Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lansingerland

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lansingerland houdende regels omtrent woonruimtebemiddeling (Verordening Woonruimtebemiddeling gemeente Lansingerland (2e wijziging))

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLansingerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Lansingerland houdende regels omtrent woonruimtebemiddeling (Verordening Woonruimtebemiddeling gemeente Lansingerland (2e wijziging))
CiteertitelVerordening Woonruimtebemiddeling gemeente Lansingerland (2e wijziging)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2015 1e wijziging.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4 van de Huisvestingswet 2014
  2. artikel 147 van de Gemeentewet
  3. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-05-202323-05-2023hoofdstuk 2, 4, paragraaf 2.1, 2.2, 2.3, 2,4, 2.5, artikel 2.1.1, 2.1.2, 2.2.1, 2.2.2, 2.23, 2.2.4, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.3, 2.3.4, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.7, 2.3.8, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1, 2.5.1, 2.5.2, 4.1, 4.3, bijlage 1, 2

25-06-2020

gmb-2023-212177

BR2000031
16-07-201923-05-2023nieuwe regeling

27-06-2019

gmb-2019-171620

T19.03140

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lansingerland houdende regels omtrent woonruimtebemiddeling (Verordening Woonruimtebemiddeling gemeente Lansingerland (2e wijziging))

De raad van de gemeente Lansingerland;

 

Gezien het voorstel van het college van 7 mei 2019;

 

Gelet op artikel 4 van de Huisvestingswet 2014 en artikel 147 en 149 van de Gemeentewet;

 

 

Besluit:

 

Vast te stellen de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2015 gemeente Lansingerland

(2e wijziging).

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanbodinstrument: het aanbodinstrument bedoeld in artikel 2.2.2;

  • b.

    bemiddelingsmodel: het bemiddelingsmodel bedoeld in artikel 2.2.4;

  • c.

    corporatie: de instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet, voor zover deze instelling actief is in één of meer van de gemeenten waar deze verordening van kracht is;

  • d.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam;

  • e.

    directe aanbieding: directe aanbieding bedoeld in artikel 2.2.3;

  • f.

    economische binding: economische binding als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de wet;

  • g.

    gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • h.

    gelabelde woonruimte: woonruimte behorende tot een categorie genoemd in kolom 1 van de in artikel 2.3.9. lid 2 opgenomen tabel;

  • i.

    herhuisvestingsverklaring: urgentieverklaring, verleend wegens de toepasselijkheid van de in artikel 5.8 van Bijlage I bij deze verordening genoemde urgentiegrond;

  • j.

    huishouden:

    • 1.

      alleenstaande; of,

    • 2.

      samenwonenden, zijnde twee personen die hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar, dan wel personen die dit willen gaan doen; of,

    • 3.

      de alleenstaande of samenwonenden en de kinderen van de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden, voor zover die kinderen hoofdverblijf hebben in de woning van de alleen-staande of samenwonenden en de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt;

    • 4.

      de alleenstaande of samenwonenden en het kind van de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden, voor zover het kind hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande of samenwonenden, de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt en er tussen het kind en de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden een zorgrelatie bestaat die tot gevolg heeft dat de zorgontvanger zonder de uit hoofde van die relatie ontvangen zorg redelijkerwijs niet in zijn of haar huidige woonsituatie kan blijven wonen;

  • k.

    huurprijsgrens: de huurprijsgrens als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

  • l.

    indicatie: een door een onafhankelijke, ter zake deskundig persoon of orgaan opgesteld document waaruit de specifieke fysieke of andere beperkingen van een woningzoekende blijken en waarin is of op basis waarvan kan worden bepaald hoe de huisvesting van de woningzoekende daarop dient te worden afgestemd;

  • m.

    inkomensgrens: het in artikel 4 lid 1 van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting genoemde maximale huishoudinkomen of, als Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (kamerstuk dossiernummer 32769) in werking is getreden: de inkomensgrens bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Woningwet;

  • n.

    maatschappelijke binding: maatschappelijke binding als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de wet;

  • o.

    referentiewoning: een representatief voorbeeld van de te huur aan te bieden zelfstandige woonruimte;

  • p.

    regio: de woningmarktregio;

  • q.

    regiogemeenten: de gemeenten die deel uitmaken van de woningmarktregio;

  • r.

    schaarse woonruimte: woonruimte die naar het oordeel van de gemeenteraad in de betreffende gemeente, na afstemming met de in zijn gemeente werkzame corporaties, schaars is;

  • s.

    studentenwoning: zelfstandige woonruimte die door de verhuurder bestemd is voor de verhuur aan studenten in de zin van de Wet studiefinanciering 2000 of aan personen die onderwijs ingevolge de Wet educatie en beroepsonderwijs volgen;

    • a)

      uitverhuisperiode: de periode gelegen tussen het moment waarop de herhuisvestingsverklaring is afgegeven en het moment waarop de bewoning van de woonruimte gestaakt moet zijn in verband met de ingreep;

  • t.

    urgentieverklaring: de urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.1 van Bijlage I zijnde de beschikking waarmee de indeling van woningzoekenden in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12 lid 2 van de wet plaatsvindt;

  • u.

    voorrangscategorie: een categorie woningzoekende die op grond van het bepaalde in artikel 2.3.9 of artikel 2.3.10 met voorrang in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning;

  • v.

    wet: de Huisvestingswet 2014;

  • w.

    woning: zelfstandige woonruimte;

  • x.

    woningmarktregio: de woningmarktregio die gevormd wordt door de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Westvoorne.

  • y.

    woningruil: een overeenkomst tussen twee huishoudens, gesloten met instemming van de corporatie of corporaties van wie zij woonruimte huren, op grond waarvan zij de door hen bewoonde woonruimte ruilen;

  • z.

    woningzoekende: een huishouden dat op zoek is naar woonruimte;

  • aa.

    woongroep: het bewonen van een zelfstandige woonruimte door een groep huurders (inclusief hun kinderen), die geen gemeenschappelijke huishouding voeren, geen onderlinge huurrelatie hebben, maar wel op basis van eigen initiatief kiezen om samen te wonen ;

  • bb.

    woonplaats: woonplaats als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • cc.

    woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

  • dd.

    zelfstandige woonruimte: woonruimte met een eigen, afsluitbare, toegang welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen zoals badkamer, toilet en keuken buiten de woonruimte.

Hoofdstuk 2. Woonruimtebemiddeling

 

 

Paragraaf 2.1. Algemeen

Artikel 2.1.1. Reikwijdte

[vervallen]

Artikel 2.1.2. Eisen aan de woningzoekende

[vervallen]

 

Paragraaf 2.2. Aanbieden en bemiddelen van woonruimte

Artikel 2.2.1. Het aanbieden van woonruimte

[vervallen]

Artikel 2.2.2. Openbaar aanbod en het aanbodinstrument

  • [vervallen]

Artikel 2.2.3. Directe aanbieding.

[vervallen]

Artikel 2.2.4. Bemiddelingsmodellen

[vervallen]

Paragraaf 2.3. De huisvestingsvergunning

Artikel 2.3.1. Vergunningvereiste

[vervallen]

Artikel 2.3.2. De bevoegdheid tot verlening, weigering, wijziging en intrekking van de huisvestingsvergunning

[vervallen]

Artikel 2.3.3. De aanvraag om een huisvestingsvergunning

[vervallen]

Artikel 2.3.4. De inhoud van de huisvestingsvergunning

[vervallen]

Artikel 2.3.5. Beoordeling van de aanvraag om huisvestingsvergunning

[vervallen]

Artikel 2.3.6. Groepen woningzoekenden

[vervallen]

Artikel 2.3.7. Rangorde en het regionaal aanbodinstrument

[vervallen]

Artikel 2.3.8. Voorrang voor bezitters van een urgentie- of herhuisvestingsverklaring

[vervallen]

Artikel 2.3.9. Voorrang voor woningzoekenden in verband met de passendheid van de woonruimte

