Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Capelle aan den IJssel

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCapelle aan den IJssel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2007
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1.Het college heeft op 13 januari 2009 het Besluit tot 1e wijziging van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2007 vastgesteld. Met dit besluit zijn de artikelen 2 en 5 van het Besluit gewijzigd alsmede de toelichting op deze artikelen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 6
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 4, lid 81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-01-200901-01-2015art. 2 lid 3, 5 lid 1 en vervallen verklaren van de leden 3, 4 en 5.

13-01-2009

IJsselpost, 07-01-2009

Besluitenlijst b&w vergadering 13-01-2009

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

Gellet op artikel 6 Wet maatschappelijke ondersteuning jo. Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

Het BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE CAPELLE AAN DEN IJSSEL 2007 vast te stellen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    CTG tarief: het tarief zoals dit voorheen door het College Tarieven Gezondheidszorg werd vastgesteld voor huishoudelijke verzorging.

  • b.

    HH1: Huishoudelijke Hulp 1. Deze hulp omvat huishoudelijke hulp in de zin van de Wmo, bestaande uit schoonmaakwerkzaamheden, boodschappen doen, maaltijdverzorging, huishoudelijk werk, de was doen en huishoudelijke spullen in orde houden.

  • c.

    HH2: Huishoudelijke Hulp 2. Deze hulp omvat huishoudelijke hulp in de zin van de Wmo, bestaande uit HH1 uitgebreid met organisatie van het huishouden en hulp bij ontregelde huishouding in verband met een psychische stoornis.

  • d.

    Norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

  • e.

    Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006.

  • f.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE REGELS TEN AANZIEN VAN HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 3 van de Verordening vindt verstrekking als persoonsgebonden budget niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De verstrekking, verantwoording, controle en mogelijke terugvordering van het persoonsgebonden budget aan het college vindt plaats op de wijze zoals is vastgelegd in de beleidsregel persoonsgebonden budget. De wijze van verantwoording wordt aan de budgethouder in de beschikking kenbaar gemaakt.

  • 4.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt in alle gevallen plaats binnen 4 weken na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is danwel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is.

HOOFDSTUK 3 EIGEN BIJDRAGE, EIGEN AANDEEL EN BESPARINGSBIJDRAGE

Artikel 3 Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Een eigen bijdrage wordt enkel gevraagd ten aanzien van de hulp bij het huishouden.

  • 2.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 16.137,- het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dit inkomen en

€ 16.137,-.

  • 3.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 14.162,- het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dit inkomen en € 14.162,-.

  • 4.

    Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan € 20.810,- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dit gezamenlijk inkomen en € 20.810,-.

  • 5.

    Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt

€ 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan € 19.837,- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dit gezamenlijk inkomen en € 19.837,-.

Artikel 4 Besparingsbijdrage

Het bedrag als genoemd in artikel 47, tweede lid, van de Verordening dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een driewielfiets of een aangepaste fiets in bijzondere uitvoering bedraagt € 340,-.

HOOFDSTUK 4 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 5 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget

  • 1.

    Indien de indicatie voor hulp bij het huishouden wordt afgegeven bedraagt de vergoeding hiervoor:

    Voor Hulp bij het Huishouden 1: € 15,00 per uur

    Voor Hulp bij het Huishouden 2: € 19,20 per uur

  • 2.

    Een budgethouder met een geldige indicatie voor HH die is afgegeven voor 1 januari 2007 ontvangt totdat de gemeente opnieuw beschikt het tarief zoals dat gold in 2008.

Artikel 6 Gebruikelijke zorg

Bij de bepaling van het recht op Hulp bij het huishouden worden de volgende criteria gehanteerd:

  • 1.

    Gezinsleden en huisgenoten worden geacht elkaar de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • 2.

    Er wordt rekening gehouden met beschikbare mantelzorg.

HOOFDSTUK 5 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 7 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming (verhuurder) of het persoonsgebonden budget (eigenaar/huurder) voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 2.

    Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 22, vierde lid, van de Verordening bedraagt € 1400,-.

  • 3.

    Het bedrag dat verstrekt wordt bij de woningsanering als genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Verordening bedraagt maximaal € 63,08 per strekkende meter.

  • 4.

    Het bedrag dat verstrekt wordt bij aanpassing van woonwagens en woonschepen als genoemd in artikel 33 van de Verordening bedraagt maximaal € 908,-.

  • 5.

    Het bedrag dat verstrekt wordt als tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als genoemd in artikel 35, vijfde lid, van de Verordening bedraagt maximaal € 454,- per maand met een maximum van zes maanden.

  • 6.

    Het bedrag dat verstrekt wordt als tegemoetkoming in de inrichtingskosten vanwege het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte als genoemd in artikel 35, zesde lid, van de Verordening bedraagt € 1400,-.

  • 7.

    Het in artikel 38, derde lid, van de Verordening genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

De hoogte van de terugvordering bedraagt:

  • a.

    in het eerste jaar: 100% van de gesubsidieerde aanpassingskosten;

  • b.

    in het tweede jaar: 85% van de gesubsidieerde aanpassingskosten;

  • c.

    in het derde jaar: 70% van de gesubsidieerde aanpassingskosten;

  • d.

    in het vierde jaar: 55% van de gesubsidieerde aanpassingskosten;

  • e.

    in het vijfde jaar: 40% van de gesubsidieerde aanpassingskosten;

  • f.

    in het zesde jaar: 25% van de gesubsidieerde aanpassingskosten;

  • g.

    in het zevende jaar: 10% van de gesubsidieerde aanpassingskosten.

Artikel 8 Het verwerven van grond

1.Voor zover de woningaanpassing het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning inhoudt, vergoedt het college de kosten van de extra te verwerven grond tot ten hoogste het hierna vermelde aantal vierkante meters per vertrek in een zelfstandige woning:

soort vertrek tabel 1 tabel 2

woonkamer 30 6

keuken 10 4

eenpersoonsslaapkamer 10 4

tweepersoonsslaapkamer 18 4

toiletruimte 2 1

badkamer

  • -

    wastafelruimte 2 1

  • -

    doucheruimte 3 2

entree/gang/hal 5 2

berging 6 4

uitraasruimte 10 4

Tabel 1 is van toepassing in geval van aanbouw van een vertrek.

Tabel 2 is van toepassing in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek.

2.Voor zover de woningaanpassing het aanleggen of aanpassen van een pad tussen de openbare weg en de hoofdingang respectievelijk tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort inhoudt, vergoedt het college de kosten tot ten hoogste 20 m².

Artikel 9 Het primaat van de verhuizing

Indien in het kader van artikel 17 van de Verordening voor een aanvrager een afweging wordt gemaakt tussen verhuizen of aanpassen van de woning worden de volgende concrete vragen in de afweging betrokken:

  • a.

    Is mantelzorg aanwezig?

  • b.

    Is verhuizen op redelijke termijn realiseerbaar?

  • c.

    Is er sprake van kapitaalvernietiging vanwege eerder doorgevoerde woningaanpassingen of eerder verstrekte roerende woonvoorzieningen?

  • d.

    Wat zijn de financiële gevolgen voor de cliënt?

Artikel 10 Uitbetaling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als genoemd in artikel 16, onder a, van de Verordening of een persoonsgebonden budget wordt uitbetaald aan de eigenaar of de huurder van de woonruimte.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming in de overige onderdelen van artikel 16 van de Verordening kan worden uitbetaald aan de eigenaar of huurder dan wel aan de verhuurder van de woonruimte.

  • 3.

    Indien er sprake is van uitbesteding van de werkzaamheden aan derden, zullen de kosten rechtstreeks uitbetaald worden aan deze derden.

HOOFDSTUK 6 HET ZICH (BOVEN)LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 11 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor toekenning van de voorziening.

