Organisatie | Capelle aan den IJssel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2007 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
1.Het college heeft op 13 januari 2009 het Besluit tot 1e wijziging van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2007 vastgesteld. Met dit besluit zijn de artikelen 2 en 5 van het Besluit gewijzigd alsmede de toelichting op deze artikelen.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-01-2009 | 01-01-2015 | art. 2 lid 3, 5 lid 1 en vervallen verklaren van de leden 3, 4 en 5. | 13-01-2009 IJsselpost, 07-01-2009 | Besluitenlijst b&w vergadering 13-01-2009 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;
Gellet op artikel 6 Wet maatschappelijke ondersteuning jo. Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Het BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE CAPELLE AAN DEN IJSSEL 2007 vast te stellen
In dit besluit wordt verstaan onder:
Norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.
HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE REGELS TEN AANZIEN VAN HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording
In aanvulling op artikel 3 van de Verordening vindt verstrekking als persoonsgebonden budget niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.
HOOFDSTUK 3 EIGEN BIJDRAGE, EIGEN AANDEEL EN BESPARINGSBIJDRAGE
Artikel 3 Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel
Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan € 20.810,- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dit gezamenlijk inkomen en € 20.810,-.
€ 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan € 19.837,- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dit gezamenlijk inkomen en € 19.837,-.
Artikel 7 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming
De hoogte van de terugvordering bedraagt:
Artikel 8 Het verwerven van grond
1.Voor zover de woningaanpassing het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning inhoudt, vergoedt het college de kosten van de extra te verwerven grond tot ten hoogste het hierna vermelde aantal vierkante meters per vertrek in een zelfstandige woning:
Tabel 1 is van toepassing in geval van aanbouw van een vertrek.
Tabel 2 is van toepassing in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek.
2.Voor zover de woningaanpassing het aanleggen of aanpassen van een pad tussen de openbare weg en de hoofdingang respectievelijk tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort inhoudt, vergoedt het college de kosten tot ten hoogste 20 m².
Artikel 9 Het primaat van de verhuizing
Indien in het kader van artikel 17 van de Verordening voor een aanvrager een afweging wordt gemaakt tussen verhuizen of aanpassen van de woning worden de volgende concrete vragen in de afweging betrokken:
HOOFDSTUK 6 HET ZICH (BOVEN)LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 11 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor toekenning van de voorziening.
De grens, zoals genoemd in artikel 43 van de Verordening, waarboven een bruikleenauto, een brommerauto en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, bedraagt 150% van het van toepassing zijnde norminkomen.
HOOFDSTUK 7 ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING
In afwijking van het bepaalde in artikel 64, tweede lid, onder a, van de Verordening wordt in alle gevallen dat het handelt om een persoon die nog niet eerder in het kader van de Verordening een aanvraag heeft ingediend een advies gevraagd.
TOELICHTING BIJ HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE CAPELLE AAN DEN IJSSEL
Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel is er ook een Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: het Besluit). In dit Besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college van burgemeester en wethouders bevat, in het Besluit ingevuld.
Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een Besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd en dus in de raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
Het eerste onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.
Per hoofdstuk worden vervolgens alle door het college vast te stellen bedragen opgenomen, zodat het Besluit spoort met de verordening.
In hoofdstuk 7 tot slot wordt geregeld boven welk bedrag in bepaalde omstandigheden advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.
HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE REGELS TEN AANZIEN VAN HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET
De systematiek van de verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat algemene voorzieningen een snel te realiseren oplossing bieden, er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd.
Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de bijzondere regels van artikel 2, tweede en derde, gelden.
Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. In aanvulling op artikel 3 van de Verordening is hier opgenomen dat in situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie zal worden opgevat.
De verantwoording van een PGB is aan een aantal spelregels gebonden welke uitvoerig in de beleidsregel persoonsgebonden budget beschreven zijn.
Bij iedere ontvanger van een persoonsgebonden budget wordt aan de hand van:
nagegaan of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het bestemd is.
