Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Burgerinitiatief |
Citeertitel | Verordening Burgerinitiatief |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2001 | 01-11-2010 | nieuwe regeling | 18-10-2001 Jutter/Hofgeest, 18-11-2001 | Raadsvoorstel 180/2001 |
De voorzitter van de raadscommissie plaatst een burgerinitiatiefvoorstel bij voorkeur op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de commissie, met dien verstande dat ten minste twee weken is gelegen tussen de dag van indiening van het voorstel en de dag van de vergadering waarin over de agendering van het voorstel wordt beslist.
De voorzitter van de raadscommissie draagt er zorg voor dat de indiener schriftelijk wordt uitgenodigd voor de commissievergadering waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd. De indiener heeft tijdens deze vergadering de gelegenheid om het burgerinitiatiefvoorstel mondeling nader toe te lichten.
Als de commissie heeft bepaald dat het voorstel als een inhoudelijk punt op de agenda van de raad wordt geplaatst, stelt zij daarbij een streefdatum voor de behandeling vast en nodigt het college uit om zo spoedig mogelijk de benodigde voorbereidingen te treffen voor de behandeling van het - eventueel uitgewerkte - burgerinitiatiefvoorstel in de raad.
De term "burgerinitiatiefvoorstel" is gekozen voor de aanduiding van het voorstel dat door een inwoner van de gemeente bij de gemeenteraad kan worden ingediend. De definitie biedt aan de inwoners van de gemeente niet alleen de mogelijkheid om een concreet voorstel in te dienen, maar ook die om een onderwerp aan de gemeenteraad aan te dragen, zonder dat daarbij een concreet voorstel is gevoegd. (Te denken valt hier aan de wens om over de problematiek in een bepaalde wijk in de raad te discussiëren.)
Het ligt voor de hand het initiatiefrecht toe te kennen aan kiesgerechtigden voor de gemeenteraadsverkiezingen, vanuit de gedachte dat het burgerinitiatief een instrument is om inwoners bij de besluitvorming van de raad te betrekken en die te beïnvloeden. Wie kiesgerechtigd is, is vastgelegd in artikel B 3 van de Kieswet.
Deze categorie initiatiefgerechtigden wordt uitgebreid door de leeftijd ten opzichte van de kiesgerechtigde leeftijd te verlagen naar veertien jaar. Jongeren wordt op deze wijze de mogelijkheid geboden te participeren in de gemeentelijke politiek.
Voor de toetsing of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, is het moment van indiening van het voorstel bepalend.
Omdat de burgemeester de voorzitter van de raad is, ligt het voor de hand om het burgerinitiatiefvoorstel bij hem te laten indienen.
Hiervoor is al aangegeven dat er vooralsnog voor wordt gekozen om het burgerinitiatief zo laag-drempelig mogelijk te laten zijn.
De beperkingen die dit artikel stelt aan de inhoud van een burgerinitiatiefvoorstel vloeien vooral voort uit doelmatigheidsoverwegingen. Het is bijvoorbeeld weinig efficiënt om de raad te belasten met de beraadslaging over een onderwerp waarover de raad uiteindelijk geen beslissende bevoegdheid heeft. Een ander argument voor deze uitzondering is, dat de afstand tussen burger en bestuur alleen maar zou worden vergroot als de burger na het doorlopen van de burgerinitiatiefprocedure te horen krijgt dat de raad niets met het burgerinitiatiefvoorstel kan doen, omdat hij er niet over gaat.
Een vraag over gemeentelijk beleid kan ook geen onderwerp van een burgerinitiatief zijn. Voor dit soort vragen staan de burger andere wegen open, zoals het spreekrecht in een commissie- of raadsvergadering of een spreekuur van een wethouder.
Ook moet voorkomen worden dat het burgerinitiatief andere procedures zoals de bezwaar- of de klachtprocedure doorkruist. Met het oog hierop wordt bepaald dat het burgerinitiatiefvoorstel geen bezwaar tegen een genomen besluit of een klacht over een gedraging van het gemeentebestuur kan inhouden. Hiervoor heeft de burger andere wegen (zie hoofdstuk 7 en 9 van de Algemene wet bestuursrecht).
