Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nieuwegein

Beleid exploitatievergunning horeca en openbare inrichtingen Gemeente Nieuwegein 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNieuwegein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleid exploitatievergunning horeca en openbare inrichtingen Gemeente Nieuwegein 2019
CiteertitelBeleid exploitatievergunning horeca en openbare inrichtingen Gemeente Nieuwegein 2019
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene plaatselijke verordening

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-2023artikel 3.2, 3.2.2., 3.2.3., 3.2.4., 3.2.5., 3.2.6.

24-11-2023

gmb-2023-511029

07-02-202301-12-2023hoofdstuk 5, artikel 2.1.1, 3.1, 3.2, 3.2.1, 3.3, 3.4, 3.5.2, 3.6, 3.7, 4.5.1.2, 4.5.2, 5.1, 6.1, bijlage 2

24-01-2023

gmb-2023-47197

12-04-202225-02-202207-02-2023hoofdstuk 8

04-04-2022

gmb-2022-161666

04-02-202112-04-2022hoofdstuk 8

26-01-2021

gmb-2021-31972

05-06-202001-06-202004-02-2021hoofdstuk 8

27-06-2020

gmb-2020-141036

05-03-202005-06-2020hoofdstuk 4.4, 4.5.1.2, 4.5.2

25-02-2020

gmb-2020-56046

24-05-201905-03-2020nieuwe regeling

14-05-2019

gmb-2019-127463

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleid exploitatievergunning horeca en openbare inrichtingen Gemeente Nieuwegein 2019

Hoofdstuk 1 Inleiding

De horecafunctie is een belangrijke bindende factor in het sociaal-economisch functioneren van Nieuwegein. Zij biedt veel mensen werk en vervult een wezenlijke functie in de ondersteuning van de winkel- en ontmoetingsfunctie. Horeca brengt echter zo nu en dan een zekere overlast met zich mee. Gedacht moet worden aan geluidshinder vanuit bepaalde inrichtingen als gevolg van muziek en/of bezoekers of verstoring van de openbare orde. Om de positieve beleving van de Nieuwegeinse horeca te handhaven, dienen overlast en hinder zoveel mogelijk te worden voorkomen door een actief gemeentelijk horecabeleid. Een goede samenwerking tussen horeca, politie en gemeente is van belang om een voor een ieder acceptabel horecabeleid te kunnen voeren. Een vergunningstelsel voor alle horeca ondernemingen binnen de Gemeente Nieuwegein maakt hier deel van uit.

 

Naast de horeca ondernemingen bestaan er nog vele andere soorten openbare inrichtingen in Nieuwegein. Binnen de gemeente Nieuwegein worden hiermee alle bedrijven bedoeld waar dienstverlenende of detailhandelsgerichte activiteiten plaatsvinden, al dan niet gecombineerd met (ondergeschikte) horeca-activiteiten. Sommige van deze openbare inrichtingen kunnen, net als bij horeca, een mate van overlast of ongewenste activiteiten met zich mee brengen. Gedacht moet worden aan bepaalde branches welke gevoelig zijn voor (ondermijnende) criminaliteit, maar ook aan ondernemers waartegen de gemeente of politie al meerdere malen handhavend hebben moeten optreden. De wens bestaat om voor de overlastgevende openbare inrichtingen en/of openbare inrichtingen waartegen meermaals handhavend is opgetreden een vergunningsplicht op te stellen.

 

1.1 Aanleiding tot wijziging Beleidsnotitie horeca-exploitatie 2015

 

Naar aanleiding van bovengenoemde wens is op 13 juni 2018 de Algemene plaatselijke verordening gewijzigd. Opgenomen is dat er een vergunningplicht geldt voor openbare inrichtingen, waaronder in ieder geval wordt verstaan een internetwinkel en -café, een massagesalon, een shishabar, een smart-, head- of growbar dan wel –shop. Hiermee zijn een aantal risicovolle branches in ieder geval al genoemd. Er dient echter nog wel in het beleid opgenomen te worden opgenomen hoe aan deze vergunningplicht vorm wordt gegeven en voor welke situaties, ten aanzien van openbare inrichtingen, er nog meer een vergunningplicht geldt. Besloten is om deze situaties op te nemen in het beleid exploitatievergunning horeca en openbare inrichting, met name vanwege het feit dat ook in de Apv deze twee soorten inrichtingen in hetzelfde artikel worden genoemd. Voor de overzichtelijkheid zijn deze twee soorten inrichtingen daarom ook in één beleidsstuk opgenomen.

 

Daarnaast was ook het horeca-exploitatiebeleid an sich aan evaluatie en actualisatie toe. In de praktijk werd aangelopen tegen bepaalde situaties, welke beleidsmatig nog niet geregeld waren. Bijvoorbeeld de paracommerciële inrichtingen die de horeca hebben verpacht aan een commerciële partij. Hoe verhoudt zich dit tot de regelgeving omtrent paracommercie? Daarnaast blijkt er in de praktijk regelmatig discussie te zijn over wat nu precies valt onder het begrip ondergeschikte horeca. Deze punten zijn, naast een aantal technische wijzigingen, in dit beleidsstuk nader uitgewerkt.

 

1.2 Totstandkoming

 

In het kader van het inspraaktraject heeft publicatie plaatsgevonden. Het conceptbeleid heeft zes weken ter inzage gelegen.

 

Vervolgens heeft de burgemeester op 14 mei 2019 deze beleidsnotitie vastgesteld. Het vastgestelde beleid is de dag na bekendmaking in werking getreden.

 

De ‘Beleidsnotitie horeca-exploitatie 2015’ komt hierbij te vervallen. Daarvoor komt de huidige beleidsnotitie in de plaats, welke de naam draagt ‘Beleid exploitatievergunning horeca en openbare inrichtingen Gemeente Nieuwegein 2019’.

 

Hoofdstuk 2 Juridisch kader

Op basis van de Apv is de burgemeester bevoegd tot uitvoering van een vergunningstelsel voor horecabedrijven en openbare inrichtingen (artikel 2:27 jo. 2:28 Apv). Die bepaling is weer gebaseerd op artikel 174 van de Gemeentewet. De exploitatievergunningen zijn in het leven geroepen om het woon- en leefklimaat tegen hinder en overlast van dit soort bedrijven te beschermen, maar ook om de samenleving te beschermen tegen (ondermijnende) criminele activiteiten. Dit laatste in samenhang met toepassing van de Wet Bibob.

 

Horecagelegenheden en andere openbare inrichtingen zijn voor het publiek toegankelijke plaatsen. De burgemeester is, gelet op artikel 174 van de Gemeentewet, belast met het toezicht op voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.

Met een vergunningenstelsel heeft de burgemeester instrumenten in handen om de openbare orde te handhaven en de woon- en leefomgeving (en samenleving) te beschermen.

 

De burgemeester kan op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) beleidsregels vaststellen. In artikel 2:28 lid 9 Apv is eveneens opgenomen dat de burgemeester beleidsregels vast stelt voor het beoordelen van aanvragen voor een horeca exploitatievergunning of een exploitatievergunning openbare inrichting. Door het vaststellen van beleid wordt duidelijkheid gegeven aan alle betrokken partijen over hoe de gemeente Nieuwegein invulling wenst te geven aan de exploitatie van horeca, terrassen en andere openbare inrichtingen.

 

Aangezien het onmogelijk is om alle zaken die betrekking hebben op de exploitatie van horeca en andere openbare inrichtingen te voorzien of vast te leggen in beleidsregels, is de burgemeester bevoegd met behulp van de zogenaamde hardheidsclausule af te wijken van de beleidsregels (artikel 4:84 van de Awb). Van de hardheidsclausule mag gebruik worden gemaakt voor zover de toepassing van het beleid leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en voor het leveren van maatwerk. In de gevallen waarin deze beleidsregels niet of onvoldoende voorzien, beslist de burgemeester.

 

2.1 Algemene Plaatselijke Verordening (Apv)

 

Op grond van artikel 2:28 van de Apv is het verboden een horecabedrijf of openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. In artikel 2:27 is beschreven wat precies wordt verstaan onder deze begrippen, namelijk:

 

  • horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, theehuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • openbare inrichting: een bedrijf waar andere dienstverlenende of detailhandelsgerichte activiteiten plaatsvinden al dan niet met horeca gerelateerde activiteiten als bedoeld in een horecabedrijf. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een internetwinkel en -café, een massagesalon, een shishabar, een smart-, head- of growbar dan wel –shop. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

Ook is nog apart genoemd wat er onder het begrip terras wordt verstaan (een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt).

 

Op grond van de Apv zijn winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, die als nevenactiviteit een horecagedeelte hebben, uitgesloten van de vergunningplicht (artikel 2:28, vierde lid, Apv). Voor het horecagedeelte geldt dezelfde sluitingstijd als voor de winkel om te voorkomen dat de horeca-activiteiten na sluitingstijd worden voortgezet (vijfde lid). De gemeenteraad heeft bovendien bepaald dat de horeca exploitatievergunningplicht niet geldt voor een horecabedrijf in of voor bepaalde instellingen (artikel 2:28, zesde lid, van de Apv). Deze vormen van ondergeschikte horeca worden nader uitgelegd in hoofdstuk 3.4.1.

 

De exploitatievergunning voor zowel horeca als openbare inrichting is persoonsgebonden (artikel 1:5 van de Apv). Een persoonsgebonden vergunning houdt in dat bij de aanvraag ook gekeken wordt naar de persoon van de exploitant en dat de vergunning niet overdraagbaar is. De voornaamste reden om de exploitatievergunning persoonsgebonden af te geven is gelegen in het feit dat de persoon van de exploitant een belangrijke rol speelt in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat, de openbare orde en de samenleving beïnvloedt.

De exploitatievergunning geldt in beginsel voor onbepaalde tijd (artikel 1:7 van de Apv).

 

Het beleid dat aan de vergunningverlening ten grondslag ligt, dient nauw samen te hangen met het planologisch beleid. Daarbij geldt als uitgangspunt, dat strijd met het bestemmingsplan een grond tot weigering van een exploitatievergunning vormt. Een aanvraag voor een exploitatievergunning wordt eerst hieraan getoetst. Indien er vervolgens geen strijd is met het planologisch beleid kan er getoetst worden aan de overige bepalingen van de Apv. De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als door verlening de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. De burgemeester houdt daarbij rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse al bloot staat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

 

2.1.1 Nadere toelichting artikel 1.6 Apv

Artikel 1:6 van de Apv is van belang voor de vergunningen zoals genoemd in artikel 2:28 Apv. In artikel 1:6 Apv is opgenomen dat de vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • (a)

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • (b)

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist,

  • (c)

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • (d)

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • (e)

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Apv kan ingezet worden als wijzigingsgrond als het gaat om de volgende situaties:

 

  • 1.

    Als een exploitant een milde vorm van slecht levensgedrag heeft getoond, zoals discriminatie, onbehoorlijk werkgeverschap of een slechte buur, kan de vergunning gewijzigd worden met voorwaarden wat dit gedrag in de toekomst moet voorkomen (op grond van artikel 2:28 lid 3 jo. artikel 2.28 lid 7 jo artikel 1:6 onder b Apv). Zie hiervoor ook de Beleidsregels slecht levensgedrag.

  • 2.

    De vergunning kan gewijzigd worden indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat of in het belang van de gezondheid van bezoekers, omwonenden en voorbijgangers (op grond van artikel 1:6 onder b, mogelijk gecombineerd met artikel 1:6 onder a en/of c, afhankelijk van de situatie). Indien er bijvoorbeeld een vechtpartij heeft plaatsgevonden, kan onder andere gedacht worden aan de voorwaarde om beveiliger(s) in te schakelen, camera-toezicht te regelen, een maximum aan bezoekers toe te laten binnen de inrichting, de eindtijden aan te passen van de vergunning etc. Eventueel kan er ook een last onder dwangsom worden opgelegd om er voor te zorgen dat de exploitant voldoet aan de opgelegde voorwaarden. Ook andere handhavingsmiddelen kunnen ingezet worden, bijvoorbeeld een last onder bestuursdwang (bijvoorbeeld om de inrichting tijdelijk gesloten te houden na een incident om de rust terug te laten keren of als de situatie dreigend blijft).

  • 3.

    Indien meerdere malen wordt geconstateerd dat er geen leidinggevende aanwezig is in de horeca-instelling of openbare inrichting, kan de vergunning gewijzigd worden (op grond van artikel 1:6 onder c, mogelijk gecombineerd met artikel 1:6 onder a en/of b, afhankelijk van de situatie) met een voorwaarde dat er binnen een bepaalde periode geregeld moet zijn dat er een of meer leidinggevenden aanwezig moeten zijn in de inrichting (zie ook hoofdstuk 3.3. van dit beleid). Er kan ook/tevens gekozen worden voor de mogelijkheid om een last onder dwangsom op te leggen als handhavingsmiddel.

