Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wmo 2019-2 gemeente Leeuwarden |
Citeertitel | Verordening Wmo 2019-2 gemeente Leeuwarden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Verordening Wmo 2019-2 gemeente Leeuwarden |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2019 | 31-12-2019 | nieuw | 24-04-2019 |
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo en de Awb.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossende vermogen (capaciteit), tijd en middelen van de bewoner en/of de leefeenheid van de bewoner (gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp) om zelf of met personen uit het sociaal netwerk van de bewoner (mantelzorg) de beperking in zelfredzaamheid en participatie op te lossen.
maatschappelijke ondersteuning: ondersteuning aan een bewoner ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking niet op eigen kracht, met (boven) gebruikelijke hulp, met mantelzorg of vrijwilligers dan wel met gebruikmaking van andere voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
persoonsgebonden budget (PGB): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, zijnde een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een individuele maatwerkvoorziening behoren, en die een bewoner van derden heeft betrokken.
professional: beroepskracht met (middels diploma of ervaringscertificaat) aantoonbare specifieke kennis en vaardigheden ten aanzien van de beperking van de bewoner en/of de benodigde individuele maatwerkvoorziening, die kan aantonen dat hij voldoet aan de in de branche geldende kwaliteitseisen én een gericht op de individuele maatwerkvoorziening passende registratie heeft bij de KvK of in het beroepsregister of in loondienst is bij een formele zorgaanbieder.
De noodzakelijke ADL in het kader van zelfredzaamheid betreffen: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.
Artikel 2. Vormen van ondersteuning
De gemeente Leeuwarden biedt vanuit de Wmo de volgende vormen van ondersteuning:
Basisondersteuning: ondersteuning geboden door het sociaal wijkteam in de vorm van informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
Individuele maatwerkvoorzieningen:
Beschermd wonen Intramuraal: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend 24-uurs toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de bewoner of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
ThuisPLUS: ofwel Beschermd Wonen extramuraal, thuis bij de bewoner die zelfstandig woont in een woning die de bewoner bezit of huurt (van een woningbouwcoöperatie of een particuliere verhuurder), met daarbij behorend 24-uurs bereikbaarheid en 24-uurs beschikbaarheid, en indien nodig een logeermogelijkheid (tijdelijk verblijf).
Artikel 6. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Voor of tijdens het gesprek verschaft de bewoner het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de bewoner op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De bewoner verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Een aanvraag kan ook namens de bewoner door een sociaal werker of een medewerker van de afdeling Publieke Dienstverlening van de gemeente digitaal via het door de gemeente daarvoor gebruikte systeem worden ingediend, op voorwaarde dat het bijbehorende zwaarwegend advies vooraf met de bewoner besproken is.
Artikel 10. Criteria voor een individuele maatwerkvoorziening
indien naar het oordeel van het college de bewoner geen toereikende oplossing kan vinden voor de hulpvraag:
ii. Het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten
Artikel 12. Inhoud beschikking
de bewoner naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele maatwerkvoorzieningen behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
Bij de tariefbepaling voor een PGB wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van ondersteuning (formele en informele ondersteuning) en voor zover van toepassing, de te bieden deskundigheid en/of de in de branche geldende kwaliteitseisen. Dit geldt zowel voor de lokale Wmo voorzieningen als de regionale voorziening Beschermd Wonen (Beschermd Wonen Intramuraal en ThuisPLUS).
Een bewoner die in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening middels een PGB , kan individuele maatwerkvoorzieningen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien:
de beperking in zelfredzaamheid en participatie niet op eigen kracht kan worden opgelost, het de gebruikelijke hulp overstijgt, bovengebruikelijke hulp of mantelzorg geen passende oplossing biedt, er geen mogelijkheden zijn voor andere voorzieningen of inzet van vrijwilligers en dit aantoonbaar tot een beter resultaat leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan formele ondersteuning of zorg in natura.
