Organisatie | 's-Hertogenbosch |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019 |
Citeertitel | Beleidsregels Terugvordering 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2019 | Nieuwe regeling | 28-05-2019 |
Het college van burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch,
in zijn vergadering van 28 mei 2019,
gezien het voorstel met reg.nr. 8812248,
gelet op de artikelen 4.81 tot en met 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 23 van de verordening Handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017,
besluit tot vaststelling van de volgende beleidsregels:
Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering.
Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, over de periode dat deze uitkering zes maanden en langer na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend.
HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN TERUGVORDERING
Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het niet of gedeeltelijk voldoen aan de betalingsverplichting
In afwijking van artikel 2 onder b kan het college afzien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar zonder dwanginvordering gedeeltelijk aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
De in lid 1 onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar, indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende, minus de aflossing die is gedaan ter nakoming van de betalingsverplichting, in die periode de beslagvrije voet bedoeld in het tweede boek, de tweede titel, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet te boven is gegaan.
Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:
a. het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens en voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 netto niet te boven gaat.
Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schuldregeling
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college bij het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een recht op uitkering, inclusief verrekening van het recht op vakantietoeslag als bij de beëindiging van de uitkering een terugvordering ontstaat.
Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht (meer) hebben op een uitkering.
Na afloop van de in lid 1 genoemde termijn, wordt bij alle vorderingen van de debiteur de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld.
Artikel 15. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
Artikel 16. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Artikel 21. Terug- en invordering Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op de terug- en invordering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, tenzij het Besluit bijstandverlening zelfstandigen anders bepaalt.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch op 28 mei 2019.
In de definitiebepaling onder artikel 1 wordt uitleg gegeven over afkortingen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd en wordt nader ingegaan op een aantal begrippen.
Het tweede artikel bevat de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering.
Het moet bij dringende redenen onder d gaan om uitzonderlijke, niet in het algemeen voorzienbare omstandigheden van de belanghebbende, voor zover terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare consequenties voor die belanghebbende. Afzien van terugvordering kan alleen in incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van relevante omstandigheden. Zowel financiële als immateriële omstandigheden kunnen een rol spelen.
In artikel 3 staan de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een verplichting tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
a) De zes-maanden jurisprudentie
De zes-maanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit het college dusdanig concreet kan afleiden dat sprake is van een fout, dat het college op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt.
b) Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
De situatie kan bestaan dat betrokkene over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Het college is dan in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken, rekening houdend met de zes-maanden-jurisprudentie. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie het bedrag van de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien de gevolgen van de beperkte overschrijding van de vermogensgrens tijdig zouden zijn verwerkt. Dit komt neer op het bedrag waarmee de vermogensgrens overschreden is.
Brutering houdt in het verhogen van de netto-uitkering met loonbelasting en premies volksverzekeringen. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van a) een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene of b) hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
In hoofdstuk 2 wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering. In verband met de invoering van de Fraudewet komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de Participatiewet en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk 2 is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.
In artikel 5 staan de bepalingen over kwijtschelding als gedurende een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting.
Met de onder d genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de rest-som tegen finale kwijting van het restant wordt zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.
Op de hoofdregels in artikel 5 zijn uitzonderingen geformuleerd in artikel 6.
Een eerder op basis van artikel 5 verleende kwijtschelding kan worden ingetrokken indien later blijkt dat deze kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.
Als de terug te vorderen uitkering (hoofdsom) niet boven € 150,00 uitkomt, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit1. Dit is in het belang van de cliënt, voorkomt verdere schulden. Daarnaast is dit gebaseerd op een kosten/baten-afweging.
In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling.
Zoals al eerder aangegeven is wettelijk bepaald (artikel 60c Participatiewet c.q. artikel 29a van de IOAW en IOAZ) dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend bij een fraudevordering waarvoor een boete is opgelegd of aangifte is gedaan, voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering . Dit laat onverlet dat er bijvoorbeeld wel uitstel van betaling voor de fraudevordering zou kunnen worden verleend om een schuldregeling voor de overige vorderingen mogelijk te maken.