Artikel 12 Inkomensgrens

De grens, zoals genoemd in artikel 43 van de Verordening, waarboven een bruikleenauto, een brommerauto en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, bedraagt 150% van het van toepassing zijnde norminkomen.

Artikel 13 Vaststelling bedrag financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het bedrag als genoemd in artikel 44, tweede lid, van de Verordening dat verstrekt wordt voor gebruik van een al dan niet aangepaste bruikleenauto bedraagt € 325,- per jaar.

  • 2.

    Het bedrag als genoemd in artikel 45, tweede lid, van de Verordening dat verstrekt wordt voor gebruik van een gesloten buitenwagen (brommerauto) bedraagt € 325,- per jaar.

  • 3.

    Het bedrag als genoemd in artikel 49, derde lid, van de Verordening dat verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 773,- per jaar.

  • 4.

    Het bedrag als genoemd in artikel 49, derde lid, van de Verordening dat verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 1160,12 per jaar.

  • 5.

    Het bedrag als genoemd in artikel 50, tweede lid, van de Verordening dat verstrekt wordt voor gebruik van een eigen auto bedraagt € 325,- per jaar.

  • 6.

    Het bedrag als bedoeld in artikel 51 van de Verordening dat verstrekt wordt als tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer in geval van kamer tot kamervervoer bedraagt € 227,- per jaar.

  • 7.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het derde en vierde lid wordt verstrekt op declaratiebasis wat betekent na overlegging van originele nota’s van het vervoer per taxi respectievelijk rolstoeltaxi.

HOOFDSTUK 7 ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Artikel 14 Verplicht advies

.

In afwijking van het bepaalde in artikel 64, tweede lid, onder a, van de Verordening wordt in alle gevallen dat het handelt om een persoon die nog niet eerder in het kader van de Verordening een aanvraag heeft ingediend een advies gevraagd.

Artikel 15 Samenhangende afstemming

  • 1.

    Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 64 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager.

  • 2.

    Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeerwijze

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2007

Capelle aan den IJssel, 13 januari 2009.

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris, de burgemeester,

G.KRUIJT. DRS. M. PONTE, LOCO.

TOELICHTING BIJ HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE CAPELLE AAN DEN IJSSEL

ALGEMEEN

Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel is er ook een Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: het Besluit). In dit Besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college van burgemeester en wethouders bevat, in het Besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een Besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd en dus in de raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Het eerste onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

Per hoofdstuk worden vervolgens alle door het college vast te stellen bedragen opgenomen, zodat het Besluit spoort met de verordening.

In hoofdstuk 7 tot slot wordt geregeld boven welk bedrag in bepaalde omstandigheden advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTNG

HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE REGELS TEN AANZIEN VAN HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Algemeen

De systematiek van de verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat algemene voorzieningen een snel te realiseren oplossing bieden, er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd.

Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de bijzondere regels van artikel 2, tweede en derde, gelden.

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

Lid 1:

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

Lid 2:

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. In aanvulling op artikel 3 van de Verordening is hier opgenomen dat in situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie zal worden opgevat.

Lid 3:

De verantwoording van een PGB is aan een aantal spelregels gebonden welke uitvoerig in de beleidsregel persoonsgebonden budget beschreven zijn.

Lid 4:

Bij iedere ontvanger van een persoonsgebonden budget wordt aan de hand van:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een overzicht van de salarisadministratie; of

  • -

    andere bewijsmiddelen

nagegaan of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het bestemd is.

De relevante bewijsstukken dienen binnen vier weken na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is danwel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, te worden ingeleverd.

HOOFDSTUK 3 EIGEN BIJDRAGE, EIGEN AANDEEL EN BESPARINGSBIJDRAGE

Artikel 3 Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel

Hoofdstuk IV van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van dit landelijk Besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. In het onderhavige artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn in de gemeente Capelle aan den IJssel.

Een eigen bijdrage wordt alleen gevraagd ten aanzien van de hulp bij het huishouden. Voor de overige voorzieningen wordt (nog) geen eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd.

Artikel 4 Besparingsbijdrage

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een aangepaste fiets, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dit betekent dat het algemeen gebruikelijke deel (een normale fiets) niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage. Dit artikel bepaalt het bedrag van deze besparingsbijdrage.

Algemeen gebruikelijk wil zeggen dat een voorziening naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behoort.

HOOFDSTUK 4 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 5 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt aangegeven welk bedrag er per uur voor de hulp bij het huishouden aan PGB wordt verstrekt.

Bij het vaststellen van het bedrag is meegenomen dat bij een PGB geen rekening gehouden hoeft te worden met overheadkosten. Het PGB kan immers gebruikt worden om hulp in te kopen bij een kennis of buurvrouw en niet per definitie bij een organisatie.

HH1:

Dit bedrag is gebaseerd op 100% van het tarief HH1-alfa natura. Bij HH1 wordt het PGB bedrag aan de hand van het HH1-alfa tarief en niet het HH1-loondienst tarief vastgesteld. In het HH1-loondienst tarief zijn immers hogere overheadkosten meegenomen. De inkoop van alfa hulp innatura is vergelijkbaar met de inkoop van een hulp met een PGB onderscheid in tarief is hier dus niet aan de orde.

HH2:

Dit bedrag is gebaseerd op 80% van het tarief HH2 natura.

Aangezien in het HH2 natura tarief wel overheadkosten zijn meegenomen, wordt het PGB HH2 tarief vastgesteld op grond van 80%.

Indien de prijzen voor HH1-alfa natura en HH2 natura worden aangepast, worden de tarievenvoor het PGB ook automatisch aangepast op grond van de 100% (HH1-alfa) en 80% regel (HH2).

Door het nieuwe beleid waarin de toekenning van het PGB geschiedt aan de hand van het aantal geïndiceerde uren maal het uurtarief kan het voor komen dat een aantal mensen hier voordelige of nadelige consequenties van ondervindt. Nadelige consequenties zijn dan voor die PGB-houders die in de indeling in een klasse onderaan in de bandbreedte zaten. (Dus bijvoorbeeld HH1 klasse 2 en voor 2 uur geïndiceerd). In dergelijke gevallen betekende dit dat deze mensen veel geld te besteden hadden aan de hulp. Zij kregen immers het totaalbedrag voor die specifieke klasse uitgekeerd en hadden maar een beperkt aantal uren aan zorg in te kopen. Deze groep mensen (zo’n 19 personen) zal er met de nieuwe regeling op achteruit gaan. Mensen die hoog in de klasse geïndiceerd waren moesten voor het zelfde klassebedrag meer uren zorg in kopen. Deze groep mensen (zo’n 59 personen) zal er met de nieuwe regeling financieel op vooruit gaan.

Het is zoals gezegd wenselijk de wijze van berekening van de PGB’s gelijk te laten lopen met de berekening van de zorg in natura. Het is niet wenselijk om mensen die hiervan nadeel kunnen ondervinden hiermee onverwachts te confronteren. Daarom is ervoor gekozen om de groep mensen die van deze nieuwe regeling nadeel ondervinden voor het jaar 2009 eenmalig te compenseren. In 2010 gaat dan ook voor deze groep mensen het nieuwe tarief in.

Artikel 5, lid 2

Naast de twee in de toelichting bij artikel 5 lid 1 genoemde groepen cliënten is er nog een derde groep cliënten te onderscheiden, namelijk die groep die voor 1 januari 2007 een indicatie had gekregen die nog na 2009 doorloopt.

Het college heeft ervoor gekozen niet alleen in het overgangsjaar 2007 de “oude rechten” die budgethouders vanuit de ABWZ kenden te waarborgen maar heeft dit in 2008 ook gedaan voor een grote groep cliënten (zo’n 45 personen). Van deze groep mensen is slechts bekend in welke klasse zij zijn geïndiceerd en niet voor hoeveel uren binnen die klasse zij zijn geïndiceerd. Deze groep kan daarom nog niet omgezet worden naar het tarief genoemd in artikel 5, lid 1. Pas na herindicatie wordt het mogelijk deze indicatie te wijzigen naar het nieuwe model waarin een bedrag per uur wordt vastgesteld. Daarmee kan het systeem van PGB verstrekkingen voor alle budgethouders uniform worden uitgevoerd.

