Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
West Betuwe

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe houdende regels omtrent zorg (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWest Betuwe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe houdende regels omtrent zorg (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019)
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1:4 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. https://wetten.overheid.nl/BWBR0035362/2019-03-09
  3. http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Historie/West%20Betuwe/620604/CVDR620604_1.html
  4. https://wetten.overheid.nl/BWBR0034925/2019-03-09
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-09-201901-01-201901-04-2021artikel 17.2, 17.4

17-09-2019

gmb-2019-233290

16-03-201901-01-201927-09-2019nieuwe regeling

26-02-2019

gmb-2019-61346

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe houdende regels omtrent zorg (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe

 

gelet op:

  • -

    artikel 1.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    de Jeugdwet;

  • -

    de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe;

 

overwegende:

dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen over de wijze waarop het college omgaat met de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van zijn bevoegdheden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en Jeugdwet;

 

besluit vast te stellen:

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

 

Artikel 1 Vaststelling beleidsregels

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 zijn opgenomen in bijlage 1.

 

Artikel 2 Intrekking oude beleidsregels

De volgende beleidsregels worden ingetrokken per 1 januari 2019:

  • 1.

    Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaal 2015, vastgesteld op 26 september 2017;

  • 2.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning Neerijnen, vastgesteld op 12 januari 2018;

  • 3.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning Geldermalsen, vastgesteld op 16 december 2014;

  • 4.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal 2017, vastgesteld op 16 mei, 2017;

  • 5.

    Besluit Jeugdwet Geldermalsen 2015, vastgesteld op 16 december 2014 en eerste wijziging van het Besluit Jeugdwet gemeente Geldermalsen 2015, vastgesteld op 15 augustus, 2017;

  • 6.

    Besluit Jeugdwet Neerijnen 2015, vastgesteld op 8 november 2016;

  • 7.

    Uitvoeringsbesluit verordening Jeugdhulp Gemeente Lingewaal 2015, vastgesteld op 19 december 2014;

  • 8.

    Beleidsregels Gebruikelijke hulp Jeugdhulp gemeente Geldermalsen 2017, vastgesteld op 23 mei 2017;

  • 9.

    Beleidsregel Financiële tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, gemeente Neerijnen 2015, vastgesteld op 8 maart 2016;

  • 10.

    Nadere regeling mantelzorgcompliment Geldermalsen, vastgesteld op 24 mei 2016.

 

De volgende beleidsregel wordt ingetrokken per 1 april 2019:

  • 11.

    Beleidsregel Financiële tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen Geldermalsen 2017, vastgesteld op 10 oktober 2017.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels worden gepubliceerd in het Gemeenteblad van West Betuwe en treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2019.

 

Artikel 4 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019.

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

 

 

1. Inleiding

 

De Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (verder Wmo) en de Jeugdwet. Deze beleidsregels zijn van toepassing op de uitvoering van genoemde verordeningen.

 

De verordening is op 15 januari 2019 door de gemeenteraad West Betuwe vastgesteld.

 

Zorgvuldige toegangsprocedure

Het college dient telkens zorg te dragen voor een zorgvuldige toegangsprocedure om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Daarbij onderzoekt het college wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Verder onderzoekt het college of de inzet van een algemene gebruikelijke voorziening of een (wettelijk) voorliggende voorziening voldoende is voor het beantwoorden voor de ondersteuningsvraag. Zo niet dan kan een maatwerkvoorziening nodig zijn. Uitgangspunt in de toegangsprocedure voor inwoners die zich bij de gemeente melden met een ondersteuningsbehoefte is de eigen kracht van de inwoners zo nodig in combinatie met de inzet van individueel maatwerk.

 

Duidelijke procedures en richtlijnen

De Jeugdwet, Wmo, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast.

Duidelijke procedures en richtlijnen zijn van belang.

De Jeugdwet, de Wmo en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden door deskundige consulenten, ambtenaren in samenwerking met aanbieders. Waar in de Verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan zogeheten ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb (zie de mandaatregeling gemeente West Betuwe).

 

Integraliteit en continuïteit

In de gemeente West Betuwe heeft de continuïteit van zorg bij de overgang van de Jeugdwet (overgang 18-/ 18+) naar de Wmo alle aandacht. Daar waar het mogelijk is realiseren we voor onze jeugdigen een soepele overgang als er continuïteit van zorg nodig is. We doen dat door een warme overdracht bij de toegang tot de hulp en door procedures en regelgeving op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan Jeugdwet, Wmo, Participatiewet en aanpalende domeinen (zoals wonen). Om hiermee de noodzaak tot inzet van verlengde jeugdhulp waar mogelijk te beperken.

 

Verantwoordelijkheden belanghebbende versus college

In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van de belanghebbende benoemd. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de belanghebbende van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.  

 

2. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

2.1 Inleiding

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk, flexibel van inzet dan wel verkrijgbaar in de reguliere handel. Deze vormen van algemene voorzieningen sluiten, zoveel als mogelijk, aan op buurtniveau en op eigen initiatieven van inwoners. Ze zijn volledig toegankelijk zonder toegangsbeoordeling en daarmee maximaal laagdrempelig.

 

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • -

    het is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

  • -

    het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

  • -

    het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon.

 

Hieronder volgt een, niet limitatieve, opsomming van voorzieningen die onder het begrip algemeen gebruikelijk vallen:

  • -

    advies en informatie;

  • -

    cursussen en trainingen;

  • -

    voorlichtingsbijeenkomsten;

  • -

    buurtontmoetingspunten;

  • -

    wandbeugels;

  • -

    tweede trapleuning;

  • -

    eenvoudige, losse douchestoel;

  • -

    verhoogd toilet in seniorenwoning;

  • -

    thermostaatkraan;

  • -

    toiletstoel en toiletverhoger;

  • -

    elektrische fiets;

  • -

    fiets met een lage instap;

  • -

    bakfiets;

  • -

    zonwering;

  • -

    ophoging bestrating / tuin.

2.2. Algemene voorziening

Een algemene voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning en/of jeugdhulp. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • -

    het aanbod aan activiteiten en diensten van de welzijnsorganisatie;

  • -

    schuldhulpmaatjes;

  • -

    buurtontmoetingspunten;

  • -

    aanbod van verenigingen;

  • -

    diaconieën.

2.3 Als de algemeen gebruikelijke voorziening niet ingezet kan worden of ontoereikend is

De inwoner moet aantonen dat een algemeen gebruikelijke voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort dan wel ontoereikend is. Tijdens het gesprek met de inwoner wordt hier aandacht aan besteed. Een algemeen gebruikelijk voorziening kan dus niet standaard algemeen gebruikelijk worden geacht. Als een algemeen gebruikelijke voorziening niet toereikend is dan beoordeeld het de medewerker van de gemeente welke aanvulling nodig is. Dit zou bijvoorbeeld een regeling op grond van het minimabeleid of een maatwerkvoorziening kunnen zijn. Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat toch niet zijn. Er moet dus altijd in elk individueel geval worden beoordeeld of een bepaalde voorziening ook voor de betreffende inwoner algemeen gebruikelijk is (zie bijvoorbeeld CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). Bij deze beoordeling spelen alle individuele omstandigheden en feiten een rol (o.a. de leeftijd van belanghebbende, zie Rechtbank Arnhem 09-02-2012, nr. AWB 11/3598 en Rechtbank Arnhem 02-08-2012, nr. AWB 11/3598).

 

3. Eigen kracht en zelfregie

3.1 Eigen kracht

Met veel inwoners gaat het goed. Er zijn echter ook inwoners die tegen psychosociale of materiele problemen aanlopen of die zich onzeker voelen in de opvoeding van hun kinderen. Steeds meer groeit het besef dat mensen in dergelijke situaties ook zelf de schouders eronder kunnen zetten, met steun van elkaar. Zorgen voor elkaar versterkt de individuele inwoners en de samenleving als geheel. Veel meer dan nu gebeurt, kan hierdoor voorkomen worden dat alledaagse probleemsituaties of normale opvoedkwesties tot zware en complexe ondersteuningsvragen uitgroeien.

Een van de transformatiedoelen is dan ook preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden (eigen kracht) van inwoners met de inzet van hun sociale netwerk. Bij een krachtgerichte benadering van cliënten gaat het om wat mensen kunnen, niet om hun beperkingen. Eigen kracht is dus gebruik maken van de eigen mogelijkheden al dan niet in combinatie met de inzet van het sociale netwerk; hulpbronnen in de sociale omgeving en de wijk waar mensen wonen.

Er zijn verschillende methodieken om samen met de inwoner zicht te krijgen op het sociaal netwerk, zoals de Eigen Kracht-conferenties of de Sociale Netwerk Strategie.

3.2 Zelfregie

Een belangrijk begrip in de jeugdhulp en de maatschappelijke ondersteuning is zelfregie: het hebben van zeggenschap over het eigen leven en de ondersteuning die een inwoner krijgt. Hoe kunnen inwoners in kwetsbare situaties die ondersteuning ontvangen zélf aan het roer blijven. Hoe houden ze hun zelfbeschikkingsrecht en voorkomen ze onnodige afhankelijkheid? Hoe kunnen zij vormen van hulp ontvangen die aansluiten bij de eigen leefwereld en aanvullend is op wat iemand zelf al doet en kan? 1

Eigen regie speelt een belangrijke rol bij het vinden van zelfgekozen, duurzame oplossingen. In het werken met inwoners met ondersteuningsvragen is het bieden van ruimte voor eigen regie van mensen een uitgangspunt.

 

4. Voorliggende voorzieningen

4.1 Inleiding

Een voorliggende voorziening is een voorziening die op grond van andere wet- of regelgeving aan de Wmo of Jeugdwet vooraf gaat 2 .

Voordat het college een voorziening op grond van de Wmo of de Jeugdwet inzet zal de gemeente eerst toetsen of de ondersteuningsvraag onder de Wmo of de Jeugdwet valt of onder een andere wet. Voorzieningen vanuit andere wetten heten een voorliggende voorziening.

 

Denk hierbij aan: de Wet langdurige zorg (Wlz), de ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), de Wet passend onderwijs, de Wet kinderopvang. Als dit het geval is, zal het college op grond van de Wmo /Jeugdwet voor ondersteuning geen maatwerkvoorziening verstrekken.

4.2 Voorbeelden van voorliggende voorzieningen

Onderwijs

Begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs (de school krijgt extra middelen om kinderen met een beperking ondersteuning op maat te bieden). Alleen in uitzonderlijke gevallen; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders verwacht mag worden en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan een maatwerkvoorziening aan de orde zijn.

 

Kinderopvang

Kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met het betreffende kind valt onder gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra ondersteuning nodig heeft die de ouders zelf en de kinderopvangprofessionals niet kunnen bieden en als ook de noodzakelijke ondersteuning niet valt onder de door de ziektekostenverzekeraar vergoede kosten voor verpleging en verzorging, kan een maatwerkvoorziening aan de orde zijn.

 

Ziektekostenverzekeraar

Ziektekostenverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijke gebruik door de cliënt van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket dat de cliënt afgesloten heeft.

 

UWV en werkgever

Bij het UWV en de werkgever kan aanspraak worden gedaan op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk.

 

Wlz-woningaanpassingen

Woningaanpassingen en diensten in een Wlz-instelling worden beoordeeld en bekostigd vanuit de Wlz.

 

5. Gebruikelijke hulp en jeugdhulp

5.1 Inleiding

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de naasten, rekening houdend hun eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.

De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval van ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige af en toe verblijft, maar niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.

5.2 Beoordeling

De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.

  • 2.

    In hoeverre rekening moet worden gehouden met de medische situatie van de jeugdige.

