Organisatie | Zuid-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van 12 maart 2019, PZH-2019-681321192 (DOS 2013-0010135) tot vaststelling van het Openstellingsbesluit POP-3 watersystemen Zuid-Holland 2019 (Openstellingsbesluit POP-3 watersystemen Zuid-Holland 2019) |
Citeertitel | Openstellingsbesluit POP-3 watersystemen Zuid-Holland 2019. |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Natuur en Milieu |
Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is geplaatst.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-03-2019 | 05-11-2019 | Nieuw besluit | 12-03-2019 | PZH-2019-681321192 |
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
Gelet op artikel 1.3 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland,
Overwegende dat het wenselijk is dat geïnvesteerd wordt in de (her)inrichting of transformatie van watersystemen om bij te dragen aan de water- en klimaatdoelen;
In dit openstellingsbesluit wordt verstaan onder Uitvoeringsregeling: Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in paragraaf 2.6 van de Uitvoeringsregeling kan worden ingediend in de periode van 3 april 2019 tot en met 16 mei 2019.
Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.
In aanvulling op artikel 2.6.2a van de Uitvoeringsregeling wordt voldaan aan het vereiste dat de activiteit wordt uitgevoerd in het beheergebied van:
In aanvulling op artikel 1.7 van de Uitvoeringsregeling wordt een subsidie geweigerd indien de activiteit wordt uitgevoerd om te kunnen voldoen aan een wettelijke verplichting.
In aanvulling op artikel 2.6.3 van de Uitvoeringsregeling komen voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling voor subsidie in aanmerking.
Artikel 8 Subsidiabele kostentypen
In afwijking van artikel 1.8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling kunnen subsidiabele kosten bestaan uit de volgende kostentypen:
Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de volgende criteria:
Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.
De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:
Indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.
Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
Indien de aanvragen, bedoeld in het vijfde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
Indien de aanvragen, bedoeld in het zesde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid onderdeel c.
In afwijking van artikel 1.19, derde lid van de Uitvoeringsregeling heeft een aanvraag om een voorschot betrekking op minimaal € 50.000,- aan subsidiabele kosten.
Uit de SWOT analyse voor Water- en bodembeheer uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (hierna: POP programma) blijkt dat verdere verduurzaming van de landbouw met behoud van concurrentiekracht de grootste uitdaging is. De maatschappij stelt eisen aan het milieu, klimaat, dierenweelzijn, diergezondheid, landschap, omgevingskwaliteit (inclusief waterkwaliteit) en biodiversiteit.
De landbouw heeft invloed op de toestand van het water, zowel chemisch, ecologisch als fysisch. De Nitraatrichtlijn vraagt om het voorkomen en verminderen van waterverontreiniging door nutriënten uit agrarische bronnen. De Kaderrichtlijn Water beoogt om uiterlijk in 2027 een goede ecologische toestand van grond- en oppervlakte water te bereiken.
De belasting van het oppervlaktewater met nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen neemt volgens de SWOT-analyse slechts in geringe mate af waardoor de ecologische doelen van het waterbeleid slechts beperkt gehaald worden. De opgave is daarom het ecologisch functioneren van het watersysteem in het agrarisch gebied te verbeteren.
Op grond van dit openstellingsbesluit kunnen subsidies worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in watersystemen.
De investeringen moeten gedaan worden ten behoeve van de herinrichting, inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- of klimaatdoelen. Hiertoe behoren de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, herstel van de natuurlijke toestand van watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding (voorkomen of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting) en bodemdaling.
De investeringen moeten tevens een directe relatie hebben met de landbouw. De enkele omstandigheid dat een waterlichaam onder invloed staat van de landbouw (bijvoorbeeld dat de waterkwaliteit wordt aangetast door bestrijdingsmiddelen afkomstig van de landbouw) is onvoldoende voor een directe relatie met de landbouw.
Voorbeelden van niet-productieve investeringen zijn: de aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers die bijdragen aan de KRW-doelen en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, herstel watersystemen naar hun natuurlijke toestand, herstel van migratiemogelijkheden, vernatting gronden, aanleg van bufferzones langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, de aanleg van helofytenfilters en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.
Het openstellingsbesluit vormt samen met de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland het kader waaraan aanvragen om subsidie moeten voldoen.
Artikel 3 deelplafond en Artikel 5 Subsidievereiste
Een POP-3 subsidie bestaat voor 50% uit Europese middelen uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en voor 50% uit middelen van een nationale overheid.
Met dit openstellingsbesluit kunnen zowel de Europese POP-3 middelen worden verstrekt als de nationale POP-3 middelen. In dit geval stellen waterschappen de nationale POP-3 middelen beschikbaar.
Voor deze openstelling stellen de volgende waterschappen cofinanciering beschikbaar:
Alleen activiteiten die in het beheergebied van bovenstaande waterschappen worden uitgevoerd, komen voor subsidie in aanmerking.
Subsidie wordt niet verstrekt voor activiteiten die worden uitgevoerd om aan een wettelijke verplichting te kunnen voldoen. Dit zijn activiteiten die in de keur van het waterschap verplicht zijn, zoals mitigerende maatregelen. Daarnaast zijn de maatregelen die genoemd zijn in hoofdstuk 1 en 2 van het ‘Maatregelenprogramma Rijn 2016-2021’, onderdeel van het ‘Stroomgebiedbeheerplan Rijn’ ook wettelijk verplichte activiteiten.
Alle aanvragen voor subsidie die voor subsidie in aanmerking te komen, worden gescoord op de vier criteria die in artikel 8 genoemd staan. Per criterium kan 0 tot en met 5 punten behaald worden.