    Bij deze situatie moet ook gedacht worden aan een werknemer die zich kennelijk gedraagt als leidinggevende of exploitant, maar niet als zodanig op de vergunning staat. De verplichting kan dan opgelegd worden (via een voorwaarde op grond van artikel 1:6 onder a of een last onder dwangsom) dat deze werknemer zich opgeeft als leidinggevende/exploitant.

  • 4.

    Indien na vergunningverlening blijkt dat een exploitant niet langer voldoet aan één of meer van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 2:28 lid 7 Apv (leeftijdsvereiste, niet onder curatele staan of uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet zijn), kan op basis hiervan de vergunning gewijzigd worden op grond van artikel 1:6 onder b (mogelijk gecombineerd met artikel 1:6 onder a en/of c afhankelijk van de situatie). Indien bijvoorbeeld achteraf is gebleken dat een exploitant niet eerlijk is geweest over zijn leeftijd (artikel 1:6 onder a) en de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, kan de voorwaarde worden gesteld dat de exploitant pas verder kan met de exploitatie zodra de leeftijd van 21 jaar is bereikt (mits deze datum niet langer dan een jaar in de toekomst ligt). Ook kan de voorwaarde worden gesteld dat een andere exploitant -die wel de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt- tijdelijk de zaken waarneemt, totdat de jongere exploitant de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt (mits er sprake is van meerdere exploitanten op de vergunning).

    Indien men onder curatele is komen te staan, kan mogelijk de voorwaarde worden opgenomen dat de exploitatie weer voortgezet kan worden als de exploitant niet meer onder curatele is gesteld (mits deze datum niet langer dan een jaar in de toekomst ligt) of dat een andere exploitant de zaken tijdelijk waarneemt (mits er meerdere exploitanten op de vergunning staan).

    Indien men uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet is, zullen de omstandigheden van het geval bekeken moeten worden wat hiervan de achterliggende reden is. Als een ouder of voogd tijdelijk uit de ouderlijke macht wordt gezet door omstandigheden als een slechte financiële situatie of huisvestingsproblemen, dan zal een voorwaarde worden opgenomen in de vergunning dat de exploitatie kan worden voortgezet zodra de ouderlijke macht weer is hersteld (mits deze datum niet langer dan een jaar in de toekomst ligt). Ook kan tijdelijk een andere exploitant de zaken waarnemen, mits er sprake is van meerdere exploitanten op de vergunning.

  • 5.

    Indien een exploitant tijdens de vergunningprocedure onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt ter verkrijging van de vergunning (artikel 1:6 onder a), zal de vergunning gewijzigd worden als de gevolgen van deze onjuiste of onvolledig verstrekte informatie herstelbaar zijn en de gevolgen te overzien. Gedacht kan worden aan de eerder genoemde leeftijdsgrens of aan een niet of onjuiste inschrijving in de Kamer van Koophandel.

Artikel 1:6 Apv kan ingezet worden als intrekkingsgrond als het gaat om de volgende situaties:

 

  • 1.

    Indien aannemelijk is dat de exploitant betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten als bedoeld in artikel 13b Opiumwet of bij activiteiten als bedoeld in artikel 2:50a van de Apv, zal de vergunning worden ingetrokken (op grond van artikel 1:6 onder b, mogelijk gecombineerd met artikel 1:6 onder a en/of c, afhankelijk van de situatie). Tevens zullen er dan andere handhavingsmiddelen worden ingezet (last onder bestuursdwang).

  • 2.

    Indien aannemelijk is dat de exploitant slecht levensgedrag heeft vertoond, zoals opgenomen in artikel 1 van de Beleidsregel slecht levensgedrag, zal de vergunning worden ingetrokken op grond van 2:28 lid 3/artikel 2.28 lid 7 jo. artikel 1:6 onder b Apv. Ook als de exploitant zich niet zelf schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen genoemd onder artikel 1 van de Beleidsregels slecht levensgedrag, maar bijvoorbeeld wel zijn horeca-instelling of openbare inrichting hiervoor ter beschikking stelt/faciliteert (ten behoeve van drugshandel, mensenhandel, illegaal gokken enz.), zal de vergunning op eerder genoemde gronden worden ingetrokken. Het faciliteren van dergelijke activiteiten valt immers eveneens onder slecht levensgedrag. Afhankelijk van de activiteiten, kunnen er ook andere handhavingsmiddelen worden ingezet.

  • 3.

    Indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de aantasting van het woon-en leefklimaat of in het belang van de gezondheid van bezoekers, omwonenden en voorbijgangers (op grond van artikel 1:6 onder b, mogelijk gecombineerd met artikel 1:6 onder a en/of c, afhankelijk van de situatie). Als bijvoorbeeld na een vechtpartij nadere voorwaarden zijn opgelegd en de exploitant houdt zich hier niet aan, kan de vergunning worden ingetrokken (doorgaans eerst na een last onder dwangsom). Als de exploitant zelf actief betrokken is geweest bij een dergelijk incident, kan de vergunning direct worden ingetrokken.

  • 4.

    Indien meerdere malen wordt geconstateerd dat er geen leidinggevende (die op de vergunning wordt genoemd) aanwezig is in de horeca-instelling of openbare inrichting en ook na het inzetten van nadere voorwaarden of het opleggen van een last onder dwangsom, er geen leidinggevende aanwezig is, kan de vergunning worden ingetrokken (op grond van artikel 1:6 onder c, mogelijk gecombineerd met artikel 1:6 onder a en/of b, afhankelijk van de situatie). Zie ook hoofdstuk 3.3. van dit beleid.

    Ook als een werknemer die zich kennelijk gedraagt als leidinggevende/exploitant, maar na het opleggen van voorwaarden/dwangsom zich niet als zodanig opgeeft, kan er overgegaan worden tot intrekking van de vergunning (op grond van artikel 1:6 onder a, mogelijk gecombineerd met artikel 1:6 onder c).

  • 5.

    Indien na vergunningverlening blijkt dat een exploitant na vergunningverlening niet langer voldoet aan één of meer van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 2:28 lid 7 Apv (leeftijdsvereiste, niet onder curatele staan of uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet zijn), kan op basis hiervan de vergunning ingetrokken worden op grond van artikel 1:6 onder b (mogelijk gecombineerd met artikel 1:6 onder a en/of c, afhankelijk van de situatie). Indien het langer dan een jaar duurt voordat de leeftijd van 21 jaar wordt bereikt en er is geen andere exploitant genoemd op de vergunning die tussentijds de zaken kan waarnemen, zal de vergunning worden ingetrokken. Indien het langer dan een jaar duurt voordat een onder curatele stelling wordt opgeheven en er geen andere exploitant op de vergunning wordt genoemd die in de tussentijd de zaken kan waarnemen, zal de vergunning worden ingetrokken. Indien het langer dan een jaar duurt voordat een ouder/voogd (tevens exploitant) in de ouderlijke macht wordt hersteld (mits het gaat om redenen als een slechte financiële situatie of huisvestingsproblemen), dan zal de vergunning worden ingetrokken. Als om andere redenen een ouder/voogd (tevens exploitant) uit de ouderlijke macht wordt gezet (bijvoorbeeld in verband met geweldsdelicten, verwaarlozing etc.), zal dit direct leiden tot intrekking van de vergunning.

Indien aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een situatie zoals genoemd onder punt 1, 2 of 3 onder de intrekkingsmogelijkheden, kan de burgemeester bepalen dat een nieuwe vergunning voor dezelfde inrichting gedurende een bij de intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar kan worden geweigerd.

2.2 Beleidsregels Bibob

 

De Gemeente Nieuwegein hanteert beleidsregels voor het toepassen van de Wet Bibob (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur). Hiermee heeft de burgemeester een extra instrument in handen om (ondermijnende) criminele activiteiten te weren uit de gemeente.

 

De Wet Bibob bestaat sinds 1 juni 2003. Het college en de burgemeester hebben in de Bibob beleidsregels opgenomen hoe om te gaan met hun bevoegdheid tot toepassing van de Wet Bibob. De Wet Bibob maakt het mogelijk om vergunningen, ontheffingen, subsidies en overheidsopdrachten te weigeren of in te trekken als er sprake is van ernstig gevaar dat criminele activiteiten mogelijk worden gemaakt met behulp van deze overheidsmiddelen.

 

Ondernemers met een horecabedrijf of een andere openbare inrichting kunnen te maken krijgen met de Wet Bibob. Als er sprake is van bepaalde omstandigheden, een bepaalde branche of een bepaald risicogebied kan, en in sommige gevallen moet, er een bibob-toets worden doorlopen. Voor welke omstandigheden, branches en risicogebieden wordt verwezen naar het Bibob-beleid van de Gemeente Nieuwegein.

De gemeente toetst de betreffende vergunningaanvraag aan het Bibob-beleid (de bibob-procedure maakt daarmee ook deel uit van de vergunningaanvraag). Hiervoor maakt zij gebruik van een aantal openbare bronnen. Mocht er aanleiding zijn tot verdere toetsing, bijvoorbeeld een onduidelijke financiering of bedrijfsorganisatie, dan kan de gemeente besluiten het RIEC (Regionaal Informatie en Expertise Centrum) en vervolgens het LBB (landelijk bureau BIBOB) in te schakelen. Deze instanties hebben toegang tot bronnen van politie, justitie en de belastingdienst.

 

Wanneer er geen gevaar voor misbruik bestaat, wordt de vergunning verleend. Bestaat er enige mate van gevaar, dan kan de gemeente extra eisen (in het kader van de enige mate van gevaar) verbinden aan een vergunning. Het LBB kan ook vaststellen dat er een ernstig gevaar voor misbruik bestaat en brengt dan een negatief advies uit. De burgemeester kan op basis van zo´n advies een vergunning weigeren of intrekken.

 

2.3 Leges

 

Voor de behandeling van de aanvraag voor een exploitatie vergunning wordt leges in rekening gebracht. De legeskosten die bij de verstrekking van diverse vergunningen worden berekend, worden per jaar vastgesteld door de gemeenteraad in de Legesverordening. Gezien het feit dat dit jaarlijks wijzigende bedragen zijn, worden de bedragen niet in dit beleidsstuk opgenomen. De vaststelling van de Legesverordening wordt bekendgemaakt via publicatie op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

 

2.4 Precario

 

Indien een terras zich bevindt op gemeentegrond, wordt precariobelasting geheven. Dat is een directe belasting voor het hebben van voorwerpen op grond van de gemeente, voor de openbare dienst bestemd. De tarieven zijn opgenomen in de Verordening precariobelasting. Indien als gevolg van gemeentelijke werkzaamheden, marktdagen of evenementen, het terras voor een periode van meer dan één week niet kan worden gebruikt, hoeft over de periode dat de werkzaamheden duren geen precariobelasting te worden betaald. Voor horecaondernemers die een terras willen uitbaten op eigen grond, geldt de plicht tot het betalen van precariobelasting niet.

De Verordening precariobelasting wordt jaarlijks door de gemeenteraad vastgesteld en op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

 

Hoofdstuk 3 Beleid horeca-exploitatie

Een horeca-exploitatievergunning is vereist indien in een horecabedrijf tegen vergoeding logies worden verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. De vergunning wordt door de burgemeester op grond van artikel 2:28 van de Apv verleend. In de horeca-exploitatievergunning worden naast de aard van het bedrijf (de exploitatievorm; bijvoorbeeld restaurant, lunchroom, discotheek, jongerencentrum, café, zalencentrum etc.) ook de voorschriften ten aanzien van het eventueel te exploiteren terras opgenomen. Deze vergunning is ten opzichte van het bestemmingsplan een noodzakelijk aanvullend instrument om te komen tot een goed en adequaat horecabeleid in Nieuwegein.

 

Naast de in dit hoofdstuk genoemde algemene en specifieke voorschriften, behoudt de burgemeester zicht het recht voor om per situatie/locatie/aanvraag nadere eisen te stellen in kader van de openbare orde, (verkeers-) veiligheid en bescherming van de samenleving tegen ondermijnende criminele activiteiten.

 

3.1 Woon- en leefsituatie in de omgeving

 

De horeca-exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten.

 

Bij de vergunningverlening let de burgemeester op de aard van de inrichting, de mate van de te constateren overlast, het karakter van de omgeving (de straat en de wijk), de (justitiële) achtergrond van de beheerder, eventuele eerdere tijdelijke sluitingen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie. Bij de “aard van de inrichting” wordt gekeken naar het soort horeca (bijvoorbeeld discotheek of lunchroom) in relatie met overlast en het bestemmingsplan. Bij mate van overlast valt te denken aan de sluitingstijden die de exploitant zelf opgeeft, overlast van mensen die buiten roken en overlast door parkeren en verkeerslawaai. Bij karakter van omgeving moet worden gedacht aan de verkeersituatie, aantal beschikbare parkeerplaatsen voor bezoekers, afstand tot woningen, breedte van de straat tot aan de overzijde, etc.