  • 3.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

 

Het college kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval verwacht mag worden dat zij gebruikelijke hulp bieden.

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse hulp dan wel zorg bieden die past bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind. Bij gebruikelijke hulp voor kinderen kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp dan wel zorg van ouders aan kinderen kan worden aangemerkt. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp is het gebruikelijk dat ouders zo nodig de dagelijkse hulp dan wel zorg leveren, die meer kan zijn dan gemiddeld noodzakelijk is bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp van dezelfde leeftijd. Immers, ook bij die kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse hulp dan wel zorg van kind tot kind.

 

Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp dan wel zorg (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Het college beoordeelt in dat kader of de tijd die nodig is voor de hulp dan wel zorg veel meer kost vanwege de aandoening van het kind. Denk aan het wassen en kleden van een kind met bijvoorbeeld spasticiteit. Gelet op het bovenstaande moet het college de genoemde onderwerpen in samenhang beoordelen. Zie verder 5.5 de uitgangspunten ‘ondersteuning ouders voor kinderen’.

 

Opvoedcapaciteiten van de ouder(s)

Voor de beantwoording van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn, geldt het volgende.

Het college beoordeelt dat aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige, die ouders ondervinden tijdens de periode van opgroeien van de kinderen. Het kan voor komen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om, om te gaan met opgroeiproblemen van hun kinderen. In die gevallen kan het college ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) zelf kunnen doen. Er bestaan echter ook (kortgezegd) opgroeiproblemen waarbij er een jeugdhulp in de vorm van een voorziening noodzakelijk kan zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Denk bijvoorbeeld aan een beperking (als bedoeld in de wet) van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er een voorziening wordt getroffen (zie bijvoorbeeld RBOVE:2016:1380).

 

Geen gebruikelijke hulp

Permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen om ernstig nadeel te voorkomen (bijvoorbeeld lichamelijk letsel) te voorkomen, valt niet onder gebruikelijke hulp. Indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.

5.3 Boven-gebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen kan, gelet op de omvang en aard van de gebruikelijke hulp, gesproken worden van boven-gebruikelijke hulp. Er is dan sprake van een substantiële overschrijding van de gebruikelijke hulp. Voor boven-gebruikelijke hulp kan het college een beschikking afgegeven (CRVB:2015:3576). Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Voor persoonlijke verzorging en begeleiding kan het college onder substantiële overschrijding het volgende als uitgangspunt hanteren: een overschrijding van gemiddeld meer dan een uur per etmaal 3 . Zie verder onder 5.5 uitgangspunten ‘hulp/zorg ouders voor kinderen’.

5.4 Dreigende overbelasting

Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) en zij melden zich met een ondersteuningsvraag, dan rust er op het college de plicht dat in een onderzoek te onderbouwen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het college het recht op een maatwerkvoorziening niet vaststellen, tenzij het college dat recht op een andere manier kan vaststellen.

 

Omvang planbare en/of niet-planbare ondersteuning

Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare ondersteuning, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om niet-planbare ondersteuning te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die de gebruikelijke hulp verleent.

Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend, dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de ouder(s) nodig is.

 

Gebruikelijke ondersteuning overig

Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke ondersteuning bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekerings-wet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.

5.5 Uitgangspunten ondersteuning van ouder(s) voor kinderen

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

     

6. Gebruikelijke hulp Wmo

6.1 Inleiding

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de naasten, rekening houdend hun eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten (verder huisgenoten genoemd) elkaar bepaalde hulp bieden, is de cliënt niet aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening op basis van de Wmo of de Jeugdwet.

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Voor gebruikelijke hulp aan kinderen wordt hieronder nader op ingezoomd.

Het hangt af van de sociale relatie welke hulp mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op een individuele (maatwerk)voorziening op basis van Wmo en Jeugdwet.

 

Het principe van 'gebruikelijke hulp' heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.

6.1 Gebruikelijke hulp door (jonge) huisgenoten 4

Gebruikelijke hulp heeft zoals gezegd een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);

  • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen);

  • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren;

  • Onder het voeren van een huishouden wordt verstaan dat men zowel de uitstelbare als niet uitstelbare taken kan uitvoeren. Onder uitstelbare taken wordt verstaan; boodschappen doen, zwaar huishoudelijk werk en wasverzorging. Onder niet-uitstelbare taken wordt verstaan; maaltijden verzorgen, licht huishoudelijk werk, gezonde kinderen opvangen/verzorgen en dagelijkse organisatie van het hulshouden voeren;

  • Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

6.2 Niet gewend zijn of de vaardigheid missen

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

6.3 Kortdurende en langdurige situaties

Zoals hiervoor al aangegeven is gebruikelijke hulp de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

 

Kortdurend

Er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende

zelfredzaamheid van de cliënt. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Langdurig

Het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

6.4 Uitzonderingen voor principe van gebruikelijke hulp

In een aantal situaties waarbij er sprake is van een 'duurzaam huishouden' mag er worden afgeweken van het principe van gebruikelijke hulp:

  • gehuwden die al dan niet samen met een of meer ongehuwde minderjarigen, zoals kinderen, duurzaam een huishouden voeren, dan wel

  • uit een meerderjarige ongehuwde (alleenstaande) die met een of meer ongehuwde minderjarige (zoals kinderen) duurzaam een huishouden voert.

 

 

Deze uitzonderingssituaties zijn de volgende:

 

a.Medisch geobjectiveerde aandoening

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke hulp ' niet van toepassing.

 

b.Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie kan de ene huisgenoot wel overbelast raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting.

In principe is de overname van bijvoorbeeld huishoudelijke taken voor een korte duur, te denken valt aan 3 tot 6 maanden. In deze periode wordt het gezin de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • v

    lichamelijke conditie

  • v

    geestelijke conditie

  • v

    wijze van omgaan met problemen (coping)

  • v

    motivatie voor de zorgtaak

  • v

    sociaal netwerk

 

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • v

    omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken

  • v

    ziektebeeld en prognose

  • v

    inzicht van huisgenoot in ziektebeeld van cliënt

  • v

    woonsituatie

  • v

    bijkomende sociale problemen

  • v

    bijkomende emotionele problemen

  • v

    bijkomende relationele problemen

 

c.Dreigende overbelasting

Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk en de verzorging van een zieke huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Op basis van het onderzoek besluit het college of er ondersteuning op grond van de Wmo wordt ingezet.

In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe 'gebruikelijke hulp'.

 

d.(Dreigende) overbelasting na overlijden ouder

Indien een inwoner aangeeft (dreigend) overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke hulp worden verstrekt. Te denken valt aan een periode van 3 tot 6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid heeft de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

 

e.Ouderen met een hoge leeftijd

Als een huisgenoot een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt (75 jaar en ouder) kan dit leiden tot overname van de zware huishoudelijke taken die anders tot de 'gebruikelijke hulp' zouden worden gerekend. Het aanleren van nieuwe taken kan redelijkerwijs niet meer worden verwacht.

 

f.Fysieke afwezigheid in verband met werk

Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • het is inherent aan het werk;

  • heeft een verplichtend karakter;

  • en is voor een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.

 

Bovenstaande uitzonderingen voor gebruikelijke hulp zijn een richtlijn. Het mag duidelijk zijn dat altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht moet worden. Hou ook rekening met jurisprudentie uitspraken (www.rechtspraak.nl).  

6.5 Voorbeelden bij gebruikelijke hulp

Voorbeeldcasus

Vraag

Antwoord

Een gezin bestaat uit vader en moeder en twee kinderen van 14 en 12. De zoon van 14 heeft een vorm van autisme. Hij gaat naar het speciaal onderwijs. De ouders oefenen regelmatig met hun zoon thuis het gebruik van pictogrammen.

Kunnen de ouders een pgb-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon het gebruik van pictogrammen te leren?

 

Nee. Deze inzet valt onder gebruikelijke hulp. Je kunt hier een vergelijking maken met ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen bij huiswerk of overhoren in geval een proefwerk.

 

Zie casus onder hierboven. De betreffende zoon heeft ook fysieke beperkingen en is niet in staat om zichzelf te wassen en aan te kleden. De moeder van de jongen staat iedere ochtend een half uur eerder op om haar zoon te verzorgen / aan te kleden. Vader doet dit ’s avonds.

 

Kunnen de ouders een pgb-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon te wassen en aan te kleden?

 

Het is niet gewoon om een zoon van 14 te moeten wassen en aankleden. Toch valt deze zorg onder gebruikelijke hulp. Voor zorginzet die niet door ouders geleverd kan worden is meer nodig. Denk bijvoorbeeld aan het ontbreken van eventueel benodigde specifieke vaardigheden bij ouders voor het wassen en aankleden en deze vaardigheden kunnen ook niet aangeleerd worden. De benodigde zorgintensiteit in relatie tot het hebben van een baan, de zorg voor andere aanwezige kinderen, …: de context van de casus bepaalt of ouders bepaalde zorgtaken op zich nemen in het kader van gebruikelijke hulp of in het verlengde hiervan via mantelzorg. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van overbelasting.

Wat ook nog een aspect kan zijn in dit soort kwesties is de vraag of de zoon van 14 dergelijke intieme verzorging wil ontvangen van zijn ouders (en omgekeerd). Indien de zoon de betreffende verzorging niet wil ontvangen of de ouder kan of wil de zorg niet leveren, dan kan in redelijkheid zorgverlening door een ander (via pgb of zorg in natura) aan de orde zijn.

Zie casus hierboven. De ouders dreigen overbelast te raken. Door alle inzet die zij jegens hun zoon plegen komen zij onvoldoende toe aan het reguliere huishouden. De ouders vragen Wmo-huishoudelijke ondersteuning aan.

 

Moet de gemeente huishoudelijke ondersteuning toekennen?

 

Ook hier hangt het antwoord weer af van de specifieke context van de casus. Primair kun je stellen dat mensen die gezond zijn, zelf het eigen huishouden doen. In deze casus is veel (extra) zorg nodig voor een kind met lichamelijke en geestelijke beperking, waardoor de gemeente in redelijkheid huishoudelijke ondersteuning kan toekennen.

In een casus als deze kan aan de ouders ook (in aanvulling op de zorginzet vanuit gebruikelijke hulp en evt. mantelzorg) een maatwerkvoorziening begeleiding of /en persoonlijke verzorging worden verstrekt in plaats van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Dat huishoudelijke ondersteuning goedkoper is voor de gemeente dan begeleiding en/of persoonlijke verzorging, doet daar niet aan af. In een casus als deze mogen ouders in alle redelijkheid een keuze maken voor wat betreft hun type inzet.

Zie casus hierboven. De ouders dreigen overbelast te geraken. Een belangrijk aspect daarin betreft het feit dat beide ouders fulltime werken in loondienst. In de praktijk werkt de vader echter geen 40-urige werkweek maar wel 60 tot 70 uur. De ouders vragen ondersteuning aan.

Moet de gemeente ondersteuning toekennen?

 

Dat de ouders overbelast dreigen te raken, kan ook verband houden met andere factoren dan de zorginzet voor hun kind. In deze casus lijkt het reëel dat de overbelasting (deels) het gevolg is van stelselmatig teveel uren werken, naast de zorg voor het kind. De oplossing zit dan ook primair in een genormaliseerde ureninzet op het werk. Hiervoor is het nodig dat de ouder daarover het gesprek aan gaat met zijn werkgever. In alle redelijkheid kan het hierbij een optie zijn om tijdelijk ondersteuning te bieden, om de ouders de ruimte te geven om tot genormaliseerde werktijden te komen.

