Organisatie | Ermelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ermelo houdende regels omtrent subsidie Algemene subsidieverordening Ermelo 2019 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Ermelo 2019 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Asv Ermelo 2019 publieksvriendelijke versie |
Deze regeling vervangt de Algemene Subsidieverordening gemeente Ermelo 2013.
artikel 149 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-05-2019 | nieuwe regeling | 04-04-2019 | e180050169 |
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Accountantsverklaring, samenstellingsverklaring: bij een samenstellingsverklaring verzamelt de accountant gegevens, rubriceert deze vervolgens en vat ze samen. Dit zorgt ervoor dat de financiële administratie op een professionele manier is gedaan. Hierbij voert de accountant geen controle uit en geeft geen oordeel over de getrouwheid of de rechtmatigheid.
Accountantsverklaring, controleverklaring: bij een controleverklaring moet de accountant rapporteren over de getrouwheid én de rechtmatigheid van de inzet van de subsidiemiddelen. Bij getrouwheid gaat het erom dat de cijfers een juiste én volledige weergave zijn van de werkelijkheid. Rechtmatigheid wil zeggen dat de subsidiemiddelen zijn ingezet voor het doel waarvoor deze bestemd waren en dat de afgesproken prestaties dus zijn geleverd. Hiertoe toetst de accountant de financiële en inhoudelijke prestaties aan de regelgeving die is verbonden aan de subsidieverlening.
Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2017/1084 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.
De-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.
Het college kan bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin eveneens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Artikel 6. Verdeling subsidieplafonds
Als een activiteit in de beoogde omvang een zodanig subsidiebedrag vergt dat het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de activiteit in geringere mate gesubsidieerd of wordt de aanvraag geweigerd. Over de consequenties hiervan voor de te realiseren activiteit, vindt overleg plaats met de aanvrager.
Activiteiten en budgetten waarvoor meerdere subsidieaanvragen zijn gedaan
Als geen voorrang kan worden bepaald naar aanleiding van de onder 5 beschreven criteria, kan worden besloten verschillende aanvragen gedeeltelijk te honoreren. Bijvoorbeeld door, na afwijzing van onderdelen die niet passen binnen het beleid, alle overgebleven aanvragen met een bepaald percentage te korten. In het laatste geval wordt met de aanvragers overlegd. Dit besluit kan ertoe leiden dat een aanvraag gedeeltelijk geweigerd wordt van een organisatie die tot nu toe voor de betreffende activiteit subsidie ontving. In dit geval worden de kosten en consequenties (bijvoorbeeld van een eventueel noodzakelijke overgangsregeling) in de overwegingen betrokken.
Subsidies vanaf € 10.000,00 worden jaarlijks geïndexeerd als daartoe besloten is bij de vaststelling van de begroting. Subsidies tot € 10.000,00 worden eenmaal in de vier jaar geïndexeerd voor loon- en prijsstijgingen. Voor het bepalen van de hoogte van de index worden de aanbevelingen van de VNG, gebaseerd op de loon-en prijsindexatiegegevens van het CBS, gevolgd.
Artikel 11. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Artikel 12. Meerjarige subsidies
Voor het aanvragen van een meerjarige subsidie gelden verder de volgende regels:
voor de verlening van meerjarige subsidies zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt er jaarlijks door de subsidie-ontvangende organisatie schriftelijk verslag uitgebracht over de uitgevoerde activiteiten en de behaalde resultaten. Voor deze tussentijdse verantwoording dienen, uiterlijk 1 juli volgend op het subsidiejaar, de volgende stukken te worden overlegd:
Het inhoudelijk verslag zoals genoemd in artikel 20 lid 2 en artikel 21 lid 2 bevat een overzicht met toelichting van de uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde prestaties en effecten. Hieruit blijkt dat de gesubsidieerde activiteiten overeenkomstig de verplichtingen hebben plaatsgevonden en de doelen zijn gerealiseerd. Het inhoudelijk verslag is het jaarverslag van de organisatie of een tekstueel verslag.
De financiële verantwoording zoals genoemd in artikel 20 lid 2 en artikel 21 lid 2 bevat een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten. De financiële verantwoording is de jaarrekening van de organisatie of een financieel verslag. In de financiële verantwoording wordt ook gerapporteerd over de mogelijke risico’s en de bedrijfsvoering.