 

Bij een vergunningsaanvraag worden diverse afdelingen van de Gemeente, de politie en indien nodig de brandweer, om advies gevraagd. Bij nieuw te vestigen bedrijven op een nieuwe locatie kan een preventieve afweging van de aard van het bedrijf ten opzichte van de omgevingsfactoren worden gemaakt.

 

De feitelijke kracht van het stelsel ligt in de mogelijkheid voor de burgemeester om een vergunning tijdelijk of definitief in te trekken (en dus de exploitatie tijdelijk of definitief te doen staken) wanneer sprake is van een aan de inrichting te relateren ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat, de openbare orde, de veiligheid en de zedelijkheid, dan wel (herhaalde) overtreding van de aan de vergunning verbonden voorschriften. De burgemeester zal de tijdsduur van de intrekking moeten motiveren en moeten relateren aan de ernst en de aard van de geconstateerde overtredingen. Ook kunnen bepaalde activiteiten in een horecabedrijf leiden tot het tussentijds instellen van een bibob-onderzoek met als gevolg, als er sprake is van enige mate of ernstige mate van gevaar, extra voorwaarden die aan de vergunning worden gekoppeld of intrekking van de vergunning. Indien aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een situatie zoals genoemd onder punt 1, 2 of 3 onder de intrekkingsmogelijkheden, kan de burgemeester bepalen dat een nieuwe vergunning voor dezelfde inrichting gedurende een bij de intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar kan worden geweigerd.

 

3.2 Verschillende horecarubrieken

 

In Nieuwegein wordt onderscheid gemaakt tussen meerdere horecarubrieken. Als er sprake is van horeca welke ondersteunend is aan de hoofdactiviteit (als bijkomende functie), dan is er sprake van ondergeschikte horeca. In die gevallen is een horeca-exploitatievergunning over het algemeen niet nodig. Indien er wel sprake is van horeca als hoofdactiviteit, dan kunnen deze horeca-activiteiten planologisch (terug te vinden in de Staat van horeca-activiteiten) ingedeeld worden in drie categorieën:

  • Categorie 1: lichte horeca

  • Categorie 2: middelzware horeca

  • Categorie 3: zware horeca

Toekomstige categorieën: categorie 4 (perifere horeca) en 5 (verblijfshoreca).

 

Per horecalocatie is in het bestemmingsplan terug te vinden onder welke horeca-categorie de activiteiten vallen.

 

Hieronder zal een toelichting worden gegeven op de bovengenoemde horecarubrieken.

 

3.2.1 Ondergeschikte horeca

 

Het begrip ondergeschikte horeca wordt gedefinieerd als gebruik dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. Dit impliceert eveneens dat de ongeschikte horeca zich niet in een ander pand/lokaliteit kan bevinden als de hoofdactiviteit. Als er sprake is van ondergeschikte horeca, is er geen horeca-exploitatievergunning nodig voor deze activiteit. Toch zijn er situaties waarin dit wel vereist kan zijn. Daar wordt later in dit beleid op teruggekomen.

Het ondergeschikte gebruik dient van beperkte functionele en/of ruimtelijke omvang te zijn, zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De horeca-activiteit is dan ondersteunend aan de hoofdactiviteit. Horeca is in die gevallen nimmer de hoofdactiviteit. De ondergeschikte horeca vergroot of completeert de hoofdactiviteit, maar er is duidelijk sprake van waarneembare ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie.

 

Op grond van jurisprudentie dient een ondergeschikte horeca-activiteit te voldoen aan de volgende vereisten:

  • 1.

    De openingstijden van de ondergeschikte horeca zijn niet ruimer dan de openingstijden van de hoofdactiviteit.

  • 2.

    Het horecagedeelte is bereikbaar via de entree van de hoofdfunctie, om te voorkomen dat het horecagedeelte een zelfstandige stroom bezoekers trekt.

  • 3.

    De hoofdactiviteit en de ondergeschikte horeca worden geëxploiteerd door dezelfde ondernemer. Dit houdt in dat als er bijvoorbeeld sprake is van verpachting van de ondergeschikte horeca aan een andere partij, er alsnog een horeca-exploitatievergunning aangevraagd dient te worden.

  • 4.

    De ondergeschikte horeca mag geen eigen reclame voeren.

  • 5.

    De ondergeschikte horeca is qua oppervlakte (m2) niet groter dan de hoofdactiviteit.

  • 6.

    Het aantal fte’s werkzaam bij de ondergeschikte horeca mag niet hoger zijn dan het aantal fte’s werkzaam bij de hoofdactiviteit.

  • 7.

    De ondergeschikte horeca mag niet meer inkomsten genereren dan de hoofdactiviteit.

Opgemerkt dient te worden dat punt 2 (entree via hoofdfunctie) een algemene regel is, maar dat er inmiddels ook uitzonderingen hierop zijn toegestaan gezien recente jurisprudentie. Het ligt aan de omstandigheden van het geval, waarbij wordt gekeken of in ieder geval wel voldaan is aan alle overige bovengenoemde punten.

Punt 5 en 6 zullen in de praktijk enkel onderzocht worden als er twijfels zijn over de ondergeschiktheid van de horeca-activiteiten. Hiervoor kunnen, indien nodig, de benodigde stukken worden opgevraagd bij de exploitant.

 

In artikel 2:28 van de Apv wordt in het vierde, vijfde en zesde lid ingegaan op ondergeschikte horeca. Daarin is onder meer opgenomen dat voor het horecagedeelte dezelfde sluitingstijd geldt als de hoofdactiviteit, om te voorkomen dat de horeca-activiteiten na sluitingstijd worden voortgezet (vijfde lid). Ook is een aantal specifieke bedrijfstakken genoemd (zesde lid) van kleinschalige horeca-gelegenheden, waarbij de openbare orde niet in het geding is. Voor deze categorieën geldt dat het aanvragen van een horeca-exploitatievergunning niet nodig is.

 

Voor alle ondergeschikte horeca geldt dat er wel een horeca-exploitatievergunning dient te worden aangevraagd zodra men voornemens is om een terras te exploiteren. Ook dient er een horeca-exploitatievergunning te worden aangevraagd zodra de ondergeschikte horeca-activiteiten plaatsvinden na 1.00 uur ’s nachts. Dit zal uiteraard alleen het geval kunnen zijn als de hoofdactiviteit langere openingstijden heeft (niet zijnde een winkel, want deze dient zich te houden aan de tijden in de Winkeltijdwet). Besloten is om deze regel in te voeren, omdat in de nachtelijke uren ook ondergeschikte horeca-activiteiten als overlastgevend kunnen worden ervaren.

 

3.2.2. Lichte horeca

 

Onder lichte horeca vallen de horecabedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend. Het betreft inrichtingen gericht op het verstrekken van snacks, (kleine) maaltijden en/of alcoholvrije drank, zowel om ter plaatse op te eten als om mee te nemen. Ondergeschikt hieraan kan eventueel ook alcoholhoudende drank worden verstrekt. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden.

Voorbeelden van lichte horeca zijn lunchrooms, ontbijtzaken, broodjeszaken, koffie- en theeconcepten, snackbars, pannenkoekenrestaurants, ijssalons, fastfood zonder drive-thru en pizzeria’s die vooral gericht zijn op afhaal/bezorging.

 

Categorie 1 bedrijven mogen, op basis van het op 23 november 2023 vastgestelde omgevingsprogramma Horeca, open zijn van 06.00 – 23.00 uur. Afhalen en bezorgen binnen deze horecacategorie is, mede op basis van bovengenoemd omgevingsprogramma, toegestaan tot 01.00 uur.

 

3.2.3. Middelzware horeca

 

Onder middelzware horeca vallen de bedrijven die gedurende de dag en/of delen van de nacht (waarmee wordt gedoeld op het eerste deel van de nacht, niet tot diep in de nacht) geopend zijn. Het betreft inrichtingen gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholhoudende) drank. Aanvullend kan incidenteel (tot maximaal 12x per jaar) entertainment wordt aangeboden, zoals een dansavond of live optreden (wel rekening houdende met de geluidsnormen en het Activiteitenbesluit, dan wel met een ontheffing hiervoor). Ondergeschikt aan de hoofdfunctie kan zaalverhuur voor besloten feesten en partijen plaatsvinden. Zij kunnen daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.

 

Wat betreft de term ‘ondergeschikt aan de hoofdfunctie’ wordt gedoeld op zalenverhuur als ondergeschikte activiteit en niet als hoofdactiviteit. Met andere woorden, als een restaurant (hoofdactiviteit) één keer per week een beschikbare ruimte verhuurd voor bruiloften en partijen (ondergeschikte activiteit), dan zou deze vorm passen binnen de categorie middelzware horeca.

 

Voorbeelden van middelzware horeca zijn restaurants, grand cafés, grillrooms (waaronder shoarma/kebab), zalen- en congrescentra en pizzeria’s waar in hoofdzaak ter plaatse gegeten wordt.

 

Op basis van het op 23 november 2023 vastgestelde omgevingsprogramma Horeca is het horeca welke binnen deze categorie valt, toegestaan om open te zijn van 07.00 – 00.00 uur doordeweeks. Op vrijdag en zaterdag gelden openingstijden van 07.00 - 01.00 uur.

 

3.2.4. Zware horeca

 

Hierbij gaat het om horecabedrijven die, voor een goed functioneren, hoofdzakelijk ’s nachts geopend zijn. Het betreft inrichtingen gericht op het verstrekken van met name alcoholhoudende drank, eventueel in combinatie met snacks en (kleine) maaltijden. Daarnaast kan op structurele basis entertainment worden aangeboden, zoals dansavonden en live optredens. Tot slot kan er (ook) sprake zijn van zaalverhuur voor openbaar toegankelijke feesten en partijen.

Deze bedrijven kunnen daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee brengen (door de muziek gedurende nachtelijke uren en/of de grote bezoekersstroom).

Voorbeelden van zware horeca zijn kroegen, clubs, discotheken, feest- en danscafés, partycentra en karaokebars.

 

Op basis van het op 23 november 2023 vastgestelde omgevingsprogramma Horeca is het horeca welke binnen deze categorie valt, toegestaan om open te zijn van 12.00 – 01.00 uur doordeweeks. Op vrijdag en zaterdag gelden openingstijden van 12.00 - 04.00 uur.

 

3.2.5. Aanvullende categorieën

 

In het op 23 november 2023 vastgestelde omgevingsprogramma Horeca zijn ook twee nieuwe horeca-categorieën opgenomen, namelijk Perifere horeca (categorie 4) en Verblijfshoreca (categorie 5). Perifere horeca heeft betrekking op horeca wat ligt aan de randen van het stedelijk gebied, op grotere afstand van woningen. Het betreft inrichtingen gericht op het verstrekken van een relatief snelle en eenvoudige maaltijd (fastfood) en alcoholvrije drank, zowel om ter plaatse op te eten maar in belangrijke mate ook om mee te nemen (waarvoor vaak een drive-thru functie is gerealiseerd). Ondergeschikt hieraan kan eventueel ook alcoholhoudende drank worden verstrekt. Dit type inrichtingen richt zich (mede) op autopassanten en is in het algemeen gevestigd in de buurt van uitvalswegen (zichtlocaties). Voorbeelden van perifere horeca zijn (fastfood)restaurants en foodcourts op bedrijventerreinen en horeca op verzorgingsplaatsen langs snelwegen. De openingstijden voor dergelijke horeca liggen tussen 06.00 en 01.00 uur. Het afhalen en bezorgingsconcept bij dergelijke ketens heeft geen eindtijden.

 

Met Verblijfshoreca worden inrichtingen bedoeld die hoofdzakelijk gericht zijn op slaapverblijf. Ondergeschikt hieraan kunnen eventueel maaltijden, kleine etenswaren en/of (alcoholhoudende) dranken verstrekt worden en kan er sprake zijn van structurele zaalverhuur voor besloten feesten en partijen en incidentele verhuur voor openbaar toegankelijke feesten en partijen.

 

Voorbeelden van verblijfshoreca zijn hotels en pensions. Het logies gedeelte heeft op basis van het omgevingsprogramma geen eindtijden meegekregen. Het horecagedeelte binnen de categorie Verblijfshoreca heeft openingstijden tot 0.00 uur doordeweeks en op vrijdag en zaterdag tot 01.00.