Een aanvraag moet op basis van de criteria minimaal 30 punten behalen om voor subsidie in aanmerking te komen. Behaald een aanvraag minder dan 30 punten dan wordt de aanvraag alsnog geweigerd. Aanvragen met de hoogste scores worden het hoogst gerangschikt. De subsidies worden verleend op volgorde van de rangschikking, totdat het deelplafond van het betreffende beheergebied is bereikt.
De selectiecriteria waarop de aanvragen worden gescoord zijn: de mate van effectiviteit, de haalbaarheid, de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit en de urgentie.
Criterium a. de mate van effectiviteit van de activiteit
Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. Bij de beoordeling van het effect wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dit betekent echter niet dat aanvragen rekenkundig (effect gedeeld door subsidiebedrag) beoordeeld worden. Het effect blijft het leidende element.
Op basis van bovenstaande aspecten wordt de effectiviteit als volgt beoordeeld:
1 punt als de bijdrage gering is. Van een geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de door activiteit de waterkwaliteit van een waterlichaam in beperkte mate verbeterd. Bijvoorbeeld doordat de natuurvriendelijke oevers niet op de essentiële plekken worden aangelegd. Van een geringe bijdrage is eveneens bijvoorbeeld sprake als de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zeer lokaal tot enige overlast leidt;
2 punten als de bijdrage matig is. Van een matige bijdrage is bijvoorbeeld sprake dat de activiteit een lokaal effect heeft. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een waterlichaam verbetert, maar dat het waterlichaam niet rechtstreeks in verbinding staat met een KRW-waterlichaam. Van een matige bijdrage is eveneens sprake als de wateroverlast in een gebied wordt voorkomen, maar wordt afgewenteld op een ander water;
3 punten als de bijdrage voldoende is. Van een voldoende bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit effect heeft op een KRW-waterlichaam (het waterlichaam waarop de activiteit betrekking heeft, staat rechtstreeks in verbinding met een KRW-waterlichaam). Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in overeenstemming met wat normaliter de kosten zijn van een dergelijke activiteit;
4 punten als de bijdrage goed is. Van een goede bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de waterkwaliteit van een KRW-waterlichaam wordt verbeterd of dat de wateroverlast die wordt tegengegaan/ voorkomen zeer frequent optreedt in een groot gebied. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, gelet op het effect, redelijk;
5 punten als de bijdrage zeer goed is. Van een zeer goede bijdrage is sprake als het effect van de activiteit groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een KRW-waterlichaam aanzienlijk wordt verbeterd en daarnaast bijvoorbeeld ook zeer frequente wateroverlast in een groot gebied wordt tegengegaan. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, gelet op het effect, zeer redelijk.
Criterium b. de haalbaarheid van de activiteit
Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:
Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt beoordeeld:
Criterium c. de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit
Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten- feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.
Voor de beoordeling van de efficiëntie is ook van belang of alle relevante partijen (derden, zoals grondeigenaren) zijn betrokken.
Op basis van bovenstaande aspecten wordt de efficiëntie als volgt beoordeeld:
0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde project kosten zijn te hoog in relatie tot de output. Ook wordt er geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. Relevante partijen ontbreken in het samenwerkingsverband en worden op geen manier betrokken;
1 punt als de efficiëntie gering is. Kosten en middelen worden onvoldoende doelmatig ingezet. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs of kosten voor haalbaarheidsstudies, in plaats van bestaande kennis en kunde gebruik te maken. Relevante partijen zijn (deels) opgenomen in het samenwerkingsverband, maar worden zeer beperkt betrokken;
2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output. Relevante partijen zijn opgenomen in het samenwerkingsverband, maar worden beperkt betrokken;
5 punten als de efficiëntie zeer goed is. Het project wordt efficiënter uitgevoerd dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen. Relevante partijen zijn opgenomen in het samenwerkingsverband en worden intensief betrokken.
Criterium d. de mate van urgentie
Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Een activiteit kan urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de kwaliteit van het water zeer onvoldoende is, of dat de wateroverlast zeer ernstig is. Een maatregel is in dat geval op zeer korte termijn nodig.
Verder wordt bij de beoordeling op dit selectiecriterium in samenhang gekeken naar:
Op basis van bovenstaande aspecten wordt de urgentie als volgt beoordeeld:
Aan de criteria zijn wegingsfactoren toegekend. Het criterium effectiviteit heeft een wegingsfactor 4 en weegt daarmee het zwaarst. Dit criterium wordt namelijk als belangrijkste criterium gezien. De effectiefste activiteiten dragen het meest bij aan de doelen van het openstellingsbesluit.
Het criterium haalbaarheid heeft een wegingsfactor 3 en weegt daarmee het een na zwaarst. Het is namelijk naast dat een activiteit effectief is, ook van belang dat de activiteit ook uitgevoerd kan worden. Wanneer de haalbaarheid onzeker is, wordt ook het ook onzeker of het effect wel bereikt kan worden.
Het criterium efficiëntie heeft een wegingsfactor 2. Bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, zal naar verwachting, tussen de verschillende aanvragen niet veel verschil zitten in het efficiënt gebruik van middelen. Dit criterium heeft dan ook een minder groot onderscheidend vermogen.
Het criterium urgentie heeft een wegingsfactor 1. Het criterium is het minst belangrijk voor de bijdrage aan de doelen van het openstellingsbesluit. Het is echter wel een extra onderscheidend criterium, zodat de beste en urgentste activiteiten als hoogst gerangschikt worden.