 

 

Voorbeeldcasus

Vraag

Antwoord

Zie casus hierboven. De vader is druk om zijn uren te normaliseren. Hij heeft in goed overleg daarvoor duidelijke afspraken gemaakt met zijn werkgever. Dat gaat evenwel niet van de ene op de andere dag en zal zeker nog 2 maanden duren. Ondertussen moet de zorg wel geboden worden aan hun kind. Moeder heeft met haar werkgever kunnen afspreken dat zij voor de duur van deze 2 maanden 10 uur minder kan werken (onbetaald zorgverlof). Voor deze 10 uur wordt nu een pgb aangevraagd met moeder als dienstverlener.

Moet de gemeente deze 10 uur begeleiding in de vorm van een pgb toekennen?

 

Dat de man niet in staat is (na een patroon van 10 à 15 jaar) om zijn werkweek per direct

terug te brengen naar 40 uur, is begrijpelijk. Hij heeft inmiddels wel veranderingen in gang gezet. Ondertussen kan de vrouw vanwege haar afspraak met haar werkgever de begeleiding bieden. Ervan uitgaande dat de zorg (aanvullend op wat de ouders al leveren in het kader van gebruikelijke hulp en mantelzorg) prima kan worden geleverd door de moeder, kan voor de duur van 2 maanden in alle redelijkheid een pgb worden toegekend.

 

Een gezin bestaat uit vader, moeder en 3 kinderen van 5, 8 en 11. De moeder werkt als jeugdverpleegkundige in de zorg. De oudste twee kinderen zijn gezond en vragen geen speciale aandacht. Het jongste kind is geboren met een lichamelijke en verstandelijke beperking en heeft om deze reden continue zorg nodig. Het kind kan vanwege zijn beperkingen niet alleen gelaten worden.

Moeder besluit om te stoppen met werken, zodat zij zich kan wijden aan de zorg voor hun kind. Kan moeder in aanmerking komen voor een pgb?

 

In deze situatie zal naar alle waarschijnlijkheid een maatwerkvoorziening toe worden gekend voor de benodigde zorg en/of ondersteuning. Deze maatwerkvoorziening kan in de vorm van een pgb worden ingezet, indien in een persoonlijk plan aannemelijk kan worden gemaakt dat dit leidt tot effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura.

 

Zie hierboven. De vader heeft te maken met een psychiatrische beperking en is hierdoor niet in staat om te werken. Hij is niet voldoende in staat om de opvoeding van zijn kinderen op zich te nemen.

 

Kan er extra zorg of ondersteuning worden toegekend aan dit gezin om de ouders te ondersteunen bij de opvoeding van hun kinderen? En kan de moeder deze ondersteuning uitvoeren?

Het is inderdaad mogelijk om begeleiding, persoonlijke verzorging of een andere passende voorziening toe te kennen in deze situatie. Het is hierbij mogelijk dat deze ondersteuning door de moeder wordt uitgevoerd, als dit de meest passende voorziening is voor het betreffende kind (effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger dan zorg in natura) en dit geen extra risico geeft op overbelasting van de moeder.

 

Een oudere dame is dementerend. Haar dochter ondersteunt haar op allerlei manieren: zij verzorgt haar, zorgt voor een dagelijkse maaltijd, helpt haar in het huishouden en wast haar kleding. De dochter heeft hiernaast een baan als activiteitenbegeleidster in een verzorgingshuis. De gemeente kent de vrouw een aantal dagdelen begeleiding toe, om op deze manier de vrouw te ondersteunen tijdens het dementieproces.

Kan de vrouw de begeleiding uit laten voeren door haar dochter?

 

Dat is inderdaad mogelijk. De oudere vrouw mag de haar toegekende maatwerkvoorziening inzetten via zorg in natura, maar het is ook mogelijk dat haar dochter de zorg via een pgb uitvoert. Hierbij is het wel van belang dat in een persoonlijk plan duidelijk wordt gemaakt dat dit tot effectievere ondersteuning leidt.

 

7. Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

7.1 Inleiding

De toekenning is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Als er meerdere geschikte oplossingen zijn kiest het college voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Als cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking veelal plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij is te denken aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus het college vergoedt de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) niet.

7.2 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (in West Betuwe Versis genoemd) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de inzet van Versis. Dat wil zeggen dat de cliënt in aanmerking komt voor een pasje van Versis wanneer:

  • de cliënt geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, en/of;

  • dit als gevolg van zijn beperkingen niet kan bereiken.

 

Alleen wanneer is aangetoond dat Versis niet geschikt is voor cliënt, zal een individuele vervoersvoorziening worden verstrekt. Als cliënt aangeeft dat Versis niet geschikt is dan kan het college onafhankelijk advies vragen bij een externe partij waar de gemeente een overeenkomst mee heeft (ergotherapeut of medisch adviseur).

Zie verder onder vervoer (hoofdstuk 14).

 

8. Langdurig noodzakelijk

 

De voorzieningen of ondersteuning die op grond van de Wmo worden aangevraagd, moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij kan de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken.

 

De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde voorzieningen of ondersteuning zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

 

In hoofdstuk 6 (gebruikelijke hulp Wmo) wordt onder het kopje ‘kortdurende en langdurige situaties’ onder langdurig een termijn van meer dan drie maanden genoemd. De omschrijving die daar is opgenomen heeft betrekking op de beoordeling van de termijn waarin gebruikelijke hulp wordt verleend: is dit kortdurend of langdurig?

9. Hoofdverblijf (Wmo)

9.1 Inleiding

In de Jeugdwet wordt het begrip woonplaatsbeginsel gehanteerd. De Wmo kent dit begrip niet. Onder de Wmo gaan we uit van “hoofdverblijf”.

 

Een voorwaarde om voor ondersteuning, op grond van de Wmo, in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in West Betuwe heeft. De cliënt moet ingeschreven staan in de gemeentelijke Basisregistratie personen (verder BRP) van de gemeente West Betuwe. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; de cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in West Betuwe komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn.

9.2 Briefadres

Een briefadres is een adres waarop men zich met toestemming van de eigenaar / huurder, en de gemeente, tijdelijk mag inschrijven - zonder dat men als bewoner wordt gezien - wanneer het tijdelijk niet mogelijk is om op een woonadres ingeschreven te staan (vaak in geval van den relatiebreuk). Hierdoor is het mogelijk om tijdelijk bij een familielid of vriend ingeschreven te staan zonder dat deze wordt gekort op uitkering, hoger wordt aangeslagen voor bepaalde heffingen etc.

De persoon die op basis van een briefadres staat geregistreerd is op deze manier toch opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP) en blijft zo schriftelijk bereikbaar voor officiële instanties.

 

10. Woonplaatsbeginsel Jeugdwet

10.1 Inleiding

Welke gemeente verantwoordelijk is voor hulp aan een jeugdige, hangt af van de woonplaats van de jeugdige.

De hoofdregel is dat de jeugdige de woonplaats volgt van degene die gezag over de jeugdige uitoefent, ook als dit niet de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige is.

In bepaalde gevallen geldt wél de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige als woonplaats:

  • als een gecertificeerde instelling de voogdij over de jeugdige heeft of

  • als de woonplaats van degene die gezag uitoefent onbekend is of in het buitenland ligt.

10.2 Woonplaats jeugdige volgt woonplaats degene met gezag

De woonplaats van de jeugdige volgt de woonplaats van degene die het gezag uitoefent. Gezag ligt meestal bij één of beide ouders. Heeft geen van beide ouders gezag? Dan is er een voogd.

 

Beide ouders hebben gezag

  • Wonen beide ouders in dezelfde gemeente? Dan geldt de gemeente waar de ouders wonen als woonplaats van de jeugdige.

  • Wonen de ouders in verschillende gemeenten? Dan geldt als woonplaats van de jeugdige de gemeente waar de ouder woont bij wie de jeugdige feitelijk verblijft.

  • Verblijft de jeugdige niet bij één van zijn ouders met gezag? Dan moet bekeken worden bij welke ouder de jeugdige het laatst heeft verbleven. De gemeente waar die ouder woont, geldt dan als woonplaats van de jeugdige.

  • Als ouders na een echtscheiding beiden het gezag hebben, in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium:

    • -

      De verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.

 

Eén ouder heeft gezag

De gemeente waar de ouder met gezag woont, geldt als woonplaats van de jeugdige. Het maakt niet uit of de jeugdige daar ook woont.

 

Geen ouderlijk gezag, wel voogdij bij natuurlijk persoon

De gemeente waar de voogd woont, geldt als woonplaats van de jeugdige. Het maakt niet uit of de jeugdige daar ook woont.

 

Ondertoezichtstelling en jeugdige is uit huis geplaatst

Is er sprake van een ondertoezichtstelling en is de jeugdige uit huis geplaatst? Dan geldt de woonplaats van de ouder met gezag als de woonplaats van de jeugdige.

10.3 Woonplaats jeugdige is werkelijke verblijfplaats jeugdige

De werkelijke verblijfplaats van de jeugdige geldt als woonplaats als:

 

a. Een gecertificeerde instelling (GI) de voogdij heeft

In deze situatie kan de jeugdige bij zijn ouders verblijven, in een instelling of bij pleegouders. Alle hulp voor de jeugdige moet worden georganiseerd door de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft.

 

b. De woonplaats onbekend of in het buitenland is

Is de woonplaats van degene die gezag uitoefent onbekend of ligt deze woonplaats in het buitenland? Ook dan geldt de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige als woonplaats. Deze situatie komt vaak voor bij jeugdige vreemdelingen die in Nederland verblijven.

 

c. Woonplaats van jeugdige van 18 jaar of ouder

Is de jeugdige 18 jaar of ouder? Dan geldt de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige als woonplaats. Het kan dan voorkomen dat een andere gemeente verantwoordelijk wordt op het moment dat de jeugdige 18 jaar wordt.

10.4 Wijziging woonplaats na o.a. verhuizing, overlijden of verlies ouderlijk gezag

De woonplaats van de jeugdige wijzigen bij:

 

a. Verlies ouderlijk gezag of overlijden ouder met gezag of voogd

Overlijdt de ouder of voogd van wie de woonplaats wordt afgeleid? Of verliest de ouder van wie de woonplaats wordt afgeleid het gezag? Dan blijft de woonplaats van de jeugdige dezelfde, tótdat er een nieuwe woonplaats is bepaald. Dit houdt in dat de gemeente die in eerste instantie verantwoordelijk is voor de kosten van de jeugdhulp, pas hiermee stopt als de nieuwe gemeente de kosten daadwerkelijk heeft overgenomen.

 

b. Verhuizing

Verhuist de ouder of voogd van wie de woonplaats wordt afgeleid? Dan wijzigt de 'woonplaats' van de jeugdige naar de nieuwe gemeente waar de ouder of voogd gaat wonen.

 

Geldigheid beschikking.

Als de woonplaats in de zin van het woonplaatsbeginsel wijzigt, blijft de beschikking vanuit de 'oude' gemeente geldig, voor de duur waarvoor de beslissing is afgegeven, met een maximum van één jaar. Alleen als de betrokken ouder met gezag of voogd dat wenst wordt de oude behandeling stopgezet. In dat geval is in de 'nieuwe' gemeente opnieuw toegang nodig en een nieuw besluit.

 

Continuïteit van hulpverlening.

Omwille van de continuïteit kan de betrokken ouder of voogd bij dezelfde hulpverlener willen blijven. Maar als de afstand na verhuizing te groot is geworden, kan de ouder of voogd ook kiezen voor een nieuwe hulpverlener, dichter bij de nieuwe woonplaats. Deze keuze is aan betrokkene zelf.

Als de ouder of voogd ervoor kiest het hulptraject bij dezelfde hulpverlener af te maken, is het van belang of de aanbieder met de 'nieuwe' gemeente een contract heeft of niet.