 

3.2.6. Overige bepalingen en overgangsrecht t.a.v. horeca-categorieën

 

Ondanks dat de horeca-categorieën nog niet in een Omgevingsplan opgenomen zijn, kan op basis van het Omgevingsprogramma Horeca wel al gewerkt worden met de bovengenoemde (eind)tijden t.b.v. dergelijke horeca-instellingen.

 

Wat betreft ondernemingen die op dit moment ruimere openingstijden kennen (en vergund hebben gekregen) dan de openingstijden die hierboven zijn genoemd, zal overgangsrecht gaan gelden. Deze ondernemingen mogen de ruimere openingstijden blijven hanteren, tot op het moment dat de exploitanten/eigenaren, die op het moment van ingaan van deze overgangsregeling (24 november 2023) onderdeel uitmaken van de onderneming, geen deel meer uitmaken van de onderneming. Dit houdt in dat een vergunning die is aangevraagd door bijvoorbeeld een v.o.f. of een B.V. blijft gelden zolang er minstens nog één exploitant/eigenaar in de rechtsvorm zit die er ten tijde van ingang van deze overgangsregeling al in zat. Bij een complete overname van het bedrijf, dient er een nieuwe aanvraag te worden ingediend. Wijziging van de rechtsvorm kan afgedaan worden met een wijzigingsaanvraag, mits de exploitant of exploitanten, die op het moment van ingaan van deze overgangsregeling, mede onderdeel blijven uitmaken van deze rechtsvorm.

 

3.3 Horeca-exploitatievergunning in samenhang met Alcoholwetvergunning

 

Voor de exploitatie van een horecabedrijf binnen de gemeente Nieuwegein waar uitsluitend alcoholvrije dranken worden verstrekt, is enkel een horeca-exploitatievergunning nodig. Voor de exploitatie van een horecabedrijf met alcoholverstrekking voor gebruik ter plaatse is een horeca-exploitatievergunning en een Alcoholwetvergunning nodig.

 

Beide vergunningen dienen altijd actueel te blijven. Alle wijzigingen, zoals wisseling van leidinggevenden, wijziging van ondernemingsvorm of uitbreiding terras/lokaliteit, dienen te worden doorgegeven aan de gemeente.

Daarnaast is het belangrijk dat de vergunningen altijd overeenkomen met de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Als de inschrijving bij de Kamer van Koophandel wordt gewijzigd zonder de vergunningen te wijzingen (ook niet na het verzoek dit te wijzigen), vervallen deze vergunningen en mag het horecabedrijf niet geopend zijn.

Indien met een verbouwing het horecabedrijf groter of kleiner wordt gemaakt, dienen de vergunningen eveneens gewijzigd te worden. Tijdens deze aanvraag mag het horecabedrijf gewoon geopend blijven.

 

Indien een ondernemer beschikt over zowel een horeca-exploitatievergunning als een Alcoholwetvergunning hoeft, ingeval van wijziging van leidinggevenden, enkel de Alcoholwetvergunning gewijzigd te worden. In de horeca-exploitatievergunning wordt verwezen naar de leidinggevenden zoals genoemd op de Alcoholwetvergunning, met als gevolg dat de horeca-exploitatievergunning actueel blijft en niet steeds tussentijds gewijzigd hoeft te worden. Hiermee wordt voorkomen dat de betreffende ondernemer twee maal een wijzigingsverzoek moet indienen en tweemaal leges moet betalen.

Indien er enkel sprake is van een horeca-exploitatievergunning (en geen Alcoholwetvergunning), dan dienen wel alle leidinggevenden in de horeca-exploitatievergunning opgenomen te worden.

 

Een voorwaarde is vanzelfsprekend dat de opgegeven leidinggevenden in de horecagelegenheid aanwezig dienen te zijn (of in ieder geval één van deze leidinggevenden). Indien wordt geconstateerd dat één van de opgegeven leidinggevenden niet in de betreffende horecagelegenheid aanwezig is, zal de exploitant worden gesommeerd de situatie te herstellen (door één van de opgegeven leidinggevenden aanwezig te laten zijn, dan wel om nieuwe leidinggevenden aan te stellen). Indien de situatie na deze waarschuwing niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, kan dit leiden tot sancties en in het uiterste geval tot intrekking van de vergunning.

De opgegeven leidinggevenden in een inrichting waarvoor een horeca-exploitatievergunning en een Alcoholwetvergunning is verleend, zullen conform de Alcoholwet justitieel worden getoetst. Ten aanzien van leidinggevenden in een inrichting waarvoor enkel een horeca-exploitatievergunning is verleend, zal een VOG worden opgevraagd en zal er een screening plaatsvinden op basis van artikel 16, eerste lid Wet politiegegevens. Verder zal er een justitiële toets plaatsvinden indien voor de betreffende inrichting een bibob-toets geldt (zie hiervoor ook het Bibob-beleid van de Gemeente Nieuwegein).

 

3.4 Horeca-exploitatievergunning en paracommercie

 

De laatste jaren is er een ontwikkeling gaande waarbij para-commerciële instellingen een commerciële instelling vragen de horeca-activiteiten op zich te nemen (verpachte horeca). Voor de paracommercie geldt dat deze verplichte eindtijden hebben (tot 1.00 ’s nachts), mogen werken met vrijwilligers, geen horeca-exploitatievergunning nodig hebben (tenzij er sprake is van een terras), een para-commerciële Alcoholwetvergunning mogen aanvragen (indien er licht alcoholische dranken worden geschonken), het barpersoneel de cursus sociale hygiëne moet hebben gehaald en dat er geen sprake mag zijn van oneerlijke concurrentie. Om dat laatste te bewerkstelligen is vastgelegd dat para-commerciële bedrijven per jaar 8 bijeenkomsten van persoonlijke aard mogen organiseren en 4 bijeenkomsten die zijn gericht op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de rechtspersoon zijn betrokken (artikel 2:34c Apv).

Vanzelfsprekend mag duidelijk zijn dat para-commerciële instellingen geen commerciële Alcoholwetvergunning kunnen aanvragen.

 

Voor para-commerciële instellingen die ruimtes verhuren ten behoeve van bijeenkomsten, waarbij geen alcohol wordt geschonken door deze para-commerciële instelling (zoals kinderpartijtjes of bijeenkomsten waarbij de huurder zelf alcoholische dranken mee neemt), geldt eveneens dat dit maximaal 12 keer is toegestaan op jaarbasis. Hiermee wordt in analogie aangesloten bij de regels omtrent paracommercie zoals opgenomen in de Apv.

 

De vraag is hoe het bovenstaande zich verhoudt tot een commerciële rechtspersoon aan wie de horeca-activiteiten zijn verpacht door de para-commerciële rechtspersoon. Om dit helder te krijgen, is hieraan een paragraaf gewijd in dit beleidsstuk.

 

Feit is dat een commerciële partij niet valt onder de regels van de paracommercie. Dat houdt in dat een commerciële partij te allen tijde een horeca-exploitatievergunning dient aan te vragen en, ingeval er alcoholische dranken worden geschonken, een commerciële Alcoholwetvergunning. Zij dienen zich verder te houden aan de regels die ook gelden voor de reguliere horeca.

 

Wel moet er gekeken worden naar het bestemmingsplan. Als een locatie een sport- of maatschappelijke bestemming heeft zoals gebruikelijk is ten aanzien van de paracommercie (en dus geen horecabestemming) dan kan het enkel gaan om ondergeschikte horeca. Zoals reeds opgenomen in paragraaf 3.2.1. betekent dit onder andere dat de horeca niet meer oppervlakte mag beslaan dan de hoofdactiviteit, er geen eigen reclame gemaakt mag worden voor het horecagedeelte, er geen sprake mag zijn van een eigen bezoekersstroom etc.

Indien de commerciële partij derhalve de horeca-activiteiten wenst te intensiveren, dan zal dit gecombineerd moeten worden met de hoofdactiviteit (sportfestiviteiten, maatschappelijke activiteiten e.d.) of betrekking moeten hebben op de leden (workshops in het horecagedeelte, bijeenkomsten ten behoeve van ledenwerving e.d.).

 

Naast het bovenstaande worden ten behoeve van deze specifieke tussenvariant (commerciële partij in een para-commerciële instelling) 15 bijeenkomsten (met alcohol) van persoonlijke en niet-persoonlijke aard toegestaan op jaarbasis.

Opgemerkt wordt dat, indien er geen alcohol wordt geschonken, de regels van de Alcoholwet dan wel paracommercie niet van toepassing zijn. Zo nu en dan een kinderfeestje op een sportclub waarbij geen alcohol wordt geschonken is dan bijvoorbeeld toegestaan. Wel moet altijd de hoofdactiviteit in de gaten gehouden worden. Ook bijeenkomsten waarbij geen alcohol wordt geschonken, moeten van ondergeschikte aard blijven.

 

Tot slot geldt voor deze tussenvariant dat er enkel licht alcoholische dranken geschonken mogen worden. Dit omdat de locatie van oorsprong paracommercie betreft en het niet wenselijk is dat er op deze locatie zware alcoholische dranken worden aangeboden.

 

3.5 Algemene vergunningvoorschriften terrassen

 

Een terras is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Tot het terrasmeubilair wordt in ieder geval gerekend: (sta)tafels, stoelen en andere zitgelegenheden, afscheidingen, parasols, (zonne)schermen, verlichtingsarmaturen, plantenbakken, mobiele taps, (mobiele) verwarming, afvalbakken, menuborden en snoepautomaten.

 

Terrassen mogen het hele jaar door gebruikt worden. Van zondag tot en met donderdag mogen de terrassen tussen 9:00 en 23:00 uur gebruikt worden. Op vrijdag en zaterdag mogen de terrassen tussen 9:00 en 01.00 uur gebruikt worden (mits de bestemming dit toe laat). De openstelling van het terras kan worden aangescherpt, indien naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de omgeving van het terras op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed of indien de verwachting zal zijn dat deze op ontoelaatbare wijze zal worden beïnvloed. Het verzoek om verruiming van de openingstijden van een terras wordt per geval beoordeeld.

 

Op de meeste plekken is op de grond een markering aangebracht om de begrenzing van de terrassen aan te geven. De situatietekeningen die bij de vergunningen zijn gevoegd, zijn uiteindelijk altijd leidend wat betreft de begrenzingen van de terrassen.

Mocht er een aanvraag worden ingediend voor het uitbreiden van een bestaand terras of voor een terras op een nog niet ingetekend of gemarkeerd gebied, dan zal per geval worden beoordeeld of een terras (of uitbreiding hierop) op de aangevraagde plek mogelijk en wenselijk wordt geacht.

 

3.5.1 Veiligheid

 

Het spreekt voor zich dat het vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid nooit de bedoeling kan zijn om obstakels te plaatsen op de voor de rijbaan bestemde delen van de openbare weg. Voor de hulpdiensten moet te allen tijde afdoende ruimte aanwezig zijn om de horecagelegenheid goed te kunnen bereiken. Eventuele afscheidingen e.d. moeten in geval van calamiteiten, zoals bij brand, direct verwijderd kunnen worden. Ook dient voldoende vrije ruimte op de voor voetgangers bestemde gedeelten van de openbare weg gewaarborgd te worden, zodat uitwijken naar de rijbaan en daarmee verkeersonveiligheid voorkomen kan worden. Bij terrassen op trottoirs moet een begaanbare weg of een begaanbaar pad aanwezig zijn van ten minste 1,50 meter breed. Terrassen mogen geen belemmering vormen voor de toegang tot andere panden en etalages van winkels of nooduitgangen. Daarnaast dient het terrasmeubilair zoveel mogelijk uit brandwerend materiaal te bestaan.

 

3.5.2 Locatie

 

Er kunnen twee soorten terrassen worden onderscheiden: gevelterrassen en vrij liggende terrassen. Gevelterrassen mogen uitsluitend worden geplaatst tegen de voor- en/of zijgevel van het horecabedrijf, ten behoeve waarvan het terras wordt geëxploiteerd. De breedte van een gevelterras mag niet meer bedragen dan de breedte van de voor- of zijgevel van het pand ten behoeve waarvan het terras wordt geëxploiteerd. De diepte van een gevelterras is afhankelijk van de beschikbare openbare ruimte.

 

Van een vrijliggend terras is sprake als het terras van een horeca-inrichting wordt gescheiden door een voetgangers- of andere verkeersstrook. De breedte en de diepte van vrij liggende terrassen zijn eveneens afhankelijk van de beschikbare openbare ruimte. Deze hoeft niet beperkt te zijn tot de openbare ruimte voor de eigen deur.

Een terras mag echter niet worden geplaatst voor de gevel van een andere horecagelegenheid. Een horecabedrijf mag, als de openbare ruimte dat toelaat, beschikken over zowel een gevelterras als een vrij liggend terras.