Uit oogpunt van betrouwbaarheid van besluitvorming en continuïteit van beleid verdient het geen aanbeveling dat zaken die recent nog in de raad aan de orde zijn geweest opnieuw onderwerp van bespreking worden als gevolg van een burgerinitiatief. Dit zou de besluitvorming in de raad te zeer kunnen frustreren. Uiteraard kunnen duidelijk kenbare nieuwe ontwikkelingen wel aanleiding geven een zaak opnieuw aan de orde te stellen.
Met de laatste beperking ten slotte wordt duidelijk gemaakt dat de het burgerinitiatief bedoeld is voor zaken van algemeen belang.
In dit artikel is bepaald dat door (of namens) de burgemeester wordt beoordeeld of sprake is van een geldig burgerinitiatiefvoorstel. Van een geldig verzoek is sprake als, (a) aan de in artikel 2 gestelde procedurele voorwaarden wordt voldaan en (b) het onderwerp van het burgerinitiatiefvoorstel niet in artikel 3 is uitgezonderd.
Als sprake is van een geldig verzoek, beoordeelt de raadscommissie die adviseert over het onderwerp waarop het voorstel betrekking heeft of het voorstel op de agenda van de raad zou moeten worden geplaatst.
Verzoeken over onderwerpen ten aanzien waarvan de raad niet bevoegd is, kan de burgemeester doorzenden naar een ander bevoegd bestuursorgaan. Dat zal met name gebeuren als het college wel bevoegd is besluiten te nemen over het betreffende onderwerp..
De burger moet erop kunnen vertrouwen dat spoedig een besluit wordt genomen over de behandeling. Hierin voorziet het eerste lid. Het gaat erom een termijn te kiezen die niet te lang is, maar ook niet zo kort dat ze onvoldoende is om het voorstel te kunnen controleren en ter voorbereiding voor te leggen aan de commissieleden.
Met het tweede tot en met zesde lid worden vooral waarborgen gecreëerd voor transparantie bij de afhandeling van een burgerinitiatiefvoorstel. Op grond van het zesde lid wordt de verzoeker altijd schriftelijk meegedeeld wat er met het ingediende voorstel gebeurt. Dat kan dus zijn een mededeling dat het verzoek wordt afgewezen of een besluit dat het voorstel ter behandeling op de agenda van de raad zal worden geplaatst.
Een afwijzing van het burgerinitiatiefvoorstel moet in de eerstvolgende raadsvergadering door de raad bevestigd worden. Uiteraard kan de raad dan ook alsnog besluiten om het voorstel toch inhoudelijk te behandelen op een nader te bepalen datum.
Afhankelijk van de inhoud van de beslissing op het initiatiefvoorstel zelf, kan er sprake zijn van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Zo zal bijvoorbeeld bezwaar en beroep openstaan indien de raad naar aanleiding van het burgerinitiatiefvoorstel besluit (g)een subsidie toe te kennen voor een bepaald project.
Een ander voorbeeld is het besluit om een verordening op bepaalde punten aan te passen. Tegen een dergelijk besluit staat geen bezwaar en beroep bij de rechter open (artikel 8:2 Awb).
In deze verordening is er voor gekozen de burgemeester te verplichten om jaarlijks een verslag over het burgerinitiatief uit te brengen. Hierbij valt te denken aan getalsmatige gegevens (aantal ingediende, aantal toegewezen en aantal afgewezen burgerinitiatiefvoorstellen), alsmede aan een beknopt overzicht van de inhoud van de burgerinitiatiefvoorstellen, de besluiten van de raad op de burgerinitiatiefvoorstellen en de motivatie op grond waarvan de raad tot deze besluiten is gekomen.
In het wetsvoorstel met betrekking tot de dualisering van het gemeentebestuur wordt de burgemeester verplicht een burgerjaarverslag op te stellen. Het ligt in de rede het verslag over het burgerinitiatief hierin op te nemen.