Artikel 14. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
Voor het gebruik van algemene voorzieningen voor Opvang wordt geen inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten gevraagd. Voor de algemene voorzieningen voor Opvang kan door de instelling een bijdrage geheven worden die niet hoger is dan de kostprijs, zoals een bijdrage voor maaltijden en verblijfskosten.
15. Bijdrage in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen (in natura en PGB)
individuele maatwerkvoorziening middels PGB wordt bepaald op basis van de tariefdifferentiatie (conform artikel 13, lid 6) en/of offerte en tevens bij herverstrekking de economische restwaarde en/of bij vervanging de economische afschrijving van de voorziening en is gelijk aan de in de beschikking vastgestelde hoogte van het PGB.
De bijdrage voor een individuele maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige bewoner is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over de minderjarige bewoner.
Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Artikel 18. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele maatwerkvoorzieningen (in natura of PGB) en misbruik of oneigenlijk gebruik
Onverminderd de Wmo artikel 2.3.8 doet een bewoner op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van een beslissing als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.5 of 2.3.6.
Als het college een beslissing op grond van het derde lid sub a van dit artikel heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de bewoner opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de bewoner en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB).
Artikel 18A. Opschorting betaling uit het PGB
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een bewoner een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e (zie artikel 18, lid 3 sub a, d en e).
Indien de bewoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor de duur van de opname.
Artikel 19. Waardering mantelzorgers
De gemeenteraad draagt het college op een blijk van waardering voor mantelzorgers van bewoners in de gemeente te organiseren in de vorm van activiteiten en niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming, tenzij de mantelzorger veel kosten moet maken om zijn taak als mantelzorger te vervullen en deze niet zelf gedragen kunnen worden. Het college kan dan tegemoetkomen in de onkosten via de inkomensmaatwerkvoorziening.
Artikel 20. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen (inkomensregeling)
Aan bewoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Het gaat hier om bewoners met een beperkte financiële draagkracht en/of een inkomen op bijstandsniveau. De gemeente Leeuwarden heeft dit vormgegeven in een collectieve ziektekosten verzekering voor de meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten (AV Frieso). Deze regeling is opgenomen in de gemeentelijke Nota Armoedebeleid en wordt beschouwd als een minimaregeling. De minimaregelingen binnen de gemeente Leeuwarden, waaronder de collectieve ziektekosten verzekering, zijn tevens beschreven in de beleidsregels.
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de voorziening te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 25. Right to challenge
Het college biedt bewoners en maatschappelijke initiatieven minimaal eenmaal per jaar de mogelijkheid tot intekening op de uitvoering van (delen van) de in lid 1 genoemde taken. Het college legt deze mogelijkheid vast in de inkoopprocedure en/of contracten van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 27. Overige aanvullende bepalingen
Het college is bevoegd om een (her)onderzoek te doen naar het voortbestaan van de aanspraak op een voorziening en eventueel de aanspraak te herzien, bijvoorbeeld indien er sprake is van en wijziging in de situatie van de bewoner, de vorm van de voorziening, de afwegings- en toetsingscriteria voor de toekenning van een voorziening of het tarief. Indien de herbeoordeling leidt tot een wijziging ten nadele van de bewoner wordt een gewenningstermijn gehanteerd van minimaal 3 maanden en maximaal 6 maanden, ingaande vanaf de datum van het nieuwe besluit.
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo).
Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de bewoner en zijn sociaal netwerk, de mogelijkheden van het gebruik maken van een algemene of wettelijke voorzieningen of – als dat niet volstaat – een individuele maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
In deze toelichting wordt per artikel de keuze omschreven en waar het uitvoeringszaken betreft, wordt verwezen naar de beleidsregels en het financieel besluit.
Door deze werkwijze is het mogelijk om in te spelen op wijzigingen in beleid, rekening houdend met de dynamiek van de praktijk.
Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Verstrekte mandaten worden vastgelegd in het mandaatoverzicht.
De verordening is geschreven op basis van de vastgestelde wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Bij het opstellen van deze verordening is gebruik gemaakt van de modelverordening Wmo ter beschikking gesteld door de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten).
