Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Almelo

Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Almelo 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlmelo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Almelo 2019
CiteertitelVerordening individuele inkomenstoeslag en individuelestudietoeslag gemeente Almelo 2019
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 8 van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-09-202101-01-2021artikel 6, 7

14-09-2021

gmb-2021-335894

01-06-201930-09-2021nieuwe verordening

19-03-2019

gmb-2019-134642

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Almelo 2019

De raad van de gemeente Almelo;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet en artikel 8 eerste lid, onderdeel c en derde lid van de Participatiewet;

 

besluit vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Almelo 2019

Hoofdstuk 1 Algemeen

 

 

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

- inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet plus de algemene bijstand;

- peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

- referteperiode: periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum.

 

Artikel 2. Indienen verzoek

Verzoeken als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet en artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet, dienen te worden ingediend door middel van door het college vastgestelde formulieren.

 

Hoofdstuk 2 Individuele inkomenstoeslag

 

 

Artikel 3. Rechthebbenden

1.Voor een individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking degene die gedurende de referteperiode op een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet aangewezen is geweest en niet over in aanmerking te nemen vermogen heeft beschikt als bedoeld in artikel 34 Participatiewet. Van een laag inkomen is sprake bij een inkomen niet hoger is dan 101 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

2. In afwijking van lid 1 heeft de persoon die in de referteperiode een opleiding heeft gevolgd als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgde als genoemd in de WSF 2000 geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

3. In afwijking van lid 1 heeft de persoon die in de referteperiode verwijtbaar de arbeids- en/of re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel a en b Participatiewet niet is nagekomen geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

 

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

a. € 80,00 voor een alleenstaande;

b. € 105,00 voor een alleenstaande ouder;

c. € 115,00 voor gehuwden.

2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag als gevolg van het bepaalde in de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

4. De bedragen genoemd in het eerste lid kunnen door het college jaarlijks per 1 januari geïndexeerd worden tot maximaal de ontwikkeling van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt dan afgerond op hele euro's.

 

Hoofdstuk 3 Individuele studietoeslag

 

 

Artikel 5. Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Het college kan een advies van een externe instantie inroepen met betrekking tot het oordeel of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.

 

Artikel 6. Uitbetaling

De individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

 

Artikel 7. Hoogte individuele studietoeslag

  • 1.

    De hoogte van de individuele studietoeslag bedraagt € 300 per maand voor een inwoner van 21 jaar of ouder.

  • 2.

    De hoogte van de individuele studietoeslag bedraagt € 240 per maand voor een inwoner van 20 jaar.

  • 3.

    De hoogte van de individuele studietoeslag bedraagt € 180 per maand voor een inwoner van 19 jaar.

  • 4.

    De hoogte van de individuele studietoeslag bedraagt € 150 per maand voor een inwoner van 18 jaar.

 

Hoofdstuk 4 Inwerkingtreding en hardheidsclausule

 

 

Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

2. Bij het inwerking treden van deze verordening wordt de ‘Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Almelo’ (zonder jaartal) ingetrokken.

3 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Almelo 2019.

 

Artikel 9. hardheidsclausule

1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de rechthebbende afwijken van de

bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van

overwegende aard leidt.

2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet

voorziet, beslist het college.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 maart 2019,

de griffier, de burgemeester,

drs. C.M. Steenbergen A.J. Gerritsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toelichting Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Almelo 2019

 

Algemeen

 

Deze verordening is de opvolger van de ‘Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Almelo’ (zonder jaartalaanduiding). Deze verordening wijkt inhoudelijk af van de voorganger qua hoogte van de individuele inkomenstoeslagen. Deze zijn in deze verordening aanmerkelijk lager. Daarnaast is referteperiode verlengd van 36 maanden naar 60 maanden.

Reden voor deze wijzigingen is enerzijds de uitgaven voor de individuele inkomenstoeslag te verminderen om daarmee een her-prioritering binnen het minimabeleid te kunnen bewerkstelligen en anderzijds de zogenaamde ‘armoedeval’ bij uitkeringsgerechtigden die aan het werk gaan zo veel mogelijk tegen te gaan.

De individuele studietoeslag is juist opgehoogd van € 350, - naar € 600, - per halfjaar. Dit om het gaan studeren van jongeren die kampen met een beperking aangaande de arbeidsmarkt te stimuleren en in de pas te blijven lopen met de overige gemeenten in de regio Twente.

Verder is een zogenaamde hardheidsclausule toegevoegd.