Als er géén contract is tussen de aanbieder en de 'nieuwe' gemeente blijven de voorwaarden (tarief, duur, kwaliteitseisen e.d.) van de 'oude' gemeente van kracht. De 'nieuwe' gemeente neemt deze voorwaarden over, voor de duur van het hulptraject (en dus maximaal één jaar).

Als er wél een contract is tussen de aanbieder en de 'nieuwe' gemeente, gelden vanaf het moment waarop de verhuizing definitief is de voorwaarden, zoals die in het contract met de 'nieuwe' gemeente zijn gesteld.

 

Als de gezagsdrager ervoor kiest om de hulpverlening bij de oude aanbieder te beëindigen, moet de hulp worden voortgezet door een aanbieder, die is gecontracteerd door de 'nieuwe' gemeente, binnen de voorwaarden van dát contract.

 

Administratieve afhandeling

De 'nieuwe' gemeente is verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling, én de betaling, op het moment dat de verhuizing van de gezagsdrager definitief is geworden.

10.5 Convenant Woonplaatsbeginsel

Gemeenten en jeugdhulpaanbieders ervaren in de praktijk problemen bij de uitvoering van het woonplaatsbeginsel. De jeugdregio’s hebben in een convenant een aantal praktische afspraken gemaakt. De regering is voornemens om het woonplaatsbeginsel in de wet aan te passen per 1 januari 2019. De afspraken voor de toepassing van het woonplaatsbeginsel zijn als volgt:

 

a. Verhuizing gezin/jeugdige

Bij verhuizing van een gezin/jeugdige naar een andere gemeente tijdens de jeugdhulpverlening zal de ontvangende gemeente –als het gezin dat wenst– deze jeugdhulp zonder nadere indicering, en bij de huidige hulpverlener overnemen en de kosten daarvan vergoeden.

Deze continuering van de lopende afspraken geldt bij trajecten of indicaties, die maximaal 1 jaar duren, voor de gehele looptijd van het hulpverleningstraject.

Bij indicaties, die langer dan 1 jaar duren, kán de ontvangende gemeente na verloop van 1 jaar nieuwe afspraken maken, en eventueel tot een nadere of aangepaste indicering komen. In ieder geval vindt er tussen de beide gemeenten een warme overdracht van het hulpverleningstraject plaats. Bij de aanpassing van de hulpverlening staat het belang van de jeugdige / het gezin en de continuïteit van de hulpverlening centraal. De verhuizing op zich is geen aanleiding voor aanpassing of beëindiging van de jeugdhulpverlening.

 

b. Gezagskwesties

Bij onduidelijkheid tussen twee gemeenten over een gezagskwestie, dragen beide gemeenten er zorg voor dat de jeugdige / het gezin en de zorgaanbieder geen nadeel ondervinden van de onduidelijkheid.

De zorgaanbieder kan de hulp bij één van de twee gemeenten declareren, en die gemeente betaalt de zorg vooralsnog. In de tussentijd overleggen beide gemeenten over wie vanuit het woonplaatsbeginsel financieel verantwoordelijk is.

 

c. Financiering van de verblijfszorg bij jeugdigen waar de voogdij ligt bij een GI, bij pleegzorg of verlengdejeugdhulp aan 18+-ers

Bij verblijfszorg of pleegzorg, waarbij de voogdij ligt bij een GI, of bij verlengde jeugdhulp aan 18+-ers, blijft de huidige werking van het woonplaatsbeginsel vooralsnog in stand. Dit betekent: in deze situaties is de gemeente waar de jeugdige daadwerkelijk verblijft verantwoordelijk. 

11. Sociaal netwerk en SKJ registratie

 

Voor jeugdhulp die wordt uitgevoerd door het sociaal netwerk gelden de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet niet. Dit komt omdat iemand uit het sociaal netwerk niet onder de definitie van 'jeugdhulpaanbieder/jeugdhulpverlener valt'. Dat de kwaliteitseisen niet voor het sociaal netwerk gelden is een bewuste keuze van de wetgever geweest, zodat het ook mogelijk kan zijn dat iemand uit het sociaal netwerk de hulp verleend.

 

Omdat de kwaliteitseisen niet gelden voor het sociaal netwerk hoeft iemand uit het sociaal netwerk dus niet SKJ-geregistreerd te zijn.

 

Ook bij professionele jeugdhulp is een SKJ-registratie niet altijd verplicht. Artikel 5.1 lid 2 Besluit Jeugdwet biedt namelijk een afwijkingsmogelijkheid. Er kan van de registratieplicht worden afgeweken wanneer aangetoond kan worden dat het inzetten van een niet-geregistreerde hulpverlener in die specifieke situatie:

  • v

    niet afdoet aan de kwaliteit of

  • v

    noodzakelijk is voor de kwaliteit.

 

Het is dus niet zo dat er volgens de wet alleen gewerkt mag worden met geregistreerde professionals, wanneer sprake is van professionele jeugdhulp.

Er zal altijd naar de individuele situatie gekeken worden. Het is namelijk ook niet per definitie zo dat Als er maar een geregistreerde hulpverlener ingezet wordt, dat dan voldaan wordt aan de norm van verantwoorde werktoedeling (de hulpverlener moet over de voor die situatie juiste kwalificaties beschikken).

 

12. Andere toegang tot Jeugdhulp

12.1 Vier toegangsroutes naar jeugdhulp

De toegang tot een voorziening jeugdhulp kan naast de gemeente nog via andere kanalen lopen, te weten:

 

a. Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via verwijzing door een huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts van de GGD. Deze verwijzingen zijn geen beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Jeugdhulpaanbieder stuurt binnen 5 werkdagen een ‘verzoek om toewijzing’ (JW315) naar de gemeente waar de jeugdige/gezaghebbende woont.

 

b. Via de gecertificeerde instellingen (GI)

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via een verwijzing door een medewerker van een GI, in het kader van de uitvoering van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering. Het gaat om besluiten tot ondertoezichtstelling en jeugdreclassering. Tegen dergelijke besluiten, is gelet op de juridische context, geen bezwaar of beroep mogelijk.

 

c. Spoedhulp ingezet door de Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad genoemd) kan het, hangende het onderzoek, noodzakelijk achten dat een kind (met spoed) in een gesloten accommodatie wordt geplaatst. In die gevallen heeft de Raad een machtiging van de rechter nodig. Die machtiging kan slechts worden afgegeven wanneer het college heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp met verblijf nodig is, een verleningsbeschikking dus. Gelet op de geboden haast, dient het college met spoed aan een dergelijk verzoek van de Raad te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten geen verleningsbeschikking af te geven. De motivatie luistert dan nauw. In die gevallen kan de Raad dan de rechter verzoeken ondanks de weigering van het college de machtiging toch af te geven.

 

d. Via de rechter

Nadat de Raad advies heeft uitgebracht, kan een kinderrechter of een strafrechter een kinderbeschermings- en/of strafmaatregel opleggen. Hierbij kan gedacht worden aan een ondertoezichtstelling of een jeugdreclasseringstraject. Het kan zijn dat aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp noodzakelijk is. De toeleiding naar aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp kan plaatsvinden via de GI voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, via de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering), het openbaar ministerie, de inrichtingsarts en de directeur van een justitiële jeugdinrichting.

De gemeente West Betuwe heeft in deze gevallen een leveringsplicht. De GI overlegt dan met de medewerker van de gemeente over de in te zetten jeugdhulp in het kader van de door de kinderrechter opgelegde maatregel. Voor de jeugdige die vanuit het gedwongen kader, de GI, een traject moeten volgen maakt de GI een plan van aanpak waaruit ook blijkt welke producten worden ingezet.

 

13. Familiegroepsplan

13.1 Inleiding

In de Jeugdwet is geregeld dat jeugdigen en ouders de mogelijkheid krijgen samen met familie, vrienden en anderen die tot het sociale netwerk behoren een familiegroepsplan op te stellen. In dat plan kunnen ouders, de jeugdige zelf en/of het netwerk aangeven hoe ze zelf kunnen bijdragen aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.

13.2 Wanneer wel of niet een familiegroepsplan?

Wanneer wordt een familiegroepsplan opgesteld?

De Jeugdwet definieert het familiegroepsplan als een hulpverleningsplan (daar waar het gaat om jeugdhulp) of een plan van aanpak (bij een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering). De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling hebben de verplichting om als eerste de mogelijkheid aan te bieden een familiegroepsplan op te stellen.

Ouders, familieleden en anderen in de omgeving van de jeugdige krijgen hiermee de mogelijkheid om mee te denken en te helpen aan een oplossing. De mogelijkheid tot het opstellen van een familiegroepsplan wordt geboden zowel in de preventieve fase, als bij de verlening van vrijwillige of gedwongen hulp.

 

Wanneer geen familiegroepsplan?

Het familiegroepsplan is echter niet van toepassing op de gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert of die de voogdij uitoefent als het gezag van de ouders beëindigd is.

In alle andere situaties mag de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling slechts in bepaalde gevallen ervan afzien de mogelijkheid te bieden een familiegroepsplan op te stellen, namelijk als:

  • De ouders laten weten geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid.

  • Concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind hiertoe aanleiding geven.

  • De belangen van het kind anderszins geschaad worden.

  • In het verleden al een eigen kracht conferentie is ingezet en meerdere keren is geprobeerd om het netwerk bij de situatie te betrekken, maar dit niet tot resultaat heeft geleid en het belang van de jeugdige hierdoor is geschaad, hoeft de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen niet te worden geboden.

13.3 Vormvereisten

De Jeugdwet stelt niet direct eisen aan de vorm van het familiegroepsplan. Echter, er worden wel vormvereisten gesteld aan het hulpverleningsplan en plan van aanpak. Omdat het familiegroepsplan uiteindelijk als ondersteuningsplan heeft te gelden, is het van belang deze vormvereisten in het oog te houden.

Dit houdt in dat:

  • Het plan is afgestemd op de behoeften van de jeugdige.

  • Over het plan overleg plaats vindt met de jeugdige, de ouders en, indien van toepassing, de pleegouders.

  • Het plan mondeling overeen gekomen kan worden. Het wordt echter binnen 14 dagen op schrift gesteld als de jeugdige, een van de ouders of de jeugdhulpaanbieder dat wensen. In geval van een kinderbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering of gesloten jeugdhulp moet het plan op schrift gesteld worden.

  • Heeft het plan betrekking op pleegzorg, dan moet de pleegouder hiermee instemmen voor zover het de beschrijving betreft van zijn rol in het hulpverleningsproces en van de wijze waarop de begeleiding door de pleegzorgaanbieder plaatsvindt.

     

14. Vervoer naar dagbesteding / jeugdhulplocatie

14.1 Vervoer In kader van Jeugdhulp

Vervoer van jeugdigen naar en van een locatie waar jeugdhulp geboden wordt, valt onder de Jeugdwet (artikel 2.3, lid 2, Jeugdwet). De verantwoordelijkheid van de gemeente voor vervoer op grond van de Jeugdwet geldt alleen voor zover het gaat om vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulplocatie en terug.

 

Inzetten van vervoer op grond van de Jeugdwet is niet vanzelfsprekend. Wanneer jeugdigen en/of hun ouders problemen ervaren op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de jeugdige heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening voor vervoer noodzakelijk is.

 

Vervoer en/of begeleiding door ouders

Het enkele feit dat ouders beiden werken is zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om zelf het vervoer te regelen en/of te begeleiden, of anderen namens hen het vervoer te laten regelen en/of te begeleiden, geen reden om vervoer toe te kennen. Het voorzien in vervoer en/of begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie, vrijwilligers of anderen in te schakelen. Een aanspraak op de bekostiging van vervoer is mogelijk indien wordt aangetoond door de ouder dat het regelen van vervoer en/of begeleiding van de jeugdige door ouders zelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.