• op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een bewoner voor een individuele maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;
• op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
• welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;
• ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten vereist is;
• ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de zorgaanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;
• op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
• op welke wijze de kostprijs van een individuele maatwerkvoorziening wordt berekend;
• op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van bewoners in de gemeente.
• voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) , en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;
• ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
De Wmo artikel 1.1.1 kent een flink aantal definities die ook bindend zijn voor deze verordening. De wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals allemaal opgenomen in deze verordening.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo en de AwB.
Een aantal definities van begrippen uit de Wmo zijn aangepast in de verordening opgenomen, zodat ze meer aansluiten bij de uitvoering en in de formulering ook aansluiten bij de definities van de Jeugdwet.
Hierdoor is er meer eenheid in taal in de verordeningen, beleidsregels en financieel besluiten van Wmo en Jeugdhulp.
Artikel 2. Vormen van ondersteuning
De bewoner heeft recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
De bewoner kan hier rechtszekerheid aan ontlenen en willekeur wordt hierdoor vermeden.
Het aanbod kan echter per gemeente verschillen en binnen een gemeente in de tijd variëren. Het gaat dus niet om het standaard ‘in huis hebben’ van een bepaald aanbod, maar het kunnen bieden van bepaalde vormen van ondersteuning bij een gelijkluidende behoefte aan ondersteuning.
Artikel 3. Gegevensverwerking en Privacy
Deze bepaling is opgenomen om zorgvuldigheid ten aanzien van het omgaan met persoonlijke gegevens van de bewoner te waarborgen en het belang hiervan te benadrukken.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a) van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een bewoner in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.
In de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. De melding kan ‘door of namens de bewoner’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de bewoner kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
In artikel 1 van deze verordening is de term ‘hulpvraag’ gedefinieerd. Een persoon met een hulpvraag die enkel bestaat uit een informatieverzoek of die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Registratie en een ontvangstbevestiging is dan niet nodig.
In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is.
In de Wmo is de ontvangstbevestiging beschreven (Wmo artikel 2.3.2 lid 1). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen.
Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) is registratie van de melding in het kader van deze termijn van belang.
Er is een uitzondering opgenomen voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke individuele maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
Artikel 5. Cliëntondersteuning
De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van bewoners te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de bewoner kosteloos is en dat bewoner na melding van de hulpvraag hierover ingelicht dient te worden.
Artikel 6. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Deze bepaling is opgenomen voor het borgen van een zorgvuldige procedure. Dit betreft zowel een inspanningsverplichting voor het college als ook voor bewoner.
Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de bewoner bekende gegevens in kaart worden gebracht en bewoner niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn.
In het tweede lid is overeenkomstig de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 2 ), de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de bewoner om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.
In het kader van de rechtmatigheid is het (Wmo artikel 2.3.4) in ieder geval verplicht om de identiteit van de bewoner vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de bewoner die een aanvraag doet voor een individuele maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.
Op grond van het vierde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a).
In de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”.
Het eerste lid bepaalt dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij maar heeft een duidelijke voorkeur voor een face to face gesprek. Uitzondering is bijvoorbeeld via het transferpunt in het ziekenhuis waarbij met spoed kortdurende ondersteuning nodig is.
In de Wmo artikel 2.3.3 lid 5 ligt verankerd dat het college een door of namens de bewoner ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een bewoner gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig de Wmo artikel 2.3.2 lid 5 opgenomen.
Er wordt altijd een verslag opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de bewoner een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een individuele maatwerkvoorziening. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen 20 werkdagen na het gesprek”.
Deze bepaling is een uitwerking van de wet (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a) waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een bewoner voor een individuele maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (Wmo artikel 2.3.5, tweede lid).