Een reservering tot 10% van het subsidiebedrag is toegestaan. Als een hogere reserve is gevormd dan kan dit leiden tot een lagere subsidievaststelling of tot een intrekking of wijziging van de subsidieverlening voor het lopende of volgende subsidiejaar. Het college kan hiervan afwijken na het instellen van een onderzoek over de oorzaak en omvang van de reservevorming.
Voor zover het verstrekken van subsidie heeft geleid tot de vorming van een algemene reserve, is de subsidieontvanger de gemeente een vergoeding verschuldigd van maximaal het met subsidie opgebouwde vermogen als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt; dat betekent dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
Artikel 22. Vaststelling subsidies van meer dan € 5.000,00
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, aanhef en onder a of b en 21, eerste lid, aanhef en onder a of b is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een hersteltermijn van vier weken stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kan worden overgaan tot ambtshalve vaststelling.
In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door het college van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.
Ondertekening
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Ermelo in zijn openbare vergadering van 4 april 2019, onder nummer e190001001.
De voorzitter
A.A.J. Baars
De griffier
mevrouw A.J. van Meerveld
De Awb definieert wat een subsidie is (artikel 4:21, eerste lid). Er is sprake van subsidie als het gaat om geldverstrekkingen die aan de volgende kenmerken voldoen:
met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager: een subsidie wordt altijd verstrekt met een bepaald doel, voor bepaalde activiteiten. De wetgever heeft bepaald dat er sprake moet zijn van bepaalde, duidelijk omschreven activiteiten van de ontvanger. De bestedingsrichting van de middelen moet dus duidelijk zijn. Om deze reden vallen bijvoorbeeld sociale uitkeringen en schadevergoedingen niet onder de noemer subsidie.
anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Onder betaling wordt verstaan het leveren van een tegenprestatie die is afgestemd op de waarde van de verkregen goederen of diensten in het economisch verkeer. Er is geen sprake van subsidie als de overheid een marktconforme vergoeding betaalt voor aangeschafte goederen of aan haar geleverde diensten.
In de Awb staat dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift 1 , om zo de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en –ontvanger en een doelmatige besteding door de overheid te waarborgen (artikel 4:23 lid 1 Awb). Mogelijk onzorgvuldig of willekeurig handelen van het overheidsorgaan of nalatigheid van de subsidieontvanger is zo immers beter te toetsen.
Voor gemeenten betekent dit dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad. De verordening beschrijft de belangrijkste kenmerken van het subsidieproces, zoals de aanduiding van de te subsidiëren activiteiten, bevoegdheid voor het vaststellen van een subsidieplafond en de verdelingsmaatstaf. In de Asv staan de algemene omschrijvingen, in de deelverordeningen, nadere regels of beleidsregels (vastgesteld door het college) de specifieke omschrijvingen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: Asv) van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit in de subsidieregeling te gebeuren. Het college besluit binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals in de gemeentebegroting en de Asv. Het college gaat over het verstrekken van subsidies: dus het hele subsidieproces inclusief bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke.
Naast het instellen van een nadere regeling kunnen subsidies ook worden verleend op basis van een begrotingspost, of in spoedeisende en incidentele gevallen zie ook Awb artikel 4:23 en de toelichting daarop.
Artikel 4. Europees steunkader
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de Asv, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college stelt de subsidieplafonds vast (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt ook de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
Het vaststellen van subsidieplafonds is door het bezigen van de term ‘kunnen’ niet verplicht, maar met een subsidieplafond wordt voorkomen dat een subsidieregeling tot onbegrensde uitgaven leidt. Een subsidie moet namelijk (door het college) worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie een vastgesteld subsidieplafond zou worden overschreden (zie artikel 4:25, tweede lid, Awb). Deze bepaling met betrekking tot het subsidieplafond beoogt enerzijds recht te doen aan de rechtszekerheid van subsidieaanvragers, anderzijds aan de begrotingsdiscipline.
Artikel 6. Verdeling subsidieplafonds
In artikel 4:26, tweede lid, Awb staat beschreven dat de verdeling van de subsidieplafonds is bepaald bij of krachtens een wettelijk voorschrift. De wijze van verdeling is daarom opgenomen in de Asv.
Indexering moet voorkomen dat met een gelijkblijvende subsidie niet meer de gewenste activiteiten uitgevoerd kunnen worden.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; onder schriftelijk wordt ook een digitale aanvraag bedoeld.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college een beslissing moet nemen op een subsidieaanvraag. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een subsidieaanvraag. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 11. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden:
Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de Asv echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Onderdeel o geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Onder h is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
De Awb kent wettelijke regels over de terugvordering van onterecht verkregen of toegekende subsidies (artikel 4:47) die onverkort van toepassing zijn.
Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.
Artikel 12. Meerjarige subsidies
De rekenkamercommissie Ermelo heeft in haar rapport van maart 2017 aanbevolen subsidies voor meer dan een jaar te verlenen omdat het sturen op maatschappelijke doelen (effect pas op langere termijn toetsbaar) haaks staat op het verlenen van een subsidie voor 1 jaar.
De rekenkamercommissie Ermelo heeft in haar rapport van maart 2017 aanbevolen om expliciet aandacht te schenken aan doelmatigheid van de subsidies.
Het is van belang dat de nadruk meer en meer komt te liggen op het effect van de verrichtingen in plaats van op een opsomming van de activiteiten.
De gemeente moet als subsidiegever de gewenste maatschappelijke effecten duidelijk formuleren, waarna de opdrachtgever en de opdrachtnemer samen werken aan het benoemen van de indicatoren waarop de effecten gemeten kunnen worden. De gesubsidieerde organisatie krijgt daarmee meer vrijheid in de keuze van activiteiten die bijdragen aan de doelstelling.
Naast de bestaande verantwoording aan de gemeente als subsidiegever, kunnen nieuwe verantwoordingsinstrumenten gebruikt worden waarbij ketenpartners en gebruikers worden betrokken. Dit is de zogenaamde horizontale verantwoording. Onder andere ‘storytelling’ is een verantwoordingsinstrument waardoor de bereikte resultaten ten aanzien van maatschappelijke effecten en gemeentelijke doelstellingen duidelijk gemaakt worden.
Artikel 14. Algemene verplichtingen van subsidieontvangers
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met schriftelijk wordt ook een digitale melding bedoeld.
Artikel 15. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
Het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden wordt geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.
In het eerste lid worden de verplichtingen beschreven die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren. Het tweede lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief; deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen.
Daarnaast kan het college de verplichting opleggen om een gedeelte van de subsidie (bijvoorbeeld 5%) in te zetten voor SROI (Social Return On Investment). Dit betekent dat bijvoorbeeld mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een plaats krijgen in de organisatie via werkgelegenheid, stageplaats of een opleiding.
Artikel 16. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden.
De lijn wordt echter voortgezet dat subsidies niet het doel hebben om organisaties in stand te houden, maar om activiteiten en diensten voor inwoners van Ermelo mogelijk te maken.
Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000,00 bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een algemene reserve dient te vormen. In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de algemene reserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Omdat de algemene reserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Artikel 17 lid 3 heeft als doel te voorkomen dat instellingen de gelegenheid krijgen om gemeenschapsmiddelen te gebruiken voor overmatige reservevorming. Reservevorming is tot op zekere hoogte wenselijk, doch niet onbeperkt. Een reservering tot 10% van het subsidiebedrag is toegestaan, maar per instelling kunnen de risico’s zeer verschillend zijn. De beoordeling van de hoogte van vermogensvorming vindt om die reden per instelling plaats, na onderzoek van de oorzaak en omvang van de algemene reserve.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het zevende lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
Subsidies hoger dan € 5.000,00 worden pas vastgesteld na verantwoording. Om de activiteiten te kunnen uitvoeren, wordt bij verlening een voorschot verstrekt.
Artikel 19. Vaststelling subsidies tot en met € 5.000,00
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000,00 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 14). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden (eerste lid). Hierdoor kunnen de administratieve lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het tweede lid is een termijn opgenomen voor vaststelling bij situaties waarin rapportage-verplichtingen worden opgelegd.
Artikel 20. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000,00 en € 50.000,00
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000,00 en € 50.000,00 aan het college moeten verantwoorden; er moet een aanvraag tot vaststelling ingediend worden (eerste lid). Deze aanvraag voor vaststelling bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 13 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Verder kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
Artikel 21. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000,00
Bij subsidies vanaf € 50.000,00 wordt naast het inhoudelijk verslag uitgegaan van verantwoording op basis van gerealiseerde kosten en baten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere - waaronder meer of minder - gegevens gevraagd worden.
Artikel 22. Vaststelling subsidies van meer dan € 5.000,00
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven moet worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vragen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt).
Op grond van het tweede lid kan het college in subsidieregelingen een hardheidsclausule opnemen voor nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
Beleidscyclus budgetgesubsidieerde organisaties, in relatie tot begrotingscyclus