 

Voor de inzet van vervoer moet altijd worden voldaan aan onderstaande voorwaarden:

een jeugdige komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden als:

  • a.

    de jeugdige niet op eigen gelegenheid naar de locatie kan reizen (vanwege medische oorzaak of een (gebrek aan) zelfredzaamheid) én;

  • b.

    er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid van de ouders (niet zelf kunnen vervoeren) én;

  • c.

    er geen sprake is van mogelijkheden in de sociale omgeving van de jeugdige om het vervoer te kunnen verzorgen.

 

Is een vervoersvoorziening noodzakelijk dan kan deze bestaan uit:

  • a.

    de inzet van het vervoer door de jeugdhulpaanbieder conform de bedragen zoals vastgesteld bij de zorginkoop Wmo en Jeugdwet regio Rivierenland;

  • b.

    een vergoeding voor een openbaar vervoersvoorziening, eventueel onder begeleiding;

  • c.

    vervoer door derden in opdracht van het college (bijvoorbeeld het inschakelen van een vervoersbedrijf);

  • d.

    een kilometervergoeding welke gelijk staat aan het tarief dat door de Belastingdienst wordt gehanteerd voor de onbelaste kilometervergoeding (2018: € 0,19 per kilometer).

 

Het is aan de medewerker van de gemeente om dit per individuele situatie te beoordelen.

 

Vervoer naar andere locaties

Vervoer naar andere locaties of vervoer van de ouders van de jeugdige valt niet onder de jeugdhulpplicht. Ook ziekenvervoer valt niet onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ziekenvervoer voor verzekerden van alle leeftijden valt onder de Zorgverzekeringswet. Het gaat dan om vervoer van en naar een persoon of instelling waar zorg uit de zorgverzekering geboden wordt. Het kan gaan om vervoer per ambulance of eigen vervoer, zoals per auto, taxi of openbaar vervoer.

14.2 In het kader van de Wmo2015

Bij een indicatie voor groepsbegeleiding wordt ook onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding te bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. Hierbij dient, voordat een vervoersvoorziening wordt toegekend, eerst in beeld te worden gebracht of de aanbieder van keuze zelf afspraken heeft met een vervoerder. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben nl. afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen.

Bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding dient ook naar de reisafstand te worden gekeken. Dit relatie met de zelfstandigheid van de cliënt.

Als een zorgaanbieder het vervoer niet zelf heeft vormgegeven is het aan de gemeente om op grond van de Wmo te bepalen hoe dit voor het individu vorm te geven. Hierbij kan worden gedacht aan het laten uitbrengen van een offerte door vervoerders die invulling geven aan het leerlingenvervoer.

 

15. Vervoer in het kader van de Wmo

15.1 Inleiding

De Wmo heeft tot doel om mensen te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer iemand problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen hij heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), kan hij hulp inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid uit Groningen naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

Daarnaast wordt gekeken naar de wijze waarop iemand gewoon was zichzelf te verplaatsen, voordat de beperkingen optraden. Bij iemand die al 40 jaar een auto heeft en gewend is daar alles mee te doen, zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf op kan lossen. Dat kan anders zijn als door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

 

Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

  • Korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken).

  • Middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • Lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

 

Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de belanghebbende de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van belanghebbende) 1500 tot 2000 km te kunnen reizen.

15.2 Versis (aanvullend regiovervoer)

Versis is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootermobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor begeleiding heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.

 

Volgens jurisprudentie kan cliënt als hij geen 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening. Ook bij cliënten met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter wordt beoordeeld of een maatwerkvoorziening voor de zeer korte afstanden noodzakelijk is.

 

Als Versis wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • v

    vervoer omvat 25 kilometer vanuit de opstap- / vertrekplaats die gelegen is in regio Rivierenland;

  • v

    de gemeente kan bestemmingen zoals ziekenhuizen en station(s) die buiten de 25 kilometer vallen als puntbestemming aanwijzen. Voor de belanghebbende betekent dit dat deze bestemmingen ook tegen het gereduceerde tarief te bereiken zijn,

  • v

    kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per kilmeter, waarbij ook een opstaptarief betaald moet worden;

  • v

    indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;

  • v

    per jaar mogen 2800 kilometer worden ingezet en 1400 kilometer indien de belanghebbende gebruik kan maken van een ander vervoermiddel zoals bijvoorbeeld een scootermobiel, eigen auto.

  • v

    ritten kunnen worden aangevraagd via een centraal telefoonnummer;

  • v

    ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en na de afgesproken tijd;

  • v

    rolstoelen en scootmobielen kunnen mee vervoerd worden;

  • v

    de taxichauffeur begeleidt de rechthebbende van deur tot deur.

 

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

 

Het hoge kilometerbudget vormt de standaard. Het lage budget wordt toegepast als een cliënt gebruik kan maken van een ander vervoersmiddel om in de vervoersbehoefte te voorzien. De Wmo-pashouder komt in aanmerking voor het lage kilometer budget van 1400 kilometer op jaarbasis als deze over middelen / mogelijkheden beschikt waarmee gedeeltelijk in de vervoerbehoefte kan worden voorzien.

 

Wordt aan een cliënt in de loop van het kalenderjaar een Wmo-pasje toegekend dan wordt het jaarbudget evenredig bepaald. Voorbeeld: toekenning in mei, dan is jaarbudget 2800 : 12 x 8 = 1866 kilometer.

 

Ook hierbij geldt maatwerk: als cliënt kan aantonen dat hij meer kilometers nodig heeft dan kan een hoger aantal kilometers worden toegekend. Hierbij kan je denken als cliënt dagelijks zijn echtgenote in een Wlz-instelling wil bezoeken.

Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

 

Tarief

Inwoners met een Wmo-pasje (Wmo indicatie) kunnen, zoals in de verordening is opgenomen, tegen een lager tarief gebruik maken van Versis. Dit lagere tarief is gebaseerd op:

  • -

    een opstaptarief;

  • -

    een tarief per kilometer.

Het tarief staat gelijk aan het OV-tarief dat jaarlijks door de provincie wordt vastgesteld.

Naast deze kosten betaalt de inwoner eenmalig de paskosten.

 

Puntbestemming

Een puntbestemming is een locatie waar Wmo-reizigers naartoe kunnen reizen tegen het lagere Wmo-tarief, ook al ligt het verder weg dan 25 km. Dit geldt ook voor medische en sociale begeleiders van Wmo-reizigers. De gemeente bepaalt welke puntbestemmingen gelden voor haar eigen Wmo-reizigers.

De gemeente West Betuwe kent de volgende puntbestemmingen:

  • a.

    Leerdam – Verpleeghuis Beatrix

  • b.

    Leerdam – Verpleeghuis Lingesteyn

  • c.

    Leerdam – Ziekenhuis Beatrix-Lingepolikliniek

  • d.

    Culemborg – Medisch Centrum de Fonteijn

  • e.

    Gorinchem – Ziekenhuis Beatrix

  • f.

    Nieuwegein – Ziekenhuis St. Antonius

  • g.

    Utrecht - Ziekenhuis St. Antonius

  • h.

    Utrecht - UMC

  • i.

    Den Bosch – Ziekenhuis Jeroen Bosch

  • j.

    Tiel – Ziekenhuis Rivierenland

15.3 Versis versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening Versis een geschikte oplossing biedt alvorens maatwerkvoorzieningen worden overwogen. Versis is voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen. Een maatwerkvoorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen wanneer is vastgesteld dat Versis voor cliënt niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoeder die de Versis verzorgd gevraagd worden individuele ritten te verzorgen.

De vergoeding voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat belanghebbende 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als belanghebbende met het reguliere openbaar vervoer of Versis had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een rolstoeltaxi, die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hier uiteraard op aangepast.

15.4 Samenloop

Daar waar sprake is van een combinatie van een collectieve vervoersvoorziening en een of meer andere individuele vervoersvoorzieningen worden deze voorzieningen in samenhang beoordeeld. Zijn er meerdere voorzieningen waarmee in, samenhang, aan de vervoersbehoefte kan worden voldaan dan bedraagt het zonebudget voor het collectief vervoer op jaarbasis 1400 kilometer, inclusief opstaptarief.

 

Cliënten die gebruik maken van een Wmo-pasje voor Versis betalen eenmalig de kosten van de pas. Voor de inning van deze bijdrage geven cliënten een machtiging af aan het beheerbureau, Na betaling van deze bijdrage wordt de pas door het beheerbureau aan de cliënten toegezonden.

15.5 Valys

Valys is er voor reizigers met een mobiliteitsbeperking die sociaal-recreatieve uitstapjes buiten de eigen regio willen maken. Op familiebezoek of een dagje erop uit? Voor de korte afstanden is er Versis. Wil de reiziger verder van huis, dan is er Valys. Valys is te gebruiken als de reiziger verder reist dan 5 openbaar vervoer zones of 25km vanaf het woonadres. Het vervoer van Valys is van deur tot deur. Meer informatie over Valys is te vinden op www.valys.nl.

 

16. Persoonsgebonden budget (pgb)

16.1 Inleiding

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm van verstrekking die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Cliënten kunnen hierbij gebruik maken van kosteloze cliëntondersteuning. De gemeente streeft ernaar dat een pgb niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op regionaal dan wel lokaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. We beogen dat inwoners uit West Betuwe die kiezen voor een pgb dit bewust doen, met de verantwoordelijkheden om kunnen gaan die aan het pgb verbonden zijn en dat de ondersteuning tot de beoogde resultaten leidt.

 

De medewerker van de gemeente wijst de cliënt op de mogelijkheid om een pgb aan te vragen en geeft voorlichting over de voorwaarden en verplichtingen die hieruit voortvloeien.

16.2 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

Om een pgb te kunnen krijgen, moet cliënt aan een aantal voorwaarden voldoen (zie artikel 8.1.1, lid 2, Jeugdwet en artikel 2.3.6 Wmo2015).

16.3 Overwegende bezwaren

Bij een aanvraag voor een pgb dienen de volgende zaken mee te worden genomen bij de overweging om al dan niet tot toekenning van een pgb over te gaan:

  • kan de aanvrager omgaan met een pgb of is er sprake van een ernstig vermoeden dat de aanvrager hier problemen mee zal hebben;

  • kan en zal de aanvrager verantwoording afleggen over de besteding van het pgb of is er sprake van een ernstig vermoeden dat de aanvrager dit niet kan / zal doen;

  • is reeds eerder op grond van de wet een pgb verstrekt en is deze vanwege gebleken misbruik of onverantwoord gebruik ingetrokken of teruggevorderd.

16.4 Budgetplan

De aanvraag voor een pgb wordt ingediend door cliënt. Hierbij handelt men vanuit de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. In geval van een voogd wordt dit door de voogd aangevraagd.

De cliënt die een pgb wenst, motiveert dit schriftelijk in een plan (voorbeeld zie bijlage I), waarin is opgenomen:

  • a.

    welke redenen er zijn om te kiezen voor een pgb in plaats van zorg in natura;

  • b.

    welke ondersteuning hij wil inkopen met het budget en bij wie;

  • c.

    op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid of aan gezond en veilig opgroeien van de jeugdige(n) naar zelfstandigheid;

  • d.

    hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd ;

  • e.

    hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd.

 

Bij de opstelling van het budgetplan kunnen ook nog de volgende vragen worden gesteld:

  • Wat is de reden om juist voor deze hulpverlening (aanbieder) te kiezen?

  • Is cliënt zich er van bewust dat hij, als hij voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt, hij werkgever is met de werkgeversverplichtingen de hierbij horen (zoals overeenkomen van een redelijk minimumloon, doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn).

 

Door het opstellen van een budgetplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn hulpvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.

16.5 Bekwaamheid

De gemeente wil dat mensen die een pgb willen een bewuste keuze maken en weten welke verantwoordelijkheden daarmee samenhangen. Voor wat betreft het laatste gaat het niet alleen om het inzetten van het budget, maar ook om het aansturen van de hulp.

Als een cliënt een pgb wil, wordt bekeken of hij de verantwoordelijkheden die daarbij horen kan dragen. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie (o.a. declaraties).

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar), kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

 

Wanneer de gemeente vaststelt dat de jeugdige aanspraak maakt op jeugdhulp, en de jeugdige wenst verstrekking in de vorm van een pgb dan onderzoekt de gemeente of dit mogelijk is. Dit wordt getoetst aan de hand van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet. Eén van de voorwaarden die je moet toetsen is of een jeugdige voldoende in staat is om de taken die horen bij het pgb uit te kunnen voeren. Wanneer geoordeeld wordt dat de jeugdige dit niet zelf kan, dan moet onderzocht worden of hij dit wel kan met behulp van zijn sociaal netwerk of andere personen genoemd in artikel 8.1.1 lid 2 sub a Jeugdwet.

 

Of een jeugdige daarvoor in aanmerking kan komen is dus niet per definitie afhankelijk van zijn leeftijd of van de bekwaamheid van de ouders. Een wettelijk vertegenwoordig zal daarom niet altijd namens de jeugdige het contract met de jeugdhulpaanbieder hoeven aan te gaan. Dit kan de jeugdige in bepaalde gevallen namelijk ook zelf (wanneer hij 'voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen). Ook een minderjarige kan namelijk handelingsbekwaam zijn (zie artikel 1:234 BW).

 

In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan toch een pgb worden verstrekt als cliënt met hulp uit het sociaal netwerk dan wel een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp,, in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

 

Een cliënt kan, als hij overweegt om de keuze te maken voor een pgb, een pgb-check doen op de site van Per Saldo (www.persaldo.nl).

16.6 Kwaliteit

Voor de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren geldt dat deze:

  • veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht moeten worden verstrekt;

  • afgestemd zijn op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

  • verstrekt worden in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de professionele standaard.

 

Deze eisen gelden zowel voor aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een pgb.

16.7 Trekkingsrecht en zorgovereenkomst

In de Wmo2015 en de Jeugdwet is opgenomen dat gemeenten pgb’s voor dienstverlening uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Om pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener(s) voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze zorgovereenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet betaald worden. De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB. De gemeente is verantwoordelijk voor de inhoudelijke toets op de contracten. Zonder goedkeuring van de gemeente kan de SVB geen uitbetalingen doen. De SVB toetst de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. De SVB heeft modelovereenkomsten beschikbaar waar pgb-houders gebruik van kunnen maken (https://www.svb.nl/int/nl/pgb/direct_regelen/nieuwe_zorgovereenkomst_invullen/).

16.8 Hoogte van een pgb

  • De hulp en ondersteuning mag niet meer kosten dan wanneer de gemeente deze hulp en ondersteuning zelf bij een zorgaanbieder zou inkopen. Als deze kosten niet bekend zijn wordt er vanuit de gemeente een offerte opgevraagd bij de leverancier. Wanneer de hulp en ondersteuning duurder blijkt te zijn, krijgt cliënt de meerkosten niet vergoed.

  • Er is onderscheid in inkoop van hulp en ondersteuning bij een formele partij en een informele partij. Van een formele partij is sprake als de hulp en ondersteuning wordt geleverd door een professionele aanbieder (organisatie of zzp-er) en het geen familie van de aanvrager betreft. Bij informele hulp gaat het om hulp van bijvoorbeeld een familielid, vrienden, buren of een bekende.

16.9 Kosten die niet betaald mogen worden uit pgb

Het pgb kan niet worden ingezet voor:

  • bemiddelingskosten. Desgewenst kan cliënt zich laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner. Hier zijn geen kosten aan verbonden;

  • administratiekosten;

  • reiskosten;

  • feestdagenuitkering aan de zorgverlener;

  • een eenmalige uitkering aan de zorgverlener.

16.10 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

De cliënt kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp (zie beleidsregel gebruikelijke hulp) overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura.

Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar, maar te denken valt bijvoorbeeld aan inzet van het sociaal netwerk bij het realiseren van een woningaanpassing. Ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd is het van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en klantgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

16.11 Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

Programma van eisen

Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit PvE een offerte opvragen en nadat de beschikking is ontvangen zelf de voorziening aanschaffen.

Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

 

Verslechterde situatie

De situatie van de cliënt kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de cliënt (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Op deze manier kan de cliënt hier met de aanschaf van de voorziening op anticiperen. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing. Mogelijk is het pgb in dit geval niet de beste oplossing. Een voorziening in natura kan teruggenomen worden door de leverancier, een voorziening aangeschaft met een pgb (meestal) niet.

Is de voorziening die de cliënt aan wil schaffen duurder dan het pgb dat door de gemeente beschikbaar wordt gesteld, dan komen deze meerkosten voor rekening van de cliënt.

 

Hoogte pgb

Het pgb voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd. Op basis van de overeenkomst die de gemeente heeft met de huidige leverancier van hulpmiddelen (scootmobielen, rolstoelen, e.d.) is de inzet van een herverstrekking voor de gemeente kosteloos. Als een cliënt een pgb aanvraagt voor een voorziening en de leverancier geeft aan dat deze als herverstrekking beschikbaar is dan zou de hoogte van het pgb in principe € 0,-- zijn. Dit is echter niet mogelijk. Volgende stap is dan om te bepalen wat de feitelijke waarde van de herverstrekking is en dit als pgb te verstrekken.

In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten maken ook onderdeel uit van de aanmelding bij het CAK voor de berekening van de eigen bijdrage. Aan het CAK worden twee aanmeldingen gedaan: één m.b.t. de kosten van de voorziening/het hulpmiddel en één m.b.t. de kosten van de onderhoudsbijdrage/verzekering.

 

Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt 3 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De medewerker van de gemeente neemt na circa 4 maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

 

Inzet van een pgb bij ondersteuning (begeleiding, dagbesteding, e.d.)

Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt één maand de tijd om de ondersteuning te starten. De medewerker van de gemeente neemt na circa 2 maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om de ondersteuning in te zetten / te organiseren. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

 

Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb is besteed aan een voorziening.

16.12 Pgb voor onderhoudskosten / verzekering

Als de gemeente een hulpmiddel in natura verstrekt dan wordt daar in een aantal gevallen een maandelijkse onderhoudsbijdrage voor betaalt aan de leverancier van het hulpmiddel. Als men ervoor kiest om met een pgb een hulpmiddel aan te schaffen dan dient dit pgb, conform de verordening, een component voor onderhoudskosten en verzekering te bevatten.

Voor de hoogte van deze component wordt aansluiting gezocht bij het bedrag dat de gemeente aan de gecontracteerde hulpmiddelen leverancier betaalt.

Dit bedrag wordt jaarlijks, vooraf, aan de cliënt betaalbaar gesteld voor zolang deze de beschikking heeft over het door hem aangeschafte hulpmiddel en op basis van contact met de cliënt.

Heeft de cliënt het hulpmiddel bij een leverancier aangeschaft waarbij de onderhoudskosten / verzekering aantoonbaar lager zijn dan het bedrag dat de gemeente aan haar leverancier betaalbaar stelt dan wordt het pgb op dit lagere bedrag bepaald.

16.13 Voorlichting

Het is belangrijk dat cliënt vooraf goed weten wat het pgb inhoudt, welke (kwaliteits)voorwaarden aan een pgb verbonden zijn en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, wordt cliënt door de medewerker van de gemeente worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

16.14 Eigen verantwoordelijkheden van de cliënt

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het inkopen / regelen van de maatwerkvoorziening of ondersteuning. In de praktijk wordt vaak met de medewerker van de gemeente samen bepaald welke aanbieder ingezet wordt voor de benodigde hulp. Eveneens is cliënt zelf verantwoordelijk voor het doorgeven (op verzoek of uit eigen beweging) van feiten en omstandigheden aan de gemeente waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget. Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst. Op de website van de Belastingdienst wordt duidelijk wie aangifteplichtig is. In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.

16.15 Beschikking pgb

Als cliënt kiest voor een pgb wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:

  • waarvoor het pgb is bestemd;

  • de hoogte van het budget waarmee de voorziening of ondersteuning kan worden ingekocht;

  • voor welke periode deze toekenning geldt en/of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn; wat de hoogte van het vrij besteedbare bedrag is (in de situaties dat er sprake is van ondersteuning);

  • dat er een eigen bijdrage moet worden betaald (alleen bij Wmo van toepassing);

  • over welke periode een eigen bijdrage moet worden voldaan;

 

De toekenning eindigt wanneer:

  • de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • de budgethouder overlijdt;

  • de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • de budgethouder geen verantwoording aflegt;

  • bij fraude en/of oneigenlijk gebruik van het budget;

  • de budgethouder zijn pgb laat omzetten in zorg in natura.

16.16 Intrekking

In artikel 25 lid 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 is opgenomen dat de beslissing van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening (het hulpmiddel) waarvoor de toekenning heeft plaatsgevonden dan wel de ondersteuning is georganiseerd.

 

17. Hulp bij het huishouden / huishoudelijke ondersteuning

17.1 Inleiding

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. De hulp bij het huishouden wordt, door de gemeente, betaald op basis van een producttarief. Dit betekent dat zorgaanbieders een vast bedrag per cliënt, per zorgperiode ontvangen.

 

Het resultaat van de inzet van het product is dat de cliënt beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat cliënt gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden en indien noodzakelijk wordt de was (kleding, bed en linnengoed) verzorgd. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een gemiddeld aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. Een nadere uitwerking wat wordt verstaan onder “enige regelmaat” staat in het activiteitenkader.

 

De door het college te bieden ondersteuning beperkt zich tot dat wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zo ver dat het college rekening kan en moet houden met alle wensen van de cliënt, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes.

 

Het resultaat dat behaald dient te worden is een schoon en leefbaar huis. Hoe de invulling van het product vorm krijgt wordt weergegeven in de vorm van een Huishoudelijk Ondersteuningsplan (HOP) wat is gebaseerd op het activiteitenkader. Het HOP maakt onderdeel uit van de beschikking.

17.2 Vormen van hulp bij het huishouden / huishoudelijke ondersteuning

In West Betuwe bestaan er twee typen huishoudelijke hulp:

  • 1.

    huishoudelijke hulp 1 (HH1): hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken (schoonmaken waarbij belanghebbende zelf kan aangeven wat er moet gebeuren).

  • 2.

    huishoudelijke hulp 2 (HH2): hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat er precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden.

 

In het activiteitenkader staan de taken nader omschreven. Als er sprake is van een “uitzonderlijke situatie” en de gemiddelde taken en frequentie is onvoldoende, dan is er de mogelijkheid om het producttarief te vermenigvuldigen met een factor van 1,5 of 2.

 

Wat is een ‘uitzonderlijke situatie”

Wat een uitzonderlijke situatie is, is niet in één dekkende omschrijving te ondervangen. Wat voor de één normaal is kan voor de ander uitzonderlijk zijn. In het activiteitenkader staan de taken nader omschreven.

Als er sprake is van een “uitzonderlijke situatie” en de gemiddelde taken en frequentie is onvoldoende, dan is er de mogelijkheid om het producttarief te vermenigvuldigen met een factor van 1,5 of 2.