Naast de bewoner kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de bewoner die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Een aanvraag kan ook namens de bewoner door een sociaal werker of een medewerker van de afdeling Publieke Dienstverlening van de gemeente digitaal via het door de gemeente daarvoor gebruikte systeem worden ingediend. Daarbij is de voorwaarde dat deze aanvraag en het bijbehorende zwaarwegend advies vooraf met de bewoner besproken is.
Artikel 10. Criteria voor een individuele maatwerkvoorziening
In de wet (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub a) is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een bewoner voor een individuele maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening op persoonlijk maatwerk aankomt.
Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.
In de wet (Wmo artikel 2.3.8 lid 3) is een medewerkingsplicht opgenomen. De bewoner is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 12. Inhoud beschikking
Indien de bewoner een formele aanvraag bij het college indient, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen de bewoner bezwaar en beroep op grond van de Awb kan indienen.
De eerste drie leden behoeven geen toelichting.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de bewoner. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. In de wet (Wmo artikelen 12 en 2.14 lid 6) is bepaald dat de bijdrage voor een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB), met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK. De mogelijkheid van bezwaar en beroep ten aanzien van deze bijdrage loopt eveneens via het CAK.
Het college kan op grond van de wet (Wmo artikel 2.3.6) een PGB verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een PGB alleen wordt verstrekt indien de bewoner dit gemotiveerd vraagt (Wmo artikel 2.3.6, tweede lid, onder b).
In de wet (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub b) staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
De gemeente heeft de mogelijkheid om een differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Er kunnen verschillende tarieven gehanteerd worden voor verschillende vormen van ondersteuning.
Het tarief voor PGB is lager dan het tarief voor zorg in natura, omdat de zorgaanbieder die op basis van een PGB werkt lagere overheadkosten heeft en minder rapportage verplichtingen heeft dan gecontracteerde zorgaanbieders (ZIN).
Het tarief voor een PGB middels informele ondersteuning is lager dan voor een PGB middels formele ondersteuning, omdat de informele zorgaanbieder lagere beroepskosten heeft en aan informele ondersteuning geen deskundigheidseisen worden gesteld.
Het derde lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de individuele maatwerkvoorziening (Wmo artikel 2.3.6 lid sub a). De situatie waarin het door de bewoner beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Bewoners kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste zorgaanbieder hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Ten aanzien van het zesde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.
Artikel 14. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en individuele maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen worden door de gemeenteraad vastgesteld en door de zorgaanbieder geïnd.
Artikel 15. Bijdrage in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen (in natura en PGB)
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en individuele maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen worden, met uitzondering van de bijdragen voor Collectief vervoer, conform het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 door het CAK vastgesteld en geïnd.
De bijdragen voor Collectief vervoer worden vastgesteld door de gemeenteraad en door de zorgaanbieder geïnd.
Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub c).
Hierin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de zorgaanbieder(s). In het eerste lid is aangegeven aan welke minimale kwaliteitseisen de zorgaanbieder dient te voldoen. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om de kwaliteitseisen verder vorm te geven. Het onderdeel kwaliteit wordt door het college bepaald in het specifiek daarvoor vastgestelde document ‘Kwaliteitskader Sociaal Domein’ en het daaruit voortkomende uitvoeringsplan kwaliteit.
Het derde lid geeft aan dat kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 17. Regeling en meldingsplicht calamiteiten en geweld
Ten aanzien van calamiteiten en geweld is wettelijk bepaald (Wmo artikel 3.4 lid 1) dat de zorgaanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar (Wmo artikel 6.1) onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Tevens is het college belast met de opdracht om personen aan te wijzen die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 17 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Het college heeft hiervoor het ‘Calamiteiten Protocol Sociaal Domein (Wmo en Jeugd)’ opgesteld.
Artikel 18. Voorkomen en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele maatwerkvoorzieningen (in natura of PGB) en misbruik of oneigenlijk gebruik
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo 2.1.3. lid 4) waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het tweede, derde en vijfde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (Wmo artikelen 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening of een PGB, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
De bepaling in lid 3f is opgenomen naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken indien de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet.
Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een PGB nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.