Er wordt nog beslist op welk moment deze groep mensen opnieuw geïndiceerd zal worden. Afhankelijk van het tijdstip van herindicatie vallen cliënten uit deze groep nog in 2009 onder de groep die in dat jaar gecompenseerd worden of vallen zij in de geheel nieuwe regeling die voor alle cliënten geldt in 2010.

Artikel 6 Gebruikelijke zorg

Vanuit de Awbz bestaat er geen aanspraak op hulp bij het huishouden (voorheen Huishoudelijke verzorging) indien er sprake is van gebruikelijke zorg. Een en ander is geregeld in het Protocool Gebruikelijke Zorg van het CIZ, april 2005. Dit protocol wordt ongewijzigd overgenomen.

Daarmee wordt onder gebruikelijke zorg verstaan: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Gebruikelijk is niet vrijwillig. Dan is het feit dat men zegt: ik heb geen tijd/ geen zin, geen reden om tot het verzoek om de voorziening hulp bij het huishouden te honoreren.

Wel kan er een aanleiding zijn om hulp bij het huishouden als gevraagde voorziening toe te kennen bij (dreigende) overbelasting van de partner, ouder(s) en inwonend kind(eren) van de zorgvrager.

Daarnaast wordt onder mantelzorg verstaan de zorg die niet gebruikelijk is, maar op vrijwillige basis gebeurt. Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bijvoorbeeld een uitwonende dochter die regelmatig langskomt en van alles doet in het huishouden van de zorgvrager. Zodra die dochter aangeeft dat niet meer te willen doen, dan kan er recht op Huishoudelijke verzorging zijn, omdat dit vrijwillige zorg betreft.

HOOFDSTUK 5 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 7 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

In artikel 7, eerste lid, is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Hierbij wordt uitgegaan van 100% van de tegenwaarde van de door het college goedgekeurde offerte. In deze offerte kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan, zal verder worden uitgewerkt in beleidsregels (Verstrekkingenboek).

Bij een aantal voorzieningen wordt het bedrag verhoogd met een gemiddeld bedrag per jaar voor onderhoud en reparatie.

Artikel 7, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding, bij woningsanering, bij aanpassing van woonwagens en woonschepen, als tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting en als tegemoetkoming in de inrichtingskosten bij tijdelijke huisvesting.

Artikel 7, zevende lid, tenslotte geeft het afschrijvingsschema aan volgens welke bij verkoop binnen 7 jaar de gesubsidieerde aanpassingskosten aan het college moeten worden terugbetaald.

Artikel 8 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning betekent, wordt een financiële tegemoetkoming verleend in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt er niets vergoed indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan worden vergoed, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken.

Artikel 9 Het primaat van de verhuizing

Indien blijkt dat een verhuiskostenvergoeding niet de meest adequate en zo goedkoop mogelijke oplossing is, kan een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, in aanmerking komen voor een woningaanpassing of een losse woonvoorziening van niet bouwkundige aard.

Indien voor een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, een afweging wordt gemaakt tussen verhuizen of aanpassen zijn de volgende concrete vragen van belang:

a) Is mantelzorg aanwezig?

Verhuizing naar een geschikte woning wordt als niet-adequaat beschouwd indien als gevolg van de verhuizing de reeds aanwezige mantelzorg komt te vervallen. Met andere woorden de mantelzorg moet onomstotelijk verbonden zijn met de huidige woonsituatie. Hiervan is sprake indien:

  • a.

    de aanvrager afhankelijk is van zorg. Relevante zorg bestaat onder andere uit hulp bij transfers, aankleden, wassen, voeden etc. Huishoudelijke taken, koken en het doen van boodschappen vallen niet onder mantelzorg. De aanvrager kan hiervoor een beroep doen op diverse hulporganisaties en diensten die niet gebonden zijn aan de huidige woonsituatie.