 

Gezien het feit dat vrijliggende terrassen in het algemeen potentieel als schaars zijn aan te merken, zullen de terrassen voor bepaalde tijd worden verleend (voor de duur van 5 jaar). Wel geldt dat een horeca-onderneming welke loodrecht tegenover een vrijliggend terras aan de overkant ligt, een voorkeursrecht heeft op dit vrijliggende terras en, eenmaal verkregen, dit vrijliggende terras voor onbepaalde tijd krijgt vergund. Dit zou overigens kunnen betekenen dat een deel van dit terras voor onbepaalde tijd wordt vergund en een deel voor bepaalde tijd (de delen die niet meer recht tegenover dit terras liggen, maar een stukje tegenover het naastliggende pand). Indien er meerdere geïnteresseerden zijn voor een vrijliggend terras (niet zijnde een terras welke loodrecht tegenover een horeca-onderneming ligt), zullen de terrassen via een verlotingssysteem worden verdeeld. Indien er gelijktijdig meerdere aanvragen zijn ingediend voor hetzelfde vrijliggende terras, zal dit terras indien mogelijk worden opgedeeld. Als een verleende vergunning na 5 jaar beschikbaar komt, dan zal dit tijdig via een kennisgeving op de website officielebekendmakingen.nl bekend worden gemaakt.

Voor de vrijliggende terrassen welke reeds voor onbepaalde tijd zijn verleend, zal gelden dat deze beschikbaar komen zodra de onderneming van eigenaar veranderd of op het moment dat anderszins een geheel nieuwe horeca-exploitatievergunning dient te worden aangevraagd.

 

De Markt biedt ruimte voor enkele vrijliggende terrassen (zie bijgevoegde kaart ‘terrassen Markt’). De exploitanten van de horeca-inrichtingen aan het plein kunnen op verzoek een vrijliggend terras in de middenzone toegewezen krijgen. Voorwaarde is wel dat de uiterste grens van dat terras niet verder ligt dan 25 meter van de betreffende horeca-inrichting (gemeten vanaf de toegangsdeur). Dit om een overzichtelijke indeling van de vrijliggende terrassen te behouden ten opzichte van de bijbehorende horecagelegenheid. Voor de vrijliggende terrasstroken groter dan 40 m2 (tot 50 m2) is het mogelijk om maximaal drie verschillende terrassen te creëren. Voor de vrijliggende terrasdelen kleiner dan 40m2 (groter dan 20m2) is het mogelijk om maximaal twee verschillende terrassen te creëren. Eén groot terras is eveneens een mogelijkheid.

 

3.5.3 Muziek

 

Op het terras mag geen live- en/of mechanische muziek ten gehore worden gebracht. Ten behoeve van incidentele festiviteiten kan hierop maximaal 12 keer per jaar een uitzondering worden gemaakt, mits de vergunninghouder ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college van burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld. Afdeling 1 van hoofdstuk 4 van de Apv dient hiervoor in acht te worden genomen.

 

3.5.4 Overige voorschriften

  •  

  • Het is verboden om zonder schriftelijke toestemming van de gemeente Nieuwegein elementen (windschermen, parasol e.d.) vast te maken aan de ondergrond c.q. het bestratingsmateriaal (verankering e.d.). Elementen moeten op een of andere manier demontabel zijn. Dit is nodig om de mogelijkheid vrij te houden voor onderhoud aan en aanleg van bestrating, riolering, kabels en leidingen. Op de Markt en het Stadsplein zijn dergelijke vaste constructies zoals verankering niet toegestaan in verband met de constructie van de ondergrond en om beschadiging van het natuursteen te voorkomen.

  • Indien de gemeente Nieuwegein in verband met de uitvoering van civieltechnische werken (zoals onderhoud en aanleg van bestrating, riolering, kabels en leidingen) over het terras moet kunnen beschikken, wordt de medewerking van de vergunninghouder gevraagd door het terras te ontruimen voor de periode dat dit, in verband met de uitvoering van civieltechnische werken, noodzakelijk is.

  • Tijdens evenementen 1 en weekmarkten is het niet zonder meer toegestaan een terras uit te stallen. Indien nodig dient het terras in omvang te worden aangepast of te worden verwijderd, zodanig dat het evenement/weekmarkt kan plaatsvinden en de doorgang gewaarborgd is.

  • Ten aanzien van afval afkomstig van het terras in de directe omgeving ervan, zijn milieuvoorschriften van toepassing. Om schade aan het meubilair door onderhoudsvoertuigen te voorkomen heeft de terraseigenaar de verplichting om de ruimte van zijn terras tot een zone van 1 meter rondom het terras schoon te maken (tevens is artikel 2.13 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing). Om schade aan het meubilair door onderhoudsvoertuigen te voorkomen, heeft de terraseigenaar daarnaast de verplichting tot een zone van 1 meter rondom het terras zelf de gladheid te bestrijden.

  • Het gebruik van terrasverwarming is aan voorschriften verbonden. In Vreeswijk en Jutphaas is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning terrasverwarmingen of zonneschermen te bevestigen aan gevels van monumenten of aan gevels van panden die zich bevinden binnen de contouren van een beschermd dorpsgezicht.

  • De vergunninghouder is verplicht de schade te vergoeden die door het gebruik van de vergunning aan gemeente-eigendommen wordt toegebracht.

  • Het is niet toegestaan om zonder toestemming van de gemeente Nieuwegein boomvakken, die eigendom zijn van de gemeente, af te dekken met afdekmateriaal en/of daar terrasmeubilair of andere zaken op te plaatsen.

  • De gegunde terrassen mogen door de ondernemer met markeringen worden begrensd, in overleg met de gemeente. Echter, de situatietekening welke onderdeel uit maakt van de vergunning, is uiteindelijk altijd leidend wat betreft de begrenzing van de terrassen.

  • Het terrasmeubilair en terrasschermen kunnen (in de periode van het jaar dat het terras geëxploiteerd wordt) op een ordelijke wijze buiten blijven staan. Na sluitingstijd dient het terrasmeubilair binnen het terrasgebied op ordelijke wijze te worden neergezet.

  • Wanneer een terras langere tijd niet gebruikt wordt, dienen alle meubilair en terrasschermen inpandig te worden opgeslagen, dan wel uit de openbare ruimte te worden verwijderd. Voor de locatie Laag Raadstede geldt dat na sluitingstijd en indien het terras niet geëxploiteerd wordt, het terrasmeubilair altijd inpandig dient te worden opgeslagen (dan wel uit de openbare ruimte dient te worden verwijderd).

  • De hoogte van een terrasscherm is maximaal 1.50 meter. Op het Stadsplein en op de locatie Raadstede/Noordstedeweg is het toegestaan terrasschermen te plaatsen van maximaal 2,10 meter hoog. Dit in verband met het ‘windtunneleffect’ ter plaatse, welke door middel van windtunnelonderzoeken is aangetoond. Op de locatie Laag Raadstede zijn geen terrasschermen toegestaan.

  • Evenwijdig aan de watergang in Vreeswijk dient een beloopbare strook in acht te worden genomen van minimaal 1,25 meter vanaf de achterzijde van de kademuur;

  • Geen ‘vloerbedekking’ / vloerafdekking / vlonders etc. De terrasinrichting staat direct op het (openbare) maaiveld, op een aantal terrassen op het Stadsplein na.

  • Op de Markt zijn terrasschermen niet toegestaan langs de vier grote entrees richting de Markt. Zie ook bijgevoegde kaartbijlage.

     

3.6 Nadere vereisten horeca-exploitatievergunning

 

In de horeca-exploitatievergunning kunnen te allen tijde nadere voorschriften worden gesteld, indien de burgemeester dit nodig acht.

Daarnaast is besloten enkele bepalingen genoemd in de Alcoholwet van overeenkomstige toepassing te verklaren op de horeca-exploitatievergunning.

Allereerst mogen leidinggevenden niet onder curatele staan, dan wel uit het ouderlijk gezag of voogdij ontzet zijn. Ook mogen zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn en moeten zij de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Deze punten zijn tevens opgenomen in artikel 2:28, zevende lid, van de Apv en komen overeen met artikel 8, eerste lid, Alcoholwet.

Daarnaast wordt van belang geacht dat de leidinggevenden genoemd op de horeca-exploitatievergunning beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne (artikel 8, derde lid, Alcoholwet).

Verder zal een vergunning worden geweigerd of naderhand worden ingetrokken indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet overeenkomt met wat in de aanvraag is vermeld (komt overeen met artikel 27, eerste lid onder b, Alcoholwet). Ook als de horeca-exploitatievergunning niet binnen een jaar wordt gebruikt (daadwerkelijk wordt gebruikt ten behoeve van het exploiteren van de horeca-inrichting), kan deze worden ingetrokken.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat de horecaonderneming zich dient te houden aan de opgegeven tijden zoals genoemd op de horeca-exploitatievergunning. In de Apv worden geen algemene eindtijden aangehouden. De eindtijden zullen per aanvraag bekeken worden, waarbij er tevens rekening dient te worden gehouden met wat er bestemmingsplantechnisch op de betreffende locatie is toegestaan (zie ik ook hoofdstuk 3.2). Daarnaast behoudt de burgemeester zich te allen tijde het recht voor om de eindtijden aan te passen indien daar reden toe is (discretionaire bevoegdheid).

 

3.7 Slijterijen

Op 30 december 2021 is in artikel 2:35 van de Apv opgenomen dat slijterijen betaalde proeverijen mogen houden binnen de gemeente Nieuwegein, mits aan de vereisten wordt voldaan zoals opgenomen in artikel 6.1 Alcoholbesluit. Dit houdt in dat de proeverij alleen mag plaatsvinden buiten de normale openingstijden van de slijterij, maar wel binnen de tijden waarop de slijterij bij of krachtens de Winkeltijdenwet geopend mag zijn. De slijterij moet gedurende de proeverij gesloten zijn voor publiek anders dan de deelnemers van de proeverij. Er mag per slijterij slechts één proeverij per dag worden georganiseerd en maximaal drie proeverijen per week. De kosten voor deelname moeten voorafgaand aan de proeverij door een leidinggevende bij het slijtersbedrijf zijn vastgesteld. Ook de deelnemers moeten bekend zijn bij het slijtersbedrijf voordat de proeverij plaatsvindt. De slijterij mag tijdens of na afloop van de proeverij alleen die drank voor thuisgebruik verkopen die tijdens de proeverij wordt geschonken. De verkoop van andere soorten drank tijdens of na afloop van de proeverij is dus uitdrukkelijk niet toegestaan.

In artikel 2:35 lid 2 Apv is opgenomen dat de burgemeester voorschriften kan opstellen:

 

  • -

    Over het tijdstip en de duur van een betaalde proeverij.

  • -

    Over de wijze waarop de registratie van deelnemers aan een betaalde proeverij plaatsvindt.

  • -

    Dat het organisaren van een betaalde proeverij beperkt wordt tot een slijtlokaliteit die beschikt over een eigen ingang in een openbare plaats, met dien verstande dat die ingang voor het publiek niet te bereiken is vanuit een andere lokaliteit.

Wat betreft het tijdstip en de duur van de betaalde proeverij geldt dat deze niet langer mag duren dan de tijden zoals genoemd in de Winkeltijdenwet en de hierop gebaseerde Winkeltijdenverordening Nieuwegein. Zoals eerder aangegeven, mag de slijterij tijdens betaalde proeverijen niet open zijn voor andere klanten dan de deelnemers van de proeverij. In Nieuwegein zijn de meeste slijtlokaliteiten geopend tot uiterlijk 20.00 uur. Dit houdt in dat na sluitingstijd eventueel nog ruimte is voor een proeverij tot uiterlijk 22.00 uur op werkdagen. Op grond van de Winkeltijdenverordening Nieuwegein mogen winkels (dus ook slijterijen) geopend zijn op zondagen en op bepaalde feestdagen binnen de in de Winkeltijdenverordening Nieuwegein genoemde tijden. Ook betaalde proeverijen mogen op deze zon- en feestdagen plaatsvinden, mits deze niet vroeger of later plaatsvinden dan de in de Winkeltijdenverordening Nieuwegein genoemde begin- en eindtijden en de slijtlokaliteit op die momenten niet geopend is voor het normale publiek.

Wat betreft de registratie van deelnemers geldt dat deze digitaal of schriftelijk bijgehouden moet worden, zodat bij een eventuele controle door de Alcoholwet-inspecteur nagekeken kan worden of alle deelnemers de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Vooraf melden bij de gemeente dat er een betaalde proeverij gaat plaatsvinden en wie hieraan deelnemen is overigens niet verplicht, nu de slijters beschikken over een slijtersvergunning en weten hoe zij verantwoord alcohol moeten schenken. Een meldplicht kan wel opgelegd worden aan een specifieke slijterij indien gebleken is van misstanden bij eerdere betaalde proeverijen.