De regels voor verhaal van kosten (Wmo artikelen 2.4.1 t/m 2.4.4) zijn opgenomen en de bevoegdheid is hiermee aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte individuele maatwerkvoorziening of PGB. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op de Wmo artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om individuele maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten individuele maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten individuele maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’
In het vijfde lid is dan ook een bepaling opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen. De gemeente maakt volledig gebruik van deze bevoegdheid.
In het zevende lid wordt bepaald dat het college het gebruik van ’individuele maatwerkvoorzieningen (in natura en PGB) al dan niet steekproefsgewijs kan onderzoeken op kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid.
Artikel 18A. Opschorting betaling uit het PGB
De bepaling in lid 2 is opgenomen, omdat er situaties zijn waarbij een bewoner tijdelijk geen gebruik kan maken van een PGB door tijdelijke opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn een PGB tijdelijk op te schorten.
Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo artikel 2.1.6).
Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van bewoners in de gemeente.
Het moet gaan om mantelzorgers van bewoners in de gemeente.
Dit betreft ook een bewoner die gebruik maakt van een algemene voorziening, individuele maatwerkvoorziening of PGB, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van bewoners die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de bewoner bepalend, zodat mantelzorgondersteuning, met uitzondering van de mantelzorgwaardering, ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 20. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen (inkomensregeling)
In de wet (Wmo artikel 2.1.7) kan bij verordening worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. De gemeente Leeuwarden heeft dit vormgegeven middels een collectieve ziektekostenverzekering voor de meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten (AV Frieso).
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Om te voorkomen dat bij de contractering van zorgaanbieders (Wmo artikel 2.6.4. lid 1) alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door zorgaanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de zorgaanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Het onderdeel kwaliteit wordt door het college bepaald in het specifiek daarvoor vastgestelde document ‘Kwaliteitsborging in het sociale domein’ en het daaruit voortkomende uitvoeringsplan kwaliteit.
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van bewoners te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.
In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van zorgaanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub e). In de wet is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van hun cliënten is vereist. De zorgaanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (Wmo artikel 3.2. lid 1 sub a).
In het derde lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven.
Artikel 23. Medezeggenschap bij zorgaanbieders van maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de zorgaanbieder.
Voorheen moest de zorgaanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels.
Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de zorgaanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
Dit artikel schrijft voor (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub f en 3.2. lid 1 sub b) dat naast wettelijk voorschrift, ook middels verordening moet worden bepaald op welke wijze medezeggenschap van cliënten geregeld is. Het betreft hier dan een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de zorgaanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat hier dan om alle voorzieningen die opgenomen zijn in de verordening en beleidsregels.
Ter verduidelijking: het gaat hier dan om (voorgenomen) besluiten die van invloed zijn op de dienstverlening c.q. ondersteuning geboden door zorgaanbieders aan hun cliënten.
Voor kleine zorgaanbieders wordt een uitzondering gemaakt. Zorgaanbieders met minder dan 50 cliënten hebben geen verplichting tot het hebben van een medezeggenschapsraad. Zij kunnen volstaan met de werkwijze dat inspraak van cliënten belegd is in wijzigingen die direct of indirect invloed hebben op de versterkte ondersteuning.
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid (Wmo artikel 2.1.3 lid 3)
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Binnen de gemeente Leeuwarden is hiervoor de Adviesraad Sociaal Domein ingericht.
Artikel 25. Right to challenge
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen.
Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten guste, en nooit ten nadele van de bewoner. Verder is met nadruk gemeld dat dit artikel toegepast wordt in bijzondere gevallen, wanneer de regels in deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard voor de bewoner zouden leiden.
Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Op grond van deze restbepaling kan het college in niet voorziene situaties handelen naar bevind van zaken.
Artikel 27. Overige aanvullende bepalingen
Op grond van dit artikel kan het college het verstrekkingenbeleid en nadere richtlijnen uitwerken.
Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau (Wmo artikel 7.10) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.
Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel