Organisatie | Sluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Sluis 2010 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Sluis 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Afstemmingsverordening |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 15-07-2010 Zeeuws Vlaams Advertentieblad, 4 augustus 2010. | Afstemmingsverordening |
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze Verordening wordt verstaan onder:
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;
uitkeringsnorm: de netto grondslag, zoals bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;
maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20 eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;
inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ
het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis;
belanghebbende: persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ
benadelingsbedrag: het netto benadelingsbedrag
traject/voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 34 IOAW/IOAZ en in de Re-integratieverordening
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
1.Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de IOAW/IOAZ, en/of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd;
2.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 34 IOAW/IOAZ werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ;
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
HOOFDSTUK 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9 Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbende(n) waardoor de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (inclusief het
gestelde in artikel 20 eerste lid IOAW en artikel 20 tweede lid IOAZ).
a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden traject/voorziening zoals genoemd in de Re-integratieverordening gemeente Sluis 2009.
a. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering;
b. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
c. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden zorgtraject;
d. het niet voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijdstip te verschijnen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of bij de contactpersoon van de gemeente;
e. overige gedragingen niet genoemd in de eerste en tweede categorie.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.
Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2 genoemde periode wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.
HOOFDSTUK 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 17 IOAW/IOAZ een maatregel opgelegd van 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.
Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 11, lid 2 genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.
Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de maatregel vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag. Dit bedrag wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 5,00 met een minimum van € 75,00. Het berekende bedrag wordt, indien mogelijk, direct op de uitkering in mindering gebracht. Als dit niet mogelijk is wordt het bedrag over een aantal maanden verspreid.
Artikel 13 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering.
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.
Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 13, lid 2 genoemde periode wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.
HOOFDSTUK 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 20 van de IOAW/IOAZ, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;
b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;
c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;
d. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
3. Als er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid door het niet opeisen van periodieke rechten wordt een maatregel opgelegd van 10% van de uitkeringsnorm per maand zolang het tekortschietend besef voortduurt.
Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 20 van de IOAW/IOAZ, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, -al of niet in combinatie met verbaal-, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggen maatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op uitkering behoort daarbij tot de mogelijkheden.
1.Het college zal in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.
2.In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 18 De inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010.
Op 15 december 2009 heeft de Eerste kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ en BBZ 2004.
Als gevolg hiervan is ook het landelijk vastgelegde afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ komen te vervallen. In het inwerkingtredingbesluit van de Wet BUIG is bepaald dat het aan de gemeente is om per 1 juli 2010 middels een verordening hierin zelf te voorzien. Deze verordening geeft hier invulling aan.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Ook wordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende. In uitzonderlijke gevallen kan dit artikel ook worden gebruikt om een maatregel te verzwaren.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbende schriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijn indien er sprake is van dringende redenen.
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat een opgelegde maatregel direct wordt uitgevoerd met de eerstvolgende betaling nadat het besluit kenbaar is gemaakt. Indien bijvoorbeeld over de maand juli 2010 een maatregel wordt opgelegd dan wordt deze direct geëffectueerd als dit besluit kenbaar is gemaakt aan betrokkene voordat de betaling over de maand juli 2010 heeft plaatsgevonden.
Artikel 9 Indeling in categorieën
Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, de gemeentelijke reïntegratievisie en de in de Re-integratieverordening gemeente Sluis 2009 genoemde voorzieningen.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Op basis van het tweede en derde lid kan een maatregel na (herhaalde) recidive verhoogd en/of verdubbeld worden.
Op basis van het vierde lid kan na recidive van de gedraging van de eerste categorie de duur van de maatregel gesteld worden op 6 maanden.
Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens
Indien een cliënt de voor de verlening van uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op uitkering opschorten. Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van uitkering). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de uitkering voortgezet, maar wordt tevens een maatregel toegepast. Dit lid regelt de hoogte van de verlaging.
Onder artikel 11 vallen, onder andere, het niet tijdig inleveren van het inkomstenbriefje (Rofje) en het te laat verstrekken van gegevens die door de consulent op basis van bijvoorbeeld een doel- of rechtmatigheidsonderzoek zijn opgevraagd.
Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
In artikel 13 IOAW/IOAZ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan uitkering of reïntegratiekosten. De gemeente kiest bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet voor een indeling in categorieën met daaraan gekoppeld een sanctiepercentage. Het meest rechtvaardige is een percentage gekoppeld aan de hoogte van het benadelingsbedrag dat als gevolg van schending van die verplichting ten onrechte of te veel door de gemeente is betaald. Naast het opleggen van de maatregel wordt ook het ten onrechte verstrekte bedrag teruggevorderd.
Om te voorkomen dat een persoon voor het niet verstrekken van inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering zwaarder wordt gestraft, wordt het bedrag van de maatregel vastgesteld op een minimumbedrag van € 75,00.
Indien er gefraudeerd is met een uitkering en het benadelingsbedrag komt niet boven de
€ 10.000,- uit, dient het college zelf een sanctie op te leggen. Bij fraudebedragen boven dit bedrag, moet het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Dit volgt uit de nieuwe Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude (zie Stcrt. 2008, 249, p. 5).
Artikel 13 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens (IOAZ), bijvoorbeeld niet melden van vakantie- of vrijwilligerswerk.
De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.
Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat de uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan uitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door het toepassen van een maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals een onverantwoorde besteding van vermogen (IOAZ), geen of te laat een beroep op een voorliggende voorziening en het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering. Om een positieve gedragsverandering te bewerkstelligen bij het niet opeisen van periodieke rechten zoals een toeslag op een uitkering van het UWV of alimentatie, wordt de maatregel in deze gevallen voor de duur van