De relevante bewijsstukken dienen binnen vier weken na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is danwel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, te worden ingeleverd.
HOOFDSTUK 3 EIGEN BIJDRAGE, EIGEN AANDEEL EN BESPARINGSBIJDRAGE
Artikel 3 Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel
Hoofdstuk IV van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van dit landelijk Besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. In het onderhavige artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn in de gemeente Capelle aan den IJssel.
Een eigen bijdrage wordt alleen gevraagd ten aanzien van de hulp bij het huishouden. Voor de overige voorzieningen wordt (nog) geen eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd.
Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een aangepaste fiets, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dit betekent dat het algemeen gebruikelijke deel (een normale fiets) niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage. Dit artikel bepaalt het bedrag van deze besparingsbijdrage.
Algemeen gebruikelijk wil zeggen dat een voorziening naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behoort.
HOOFDSTUK 4 HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 5 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
In dit artikel wordt aangegeven welk bedrag er per uur voor de hulp bij het huishouden aan PGB wordt verstrekt.
Bij het vaststellen van het bedrag is meegenomen dat bij een PGB geen rekening gehouden hoeft te worden met overheadkosten. Het PGB kan immers gebruikt worden om hulp in te kopen bij een kennis of buurvrouw en niet per definitie bij een organisatie.
Dit bedrag is gebaseerd op 100% van het tarief HH1-alfa natura. Bij HH1 wordt het PGB bedrag aan de hand van het HH1-alfa tarief en niet het HH1-loondienst tarief vastgesteld. In het HH1-loondienst tarief zijn immers hogere overheadkosten meegenomen. De inkoop van alfa hulp innatura is vergelijkbaar met de inkoop van een hulp met een PGB onderscheid in tarief is hier dus niet aan de orde.
Dit bedrag is gebaseerd op 80% van het tarief HH2 natura.
Aangezien in het HH2 natura tarief wel overheadkosten zijn meegenomen, wordt het PGB HH2 tarief vastgesteld op grond van 80%.
Indien de prijzen voor HH1-alfa natura en HH2 natura worden aangepast, worden de tarievenvoor het PGB ook automatisch aangepast op grond van de 100% (HH1-alfa) en 80% regel (HH2).
Door het nieuwe beleid waarin de toekenning van het PGB geschiedt aan de hand van het aantal geïndiceerde uren maal het uurtarief kan het voor komen dat een aantal mensen hier voordelige of nadelige consequenties van ondervindt. Nadelige consequenties zijn dan voor die PGB-houders die in de indeling in een klasse onderaan in de bandbreedte zaten. (Dus bijvoorbeeld HH1 klasse 2 en voor 2 uur geïndiceerd). In dergelijke gevallen betekende dit dat deze mensen veel geld te besteden hadden aan de hulp. Zij kregen immers het totaalbedrag voor die specifieke klasse uitgekeerd en hadden maar een beperkt aantal uren aan zorg in te kopen. Deze groep mensen (zo’n 19 personen) zal er met de nieuwe regeling op achteruit gaan. Mensen die hoog in de klasse geïndiceerd waren moesten voor het zelfde klassebedrag meer uren zorg in kopen. Deze groep mensen (zo’n 59 personen) zal er met de nieuwe regeling financieel op vooruit gaan.
Het is zoals gezegd wenselijk de wijze van berekening van de PGB’s gelijk te laten lopen met de berekening van de zorg in natura. Het is niet wenselijk om mensen die hiervan nadeel kunnen ondervinden hiermee onverwachts te confronteren. Daarom is ervoor gekozen om de groep mensen die van deze nieuwe regeling nadeel ondervinden voor het jaar 2009 eenmalig te compenseren. In 2010 gaat dan ook voor deze groep mensen het nieuwe tarief in.
Naast de twee in de toelichting bij artikel 5 lid 1 genoemde groepen cliënten is er nog een derde groep cliënten te onderscheiden, namelijk die groep die voor 1 januari 2007 een indicatie had gekregen die nog na 2009 doorloopt.