 

Individuele inkomenstoeslag

 

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 verving de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

 

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 101% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

 

Bij de totstandkoming van deze verordening is er overigens wel voor gekozen om in de verordening zelf criteria op te nemen voor het begrip: ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Dit komt tot uitdrukking in artikel 3 lid 2 en lid 3 waarin is verwoord dat studerenden en mensen die in de referteperiode verwijtbaar de arbeids- en of re-integratie verplichtingen niet zijn nagekomen geen recht op een individuele inkomenstoeslag hebben. Overigens betekent het opnemen van toetsingscriteria in de verordening niet dat het college de mogelijkheid tot nadere of aanvullende criteria in beleidsregels wordt ontzegd.

 

Overgangsrecht

Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte individuele inkomenstoeslagen. De individuele inkomenstoeslag wordt immers toegekend tegen een peildatum. Wie op een datum gelegen vóór inwerkingtreding van deze verordening recht heeft op een individuele inkomenstoeslag heeft recht op het oude hogere bedrag. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of na inwerkingtreding van deze verordening betekent een lagere toeslag overeenkomstig artikel 4.

 

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

 

 

Individuele studietoeslag

 

De Invoeringswet Participatiewet introduceerde een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

 

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op om in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

 

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan eventueel in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet en deze verordening aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

 

Voorwaarden individuele studietoeslag

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek, gelet op de individuele omstandigheden van een persoon, een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

- 18 jaar of ouder is;

- recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

- geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft;

- en een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

 

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag – aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag.

 

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

 

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum. In de voorganger van deze verordening was dit een periode van 36 maanden. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

 

Artikel 2. Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb). Ten aanzien van de individuele studietoeslag in artikel 36b Participatiewet geldt hetzelfde en wordt ook de term verzoek gehanteerd.

 

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop een verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan door middel van een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bewijstukken die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag zoals bedoeld in de Participatiewet.

 

Artikel 3. Rechthebbenden

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

 

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is met het vaststellen van deze verordening verlengd naar 60 maanden. Voorheen ging het om 36 maanden.

 

Laag inkomen

Een inkomen is volgens deze verordening laag als het niet hoger is dan 101% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

Daarnaast wordt dit artikel gebruikt om aan te geven wanneer geen recht bestaat op een individuele inkomenstoeslag. Zie hiervoor ook de algemene toelichting onder het kopje ‘Vast te leggen regels in een verordening’.

 

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

 

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

 

Indexering

In het vierde lid is voor het college de mogelijkheid om de bedragen te indexeren opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen.

 

Artikel 5. Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag:

- 18 jaar of ouder is;

- recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

- geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

- een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Met betrekking tot het laatst genoemde criterium kan het college advies inwinnen bij een externe instantie de denken valt bijvoorbeeld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het gaat om advies met betrekking tot het oordeel of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

 

Artikel 6. Eenmaal per periode van 6 maanden een individuele studietoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Doorgaans kan een persoon halfjaarlijks starten met een opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag. Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet heeft dat geen gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag. Dit betekent dat het dus kan voorkomen dat een persoon geen recht op studiefinanciering meer heeft, maar wel nog recht heeft op uitbetaling van een eerder toegekende individuele studietoeslag, aangezien uitsluitend de situatie op de datum van de aanvraag bepalend is. Na 6 maanden kan een persoon eventueel opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

 

Artikel 7. Hoogte individuele studietoeslag

In artikel 7 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Een individuele studietoeslag bedraagt € 600,00 per half jaar. Dit bedrag is in tegenstelling tot de bedragen voor de individuele inkomenstoeslag juist verhoogd ten opzichte van de voorganger van deze verordening. Dit om daarmee het belang van studeren van mensen met een beperking richting de arbeidsmarkt te benadrukken. De individuele studietoeslag is een inkomensondersteunende maatregel voor personen die tot de doelgroep behoren en is niet gerelateerd aan daadwerkelijk gemaakte kosten.

Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.

In artikel 7, tweede lid, van deze verordening, is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld wanneer het college zou willen indexeren.

 

Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel

Geen toelichting benodigd.

 

Artikel 9. Hardheidsclausule

In dit artikel is een hardheidsclausule opgenomen, iets wat in de voorganger van deze verordening nog niet het geval was. Voor toepassing hiervan kan gedacht worden aan bijvoorbeeld iemand die onlangs is afgestudeerd en daarom op grond van artikel 3 lid 2 in beginsel geen recht kan doen gelden. Wanneer het ondanks het recente afstuderen niet aannemelijk is dat er zicht is op inkomensverbetering dan kan de hardheidsclausule worden gebruikt.