Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eindhoven

Coördinatieverordening Eindhoven 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEindhoven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingCoördinatieverordening Eindhoven 2019
CiteertitelCoördinatieverordening Eindhoven 2019
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening
  2. artikel 147 van de Gemeentewet
  3. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-03-2019

19-02-2019

gmb-2019-69284

Tekst van de regeling

Intitulé

Coördinatieverordening Eindhoven 2019

De raad van de gemeente Eindhoven,

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 januari 2019;

Gelet op:

artikel 3.30 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet

 

Besluit vast te stellen:

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

 

  • a.

    aanvrager:

    degene die een aanvraag om een omgevingsvergunning en/of een aanvraag om een herziening van een bestemmingsplan of om een wijzigings- of uitwerkingsplan, indient;

  • b.

    Awb:

    Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    besluit:

    besluit als bedoeld in artikel 3.30 lid 1 van de Wro;

  • d.

    bestemmingsplan:

    een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wro;

  • e.

    coördineren:

    het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wro;

  • f.

    gemeentelijk ruimtelijk beleid:

    ruimtelijk beleid zoals neergelegd in ruimtelijke visies, ruimtelijke (/stedenbouwkundige) plannen, beleidsnota’s/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten;

  • g.

    omgevingsvergunning:

    een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo;

  • h.

    uitwerkingsplan:

    een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro;

  • i.

    Wabo:

    Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    Wijzigingsplan:

    een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro;

  • k.

    Wro:

    Wet ruimtelijke ordening.

 

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van een besluit om een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan, een wijzigingsplan of een omgevingsvergunning waarin met toepassing van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3e, van de Wabo wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan, vast te stellen, met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, al dan niet met aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen, besluiten, afwijkingen en ontheffingen, ter verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

  • 2.

    Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of een Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

 

Hoofdstuk 2. Coördinatie

Artikel 3 Gevallen waarin bevorderd wordt besluiten te coördineren

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2:

  • a.

    er is ten minste sprake van een besluit over een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan, een wijzigingsplan of een omgevingsvergunning waarin met toepassing van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3e, van de Wabo wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan en een besluit als bedoeld in artikel 4 en;

  • b.

    door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat zich geen belemmering voordoet, waarbij de gevallen genoemd in artikel 5 in ieder geval als een dergelijke belemmering gelden en;

  • c.

    de aanvrager heeft zich schriftelijk akkoord verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

 

Artikel 4 Besluiten die naast de in artikel 3, sub a, genoemde besluiten deel uit kunnen maken van de coördinatie

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen of ontheffingen kan gecoördineerd worden met de in artikel 3, sub a, genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • a.

    een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1 en/of 2.2 van de Wabo;

  • b.

    het besluit tot vaststelling van een hogere waarde (‘ontheffing’) als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder;

  • c.

    vergunningen en toestemmingen op grond van de Waterwet;

  • d.

    een verkeersbesluit als bedoeld in de Wegenverkeerswet en zoals nader bepaald in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;

  • e.

    een wegonttrekkingsbesluit op grond van de Wegenwet;

  • f.

    andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen besluiten.

 

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • a.

    er moet op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, tweede lid van de Wro;

  • b.

    een besluit als bedoeld in artikel 3, sub a, kan schade veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

 

Hoofdstuk 3. Procedureregels

Artikel 6 Procedureregels

  • 1.

    Aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wro en op deze verordening, is § 3.5.3 van Afdeling 3.5 ‘Samenhangende besluiten’ van de Awb van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3:28 en 3:29 van de Awb.

  • 2.

    Bij de toepassing van de coördinatieregeling is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3:22 van de Awb.

  • 3.

    De aanvragen en bijbehorende stukken die benodigd zijn om de gecoördineerd voor te bereiden besluiten te kunnen nemen, worden zoveel mogelijk gelijktijdig ingediend, met dien verstande dat de laatste aanvraag niet later wordt ingediend dan zes weken na ontvangst van de eerste aanvraag.

 

Hoofdstuk 4. Slotregels

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

 

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Coördinatieverordening Eindhoven 2019.

 

 

 

 

 

 

Toelichting coördinatieverordening Eindhoven 2019

 

Inleiding

Op 21 december 2011 is de ‘Coördinatieverordening ruimtelijk beleid Eindhoven’ vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven. Er wordt steeds vaker gebruikt gemaakt van de mogelijkheid om meerdere besluiten met samen te laten lopen. Ter verduidelijking van de huidige regeling en het doorvoeren van aanpassingen aan de wet- en regelgeving heeft er een ‘update’ plaatsgevonden.

Het belangrijkste voordeel van het coördineren van besluiten is tijdswinst omdat alle gecoördineerde besluiten tegelijkertijd voor zes weken ter inzage worden gelegd (op basis van afdeling 3:4 Awb). Tijdens deze periode kan iedereen een zienswijze indienen. Als verschillende besluiten worden gecoördineerd, vervallen de reguliere bezwaar- en beroepsmogelijkheden van de besluiten. Er staat vervolgens rechtsreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. De Afdeling moet binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift beslissen (artikel 8:3 lid 2 Awb).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begrippen

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

 

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

De coördinatieregeling is alleen van toepassing op het coördineren van de procedure die leidt tot het verlenen van een vergunning of ontheffing in combinatie met een besluit waarmee een strijdigheid in het geldende bestemmingsplan (of de geldende beheersverordening) wordt weggenomen. Bijvoorbeeld het vaststellen van een herziening van het bestemmingsplan.

Daarbij kunnen vergunningen, besluiten, afwijkingen en ontheffingen die een relatie hebben met het betreffende project betrokken worden bij de coördinatie. Dat zijn bijvoorbeeld vergunningen op basis van bijzondere wetten of op basis van gemeentelijke verordeningen en moeten gericht zijn op de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Besluiten over evenementen en subsidies vallen hier niet onder. Wat wel kan is bijvoorbeeld de combinatie van een herziening van een bestemmingsplan met een omgevingsvergunning bouwen, milieu en slopen.

 

Artikel 3 Gevallen waarin bevorderd wordt besluiten te coördineren

In dit artikel is opgenomen wanneer het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje ‘en’. Dit betekent dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden van artikel 3 is voldaan.

Artikel 3.31 Wro geeft aan dat het college de coördinatie ‘bevordert’. Het college is namelijk niet verplicht om de coördinatieregeling toe te passen. Uitgangspunt is dat het college, waar dat op basis van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat.

 

Artikel 3, lid a

Coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als ten minste het besluit over een bestemmingsplan (of over een uitwerkingsplan / wijzigingsplan/afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3e) en het besluit over een omgevingsvergunning tot de te coördineren besluiten behoren. De omgevingsvergunning moet daarmee een plan zijn dat op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 sub c Wabo geweigerd zou moeten worden (vanwege strijdigheid met bestemmingsplan) en waarvoor alleen op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo vergunning verleend zou kunnen worden. Het bestemmingsplan dat de coördinatieregeling volgt, moet die strijdigheid opheffen, zodat de vergunning verleend kan worden. De coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag past in het geldende bestemmingsplan.

 

Artikel 3, lid b

Lid b moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 4 voordoet, maar het college beoordeelt ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert of inschat dat de gemeenteraad geen bestemmingswijziging wil.

 

Artikel 3 lid c

Uit lid c blijkt dat de aanvrager en de gemeente het er beide mee eens moeten zijn om de coördinatieregeling toe te passen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. De aanvrager kan goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. De aanvrager wil bijvoorbeeld eerst zeker weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten maakt voor bouwtekeningen en leges betaalt voor het bouwen.

 

Artikel 4 Besluiten die naast de in artikel 3, sub a, genoemde besluiten deel uit kunnen maken van de coördinatie

Artikel 4 geeft aan welke besluiten in ieder geval mee gecoördineerd kunnen worden. Daarnaast wordt het college van burgemeester en wethouders met het bepaalde in sub f. de mogelijkheid gegeven ook andere besluiten onderdeel van een gecoördineerde voorbereiding te laten zijn. Voor dergelijke besluiten (zoals ontheffingen op basis van de Algemene plaatselijke verordening) is het wenselijk dat daar expliciet over wordt besloten ze wel of niet mee te nemen in de gecoördineerde voorbereiding. Dit komt doordat dan vaak sprake is van een andere aanvrager of dat dergelijke besluiten pas op een later moment in de procedure aan de orde komen. Per ontwikkeling betekent dit maatwerk.

 

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

Artikel 5 geeft de situaties aan wanneer coördinatie in ieder geval niet mogelijk is.

Sub a: de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder en tijdrovender dan wanneer geen sprake zou zijn van de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan. Als een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen (nog) geen overeenstemming is over de financiering, zodat geen goede basis bestaat voor een versnelde en op directe uitvoering gerichte gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten. Dit past niet bij de snelheid waarmee de coördinatieregeling kan worden voorbereid.

Sub b: bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Wanneer de aanvrager dat niet wil, dan ligt het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan of daarmee gelijk te schakelen planologische besluit bij de gemeente. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico. Gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.

 

Artikel 6 Procedureregeling

De Wro geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Via de coördinatieprocedureregels van de Awb kan de gemeente hierover duidelijkheid geven. Dit onderdeel van de Awb (vooral: § 3.5.3) werkt pas als een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Daarom regelt lid a dat § 3.5.3 Awb van toepassing is op deze verordening, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 Awb. Deze twee artikelen hebben betrekking op onder meer bezwaar en beroep en hiervoor heeft de Wro een eigen regeling (artikel 8.3). De Wro regelt dat besluiten die na toepassing van coördinatie tot stand zijn gekomen, gelden als een besluit. Verder beslist de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State – binnen 6 maanden na ontvangst van het verweerschrift.

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 februari 2019.

De griffier,

De voorzitter,

Bijlage