Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 |
Citeertitel | Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-02-2020 | 01-02-2020 | Wijziging | 11-02-2020 | RIS304570 | |
08-07-2019 | 01-07-2019 | 15-02-2020 | nieuwe regeling | 02-07-2019 | RIS302988 DSO/2019.536 |
De Huisvestingswet 2014 biedt de gemeente de mogelijkheid om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte te bestrijden. In de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 heeft de gemeenteraad alle normerende criteria ten behoeve van woonruimteverdeling vastgesteld. De Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 is een nadere uitwerking van de verordening en bevat de regels die tot de bevoegdheid van het college behoren, samen met de door de raad aan het college gedelegeerde bevoegdheden. De beleidsregel vormt tevens de meer praktische uitvoerende toelichting op de artikelen van de verordening en verwoordt daarnaast de visie van het college op de uitvoering van de Huisvestingswet 2014.
De visie van de gemeente Den Haag op woonruimteverdeling is beleidsmatig vastgelegd in de Woonagenda 2019-2023 . De beleidsregels hebben als doel om per urgentiebepaling een overzicht te geven van de belangrijke toepassingscriteria waarmee een woningzoekende kan verzoeken om indeling in een urgentiecategorie. Hiermee ontstaat samen met de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 en de Woonagenda 2019-2023 een compleet kader voor de uitvoering van artikelen 12 en 13 van de Huisvestingswet 2014.
De regels inzake de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een urgentiecategorie zijn, conform artikel 13, tweede lid, Huisvestingswet 2014 door de gemeenteraad gesteld in de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Verdere details over de toepassing van deze regels kunnen ook in de werkinstructies worden opgenomen. De achterliggende redenen om dit te doen is het feit dat in alle gevallen met een urgentieverklaring een passende oplossing voor een urgent huisvestingsprobleem moet worden gefaciliteerd, aan de hand van de persoonlijke situatie van de cliënt. Echter, omdat een urgentieverklaring een voorrangspositie op de regionale woningmarkt biedt is de rol van een regionaal afgestemde beleidsregel als toepasbaar “in alle situaties” essentieel. De keuze voor beleidsregels met daarin een overzicht van de instructies voor de inhoudelijke beoordeling van urgentie aanvragen leidt tot transparante, eenduidige afhandeling van de individuele aanvragen in de regio.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag,
besluit vast te stellen de volgende Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1 Begripsomschrijvingen
In aanvulling op artikel 1:1 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 wordt in deze beleidsregel verstaan onder:
gezagsregister: het register als bedoeld in artikel 244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
Paragraaf 1.2 Nadere regels voor het verlenen van een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 4:2, zesde lid, van de verordening
Artikel 1.2.1 Huishouden urgentieverklaringen
Bij de indeling in een urgentiecategorie wordt gekeken naar de samenstelling van het huishouden vóór of bij het ontstaan van het huisvestingsprobleem. Tot het huishouden worden de leden van het huishouden meegerekend indien deze op het moment van de aanvraag:
a. een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren;
In aanvulling op het eerste lid dient een huishouden met één minderjarig kind óf meerdere minderjarige kinderen aan te tonen:
a. dat er sprake is van gezag over dit kind, of deze kinderen;
b. dat dit kind of deze kinderen hoofdelijk en daadwerkelijk verblijven bij de aanvrager; en
c. dat de kinderen niet (tijdelijk) bij de andere gezaghebbende kunnen wonen.
Om vast te stellen of de aanvrager in staat is om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van een zelfstandige woonruimte te voorzien, dient de aanvrager die schulden heeft aan te tonen onderstaande maatregelen te hebben getroffen. Hiervoor dient de aanvrager:
Artikel 1.2.3 Benodigde gegevens en stukken voor de aanvraag
De aanvrager dient bij de aanvraag in ieder geval de volgende stukken in te dienen:
Artikel 1.2.4 Gegevens inkomen
In afwijking van het tweede lid wordt voor een ondernemer onder recente gegevens over het inkomen verstaan:
a. een officiële verklaring van diens boekhouder of accountant met vermelding van het huidig bruto jaarinkomen; en
b. de jaarrekeningen van de voorgaande twee jaar; en
c. een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende de eigen onderneming.
In afwijking van het tweede lid kan een verklaring geregistreerd inkomen over het voorgaande jaar of een definitieve belastingaanslag over de inkomstenbelasting van het voorgaande jaar worden overlegd, indien een lid van het huishouden niet in staat is om de in het tweede lid genoemde documenten te overleggen.
Artikel 1.2.5 Gegevens gezag minderjarige kinderen
In aanvulling op het eerste lid dient de aanvrager, indien het gezag over het minderjarige kind wordt gedeeld met een lid van een ander huishouden, aan te tonen dat het kind zijn of haar hoofdverblijf heeft bij de aanvrager met:
a. een kopie van de echtscheidingsuitspraak, indien er sprake is van een ontbinding van een huwelijk of geregistreerd partnerschap;
b. indien er geen sprake is van een ontbinding van een huwelijk of geregistreerd partnerschap dan dient de aanvrager een kopie van een, door beide gezaghebbende personen, ondertekend ouderschapsplan aan te leveren.
Artikel 1.2.6 Behandeling aanvraag
Het college controleert de gegevens en stukken die de aanvrager bij de ingediende aanvraag heeft aangeleverd en maakt daarbij óók gebruik van inzage in de BRP en andere relevante gegevens, zoals de geregistreerde gegevens op het inschrijfnummer van de aanvrager op www.woonnet-haaglanden.nl;
Artikel 1.2.7 Sociaal of medisch adviseur
De medisch of sociaal adviseur rapporteert en brengt een eigen advies uit, over:
a. de medische noodzaak tot verhuizen. In dat verband wordt vastgesteld of er sprake is van:
2. een ernstige, maar niet levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie
3. een levensbedreigende woonsituatie;
4. een levensontwrichtende woonsituatie;
b. de gewenste bereikbaarheid van de te verkrijgen woning;
c. de bestaande woonsituatie en of deze is ontstaan dan wel voort duurt door eigen schuld of toedoen.
Artikel 1.2.8 Besluit aanvraag urgentie
Het college beslist binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Zij kunnen deze termijn eenmaal verlengen met ten hoogste zes weken en communiceren hun besluit schriftelijk binnen deze periode aan de aanvrager. Over het besluit wordt tussentijds niet op andere wijze gecommuniceerd.
Artikel 1.2.9 Buiten behandeling
Het college stelt een aanvraag in ieder geval buiten behandeling, indien:
a. de aanvraag niet compleet is;
b. de aanvraag in een andere gemeente dient te worden gedaan;
c. de aanvrager hierom verzoekt;
d. de aanvraag binnen twee jaar na een eerdere aanvraag, op dezelfde gronden, zonder nieuwe feiten en omstandigheden wordt ingediend.
Hoofdstuk 2 Voorwaarden urgentiecategorie
Paragraaf 2.1 Nadere regels als bedoeld in artikel 4:5 van de verordening
Artikel 2.1.1 Nadere uitwerking artikel 4:5, onder a, van de verordening
De aanvraag voldoet niet aan algemene criteria voor een huisvestingsvergunning vastgelegd in artikel 2:3 van de verordening en wordt afgewezen, indien de aanvrager:
Artikel 2.1.2 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder b, van de verordening
Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende op zichzelf staande situaties:
Artikel 2.1.3 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder c, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager:
Artikel 2.1.4 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder d, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs kon worden voorkomen of te voorzien was, indien de aanvrager:
Artikel 2.1.5 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder e, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening, indien de aanvrager:
de publieke voorzieningen op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning kan inroepen, zoals de aanleg van een traplift of andere woningaanpassingen die de gemeente in het kader van de WMO mogelijk maakt, hulp bij het huishouden of vervoersvoorzieningen, wijkverpleging, thuiszorg, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp, of;
met minderjarige kinderen door omstandigheden na een jaar in een zelfstandige woonruimte te wonen en tenminste twee jaar aaneengesloten in de regio te staan ingeschreven, buiten eigen schuld en toedoen, dreigt dakloos te worden en terecht kan bij de noodopvang van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Artikel 2.1.6 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder f, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat is ontstaan als gevolg van een aan de aanvrager of lid van diens huishouden toe te rekenen handelen of nalaten, indien:
Artikel 2.1.7 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder g, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte óf naar een andere zelfstandige woonruimte, indien;
Artikel 2.1.8 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder h, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, wanneer de aanvraag binnen twee jaar nadat een eerder aan de aanvrager of een lid van diens huishouden verstrekte urgentieverklaring is vervallen of ingetrokken met de toepassing van artikel 4:8 of 4:9 van de verordening. Dit betekent onder andere:
Artikel 2.1.9 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder i, van de verordening
Een woningzoekende kan niet worden ingedeeld in een urgentiecategorie, indien de aanvrager niet in staat is om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien. Hiervan is sprake als:
Artikel 2.1.10 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder j, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien het huishoudinkomen hoger is dan anderhalf maal het norminkomen van artikel 14 van de Wet op de huurtoeslag. Dit betekent dat:
Artikel 2.1.11 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder k, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld indien de aanvrager naar verwachting bij toepassing van de in artikel 3:5, eerste lid, van de verordening binnen drie maanden een andere woonruimte kan krijgen. Het college gaat er vanuit dat de aanvrager in staat is om zonder een urgentieverklaring een woonruimte toegewezen te krijgen, indien:
Artikel 2.1.12 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder l, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a van de verordening (mantelzorg en blijf-van-mijn-lijf-huis) óf plaatsvindt op grond van een overeenkomst tussen de afdeling Wonen en de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit geldt in ieder geval voor:
Artikel 2.1.13 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder m, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien de aanvrager niet eerst zelf, direct voorafgaand aan de aanvraag, gedurende minstens drie maanden aantoonbaar heeft gereageerd op beschikbaar en passend woningaanbod, met uitzondering van een aanvraag die wordt gedaan op grond van artikel 4:6 van de verordening (mantelzorg en blijf-van-mijn-lijf-huis). De aanvrager heeft niet optimaal gereageerd op het beschikbare woningaanbod op woonnet-haaglanden, indien:
Artikel 2.1.14 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder n, van de verordening
Een woningzoekende kan niet worden ingedeeld in een urgentiecategorie, indien de aanvrager niet ten minste al twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aansluitend als bewoner staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van een van de gemeenten in de regio Haaglanden, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6 van de verordening (mantelzorg en blijf-van-mijn-lijf-huis). De aanvrager wordt niet gezien als een bewoner, die staat ingeschreven in de BRP van één van de regiogemeenten, wanneer:
Paragraaf 2.2 Nadere uitwerking urgentie categorieën
Artikel 2.2.1 Nadere uitwerking artikel 4:6, eerste lid, onder a van de verordening
Het gaat in dit artikel om de aanvragers die verblijven in een blijf-van-mijn-lijfhuis of opvang wegens (dreigend) geweld. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie op grond van artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 indelen, indien er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5, onder a tot en met k van de verordening en de aanvrager:
Artikel 2.2.2 Nadere uitwerking artikel 4:6, eerste lid, onder b, van de verordening
Het gaat in dit artikel om de urgentiecategorie mantelzorgontvanger of -verlener. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie op grond van artikel 12, derde lid, van de wet indelen, indien er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5, onder a tot en met l en de aanvrager:
Artikel 2.2.3 Nadere uitwerking artikel 4:7, eerste lid, van de verordening
Het gaat in dit artikel om de urgentiecategorie sociaal- of medische urgentie. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie indelen, indien:
a. er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5 van de verordening;
b. de woonsituatie van de aanvrager zich in de gemeente Den Haag afspeelt;
c. de woonsituatie naar het oordeel van het college door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
1. levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
2. één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
Artikel 2.2.4 Nadere uitwerking artikel 4:7, tweede lid, van de verordening
Het gaat in dit artikel om woningzoekenden die woonkostentoeslag ontvangen en in het kader daarvan de verplichting hebben om op korte termijn te verhuizen. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie indelen, indien er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5, onder a tot en met l en de aanvrager een afschrift van de beschikking van het college heeft waaruit blijkt:
Artikel 2.2.5 Nadere uitwerking artikel 4:7, derde lid, van de verordening
Een urgentieverklaring kan worden verleend aan een herstructureringskandidaat, indien zich geen van de in artikel 4:5, onder a tot en met l van de verordening genoemde omstandigheden voordoet en:
Hoofdstuk 3 Inhoud en geldigheid van een urgentieverklaring
Paragraaf 3.1 Nadere uitwerking van artikel 4:3 en 4:4 van de verordening
De voorrangspositie die een urgentieverklaring biedt is uitsluitend van toepassing op aangewezen categorieën woonruimten die minimaal noodzakelijk zijn om de noodsituatie van de aanvrager op te lossen. Een urgentieverklaring is bedoeld als uiterste redmiddel bij een acuut woonprobleem en niet bedoeld voor het maken van een wooncarrière of het verwezenlijken van woonwensen. Op welke categorieën woonruimten de urgentieverklaring toeziet is vastgelegd in een zoekprofiel. Het door het college af te geven zoekprofiel is afgestemd op de omstandigheden van de aanvrager en diens woonbehoefte, maar wordt beperkt tot minder schaarse woningtype van de lokale woningvoorraad.