In het activiteitenkader staan diverse situaties die kunnen leiden tot een hoger puntenaantal dan een gemiddelde situatie, zoals bijvoorbeeld een hogere vervuilingsgraad vanwege een hulphond of vanwege COPD. Het aantal punten op basis van het activiteitenkader bepaalt de factor van het producttarief, zie hieronder.

 

Product

Aantal punten

Factor producttarief

 

 

 

Basisproduct HH1

Tot en met 27,5

1

Plusproduct 1

28 tot en met 35

1,5

Plusproduct 2

35,5 en hoger

2

 

 

 

Basisproduct HH2

6

1

Plusproduct 3

> 6

Op basis van offerte

17.3 Uitstelbare en niet uitstelbare taken

Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet uitstelbare taken.

  • v

    Uitstelbare taken; zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals: wasverzorging en de zwaar huishoudelijke taken.

  • v

    Niet uitstelbare taken; zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden, zoals: maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen (en in geval van calamiteiten of door de aandoening veroorzaakte extra bevuiling: sanitair schoonmaken en wasverzorging).

17.4 Activiteitenkader hulp bij het huishouden

Op basis van dit kader komt een indicatie tot stand. Het kader is regionaal afgestemd.

 

Ruimte 

Activiteit

Frequentie (maximaal)

punten

Woonkamer

Stof afnemen hoog

Stof afnemen midden

Stof afnemen laag

Opruimen

Stofzuigen

Dweilen

 

1 x p/2 weken

 

1 x p/week

 

1 x p/week

1 x p/week

1 x p/week

1 x p/2 weken

 

0,5

 

1

 

1

1

1

0,5

 

Totaal

 

 

5

Minder

 

Wanneer cliënt zelf aangeeft dat de maximale frequentie omlaag kan worden punten in mindering gebracht (< 1 x p/2 weken = 0 punten)

 

Meer

 

Wanneer de woonkamer door hogere vervuilingsgraad (extra knoeien, rolstoel binnen en buiten, aanwezigheid hulphond e.d.) vaker schoongemaakt moet worden

Activiteit x

(maal)

frequentie

Meer

 

Wanneer de woonkamer door medisch aantoonbare aandoening extra hygiënisch schoongemaakt moet worden

+2

Meer

 

Wanneer de woonkamer door hoge bezettingsgraad (> 3 inwoners, allen niet in staat de taken uit te voeren) sneller vervuilt dan in een gemiddelde situatie

Activiteit x

(maal)

frequentie

  

Ruimte

Activiteit

Frequentie (maximaal)

punten

Slaapkamer

Stof afnemen hoog

Stof afnemen midden

Stof afnemen laag

Opruimen

Stofzuigen

Dweilen

Bed verschonen

 

1 x p/6 weken

 

1 x p/week

 

1 x p/week

1 x p/week

1 x p/ week

1 x p/ 4 weken

1 x p/ 2 weken

 

0

 

1

 

1

1

1

0

0,5

Totaal

 

 

4,5

Minder

 

Wanneer cliënt zelf aangeeft dat de maximale frequentie omlaag kan worden punten in mindering gebracht (< 1 x p/2 weken = 0 punten)

 

Meer

 

Wanneer de slaapkamer door hogere vervuilingsgraad (extra knoeien, inco problematiek e.d.) vaker schoongemaakt moet worden

Activiteit x

(maal)

Frequentie

Meer

 

Wanneer de slaapkamer door medisch aantoonbare aandoening extra hygiënisch schoongemaakt moet worden

+2

Meer

 

Wanneer door hoge

bezettingsgraad (> 3 inwoners, allen niet in staat de taken uit te voeren) meer dan 1 slaapkamer schoongemaakt moet worden

Activiteit x (maal)

aantal slaapkamer

Ruimte

Activiteit

Frequentie (maximaal)

punten

Keuken

Stofzuigen

Dweilen

Keukenblok

(buitenzijde)

Apparatuur

(buitenzijde)

Afval opruimen

1 x p/week

1 x p/week

 

1 x p/week

 

1 x p/week

1 x p/week

1

1

 

1

 

1

1

Totaal

 

 

5

Minder

 

Wanneer cliënt zelf aangeeft dat de maximale frequentie omlaag kan worden punten in mindering gebracht (< 1 x p/2 weken = 0 punten)

 

Minder

 

Wanneer de cliënt zelf geen maaltijden bereidt

(< 1 x p/2 weken = 0 punten)

   

Ruimte

Activiteit

Frequentie (maximaal)

punten

 

Natte Cel/ Sanitair

Stofzuigen

Dweilen

Bad/ douche schoonmaken

Wastafel

Toilet(ten) schoonmaken

1 x p/week

1 x p/week

 

1 x p/week

1 x p/week

 

1 x p/week

1

1

 

1

1

 

1

 

Totaal

 

 

5

 

Minder

 

Wanneer cliënt zelf aangeeft dat de maximale frequentie omlaag kan worden punten in mindering gebracht (< 1 x p/2 weken = 0 punten)

 

 

Meer

 

Wanneer de natte cel of delen daarvan door hogere vervuilingsgraad (> 2 personen, gebruik elektrische rolstoel, incontinentieproblematiek e.d.) vaker schoongemaakt moet worden

Activiteit x

(maal)

Frequentie

 

Meer

 

Wanneer de natte cel/ sanitair door medisch aantoonbare aandoening extra hygiënisch schoongemaakt moet worden

+2

 

 

Ruimte

Activiteit

Frequentie (maximaal)

punten

Hal

Stoffen hoog

Stoffen midden

Stoffen laag

Stofzuigen

Dweilen

 

1 x p/ 2 weken

 

1 x p/ week

1 x p/ 2 weken

1 x p/ week

1 x p/ 2 weken

 

0,5

 

1

0,5

1

0,5

Totaal

 

 

3,5

Minder

 

Wanneer cliënt zelf aangeeft dat de maximale frequentie omlaag kan worden punten in mindering gebracht (< 1 x p/2 weken = 0 punten)

 

Meer

 

Wanneer de hal door hogere vervuilingsgraad vaker schoongemaakt moet worden

Activiteit x

(maal)

Frequentie

Meer

 

Wanneer de hal door medisch aantoonbare aandoening extra hygiënisch schoongemaakt moet worden

+2

Meer

 

Wanneer door hoge bezettingsgraad (> 3 inwoners, allen niet in staat de taken uit te voeren) sneller vervuilt dan in een gemiddelde situatie en vaker schoongemaakt moet worden

Activiteit x

(maal)

Frequentie

 

Overige

Activiteit

Frequentie (maximaal)

punten

 

De was doen

Strijken

Vouwen

Opbergen

Ramen zemen

Boodschappen doen

1 x p/2 weken

1 x p/2 weken

1 x p/2 weken

1 x p/2 weken

1 x p/6 weken (elke 2 weken 1 ruimte)

 

1 keer per week

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

 

1

Totaal

 

 

3,5

 

Broodmaaltijd bereiden

   

Warme maaltijd bereiden

Dagelijks

 

     

Om de dag

 

Activiteit x

(maal)

Frequentie

 Activiteit x

(maal)

Frequentie

Minder

 

Wanneer cliënt zelf aangeeft dat de maximale frequentie omlaag kan worden punten in mindering gebracht (< 1 x p/2 weken = 0 punten)

 

Meer

 

Wanneer door hogere

vervuilingsgraad (objectief vast te stellen) meer was is en daardoor vaker gewassen moet worden

Activiteit x

(maal)

Frequentie

Meer

 

Wanneer medisch aantoonbare aandoening meer was is en waardoor vaker gewassen moet worden

Activiteit x

(maal)

Frequentie

Meer

 

Wanneer door hoge bezettingsgraad (> 3 inwoners, allen niet in staat de taken uit te voeren) meer was is en waardoor vaker gewassen moet worden

Activiteit x

(maal)

Frequentie

Meer

 

Wanneer jonge kinderen in de woning wonen is het bereiden van maaltijden of het doen van boodschappen vaker nodig

Activiteit x

(maal)

Frequentie

 

Overige

Activiteit

Frequentie (maximaal)

punten

Zorg voor gezonde jonge kinderen binnen het gezin 

Eten geven

Aan/uitkleden

Wassen/ douchen

Koken

Spelen

Oppassen

Zo nodig

Zo nodig

Zo nodig

Zo nodig

Zo nodig

Zo nodig

1

1

1

1

1

1

 

Het voeren van regie

Structuur aanbrengen in het dagelijks leven

Plannen van activiteiten

Aansturen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken 

1 maal per week

 

1 maal per week

 

1 maal per week

1

 

1

 

1

 

Meer

 

Wanneer intensieve verzorging van kinderen noodzakelijk is, en deze zorg is verspreid over de gehele dag

Activiteit x

frequentie

 

 

18. Grote woningaanpassingen in het kader van de Wmo2015 versus verhuizen

18.1 Inleiding

In de oude Wmo kenden we het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de Wmo2015 wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien.

 

De Wmo2015 kent het primaat verhuizen dan ook niet. Als toch overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afgewogen moeten worden:

  • Welke voorzieningen zijn nu nodig en welke voorzieningen zijn er in de toekomst, voorzienbaar, nodig?

  • Op welke termijn kan het probleem worden opgelost?

  • Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

  • Sociale factoren.

  • Van belang is daarbij o.a. de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

  • Woonlasten en financiële draagkracht.

  • Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten.

  • Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.

  • Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte.

  • Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten zijn voor een verhuizing.

  • Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

  • Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

  • Als het primaat van verhuizing wordt toegepast zal een belanghebbende niet snel een passende woning mogen weigeren.

18.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft om normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

18.3 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Als de woning moet worden aangepast kan het voorkomen dat er voor de cliënt tijdelijke huisvesting noodzakelijk is. Is dit aan de orde dan kan er een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting worden verleend. Cliënt kan hiervoor in aanmerking komen als:

  • a.

    de huidige woonruimte van cliënt moet worden aangepast of;

  • b.

    de nog door cliënt te betrekken woonruimte moet worden aangepast.

 

Deze tegemoetkoming kan uitsluitend worden verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en als gevolg daarvan cliënt voor dubbele woonlasten komt te staan en dit redelijkerwijs niet kan voorkomen. De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijke huur, Dit tot een maximum van de bovengrens huurtoeslag per maand. De maximale duur voor deze tegemoetkoming bedraagt zes maanden. Daar het om een tegemoetkoming gaat is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd. Het mag duidelijk zijn dat voor de daadwerkelijke woningaanpassing wel de regels betreffende de eigen bijdrage van toepassing zijn.

18.4 Woningaanpassing

Het proces dat moet worden gelopen bij een aanvraag voor een grote woningaanpassing (huur- en koopwoning) is beschreven in een apart werkproces. Dit werkproces is ook als bijlage bij deze beleidsregels gevoegd.

Hieronder een nadere toelichting op het werkproces:

  • Burgemeester en wethouders geven opdracht tot het verrichten van een waardebepaling van de woning direct voorafgaande aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening betreffende een woningaanpassing en binnen 6 maanden na gereedmelding van de woningaanpassing. Voor de bepaling van de waarde wordt uitgegaan van de WOZ-beschikking. Het positieve verschil in waarde tussen beide waardebepalingen is beschouwd als waardestijging als gevolg van de aanpassing van de woning.

  • Direct na de voltooiing van de werkzaamheden van een woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van een maatwerkvoorziening, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de maatwerkvoorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder deze is toegekend.