Tot slot kan een betaalde proeverij enkel plaatsvinden binnen een slijtlokaliteit welke beschikt over een eigen ingang in/aan een openbare plaats. De ingang voor het publiek is niet te bereiken vanuit een andere lokaliteit. Dit houdt in dat een slijtlokaliteit gevestigd in een supermarkt geen betaalde proeverijen mag houden als de slijtlokaliteit enkel te bereiken is via de ingang van de supermarkt (zie hiervoor ook de toelichting op artikel 2:35 Apv).

Ten overvloede wordt opgemerkt dat slijterijen geen horeca-exploitatievergunning hoeven aan te vragen indien zij een horecabedrijf van ondergeschikte aard exploiteren binnen de slijterij (dus inpandig, zie ook artikel 2:28 lid 6 onder f Apv).

Hoofdstuk 4 Beleid exploitatievergunning openbare inrichting

In 2018 is in de Apv de exploitatievergunning voor de openbare inrichting opgenomen (artikel 2.27 onder d jo. artikel 2.28, eerste lid, Apv). Onder openbare inrichting wordt verstaan: een bedrijf waar andere dienstverlenende of detailhandelsgerichte activiteiten plaatsvinden al dan niet met horeca gerelateerde activiteiten als bedoeld in een horecabedrijf. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een internetwinkel en -café, een massagesalon, een shishabar, een smart-, head- of growbar dan wel –shop. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

 

4.1. Categorieën bedrijven openbare inrichting

 

Wenselijk is om aan bepaalde categorieën bedrijven, niet zijnde horecabedrijven (hiervoor geldt immers de horeca-exploitatievergunning), een vergunningplicht te koppelen. Dit om meer grip te kunnen houden op deze bedrijven, mocht dat nodig zijn. Uit ervaring is gebleken dat in de gemeente Nieuwegein, maar ook in andere gemeenten, bepaalde categorieën aan bedrijven vaak verweven zijn met (ondermijnende) illegale activiteiten of betrokken zijn bij meerdere handhavingszaken. In het betreffende Apv artikel is opgenomen dat onder openbare inrichting in ieder geval wordt verstaan: een internetwinkel en -café, een massagesalon, een shishabar, een smart-, head- of growbar dan wel –shop. Deze categorieën bedrijven worden vaak gebruikt voor illegale danwel (ondermijnende) criminele activiteiten en komen in Nieuwegein vooral naar voren in combinatie met overlast en handhavingstrajecten. Dit was reden om deze categorieën bedrijven te koppelen aan een vergunningplicht en een verplichte bibob-toets (zie ook de toelichting op artikel 2, eerste lid onder c van het Bibob beleid Gemeente Nieuwegein).

Naast bovengenoemde openbare inrichtingen kunnen ook andere soorten openbare inrichtingen onder de vergunningplicht vallen (met daaraan gekoppeld een bibob-toets). Dit blijkt uit artikel 2:27 van de Apv waarin is opgenomen dat onder openbare inrichting in ieder geval de in dat artikel genoemde openbare inrichtingen worden verstaan. Dit impliceert tegelijkertijd dat er ook andere openbare inrichtingen onder de vergunningplicht kunnen vallen. Gekozen is om dit deel in te vullen met beleid.

Andere categorieën bedrijven die naast de in artikel 2.27 genoemde openbare inrichtingen vergunningsplichtig zijn, zijn belwinkels, nagelstudio’s en zonnestudio’s. Met belwinkels worden geen telefoonwinkels bedoeld (waar telefoons of telefoon onderdelen/accessoires worden verkocht), maar winkels waar tegen (doorgaans) lagere tarieven internationaal gebeld kan worden. Met zonnestudio’s wordt gedoeld op ondernemingen waarbij het aanbieden van zonnebanken voor gebruik de hoofdactiviteit is.

Belwinkels, nagelstudio’s en zonnestudio’s worden vaak gebruikt voor illegale activiteiten en zijn met regelmaat een dekmantel zijn voor witwaspraktijken. Dit is gebleken uit onderzoeken van onder meer de FIOD. Wat betreft nagelstudio’s is uit jurisprudentie en uit onderzoek van justitie gebleken dat de medewerksters vaak illegaal in Nederland verblijven en het slachtoffer zijn van mensenhandel. Om die reden is besloten ook aan deze categorieën bedrijven een vergunningplicht te koppelen.

 

4.2 Overige openbare inrichtingen waarvoor een vergunningplicht geldt

 

Naast de in 4.1 genoemde categorieën bedrijven, zal de exploitatievergunning openbare inrichting ook gelden voor openbare inrichtingen waartegen reeds eerder meerdere malen (minimaal 2 keer) bestuurlijk en/of strafrechtelijk handhavend is opgetreden (hieronder worden geen waarschuwingen verstaan). Ook kan er een noodzaak tot een vergunningplicht ontstaan indien er sprake is van veel overlastklachten uit de wijk. Daarnaast kan een openbare inrichting verplicht worden een vergunning aan te vragen, indien de gemeente, politie of het OM concrete redenen hebben dat hiertoe een noodzaak bestaat. Reden hiervoor kan bijvoorbeeld een strafrechtelijk verleden zijn van de exploitant, het vermoeden dat er in enige mate sprake is van slecht levensgedrag, als er sprake is van veel bezoekers met antecedenten of als het betreffende pand in het verleden eerder betrokken is geweest bij handhavingstrajecten. Om willekeur te voorkomen, dient per geval goed gemotiveerd te worden waarom de betreffende exploitant wordt aangeschreven om een vergunning openbare inrichting aan te vragen, inclusief bijbehorende bibob-toets.

 

Verder zal er een vergunningplicht met bibob-toets gelden voor openbare inrichtingen die zowel binnen een risico-gebied als binnen een risicobranche vallen, zoals opgenomen in het bibob beleid. Tevens zal er een vergunningplicht met bibob-toets gelden voor openbare inrichtingen die niet ingeschreven staan in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, maar wel actief geopend lijken te zijn voor publiek/klanten. Ingeschreven staan in het Handelsregister is een voorwaarde voor het verkrijgen van een vergunning.

 

Tot slot zal er een vergunningplicht gaan gelden voor openbare inrichtingen welke tussen 1.00 ’s nachts uur en 6.00 uur ‘s nachts geopend zijn. Dit omdat openbare inrichtingen ook in de nachtelijke uren tot overlast kunnen leiden. Gedacht kan worden aan 24-uurs sportscholen. Ook Nachtwinkels vallen hieronder (winkels die op grond van de Winkeltijdenverordening geopend zijn tussen 22.00 uur en 6.00 uur) . Middels een vergunning kunnen dan nadere voorschriften worden gesteld om de mogelijke overlast tot een minimum te beperken.

Voor deze categorie (openbare inrichtingen welke ’s nachts na 1.00 uur geopend zijn) zal tevens een bibob toets worden uitgevoerd, indien de openbare inrichting valt onder een risicogebied of valt binnen een risicogebied. Ook indien er andere redenen zijn (leidraad hiervoor is de indicatorenlijst zoals genoemd in het Bibob-beleid) zal er een bibob toets worden uitgevoerd.

Indien er geen bibob-toets wordt uitgevoerd, zal in ieder geval een VOG worden opgevraagd ten aanzien van de opgegeven leidinggevenden en zal er een screening plaatsvinden op basis van artikel 16, eerste lid Wet politiegegevens.

 

4.3 Vereisten vergunning openbare inrichting

 

In de vergunning openbare inrichting kunnen te allen tijde nadere voorschriften worden gesteld, indien de burgemeester dit nodig acht.

Voor het overige gelden voor de vergunning openbare inrichting dezelfde vereisten als voor de horeca-exploitatievergunning, zo blijkt uit artikel 2:28, zevende lid, van de Apv. Hieruit blijkt dat leidinggevenden niet onder curatele mogen staan, dan wel uit het ouderlijk gezag of voogdij ontzet mogen zijn. Ook mogen zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn en moeten zij de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt.

Daarnaast zal een vergunning openbare inrichting worden geweigerd of naderhand worden ingetrokken indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet overeenkomt met wat in de aanvraag is vermeld.

Verder dient opgemerkt te worden dat de openbare inrichting zich dient te houden aan de opgegeven tijden zoals genoemd op de vergunning openbare inrichting. In de Apv worden geen algemene eindtijden aangehouden. Dit zal per aanvraag worden bekeken. De burgemeester behoudt zich te allen tijde het recht voor om de eindtijden aan te passen indien daar reden toe is (discretionaire bevoegdheid).

Net als bij de horeca-exploitatievergunning is vereist, dient minimaal één van de opgegeven leidinggevenden tijdens de openingstijden aanwezig te zijn in de openbare inrichting. Mocht dit niet zo zijn, dan zal er handhavend worden opgetreden (zoals omschreven in paragraaf 3.3).

Indien een vergunning openbare inrichting niet binnen een jaar wordt gebruikt (daadwerkelijk wordt gebruikt ten behoeve van het exploiteren van de openbare inrichting), kan deze worden ingetrokken.

 

4.4. Zowel horeca als openbare inrichting

 

Indien er sprake is van zowel een horeca-inrichting als een openbare inrichting en voor beide inrichtingen conform dit beleid een vergunningplicht geldt, dan kan dit afgehandeld worden middels één beschikking. De titel van de beschikking zal dan luiden; vergunning horeca-exploitatie en vergunning openbare inrichting. Dit om administratieve lasten te verlichten. Tevens zal er dan eenmaal leges in rekening worden gebracht.

Mocht er in het verleden al een vergunning zijn verleend -bijvoorbeeld voor een horeca-exploitatievergunning- en de ondernemer dient op een later tijdstip tevens een vergunning openbare inrichting aan te vragen, dan kan dit afgedaan worden met een wijzigingsbesluit, waarbij beide vergunningen worden verwerkt in één besluit (met de titel ‘vergunning horeca-exploitatie en vergunning openbare inrichting’).

Deze werkwijze heeft als voordeel dat, mocht de exploitant een wijziging door willen geven (bijvoorbeeld de veel voor komende wijziging ‘wisseling van leidinggevenden’), slechts één besluit gewijzigd hoeft te worden. Dit is een administratieve lastenverlichting en scheelt de exploitant leges.

 

4.5. Shishalounges

 

Zoals uit artikel 2:27 van de Apv blijkt, vallen ook shishalounges onder het begrip openbare inrichting. Voor deze activiteit geldt te allen tijde een vergunningplicht met verplichte bibob-toets. Meer specifiek heeft de burgemeester besloten om, gebruikmakend van zijn discretionaire bevoegdheid, een één-beleid in te voeren ten aanzien van shishalounges/-bars/-cafés (het roken van waterpijpen in een openbare inrichting). Hiertoe is om verschillende redenen besloten. Deze redenen zullen verderop in de paragraaf nader worden toegelicht.

Een waterpijp (danwel shisha, hookah, nargileh (narghile), ghaliyan, hubble bubble) is een instrument om pijp- of fruittabak mee te roken. Naast tabak kunnen er ook aromatische stoomsteentjes of kruidenmengsels mee gerookt worden.

Daar waar in deze paragraaf ‘shishalounge(s)’ wordt genoemd, wordt hier tevens mee bedoeld alle hieraan verwante openbare inrichtingen waar waterpijp wordt gerookt.

 

4.5.1. Redenen tot één-beleid

 

Er is besloten tot een één-beleid, omdat shishalounges in het algemeen een nadelig effect hebben op de openbare orde en veiligheid, het roken van waterpijp gezondheidsrisico’s met zich meebrengt (voor de gebruikers en de omgeving) en roken in shishalounges niet zonder brandgevaar is. Al deze risico’s en nadelige effecten rechtvaardigen volgens het bevoegd gezag tot het overgaan tot een één-beleid wat betreft shishalounges.