[vervallen]

Artikel 2.3.10. Voorrang voor woningzoekenden met regionale of lokale binding

[vervallen]

 

Paragraaf 2.4. Experimenten

Artikel 2.4.1. Experimenten

[vervallen]

 

Paragraaf 2.5. Monitoring

Artikel 2.5.1. Registratie en monitoring

[vervallen]

Artikel 2.5.2. Overleg naar aanleiding van monitoring

[vervallen]

 

Paragraaf 3.1 Onttrekking, samenvoeging , omzetting of woningvorming

Artikel 3.1.1  

De artikelen in deze paragraaf gelden voor alle woonruimten en gebouwen binnen de grenzen van de gemeente Lansingerland.

Artikel 3.1.2 Onttrekkingsvergunning

  • 1.

    Het is verboden om zonder een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 van burgemeester en wethouders een woonruimte:

    • a.

      aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder onttrekking geschikt is

    • b.

      met andere woonruimte samen te voegen

    • c.

      van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten

  • 2.

    Een onttrekkingsvergunning wordt schriftelijk aangevraagd door de eigenaar bij burgemeester en wethouders.

  • 3.

    De aanvraag tot een onttrekkingsvergunning bevat tenminste:

    • a.

      naam en correspondentieadres in Nederland van de aanvrager;

    • b.

      naam en correspondentieadres in Nederland van de eigenaar van de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte(n);

    • c.

      naam en correspondentieadres in Nederland van belanghebbende;

    • d.

      plaats en aard van de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte;

    • e.

      een duidelijke omschrijving van de aanvraag en de grond(en) waarop deze berust;

    • f.

      de namen van eventuele bewoners van de te onttrekken woonruimte.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere gegevens op te vragen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen

  • 5.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen 8 weken na datum van indiening op de aanvraag. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beslistermijn eenmalig te verdagen met 6 weken.

Artikel 3.1.3  

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet, wordt verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte.

  • 3.

    De beschikking op de aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      de termijn waarbinnen van de vergunning gebruikgemaakt kan worden;

    • b.

      de woonruimte(n) waarop de vergunning betrekking heeft.

Artikel 3.1.4  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de verlening van de vergunning de voorwaarde verbinden dat de onttrekking dient te worden gecompenseerd.

  • 2.

    Compensatie als bedoeld in het vorige lid kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte. Compensatie kan ook worden geboden door betaling van compensatiegeld. Het fonds dat door deze compensatiegelden wordt gevormd kan uitsluitend binnen het kader van de Volkshuisvesting worden aangewend.

Artikel 3.1.5  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een onttrekkingsvergunning intrekken, indien:

    • a.

      niet binnen de in de beschikking bepaalde termijn, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting;

    • b.

      de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 3.1.6  

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels op te stellen voor het binnen hun gemeente verstrekken van een vergunning als bedoeld in deze paragraaf.

 

Paragraaf 3.2 Splitsing

Artikel 3.2.1  

De artikelen in deze paragraaf gelden voor alle woonruimten en gebouwen binnen de grenzen van de gemeente Lansingerland.

Artikel 3.2.2 Splitsing

  • 1.

    Het is verboden (een recht op) een gebouw, zonder vergunning als bedoeld in artikel 22 van de Huisvestingswet 2014 van Burgemeester en wethouders, te splitsen in meerdere woningen of appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van boek 5 van het Burgerlijk wetboek, indien een of meer van de appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis door een rechtspersoon met betrekking tot een gebouw als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Een splitsingsvergunning wordt schriftelijk aangevraagd door de eigenaar bij burgemeester en wethouders.

  • 4.

    De aanvraag tot een splitsingsvergunning bevat tenminste:

    • a.

      naam en correspondentieadres in Nederland van de aanvrager;

    • b.

      naam en correspondentieadres in Nederland van de opdrachtgever, indien dit een ander is dan de aanvrager;

    • c.

      straat en huisnummer van het te splitsen gebouw;

    • d.

      bouwjaar van het te splitsen gebouw;

    • e.

      het aantal woningen of appartementsrechten waarin (het recht op) het gebouw zal worden gesplitst;

    • f.

      de tegenwoordige en toekomstige bestemming van de te vormen appartementsrechten.