Verder verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien: .
Verder benoemt het college gronden op basis waarvan zij haar medewerking aan een schuldregeling intrekt. Zoals het niet voldoen aan de verplichtingen in het kader van de schuldregeling of dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.
In hoofdstuk 3 wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. Met betrekking tot de invordering van fraudevorderingen, alsmede de daarmee samenhangende boete, is enkel bepaald dat verrekening verplicht is voor zover dit mogelijk is omdat aan betrokkene een Participatiewet, IOAW, IOAZ dan wel Bbz-uitkering wordt verstrekt. Op andere vlakken heeft het college beleidsvrijheid.
In dit artikel staan de hoofdregels over het gebruik van de bevoegdheid van het college tot invordering volgens de wet en deze beleidsregels.
Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college gaat direct tot verrekening over.
Zoals al eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekening plicht. Dit artikel gaat daarom niet over deze vorderingen.
In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In artikel 11 staan deze bepalingen vermeld.
In artikel 12 wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing bepaald. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt wordt er uitgegaan van een bedrag dat niet met schulden wordt verrekend ter hoogte van 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.
Ergo: 5% van de verstrekte bijstandsuitkering inclusief vakantiegeld wordt verrekend met de terugvordering, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (zie wetsvoorstel 34 628) wijzigt de berekening van de beslagvrije voet. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2021.
Het college past, vooruitlopend op voornoemde Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, bij de verrekening van terugvorderingen met een bijstandsuitkering, een beslagvrije voet toe ter hoogte van 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen. Dit op basis van een oproep van de staatssecretaris van SZW in haar Kamerbrief van 13-02-2019.
Totdat voornoemde wet wijzigt is en blijft de beslagvrije voet wettelijk 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.
Zodra een beslaglegger beslag legt op de resterende 5% beslagruimte, verhoogt het college de verrekening naar de volledige wettelijke beslagruimte om haar debiteurenpositie veilig te stellen.
In artikel 13 wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing bepaald op basis van draagkracht en inkomsten. Het aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.
In bijzondere situaties en incidentele situaties kan de vordering op grond van lid 4, aanhef en onder b lager worden vastgesteld. Dit wordt gebaseerd op een individuele afweging van relevante omstandigheden. Zowel financiële als niet-financiële (immateriële) omstandigheden kunnen een rol spelen.
Wanneer het college akkoord gaat met uitstel van betaling, bepaalt het college:
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college.
Het college legt in dit artikel de criteria vast wanneer een dergelijk verzoek in beginsel wel of juist niet (bij voorbeeld bij het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen) wordt toegekend alsmede welke procedurele eisen hiervoor gelden.
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. van de Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. Ook executoriaal beslag op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is mogelijk.
Dit is een bevoegdheid van het college.
Gelet op de ontbrekende geautomatiseerde ondersteuning bij deze taak wegen de baten van de mogelijke (en vaak geringe) opbrengsten van rente en/of kosten vaak niet op tegen de kosten van berekening en invordering. Aflossing van de hoofdsom staat in beginsel voorop.
Daar staat tegenover dat het redelijk is om rente en/of kosten in rekening te brengen als deze kosten ook daadwerkelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door een deurwaarder die de incasso verzorgt.
De rente kan zowel de wettelijke als de overeengekomen rente zijn. De overeengekomen rente zal altijd in rekening worden gebracht. De wettelijke rente zal altijd in rekening worden gebracht waar dit verplicht is.
Op onderdelen stelt het Bbz zelf al nadere regels, bijvoorbeeld in artikel 41 Bbz (uitstel of verlaging van betaling), artikel 42 Bbz (schuldregeling) of artikel 43 Bbz (beëindiging van bedrijf of zelfstandig beroep.
De beleidsregels kunnen deze nadere wettelijke regels niet doorkruisen, maar zijn wel aanvullende op situaties waarover het Bbz niets bepaalt.