  • Het bedrag van de waardestijging, conform de WOZ waarde, tot een maximum van de kosten van de woningaanpassing, dient bij verkoop van de woning als volgt te worden terugbetaald:

    • a.

      bij verkoop van de woning in het 1ste jaar na gereedmelding 100% van de waardestijging;

    • b.

      bij verkoop van de woning in het 2de jaar na gereedmelding 90% van de waardestijging;

    • c.

      bij verkoop van de woning in het 3de jaar na gereedmelding 80% van de waardestijging;

    • d.

      bij verkoop van de woning in het 4de jaar na gereedmelding 70% van de waardestijging;

    • e.

      bij verkoop van de woning in het 5de jaar na gereedmelding 60% van de waardestijging;

    • f.

      bij verkoop van de woning in het 6de jaar na gereedmelding 50% van de waardestijging;

    • g.

      bij verkoop van de woning in het 7de jaar na gereedmelding 40% van de waardestijging;

    • h.

      bij verkoop van de woning in het 8ste jaar na gereedmelding 30% van de waardestijging;

    • i.

      bij verkoop van de woning in het 9de jaar na gereedmelding 20% van de waardestijging;

    • j.

      bij verkoop van de woning in het 10de jaar na gereedmelding 10% van de waardestijging.

18.5 Subsidiabele kosten woningaanpassing

De volgende kosten kunnen, in het kader van een woningaanpassing, in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget:

  • a.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de maatwerkvoorziening.

  • b.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • c.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 2011 van de DNE. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten noodzakelijk geacht.

  • d.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • e.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • f.

    De verschuldigde of niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • g.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat het persoonsgebonden budget is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de aanpassing.

  • h.

    De prijs van de bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.

  • i.

    De door burgemeester en wethouders, schriftelijk, goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • j.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de woningaanpassing.

  • k.

    De kosten van aansluiting op openbaren nutsvoorzieningen, indien noodzakelijk voor de woningaanpassing.

18.6 Bezoekbaar

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders of partner) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

18.7 Beschikbaar houden van een aangepaste huurwoning

  • a.

    Als een huurder voor wie een woning, zijnde eigendom van de woningcorporatie, op grond van de Wmo2015 door burgemeester en wethouders is aangepast, de woning verlaat dan wordt deze woning in eerste instantie beschikbaar gesteld aan inwoners uit de gemeente West Betuwe met een beperking voor wie deze woning, gelet op de beperkingen, als adequaat wordt beschouwd.

  • b.

    Is er in de gemeente geen kandidaat voor de woning dan wordt deze breed beschikbaar gesteld voor kandidaten met een beperking voor wie deze woning, gelet op de beperkingen, als adequaat wordt beschouwd.

  • c.

    De betreffende woning wordt tot maximaal 3 maanden beschikbaar gehouden voor mensen met een beperking voor wie de woning een adequate woning is. Gedurende deze periode wordt de huur door de gemeente West Betuwe aan de woningcorporatie voldaan.

18.8 Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 11 Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019 blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Bijvoorbeeld wanneer men verhuist naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor cliënt of zijn huisgenoten, komt hij niet in aanmerking voor woonvoorzieningen. Dit ontslaat de gemeente niet om onderzoek te doen en hier niet zondermeer vanuit te gaan.

 

19. Beschermd wonen

19.1 Inleiding

Personen die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal belanghebbenden uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimte, waar de belanghebbenden elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Belanghebbenden krijgen begeleiding bij het structuur van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de belanghebbenden is beschermd wonen een opstapje naar (begeleid) zelfstandig wonen.

 

Beschermd Wonen is: ”wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychische psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”

19.2 Criteria voor beschermd wonen

Een cliënt heeft recht op een beschermde woonomgeving indien de cliënt niet zelfstandig kan wonen en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. De cliënt heeft aanspraak op een beschermde woonomgeving, als:

  • er sprake is van psychiatrische problematiek;

  • hij niet zelfstandig kan leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormt;

  • hij afhankelijk is van anderen als het gaat om oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijks bestaan;

  • hij vaardigheden mist om zich staande te houden in een individuele, zelfstandige woonomgeving;

  • hij niet of niet altijd in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen. Het betreft het niet adequaat kunnen alarmeren;

  • er sprake is van regiobinding (zie beleidsregels maatschappelijke opvang en vrouwenopvang). Als bij cliënt niet wordt voldaan aan de regiobinding, dan dient een regeling te worden getroffen met de regio, die het meest geschikt is voor de cliënt;

  • de volgende voorzieningen niet of onvoldoende beschikbaar zijn: voorliggend, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, gebruikelijke hulp, hulp uit het sociaal netwerk.

 

De beoordeling van de aanspraak op beschermd wonen voor inwoners uit regio Rivierenland wordt door de GGD Gelderland Zuid gedaan. Centrumgemeente Nijmegen is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze Wmo taak en ontvangt hiervoor ook de middelen. Om deze reden wordt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe verwezen naar de verordening van de gemeente Nijmegen (vanaf 01-01-2018 de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2018).

 

20. Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

20.1 Inleiding

Chronisch zieken en mensen met een beperking hebben extra kosten. Dat zijn kosten die gezonde en vitale mensen niet hoeven te maken. Bijvoorbeeld voor mantelzorg of voor klusjes die ze niet meer zelf kunnen doen.

20.2 Voorwaarden

Inwoners van West Betuwe komen in aanmerking voor een tegemoetkoming als zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • inwoner van de gemeente West Betuwe;

  • de inwoner is 18 jaar of ouder. Op deze voorwaarde is een uitzondering namelijk: een bij zijn ouders inwonend niet ten laste komend kind van 18 jaar of ouder, dat een beperking heeft of chronisch ziek is, kan zelfstandig een aanvraag indienen.

  • de inwoner heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft rechtmatig in Nederland;

  • de inwoner is chronisch ziek en / of beperkt.

  • het inkomen van de inwoner is niet hoger dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (de bijstandsnormen worden halfjaarlijks aangepast en zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl).

  • de inwoner heeft een vermogen van niet hoger dan de voor hem van toepassing zijnde fiscale heffingsgrens.

  • de waarde van de eigen woning wordt bij de vermogensvaststelling buiten beschouwing gelaten;

  • de aanvraag wordt gedaan in het 4e kwartaal van het jaar waarvoor een tegemoetkoming wordt aangevraagd.

20.3 Hoogte tegemoetkoming

De tegemoetkoming is een vast bedrag ter hoogte van € 350,-- per jaar. De inwoner hoeft geen verantwoording af te leggen over de besteding van dit bedrag.

 

21. Mantelzorgcompliment

21.1 Inleiding

De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers en reikt daarom jaarlijks een mantelzorgcompliment uit.

21.2 Voorwaarden

  • Zowel de ontvanger van mantelzorg als de mantelzorger zelf kunnen een mantelzorgcompliment aanvragen.

  • De ontvanger van mantelzorg en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger is woonachtig in de gemeente West Betuwe (de mantelzorger hoeft dus niet in de gemeente West Betuwe te wonen);

  • De zorg vloeit voort uit de sociale relatie tussen de ontvanger van mantelzorg en de mantelzorger;

  • De zorg van de mantelzorger aan de ontvanger van mantelzorg vindt plaats op vrijwillige basis / onbetaald;

  • De zorg is intensief en/of over een langere periode.

21.3 Uitreiking

  • Het mantelzorgcompliment wordt in de maanden oktober tot en met december aan de mantelzorger uitgereikt.

  • Het mantelzorgcompliment kan niet met terugwerkende kracht, over een voorgaand jaar, worden aangevraagd.

  •  

Inwerkingtreding

De “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019” treedt met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 in werking. Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019.

Bijlage 1 Format Budgetplan

Maak een budget plan

In het budget plan beschrijft cliënt waarom hij vindt dat hij een pgb nodig heeft. Cliënt maakt het plan door antwoord te geven op de vragen. Hij kan bij het maken van het budget plan hulp vragen van mensen uit zijn omgeving.

 

 

Persoonlijke gegevens

 

Naam aanvrager (voor wie pgb bedoeld is): ……………………………………………………………………………………….

 

Straat en huisnummer: …………………………………………………………………………………………………………………

 

Postcode en plaats: ………………………………………………………………………………………………………………

Burgerservicenummer (BSN): ……………………………………………………………………………………………………………..

 

Geboortedatum: ……………………………………………………………………………………………………………………

 

Telefoonnummer: ……………………………………………………………………………………………………………………

 

E-mailadres: ……………………………………………………………………………………………………………………

 

Naam contactpersoon (indien van toepassing): ………………………………………………………………………………….

 

Relatie tot aanvrager: ……………………………………………………………………………………………………………………

 

 

Budget plan

 

1) Om welke redenen kiest u voor een Persoonsgebonden budget en niet voor Zorg in Natura?

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

2) Welke soort(en) zorg wilt u met een pgb inkopen/betalen? Geef ook aan voor hoeveel uur per week.

 

Soort zorg Aantal uren per week

 

○ Individuele begeleiding of training …………………..

 

○ Groep begeleiding of training …………………..

 

○ Psychiatrische begeleiding ..…………………

 

○ Huishoudelijke hulp …………………..

 

○ Weekend verblijf of pleegzorg …………………..

 

Dagbesteding …………………….

 

○ Persoonlijke verzorging (Jeugd) …………………….

 

Anders namelijk ……………………………………………… …………………….

 

○ Anders namelijk ……………………………………………… …………………….

 

○ Anders namelijk ……………………………………………… …………………….

 

 

3) Met de zorgaanbieder maakt u afspraken over de zorg die deze geeft. U spreekt ook kwaliteitseisen en voorwaarden af. Hoe controleert u deze afspraken?

 

○ Voortgangsgesprek

 

○ Verslag van zorgverlener

 

○ Anders namelijk ……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

4) Het pgb dat u aanvraagt, krijgt u voor een bepaalde periode. Wat leert u zelf waardoor u op termijn minder van deze zorg nodig heeft en meer zelf kunt doen? Of hoe helpt het u om later hulp van mensen uit uw eigen omgeving in te schakelen?

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

 

 

 

5) Het geld van het pgb kan te weinig zijn om de hele rekening van uw zorgverlener te betalen. Als dat zo is, hoe betaalt u zelf het resterende bedrag?

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………

   

6) Heeft u een advies van een specialist (arts, psycholoog of hulpverlener) gekregen voor de aanvraag van pgb?

 

○ Ja. Voeg het schriftelijk advies toe aan deze aanvraag.

 

○ Nee

 

 

 

Ondertekening

 

Datum: …………………………………………………… Plaats: ……………………….

 

Handtekening aanvrager: ………………………………………………………………………………………………………………….

 

 

 

 

Vervolgstappen

  • o

    U bekijkt samen met de medewerker van de gemeente uw hele situatie.

  • o

    U een ontvangt na afhandeling van uw aanvraag een beschikking. Daarin staat welke ondersteuning u mag inkopen en voor hoe lang.

  • o

    U vult een zorgovereenkomst in aan de hand van de beschikking. Een voorbeeld zorgovereenkomst vindt u op de website van SVB. De ingevulde overeenkomst uploadt u op de website van de SVB.

  • o

    De SVB betaalt de facturen die u ontvangt van uw zorgaanbieder.


1

Bron: MOVISIE, Methoden en instrumenten zelfregie; Voor ondersteuning van mensen in kwetsbare situaties, oktober 2012

 

2

Definitie in Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe (artikel 1)

 

3

Om inzichtelijk te krijgen of er sprake is van boven gebruikelijke hulp Jeugdhulp zijn er verschillende screeningsinstrumenten / tools op de markt.

 

4

Om inzichtelijk te krijgen of er sprake is van boven gebruikelijke hulp Jeugdhulp zijn er verschillende screeningsinstrumenten / tools op de markt.