  • b.

    de noodzakelijke zorg wordt geleverd door personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de aanvrager.

  • c.

    de noodzakelijke zorg wordt geleverd door personen uit de directe woonomgeving van de aanvrager.

  • d.

    de mantelzorg op het moment van de aanvraag reeds aanwezig was. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de aanvrager wellicht in de toekomst afhankelijk zal worden van mantelzorg.

b) Is verhuizen op redelijke termijn realiseerbaar?

In sommige situaties is het verhuizen naar een adequate woning niet binnen een redelijke termijn realiseerbaar. Te denken valt aan volledig rolstoeltoe- en doorgankelijke woningen waarvan het aanbod beperkt is. De wachttijden voor dit soort woningen zijn dusdanig dat het aanbieden van een verhuiskostenvergoeding in plaats van de gevraagde woningaanpassing geen adequate oplossing is.

c) Is er sprake van kapitaalvernietiging vanwege eerder uitgevoerde woningaanpassingen of eerder verstrekte roerende woonvoorzieningen ?

Afhankelijk van de aard van de eerder uitgevoerde woningaanpassingen of verstrekte roerende woonvoorzieningen, zal dit meer of minder wegen in de richting van verhuizen of aanpassen. Als een woning al is voorzien van diverse dure aanpassingen zoals trapliften en een onderrijdbare keuken zal men eerder geneigd zijn om af te wijken van het primaat van verhuizen dan wanneer er in het verleden slechts enkele wandbeugels zijn geplaatst.

d) Wat zijn de financiële gevolgen voor de aanvrager?

Wanneer een aanvrager verhuist naar een andere, adequate woning kan dit financiële consequenties tot gevolg hebben. De vaste lasten (maandelijkse huur, gas, water en elektra) kunnen fors toenemen. Wanneer de aanvrager zijn eigen koopwoning moet verkopen kan dit leiden tot vermogensverlies. Wanneer er een nieuwe woning gekocht moet worden kan het afsluiten van een nieuwe hypotheek leiden tot hogere maandelijkse lasten.

Artikel 10 Uitbetaling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt bepaald dat de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte (= de eigenaar of de huurder). In dit artikel wordt tevens aangegeven dat de financiële tegemoetkoming in de overige woonvoorzieningen wordt uitbetaald aan de eigenaar of huurder dan wel aan de verhuurder van de woonruimte. De kosten van woningaanpassingen, roerende woonvoorzieningen, onderhoud, keuring en reparatie worden indien er sprake is van uitbesteding aan derden rechtstreeks uitbetaald aan deze derden.\

HOOFDSTUK 6 HET ZICH (BOVEN)LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 11 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget

Artikel 11 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van 100% van de tegenwaarde van de door het college geaccepteerde offerte. Als daar sprake van is, kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld is een gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.

Artikel 12 Inkomensgrens

Artikel 12 legt vast vanaf welke grens een auto, een met een auto vergelijkbare voorziening (bv. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto)) en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten, algemeen gebruikelijk worden geacht.

Artikel 13 Vaststelling bedrag financiële tegemoetkoming

Artikel 13 legt een aantal bedragen vast voor de (bruikleen)autokostenvergoeding, de brommerautovergoeding, de (rolstoel)taxikostenvergoeding en de vergoeding van de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer in geval van kamer tot kamervervoer. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder worden uitgewerkt.

HOOFDSTUK 7 ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Artikel 14 Verplicht advies

De Verordening bepaalt in artikel 64, tweede lid, dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In afwijking hiervan bepaalt artikel 13 van dit Besluit dat in alle gevallen een advies wordt gevraagd indien een aanvrager nog niet eerder in het kader van de Verordening een aanvraag heeft ingediend.

Artikel 15 Samenhangende afstemming

De Verordening bepaalt in artikel 67 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Voor deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeerwijze

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.