Het college heeft ervoor gekozen niet alleen in het overgangsjaar 2007 de “oude rechten” die budgethouders vanuit de ABWZ kenden te waarborgen maar heeft dit in 2008 ook gedaan voor een grote groep cliënten (zo’n 45 personen). Van deze groep mensen is slechts bekend in welke klasse zij zijn geïndiceerd en niet voor hoeveel uren binnen die klasse zij zijn geïndiceerd. Deze groep kan daarom nog niet omgezet worden naar het tarief genoemd in artikel 5, lid 1. Pas na herindicatie wordt het mogelijk deze indicatie te wijzigen naar het nieuwe model waarin een bedrag per uur wordt vastgesteld. Daarmee kan het systeem van PGB verstrekkingen voor alle budgethouders uniform worden uitgevoerd.
Er wordt nog beslist op welk moment deze groep mensen opnieuw geïndiceerd zal worden. Afhankelijk van het tijdstip van herindicatie vallen cliënten uit deze groep nog in 2009 onder de groep die in dat jaar gecompenseerd worden of vallen zij in de geheel nieuwe regeling die voor alle cliënten geldt in 2010.
Vanuit de Awbz bestaat er geen aanspraak op hulp bij het huishouden (voorheen Huishoudelijke verzorging) indien er sprake is van gebruikelijke zorg. Een en ander is geregeld in het Protocool Gebruikelijke Zorg van het CIZ, april 2005. Dit protocol wordt ongewijzigd overgenomen.
Daarmee wordt onder gebruikelijke zorg verstaan: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Gebruikelijk is niet vrijwillig. Dan is het feit dat men zegt: ik heb geen tijd/ geen zin, geen reden om tot het verzoek om de voorziening hulp bij het huishouden te honoreren.
Wel kan er een aanleiding zijn om hulp bij het huishouden als gevraagde voorziening toe te kennen bij (dreigende) overbelasting van de partner, ouder(s) en inwonend kind(eren) van de zorgvrager.
Daarnaast wordt onder mantelzorg verstaan de zorg die niet gebruikelijk is, maar op vrijwillige basis gebeurt. Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bijvoorbeeld een uitwonende dochter die regelmatig langskomt en van alles doet in het huishouden van de zorgvrager. Zodra die dochter aangeeft dat niet meer te willen doen, dan kan er recht op Huishoudelijke verzorging zijn, omdat dit vrijwillige zorg betreft.
Artikel 7 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming
In artikel 7, eerste lid, is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.
Hierbij wordt uitgegaan van 100% van de tegenwaarde van de door het college goedgekeurde offerte. In deze offerte kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.
Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan, zal verder worden uitgewerkt in beleidsregels (Verstrekkingenboek).
Bij een aantal voorzieningen wordt het bedrag verhoogd met een gemiddeld bedrag per jaar voor onderhoud en reparatie.
Artikel 7, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding, bij woningsanering, bij aanpassing van woonwagens en woonschepen, als tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting en als tegemoetkoming in de inrichtingskosten bij tijdelijke huisvesting.
Artikel 7, zevende lid, tenslotte geeft het afschrijvingsschema aan volgens welke bij verkoop binnen 7 jaar de gesubsidieerde aanpassingskosten aan het college moeten worden terugbetaald.
Artikel 8 Het verwerven van grond
Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning betekent, wordt een financiële tegemoetkoming verleend in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt er niets vergoed indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan worden vergoed, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken.
Artikel 9 Het primaat van de verhuizing
Indien blijkt dat een verhuiskostenvergoeding niet de meest adequate en zo goedkoop mogelijke oplossing is, kan een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, in aanmerking komen voor een woningaanpassing of een losse woonvoorziening van niet bouwkundige aard.