  • 5.

    De aanvraag om een splitsingsvergunning dient tenminste vergezeld te gaan van:

    • a.

      de namen en adressen van de bewoners van het te splitsen gebouw:

    • b.

      een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, en

    • c.

      een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd taxateur. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere gegevens op te vragen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen 8 weken na datum van indiening op de aanvraag. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beslistermijn eenmalig te verdagen met 6 weken.

  • 8.

    De beschikking op de aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      de termijn waarbinnen van de splitsingsvergunning gebruikgemaakt kan worden;

    • b.

      het gebouwd onroerend goed waarop de splitsing betrekking heeft.

Artikel 3.2.3  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning weigeren, indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest;

    • b.

      de huurprijs van een of meer van die woonruimten of voormalige woonruimten lager is dan de huurprijsgrens;

    • c.

      niet gewaarborgd is, dat die woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijven voor verhuur ter bewoning, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die woonruimtevoorraad voor verhuur is bestemd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning weigeren, indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voor zover het geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of met enig wettelijk voorschrift geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen;

    • b.

      de huurprijs van een of meer der voormalige woonruimten lager is dan het krachtens het eerste lid, onder b, vastgestelde bedrag;

    • c.

      niet gewaarborgd is, dat de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die woonruimtevoorraad voor verhuur is bestemd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning weigeren, indien:

    • a.

      de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en

    • b.

      de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende verzekerd is dat die gebreken zullen worden opgeheven.

Artikel 3.2.4  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in het voorgaande lid met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen;

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhouden, vermelden zij in het besluit tot aanhouding welke gebreken met het oog op de voorgenomen splitsing moeten worden hersteld en binnen welke termijn zij dit redelijk achten. Indien de in het besluit tot aanhouding vermelde gebreken zijn hersteld binnen de in datzelfde besluit aangegeven termijn, wordt de vergunning verleend.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op de aanvraag voor een splitsingsvergunning aanhouden, indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een bestemmingsplan daarvan;

    • b.

      dat besluit is genomen voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend;

    • c.

      redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het bestemmingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing.

  • 3.

    De aanhouding als bedoeld in het vorige lid duurt tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 3.7 van de Wet op de ruimtelijke ordening is vervallen.

Artikel 3.2.5  

Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    niet binnen de in artikel 3.2.2 achtste lid bedoelde termijn nadat de beschikking-onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 3.2.6  

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels op te stellen voor het binnen hun gemeente verstrekken van een vergunning als bedoeld in deze paragraaf.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1. Overgangsrecht urgentie- en herhuisvestingsverklaringen

[vervallen]

Artikel 4.2. Overgangsrecht sanctiebesluiten

Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijft van kracht op de voorbereiding en vaststelling van besluiten tot oplegging van een herstelsanctie of een bestraffende sanctie als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid onder a en b van de Algemene wet bestuursrecht, indien deze besluiten worden voorbereid of opgelegd wegens een overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006. De voorbereiding van in een in de eerste zin bedoeld besluit wordt geacht te zijn aangevangen na constatering van een in de eerste zin bedoelde overtreding door een toezichthouder of een opsporingsambtenaar.

Artikel 4.3. Evaluatie van de verordening

[vervallen]

Artikel 4.4. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Woonruimtebemiddeling gemeente Lansingerland (2e wijziging).

Artikel 4.5. Inwerkingtreding en vervallen van de verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening is de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2015 1e wijziging, zoals vastgesteld door de raad op 29 september 2016, ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening vervalt na 1 juli 2020.

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 juni 2019

de griffier,

drs. Marijke Walhout

Bijlage I: Urgentie- en herhuisvestingssysteem

 

[vervallen]

Bijlage II: Subregio's

 

[vervallen]