Artikel 3.1.1 Inhoud zoekprofiel
In aanvulling op of in afwijking van het eerste lid kunnen afwijkende woningtypen zijn opgenomen in het zoekprofiel:
a. indien er op basis van een bereikbaarheidsadvies, een medische noodzaak bestaat voor een traploos of zonder lift te bereiken woning, kan het woningtype “benedenwoning” en indien toepasselijk ook “seniorenwoning” worden toegevoegd en zal een flat zonder lift of portiekwoning worden uitgesloten;
b. indien op basis van een medisch advies is gebleken dat een aangepaste woning noodzakelijk is kan dit in het zoekprofiel worden opgenomen;
c. indien de herstructureringskandidaat 65 jaar of ouder is wordt het woningtype “benedenwoning” en “seniorenwoning” toegevoegd;
d. indien het huishouden van de herstructureringskandidaat bestaat uit 5 of meer personen, van wie ten minste 2 kinderen jonger zijn dan 12 jaar dan kan het woningtype “eengezinswoning” worden toegevoegd. Dit type woning is uitgesloten bij zoekprofielen van andere urgentiecategorieën.
In aanvulling op het woningtype en het aantal slaapkamers bevat het zoekprofiel ook het zoekgebied (met de gemeenten en/of wijken) waarin de urgentieverklaring geldig is. Het zoekgebied wordt als volgt ingevuld:
a. in beginsel zijn de urgentieverklaringen geldig in alle wijken en buurten van de gemeenten van de woningmarktregio Haaglanden. Gelet op het spoedeisend karakter van de noodsituatie en de drukte op deze woningmarkt wordt van de woningzoekende verwacht hier optimaal gebruik van te maken;
b. voor een urgentieverklaring op grond van mantelzorg beperkt het college het gebied van de urgentieverklaring tot de wijk waar de mantelzorg wordt ontvangen. Voor overige woonwensen zoals sociaal netwerk, school van de kinderen, nabijheid ex-partner, nabijheid werk, ziekenhuis of overige medische voorzieningen wordt geen beperking van het zoekgebied afgegeven.
Paragraaf 3.2 Nadere uitwerking van artikel 4:8 en 4:9 van de verordening
Artikel 3.2.1 Geldigheid van de urgentieverklaring
Artikel 3.2.2 Vervallen geldigheid urgentieverklaring
Artikel 3.2.3 Bemiddeling op advies van de toetsingscommissie
De in het eerste lid genoemde bevoegdheid wordt in ieder geval benut indien het een woningzoekende betreft die als gevolg van bijzondere, persoonlijke omstandigheden met een specifieke maatwerkoplossing aan woonruimte gematcht moeten worden. Bijvoorbeeld mensen met een bijzondere zorgvraag en daarmee samenhangende specifieke woonbehoefte.
Artikel 3.2.4 Bemiddeling op verzoek van de woningzoekende
Artikel 3.2.5 Onvoldoende mogelijkheid om de urgentieverklaring te kunnen benutten
Het college maakt een analyse aan de hand van de gegevens uit het woonruimteverdelingssysteem van Sociale Verhuurders Haaglanden en kijkt daarbij of:
a. de aanvrager niet of niet voldoende heeft gereageerd op het in de voorrangsperiode beschikbaar gekomen passende woningaanbod en daarvoor geen juridisch houdbaar excuus heeft;
b. de aanvrager woonruimte heeft geweigerd die volgens het toegewezen zoekprofiel passend wordt geacht.
Artikel 3.2.6 Wijzigen van de urgentieverklaring
Een urgentieverklaring kan worden gewijzigd indien:
a. de houder van de urgentieverklaring behoort tot een andere urgentiecategorie dan die welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring; of
b. de houder van de urgentieverklaring in aanmerking komt voor een eenmalig bemiddelingsaanbod als bedoeld in artikel 3.2.4 en het huidige zoekprofiel te beperkend is.
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Artikel 5.1 Intrekken oude regeling en overgangsrecht
Artikel 5.2 Inwerkingtreding en citeertitel