Indien voor een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, een afweging wordt gemaakt tussen verhuizen of aanpassen zijn de volgende concrete vragen van belang:
Verhuizing naar een geschikte woning wordt als niet-adequaat beschouwd indien als gevolg van de verhuizing de reeds aanwezige mantelzorg komt te vervallen. Met andere woorden de mantelzorg moet onomstotelijk verbonden zijn met de huidige woonsituatie. Hiervan is sprake indien:
de aanvrager afhankelijk is van zorg. Relevante zorg bestaat onder andere uit hulp bij transfers, aankleden, wassen, voeden etc. Huishoudelijke taken, koken en het doen van boodschappen vallen niet onder mantelzorg. De aanvrager kan hiervoor een beroep doen op diverse hulporganisaties en diensten die niet gebonden zijn aan de huidige woonsituatie.
b) Is verhuizen op redelijke termijn realiseerbaar?
In sommige situaties is het verhuizen naar een adequate woning niet binnen een redelijke termijn realiseerbaar. Te denken valt aan volledig rolstoeltoe- en doorgankelijke woningen waarvan het aanbod beperkt is. De wachttijden voor dit soort woningen zijn dusdanig dat het aanbieden van een verhuiskostenvergoeding in plaats van de gevraagde woningaanpassing geen adequate oplossing is.
c) Is er sprake van kapitaalvernietiging vanwege eerder uitgevoerde woningaanpassingen of eerder verstrekte roerende woonvoorzieningen ?
Afhankelijk van de aard van de eerder uitgevoerde woningaanpassingen of verstrekte roerende woonvoorzieningen, zal dit meer of minder wegen in de richting van verhuizen of aanpassen. Als een woning al is voorzien van diverse dure aanpassingen zoals trapliften en een onderrijdbare keuken zal men eerder geneigd zijn om af te wijken van het primaat van verhuizen dan wanneer er in het verleden slechts enkele wandbeugels zijn geplaatst.
d) Wat zijn de financiële gevolgen voor de aanvrager?
Wanneer een aanvrager verhuist naar een andere, adequate woning kan dit financiële consequenties tot gevolg hebben. De vaste lasten (maandelijkse huur, gas, water en elektra) kunnen fors toenemen. Wanneer de aanvrager zijn eigen koopwoning moet verkopen kan dit leiden tot vermogensverlies. Wanneer er een nieuwe woning gekocht moet worden kan het afsluiten van een nieuwe hypotheek leiden tot hogere maandelijkse lasten.
Artikel 10 Uitbetaling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget
In dit artikel wordt bepaald dat de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte (= de eigenaar of de huurder). In dit artikel wordt tevens aangegeven dat de financiële tegemoetkoming in de overige woonvoorzieningen wordt uitbetaald aan de eigenaar of huurder dan wel aan de verhuurder van de woonruimte. De kosten van woningaanpassingen, roerende woonvoorzieningen, onderhoud, keuring en reparatie worden indien er sprake is van uitbesteding aan derden rechtstreeks uitbetaald aan deze derden.\
HOOFDSTUK 6 HET ZICH (BOVEN)LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 11 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
Artikel 11 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van 100% van de tegenwaarde van de door het college geaccepteerde offerte. Als daar sprake van is, kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld is een gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.
Artikel 12 legt vast vanaf welke grens een auto, een met een auto vergelijkbare voorziening (bv. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto)) en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten, algemeen gebruikelijk worden geacht.
Artikel 13 Vaststelling bedrag financiële tegemoetkoming
Artikel 13 legt een aantal bedragen vast voor de (bruikleen)autokostenvergoeding, de brommerautovergoeding, de (rolstoel)taxikostenvergoeding en de vergoeding van de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer in geval van kamer tot kamervervoer. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder worden uitgewerkt.
HOOFDSTUK 7 ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING
De Verordening bepaalt in artikel 64, tweede lid, dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In afwijking hiervan bepaalt artikel 13 van dit Besluit dat in alle gevallen een advies wordt gevraagd indien een aanvrager nog niet eerder in het kader van de Verordening een aanvraag heeft ingediend.
Artikel 15 Samenhangende afstemming
De Verordening bepaalt in artikel 67 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Voor deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.
Artikel 16 Inwerkingtreding en citeerwijze
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.