 

4.5.1.1 Openbare orde en veiligheid

 

De eerste reden waarom is besloten tot een één-beleid, is de invloed van shishalounges op de openbare orde en veiligheid. Landelijke politie- en mediagegevens tonen aan dat bij veel shishalounges sprake is van incidenten die de openbare orde en veiligheid aantasten, gerelateerd aan bijvoorbeeld geweld, wapens, explosieven, illegaal gokken, vernieling, drugs, geluids- en parkeeroverlast. Hieruit kan geconcludeerd worden dat meerdere shishalounges in Nederland (ondermijnende) criminaliteit aantrekken en als ontmoetingsplaats fungeren voor criminelen. Ook bij de shishalounges die er tot op heden in Nieuwegein zijn geweest, heeft de openbare orde problematiek een rol gespeeld. Deze locaties werden structureel bezocht door mensen met antecedenten. Ook waren er veel overlastklachten vanuit de buurt, is er verschillende malen bestuurlijk en strafrechtelijk gehandhaafd, is er sprake geweest van mogelijke brandstichting bij één van de shishalounges en is er een keer een explosief geplaatst onder een auto welke geparkeerd stond bij een shishalounge. Door alle landelijke, maar ook gemeentelijke, incidenten kan geconcludeerd worden dat een shishalounge een mogelijk gevaar voor verstoring van de openbare orde vormt en een zeer onveilig gevoel voor de woon- en leefomgeving met zich meebrengt. Dit heeft de burgemeester ertoe gebracht, naast de overige redenen zoals hieronder genoemd, slechts één shishalounge toe te staan in Nieuwegein. Op die manier worden de schadelijke gevolgen voor de openbare orde beperkt en controleerbaar gemaakt.

 

4.5.1.2. Gezondheidsrisico’s

 

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat het roken van een waterpijp erg schadelijk is voor de gezondheid en dat de schadelijke werking van de waterpijp door het merendeel van de gebruikers ernstig wordt onderschat. Dit blijkt onder andere uit een recent onderzoek (uit 2018) van het Trimbos-instituut (Factsheet Waterpijp). Ook uit andere onderzoeken zijn de schadelijke gevolgen van het roken van waterpijp gebleken. 2

 

Bij het roken van een waterpijp komen schadelijke stoffen vrij. Dit geldt zowel voor het gebruik van waterpijptabak als kruidenmengsels. Hierbij komen onder andere stoffen als nitrosamine en polycyclische aromatische koolwaterstoffen vrij. Bij verbranding van de kooltjes komen zware metalen, zoals chroom, nikkel, cadmium en lood vrij. Ook komt er koolmonoxide (CO) vrij (tot 4 of 5 keer meer dan bij roken van een sigaret) door onvolledige verbranding van de kooltjes. Door de koolmonoxide die vanuit de rook in het bloed komt, kan dit leiden tot CO-vergiftiging. Ook het delen van de waterpijp onder de vriendengroep, waarbij de waterpijp van mond tot mond gaat, brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Op deze manier worden ziektekiemen sneller overgedragen.

Het roken van een waterpijp verhoogt het risico op een laag geboortegewicht, longkanker en andere ziekten van de luchtwegen, zoals COPD en tandvleesaandoeningen. Veelvuldige blootstelling aan stoffen als koolmonoxide en lood veroorzaken op de lange termijn long- en mondkanker, hart- en vaatziekten en verminderde vruchtbaarheid. In het algemeen kan worden gesteld dat bij het roken van een waterpijp deze rokers meer schadelijke stoffen binnenkrijgen dan tijdens het roken van sigaretten. Rokers van een waterpijp inhaleren namelijk dieper en een rooksessie duurt langer.

 

De rook die vrijkomt, is niet alleen schadelijk voor de rokers, ook voor de overige aanwezigen in deze horecaruimte en de nabije omgeving kan deze schadelijk zijn. Met name als er een woning boven of naast een horecabedrijf met waterpijpen is gelegen, kan het CO-gehalte hierin toenemen. Daarnaast kan de afgezogen lucht ook zorgen voor geuroverlast voor de directe omgeving.

 

De rook die vrijkomt, is niet alleen schadelijk voor de rokers, ook voor de overige aanwezigen in de openbare inrichting en de nabije omgeving kan deze schadelijk zijn. Met name als er een woning boven of naast een openbare inrichting met waterpijpen is gelegen, kan het CO-gehalte hierin toenemen. Daarnaast kan de afgezogen lucht ook zorgen voor geuroverlast voor de directe omgeving.

 

De Hoge Raad heeft op 27 september 2019 uitgesproken dat bezoekers van ‘indoor public places’, gevrijwaard moeten zijn van blootstelling aan tabaksrook. Dit heeft volgens de Hoge Raad tot gevolg dat rookruimtes niet langer zijn toegestaan. Art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag verplicht immers tot een effectieve bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook op de in die bepaling genoemde plaatsen, waaronder openbare gebouwen (‘indoor public places’). Dit laat geen andere conclusie toe dan dat de te bieden bescherming slechts dan effectief is indien (in de door art. 8 lid 2 WHO-Kaderverdrag genoemde plaatsen) iedere vorm van blootstelling aan tabaksrook wordt uitgesloten.

 

Deze uitspraak heeft derhalve ook gevolgen voor shisha lounges. Het is niet langer toegestaan om binnen een shisha lounge waterpijptabak of fruittabak te roken (dan wel iedere andere vorm waarbij er tabaksrook vrijkomt). Wel is het toegestaan om vrucht- en kruidenmengsels (herbal molasses) of varianten hierop binnen een shisha lounge te roken (zolang er maar er geen tabaksrook vrijkomt). Echter, ook het roken van dergelijke vruchten- en kruidenmengsels brengt gezondheidsrisico’s met zich mee, zoals in het begin van hoofdstuk 4.5.1.2. reeds is uitgelegd. Bij het roken van vruchten- en kruidenmengsels met een waterpijp komen grote hoeveelheden schadelijke stoffen vrij, zo blijkt onder meer uit het onderzoek van het RIVM uit 2017 genaamd ‘Schadelijkheid van kruidenmengsels in de waterpijp’.

 

Het roken van waterpijpen is vooral onder jongeren populair aan het worden. Inrichtingen waar het roken van waterpijpen een belangrijke activiteit is, hebben een bepaalde aantrekkingskracht op jongeren. Ook op jongeren onder de 18 jaar. De jongeren associëren de waterpijp vooral met een sociale activiteit dat gebruikt wordt in de vriendengroep. Door de strenge aanpak van coffeeshops vindt er een verschuiving plaats in aantallen van coffeeshops naar shishalounges.

 

Nu uit diverse onderzoeken is gebleken dat het roken van waterpijpen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt (ook het roken van vrucht- en kruidenmengsels) en het shisha roken met name een bepaalde aantrekkingskracht heeft op jongeren, acht de burgemeester het van belang dat er een beperking komt op het aantal shishalounges in Nieuwegein door middel van een één-beleid. Dit om de genoemde aantrekkingskracht voor jongeren naar beneden te kunnen brengen en zo min mogelijk mensen in contact te laten komen met schadelijke stoffen.

 

4.5.1.3. Brandgevaar

 

Een ander risico dat gepaard gaat met het gebruik van waterpijpen, is de toepassing van kooldeeltjes en het daarbij ontstane brandgevaar. In diverse shishalounges is er brand uitgebroken, onder meer in Utrecht, Purmerend, Zaandam en Amsterdam. Ook in Nieuwegein is er in 2016 een shishalounge tot de grond toe afgebrand.

Het gebruik van kooltjes is in principe niet verboden, omdat dit niet wordt gedefinieerd als open vuur. Brandende kooltjes zijn echter te vergelijken met een smeulbrand en het grote risico hiervan is dat deze kooltjes zeer lang blijven branden en tevens na lange tijd tot herontbranding kunnen overgaan (ook nadat er is gecontroleerd of de kooltjes uit zijn). De brandende kooltjes worden gebruikt in de doorgaans smalle en hoge waterpijpen, waarvan het risico van omvallen niet is uitgesloten. Na het omvallen van een waterpijp zullen de brandende kooltjes zich verspreiden en een ontstekingsbron vormen voor het interieur van het horecabedrijf waarna rookontwikkeling en/of brand in het horecabedrijf en de nabij gelegen woningen kan ontstaan. Om de hogere risico’s van brandgevaar, wat gepaard gaat met het roken van waterpijpen, te beperken acht de burgemeester het van belang het aantal shishalounges in Nieuwegein te beperken tot één.

 

4.5.2. Locatie shishalounge en overige vereisten

 

Gezien de openbare orde en veiligheid problematiek die shishalounges in het algemeen met zich

meebrengen, acht de burgemeester het van belang dat er geen shishalounges kunnen worden gevestigd in de risicogebieden zoals zijn opgenomen in het Bibob-beleid (het gebied Hildo-Kropstraat/ Kruyderlaan/ gedeelte van de Herenstraat, bedrijventerrein De Liesbosch/Laagraven, bedrijventerrein Plettenburg/De Wiers). Voor kaarten van de risicogebieden wordt verwezen naar bijlage 3 van het Bibob-beleid. Ook voor de toelichting waarom deze gebieden zijn aangewezen als risicogebieden, wordt verwezen naar het Bibob-beleid. Opgemerkt dient te worden dat het bevoegd gezag de risicogebieden bij afzonderlijk besluit kan uitbreiden of inkrimpen. Het Bibob-beleid is daarin leidend, het Beleid exploitatievergunning horeca en openbare inrichtingen volgend. Wenselijk is dat, mocht een shishalounge zich in Nieuwegein willen vestigen, deze zich vestigt in een centrum gebied waar meer toezicht en sociale controle is. Door te verbieden dat shishalounges zich mogen vestigen in de risicogebieden, wordt dat effect hiermee bewerkstelligd.

 

Zoals reeds aangegeven, is er slechts één vergunning beschikbaar voor een shishalounge. Dit geldt voor zowel de shishalounge als hoofdactiviteit als de shishalounge als ondergeschikte activiteit. Indien een restaurant (hoofdactiviteit) de activiteit van het roken van shisha (als ondergeschikte activiteit) wil exploiteren, dan zal voor het roken van shisha een vergunning aangevraagd moeten worden. Indien de vergunning al vergeven is aan een andere shishalounge/-activiteit, dan is het niet toegestaan het roken van shisha als ondergeschikte activiteit uit te voeren. In het verlengde hiervan is het niet toegestaan de activiteit van het roken van shisha te combineren met een hoofdactiviteit welke in het Bibob-beleid is aangemerkt als risicobranche (artikel 2, tweede lid, Bibob beleid).

 

Indien geconstateerd wordt dat er in een horeca- of andere openbare inrichting shisha wordt gerookt zonder vergunning, kan handhavend worden opgetreden. Indien de vergunning voor een shishalounge nog beschikbaar is, kan deze worden aangevraagd. De activiteiten dienen in dat geval in de tussentijd te worden gestaakt. Indien deze vergunning niet meer beschikbaar is, dient handhavend te worden opgetreden tegen de geconstateerde shisha-activiteiten.

 

Voor het overige gelden de volgende vereisten:

 

  • 1.

    De shishalounge mag zich enkel vestigen op locaties waar bestemmingsplan technisch horeca categorie 2 en 3 is toegestaan.

  • 2.

    De shishalounge mag niet gelegen zijn onder of naast een woning.

  • 3.

    De ruimte waar de waterpijp wordt gebruikt moet goed worden geventileerd. Aangesloten wordt bij de mechanische luchtventilatie eisen zoals genoemd in het Bouwbesluit.

  • 4.

    De afgezogen rook wordt op voldoende hoogte verspreidt. Als er geurhinder plaatsvindt, dient op basis van het Activiteitenbesluit de geurhinder op een aanvaardbaar niveau te worden gebracht.

  • 5.

    Conform de Tabakswet is het niet toegestaan tabak (danwel pijptabak of fruittabak) te roken in de shishalounge, ook niet in een aparte rookruimte (ECLI:NL:HR:2019:1449).

  • 6.

    In de shishalounge mogen geen kansspelautomaten aanwezig zijn.

  • 7.

    In de shishalounge is het toegestaan om maximaal tien waterpijpen gelijktijdig in gebruik te hebben. Indien het bedrijf een oppervlakte heeft van meer dan 200 m2, is het toegestaan om maximaal vijftien waterpijpen gelijktijdig in gebruik te hebben.

  • 8.

    Ingeval er gebruik wordt gemaakt van steenkooltjes en/of Quick light kooltjes in de waterpijpen, dient er een CO-melder aanwezig te zijn in de inrichting.

  • 9.

    De bedekking van de vloer dient te bestaan uit steenachtige materialen.

     

4.5.3. Schaarse vergunning

 

Door slechts één shishalounge toe te staan binnen de Gemeente Nieuwegein, is de vergunning als schaars aan te merken. Dit houdt in dat de vergunning voor een bepaalde tijd, zijnde 3 jaar, zal worden verleend. De vergunning zal worden verleend aan de exploitant die als eerste een –volledige- aanvraag heeft ingediend (compleet ingevuld aanvraagformulier met alle verzochte bescheiden en een compleet ingevuld bibob-formulier met alle verzochte bescheiden). Indien de vergunning niet wordt verleend of als een verleende vergunning na 3 jaar beschikbaar komt, dan zal dit tijdig via een kennisgeving op de website officielebekendmakingen.nl bekend worden gemaakt. Indien er gelijktijdig twee of meerdere volledige aanvragen zijn ingediend, zal middels een verlotingssysteem worden bepaald welke aanvraag als eerste in behandeling wordt genomen.

