarin de periodieke gift is ontvangen. Als verrekening met de bijstand over deze maand niet mogelijk is, dient verrekening met de bijstand over de maanden daarna plaats te vinden.

 

Ontvangen giften in natura worden niet omgerekend in een geldelijke waarde. In de praktijk stuit het omgaan met giften in natura af op uitvoering van jurisprudentie inzake het beschikbaarheidsvereiste. Datgene waar men niet vrijelijk over kan beschikken, mag niet worden aangemerkt als middelen. Een door familie betaalde vliegticket wordt daarom niet langer omgerekend naar de geldelijke waarde. Is sprake van een schenking van bijvoorbeeld een auto, juwelen of een tuinhuisje, dan moet de waarde niet worden aangemerkt als inkomen, maar als vermogen.

 

Wordt door een kennis iedere maand aan de belanghebbende geld gegeven om de huur te betalen dan moet dat met de algemene bijstand verrekend worden (onderdeel e). Betaalt dezelfde kennis iedere maand de huur voor de belanghebbende rechtstreeks aan de verhuurder, dan kan dat niet als gift worden gezien. De belanghebbende kan er immers niet zelf over beschikken. In een dergelijke situatie kan de hoogte van de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 van de wet lager worden vastgesteld. De belanghebbende heeft immers lagere noodzakelijke kosten te maken.

 

Eenmalige giften

Eénmalige giften van het bijvoorbeeld het Solidariteitsfonds, andere charitatieve instellingen of van natuurlijke personen. Giften worden vrijgelaten tot een bedrag van € 1.500,- per kalenderjaar.

 

Inwoners van Montferland kunnen onder bepaalde voorwaarden bij urgente noodsituaties in aanmerking komen voor financiële hulp. Een vraag wordt beoordeeld aan de hand van stringente criteria.

 

Een gift van een noodfonds heeft altijd een bestemming en is dus niet vrij besteedbaar.

De gift wordt door een noodfonds rechtstreeks aan de hulpverlenende instantie of - indien nodig - aan de schuldeiser overgemaakt. Een gift van een noodfonds is in principe eenmalig.

Smartengeld

In artikel 31, lid 2 onder l en m Participatie staat dat bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoeding voor materiële en immateriële schade niet tot de middelen worden gerekend. In de genoemde ministeriële regeling staat in artikel 7 een opsomming van het geen eronder valt. Valt een ontvangen bedrag aan (im)materiële schade of smartengeld er niet onder dan zal onderzocht moeten uit welke componenten de schadevergoeding bestaat: gederfde inkomsten, verminderde verdiencapaciteit, gemaakte onkosten dan wel gederfde levensvreugde

 

Uit jurisprudentie blijkt dat voor de uitkeringsverlening pas met een immateriële schadevergoeding rekening mag worden gehouden met ingang van de dag waarop belanghebbende hier daadwerkelijk over kan beschikken tenzij er sprake is van verwijtbaar handelen van belanghebbende waardoor er nog niet tot uitbetaling is overgegaan.

 

Bij de beoordeling van de vraag of het vrijlaten van smartengeld uit een oogpunt van de verlening van uitkering verantwoord is, i.c. onder omstandigheden geheel of gedeeltelijk kan worden vrijgelaten, ligt in beginsel voor de hand om rekening te houden met de volgende omstandigheden:

  • -

    De omstandigheden waarmee de rechter rekening houdt bij de toekenning van de schadevergoeding smartengeld; aangezien de Nederlandse rechter zeer terughoudend is met het toekennen van smartengeld, ligt het voor de hand eveneens een terughoudendheid te betrachten bij de bepaling van het recht op en de hoogte van de uitkering;

  • -

    De leeftijd van belanghebbende;

  • -

    De mogelijkheden van belanghebbende om in de toekomst eigen inkomsten te verwerven;

  • -

    De duur van de nog te verwachten periode van uitkeringsverlening.

Is een deel van de schadevergoeding bedoeld ter dekking van inkomensschade, dan zal belanghebbende dat deel moeten aanwenden voor de noodzakelijke kosten van het bestaan; als inkomen wordt dan beschouwd dat deel dat betrekking heeft op de periode waarover beroep op uitkering wordt gedaan; als vermogen wordt beschouwd dat deel dat betrekking heeft op de periode vóór de uitkeringsverlening.

Materiële schade

Smartengeld voor materiële schade wordt zolang het een vergoeding is voor de materiele schade in principe vrijgelaten tenzij:

  • a.

    het een vergoeding voor inkomstenderving betreft. Bijvoorbeeld iemand ontvangt vanwege het verliezen van verdiencapaciteit na een ongeluk maandelijks een verzekeringsuitkering.

  • b.

    het een vergoeding voor vervanging van beschadigde bezittingen betreft en de bezittingen zelf tot het vermogen gerekend zouden zijn. Bijvoorbeeld iemand ontvangt een verzekeringsuitkering vanwege het total loss rijden van een dure auto (verzekeringsuitkering is hoger dan het maximaal toegestane vermogen (artikel 34 lid 2 en 3 Participatiewet).

Immateriële schade

Smartengeld voor immateriële schade wordt voor zover dit naar het oordeel van het college uit het oog van bijstandsverlening verantwoord is, in principe niet tot de middelen gerekend (artikel 31, lid 2 onder l en m Participatiewet). Het college vindt het smartengeld verantwoord zolang de hoogte hiervan niet het saldo van 3 keer de van toepassing zijnde vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet overschrijdt.

Artikel 12 Vermogensvaststelling bij reservering voor uitvaart/crematie

Bij belanghebbenden die verzekerd zijn voor uitvaartkosten is het in de regel niet mogelijk de uitvaartpolis voor de datum van overlijden te gelde te maken. Daar belanghebbende redelijkerwijs niet over het in de polis opgebouwde vermogen kan beschikken, kan het verzekerde bedrag niet in de vermogensvaststelling worden meegenomen.

 

Het komt echter ook vaak voor dat belanghebbenden niet of onderverzekerd zijn voor de kosten van een uitvaart, maar hier wel voor sparen. Het zou inconsequent zijn om in dit geval het gespaarde bedrag (geheel) in de vermogensvaststelling mee te nemen. Derhalve maakt het college van haar bevoegdheid gebruik om in dit geval bij de vermogensvaststelling een vrijlating toe te passen.

 

Er dienen wel bewijsstukken te zijn, dat de gereserveerde middelen alleen kunnen worden aangewend voor uitvaartkosten. Bijvoorbeeld doordat:

  • belanghebbende het vermogen heeft vastgezet op een speciale (deposito) rekening;

  • belanghebbende een koopsompolis heeft aangeschaft;

  • belanghebbende bij de aanvraag aannemelijk maakt dat hij heeft gespaard voor begrafenis- of crematiekosten (ondanks dat de belanghebbende over het geld kan beschikken, krijgt hij hiermee toch nog de gelegenheid om een bedrag tijdens de afhandeling van de aanvraag om algemene bijstand vast te zetten op een speciale rekening).

Het bedrag van € 9.824,- wordt jaarlijks per 1 september (is de datum van uitgave van een nieuwe Prijzengids van het Nibud) aangepast.

Artikel 13 Vermogensvaststelling bij onroerende zaken

Vermogensvaststelling bij onroerende zaken is vastgelegd in de beleidsregels krediethypotheek en pandrecht 2019.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 15 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.


2

Afstemmingsverordening.

3

Nibud gids september 2018.

4

Zie ook de beleidsregels krediethypotheek.

5

Op 1 november bedraagt dit bedrag € 50.800,-.