Op het moment van inwerkingtreding van dit beleidsstuk is er nog geen shishalounge in Nieuwegein gevestigd of als zodanig aangevraagd en/of vergund.

 

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Aantasting van het woon- en leefklimaat is een ontwikkeling die hoe dan ook niet geaccepteerd mag worden. Hoewel preventieve maatregelen (duidelijke voorschriften opnemen in een vergunning, knelpunten bespreken in overleg) er juist voor moeten zorgen dat de overlast tot een minimum wordt beperkt, is het tevens mogelijk om tot handhaving over te gaan.

 

Voor het toezicht en de handhaving van regels die voor horeca en openbare inrichtingen gelden, bestaan er zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke instrumenten. Van strafrechtelijke handhaving is sprake indien een overtreding achteraf wordt “bestraft” via strafrechtelijke instrumenten. Het Openbaar Ministerie bepaalt daarbij of op basis van de constateringen door opsporingsambtenaren vastgelegd (al of niet) vervolging wordt ingezet. Van bestuursrechtelijke handhaving is sprake indien toezicht op de naleving wordt uitgevoerd of bestuursrechtelijke sancties worden opgelegd. Het oogmerk van bestuursrechtelijk optreden is een zodanige prikkel te geven aan de overtreder dat deze (in de toekomst) niet meer overtreedt.

 

Bij handhaving van het Beleid exploitatievergunning horeca en openbare inrichtingen gaat het om het gebruik van panden, regelgeving en openbare orde. Ten aanzien van het gebruik van panden gaat het voornamelijk om milieutechnische zaken en inrichtings- en zedelijkheidseisen. Voor wat betreft de regelgeving van de Alcoholwet, Apv, Wet op de Kansspelen en inrichtings- en zedelijkheidseisen heeft de gemeente een verantwoordelijkheid voor het toezicht en de handhaving van de regelgeving, naast de politie.

 

Het exploiteren van een horecabedrijf of terras is zonder de benodigde vergunning verboden. Het exploiteren van een openbare inrichting is in bepaalde gevallen, zoals omschreven in hoofdstuk 4, zonder de benodigde vergunning niet toegestaan. Dit geldt ook in geval een bestaande inrichting door een ander wordt overgenomen, de aard van inrichting is gewijzigd of alcohol verstrekt wordt in een alcoholvrij horecabedrijf. In al deze gevallen moet een nieuwe of wijzigingsvergunning worden aangevraagd. Daarnaast is exploitatie niet toegestaan indien de vergunning is ingetrokken of geweigerd.

 

Bij het niet naleven van de bij een verleende exploitatievergunning behorend voorschrift, beoordeelt de burgemeester op welke wijze wordt gesanctioneerd: bestuursdwang, dwangsom, intrekking vergunning. Bestuursdwang kan bijvoorbeeld bestaan uit het sluiten van het terras, horecabedrijf dan wel openbare inrichting of inbeslagname van bijvoorbeeld (geluids)apparatuur of terrasmeubilair. Daarnaast kan de burgemeester gelet op artikel 2:30 Apv, afhankelijk van de sluitingstijden die de inrichting zelf hanteert, tijdelijk andere sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen. Voordat de sanctie wordt opgelegd, zal in het algemeen eerst een waarschuwing zijn gegeven. Bij herhaling van overtreding wordt dan de sanctie opgelegd. Indien overtredingen zodanig ernstig van aard of omvang zijn, of binnen een jaar weer worden herhaald, zal direct de sanctie worden opgelegd.

 

5.1 Huidige controle

 

Op 1 februari 2013 is het gemeentelijk Handhavingsbeleid Alcoholwet en horeca-exploitatie in werking getreden. Deze nota is opgesteld naar aanleiding van de vernieuwde Drank- en horecawet, welke per 1 januari 2013 is ingegaan (inmiddels Alcoholwet). In de nota wordt in gegaan op toezicht, handhaving, risicoanalyse, prioriteitsstelling en de sanctiestrategie ten aanzien van de Alcoholwetregelgeving. Tevens is in deze nota het toezicht en de handhaving van de horeca-exploitatievergunning meegenomen.

Naast de controle op bovenstaande punten, ziet de gemeente ook toe op naleving van bestemmingsplannen en milieuvoorschriften en treedt bij overtredingen handhavend op (zowel ten aanzien van horecavergunningen als de exploitatievergunning openbare inrichting).

 

Hoofdstuk 6 besluitvormingsproces

6.1 Aanvraag

Een vergunning moet schriftelijk bij de burgemeester van Nieuwegein worden aangevraagd. Hiervoor is een aanvraagformulier ontwikkeld. Bij de aanvraag dient tevens een situatieschets te worden gevoegd (1:100), (inclusief aanduiding van de functie van de ruimten en de oppervlakten). Daarnaast dient men een (digitale) kleurenfoto bij te voegen van het terrasmeubilair, mocht hier sprake van zijn. Het Bibob-vragenformulier kan eveneens deel uit maken van de aanvraag, indien een bibob-toets verplicht of gewenst is.

 

Indien het gaat om een gedeeltelijke wijziging (wijziging leidinggevenden, wijziging grootte terras, wijziging openingstijden etc.) kan worden volstaan met een wijzigingsaanvraag, waarvoor een apart formulier geldt.

Opgemerkt dient te worden dat bij een algehele overname van het bedrijf een nieuwe aanvraag ingediend dient te worden (compleet nieuwe exploitant). Wijziging van de rechtsvorm kan afgedaan worden met een wijzigingsaanvraag, mits de oorspronkelijke exploitant of exploitanten mede onderdeel blijven uitmaken van deze rechtsvorm. Wel kan deze wijziging reden geven tot een nader bibob-onderzoek.

Voor wijzigingen aan de inrichting vanwege verbouwing is doorgaans een nieuwe Alcoholwetvergunning nodig. Afhankelijk van de aard en omvang van de verbouwing kan een nieuwe of gewijzigde exploitatievergunning nodig zijn.

 

6.2 Toetsing

 

De volledigheid van de aanvraag wordt getoetst aan de Apv van de gemeente Nieuwegein alsmede aan de beleidsregels zoals opgenomen in dit stuk en aan de beleidsregels Wet Bibob. Indien de aanvraag onvolledig is wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen een te stellen termijn (2 tot 4 weken) aan te vullen. Indien de aanvraag onvolledig blijft, wordt deze buiten behandeling gelaten.

 

6.3 Publicatie aanvraag

 

Bij een nieuwe aanvraag wordt op de digitale gemeentepagina gepubliceerd dat de burgemeester een aanvraag heeft ontvangen voor een horeca-exploitatievergunning dan wel exploitatievergunning openbare inrichting. Gedurende twee weken kunnen door belanghebbenden zienswijzen worden ingediend. Als er een gewijzigde horeca-exploitatievergunning wordt aangevraagd voor een (groter) terras of langere openingstijden dient deze tussentijdse wijziging eveneens gepubliceerd te worden zodat belanghebbenden hierop zienswijzen kunnen indienen. Een (groter) terras en langere openingstijden kunnen een beduidend effect hebben op de openbare ruimte. Alle overige wijzigingen (zoals nieuwe leidinggevenden e.d.) hoeven verder niet gepubliceerd te worden.

 

6.4 Besluitvorming

 

Op een volledige aanvraag wordt binnen acht weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste acht weken worden verlengd (1:2 Apv). De bestaande termijn voor het verlenen van een vergunning of verlenging wordt ook verlengd met acht weken, wanneer de gemeente een onderzoek aanvraagt bij het bureau BIBOB. Dit kan nog één keer verlengd worden met vier weken.

 

Indien de aanvraag voldoet aan de Apv, het bestemmingsplan, deze beleidsregels en er positief door alle afdelingen/instanties is geadviseerd, zal de vergunning worden verleend. Wel kunnen er aanvullende voorwaarden worden gesteld in de vergunning indien nodig.

Indien niet tijdig wordt beslist, betekent het niet dat de vergunning verleend moet worden of automatisch is verleend.

 

6.5 Publicatie besluit

 

Na het nemen van een besluit op grond van de aanvraag van een vergunning vindt daarvan een publicatie plaats in het digitale gemeenteblad. Belanghebbenden kunnen daartegen binnen zes weken bezwaar aantekenen bij de burgemeester.

 

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht

Ten tijde van het schrijven van deze beleidsnotitie is gebleken dat nog niet ieder horecabedrijf binnen de Gemeente Nieuwegein beschikt over een horeca-exploitatievergunning. Vanaf de ingang van de eerste beleidsnota in 2011, waarmee de verstrekkingen van de integrale horeca-exploitatievergunning in gang werd gezet, is de gemeente gestart met het omzetten van terrasvergunningen in horeca-exploitatievergunningen.

 

Met de uitvoering van de beleidsnotitie uit 2011 is met name gestart in Vreeswijk, omdat daar een groot aantal horecabedrijven is gevestigd en vanwege het feit dat er veel terrasvergunningen in 2011 en 2012 zouden aflopen in dat gebied. Daarna is de gemeente zich gaan richten op het centrum in verband met de vernieuwingen die daar hebben plaatsgevonden, met veel nieuwe horecabedrijven tot gevolg. Nu dient de gemeente zich te richten op andere gebieden binnen Nieuwegein. Dit gebeurt geleidelijk aan; zodra een horeca-ondernemer een wijziging doorgeeft ten aanzien van de terrasvergunning, wordt deze wijziging verwerkt in een horeca-exploitatievergunning en wordt de terrasvergunning ingetrokken.

 

Gelet op de jurisprudentie dient echter rekening te worden gehouden met overgangsrecht. Indien bijvoorbeeld een huidige terrasvergunning in strijd is met dit nieuwe beleid, en de huidige vergunning is gunstiger voor de vergunninghouder, dan moet er een redelijke periode gegeven worden om de feitelijke situatie aan te passen aan het nieuwe beleid. Als bijvoorbeeld kort geleden investeringen zijn gedaan, kan dit een reden zijn om een langere overgangsperiode te gunnen. Dergelijke gevallen zullen naar hun aard worden beoordeeld.

 

Wat betreft de vergunning openbare inrichting, welke met de invoering van dit beleidsstuk nieuw wordt ingevoerd, zal gelden dat allereerst de nieuwe aanvragen (waarvoor op grond van artikel 2.27 sub d Apv, artikel 2.28 onder 1 Apv en hoofdstuk 4 van dit beleid een vergunningplicht geldt) in behandeling worden genomen. Het is immers qua capaciteit niet mogelijk alle nieuwe en bestaande bedrijven die hiervoor in aanmerking komen tegelijkertijd aan te schrijven in het kader van de vergunningplicht en de daaraan gekoppelde bibob-toets. Daarom is ervoor gekozen de betreffende bedrijven in fases te benaderen. Als uitrol zullen derhalve eerst de nieuwe aanvragen aan een vergunningplicht en bibob-toets worden onderworpen. Daarna volgen de reeds bestaande bedrijven gelegen in de risicogebieden zoals genoemd in het geldende Bibob beleid en daarna de nog overige reeds bestaande bedrijven in dit segment.

 

Hoofdstuk 8 Tijdelijke uitbreiding terrassen

[vervallen]

Bijlage 1: Overzicht terrassen Markt

 

 

 

 

Bijlage 2: Stroomschema

 

 

 

 


1

In sommige reeds verstrekte horeca-exploitatievergunningen en terrasvergunningen is genoemd dat bij ‘specifieke’ evenementen de vergunninghouder gevraagd zal worden het terras te ontruimen. Met specifiek wordt bedoeld het specifieke gebied dat ten behoeve van het evenement in gebruik zal worden genomen. In de praktijk leidde de woordkeuze ‘specifieke evenementen’ regelmatig tot verwarring. Om die reden is besloten het woord ‘specifiek’ in deze beleidsnota weg te laten, wat zorgt voor een eenduidige uitleg van deze bepaling. 

2

Zie bijvoorbeeld de volgende onderzoeken: Eissenberg, T., Shihadeh, A. (2009). Waterpipe tobacco and cigarette smoking: direct comparison of toxicant exposure. American Journal of Preventive Medicine, 37(6), 518-523, Bens, B. W. J., Maaten, J. C. ter, Ligtenberg, J. J. M. (2013). Casuïstiek. Koolmonoxidevergiftiging na roken van een waterpijp. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 157, A6201, Monzer, B., Sepetdjian, E., Saliba, N., & Shihadeh, A. (2008). Charcoal emissions as a source of CO and carcinogenic PAH in mainstream narghile waterpipe smoke. Food and Chemical Toxicology, 46, 2991-2995.