Organisatie | Rijnwaarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | bijstand, jongeren |
Datum inwerkingtreding wijkt aanzienlijk af van artikel 20 in verband met latere publicatiedatum.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-03-2011 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 29-09-2009 Rijnwaarden Post, 23-02-2011 | 2009.6666 |
In het besluit tot toepassen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:
Bij elke verwijtbare gedraging genoemd in deze verordening kan worden afgezien van het toepassen van de verlaging. Er kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing bekend is gemaakt.
De duur van de verlaging, zoals omschreven in deze verordening, wordt verdubbeld indien de jongere binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, zich opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 8 lid 3 van deze verordening.
Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 8 lid 3 van deze verordening.
Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:
de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of
Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:
a.elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
b.de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend.
De verlaging wordt bij continuering van de bijstandsverlening toegepast met ingang de eerste van de maand volgend op de datum waarop aan de jongere bekend is gemaakt dat een verlaging wordt toegepast.
De verlaging wordt, bij niet continueren van de bijstandsverlening, toegepast met ingang van de eerste van de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.
Indien de jongere zich in één kalendermaand schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.
Indien de jongere niet op een gesprek waarvoor hij is uitgenodigd is verschenen, of niet tijdig de van belang zijnde gegevens, die noodzakelijk zijn voor de verlening van de inkomensvoorziening of de voortzetting daarvan heeft verstrekt, wordt er een "termijn van orde" afgegeven.
Indien de jongere de verplichting op grond van artikel 44 van de wet niet of niet behoorlijk is nagekomen door informatie die van belang is voor de vaststelling van het recht op de inkomensvoorziening niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek van het college met betrekking tot het recht op een werkleeraanbod of een inkomensvoorziening wordt het recht op een inkomensvoorziening opgeschort (artikel 40, eerste lid van de wet).
Op grond van artikel 40, tweede lid van de wet wordt aan de jongere mededeling van de opschorting gedaan en wordt aangegeven binnen welke termijn het verzuim hersteld dient te worden.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Bij een benadelingsbedrag tot € 100,00 wordt er geen verlaging opgelegd, maar wordt er volstaan met een waarschuwing. Wanneer er echter sprake is van recidive binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van de waarschuwing, wordt er een verlaging opgelegd van 5% van de WIJ-norm gedurende één maand.
Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot hen ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening wordt er volstaan met een waarschuwing.
Indien de jongere zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 41,eerste lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, een verlaging toegepast van 40% procent van de WIJ-norm gedurende één maand.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
De uitvoering van de Afstemmingsverordening ligt bij het college van burgemeester en wethouders.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Rijnwaarden, gehouden op 29 september 2009.
De griffier, De voorzitter,
Artikelsgewijze toelichting van de Afstemmingsverordening Wet Investeren in jongeren (WIJ)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de wet en Awb. Volstaan wordt met een verwijzing naar die wetten, zodat bij een eventuele definitiewijziging in die wetten de verordening niet hoeft te worden aangepast.
Artikel 2 Het toepassen van een verlaging
In het eerste lid is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een verlaging vastgelegd. Verwezen kan worden naar artikel 42 van de wet om aan te geven dat de verplicht voorgeschreven verlaging niets afdoet aan de intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als tot dit laatste wordt besloten komt verlaging veelal niet meer aan de orde.
In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen verlaging zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk.
Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een verlaging moet worden toegepast, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:
Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.
Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.
Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorzierning wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 8.
Matiging van de toegepaste verlaging wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:
Artikel 3 De berekeningsgrondslag
In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast over de toepasselijke WIJ-norm. Zie artikel 1 voor de begripsomschrijving.
De 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage WIJ-norm die, indien noodzakelijk, kan worden aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage WIJ-norm wordt toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.
Omdat de verlaging het gevolg is van het schenden van een verwijtbare gedraging genoemd in deze verordening en gezien moet worden als de 'keerzijde van de medaille' en niet als een boete, kan de verlaging ten hoogste het bedrag aan WIJ-norm bedragen waarop belanghebbende recht op zou hebben gehad. Is door het verrekenen van inkomsten of herziening het recht minder dan de verlaging die overeenkomstig deze verordening zou moeten worden toegepast, dient het college een geringere verlaging toe te passen van ten hoogste het resterend recht op de WIJ-norm.
Artikel 4 Het besluit tot toepassen van een verlaging
Het verlagen van de inkomensvoorziening vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijke is gemotiveerd.
Artikel 5 Schriftelijke waarschuwing
De verlaging wordt afgestemd op de omstandigheden van de jongere. Indien daartoe een dringende reden aanwezig is, kan het college afzien van de verlaging.
Daarnaast houdt het college rekening met de ernst van de gedraging in relatie tot de verlaging. Het college kan, indien het van mening is dat dit meer in verhouding staat met de ernst van de gedraging, besluiten geen verlaging toe te passen, maar te volstaan met een waarschuwing.
Een schriftelijke waarschuwing is geen verlaging. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een verlaging dient te worden toegepast.
In dit artikel wordt aangegeven wat er gaat gebeuren als een jongere herhaald dezelfde verwijtbare gedraging doet zoals genoemd in deze verordening.
Artikel 7 Horen van belanghebbende
Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb) behalve bij subsidies. In dit artikel wordt het horen van de jongere, voordat een verlaging wordt toegepast, in beginsel voorgeschreven. Het horen kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.
Artikel 8 Afzien van het toepassen van een verlaging
Het afzien van het toepassen van een verlaging indien ’elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt’, is geregeld in artikel 41, tweede lid van de wet.
Een andere reden om af te zien van het toepassen van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (lik-op-stuk) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in deze verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 14e van de Algemene bijstandswet gold in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de inlichtingenplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Dit vergt een beoordeling van de situatie van de jongere. Van een dringende reden is ondermeer sprake als de gevolgen van het opleggen van een verlaging onaanvaardbaar zijn.
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het toepassen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive en in het kader van het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb).
Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak
Het toepassen van een verlaging vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm. Verlaging van de WIJ-norm kan in beginsel op twee manieren:
Om te voorkomen dat er steeds tot een herziening van de inkomensvoorziening moet worden overgegaan en het te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening moet worden teruggevorderd dient de verlaging bij voorkeur in de toekomst worden gelegd. Dit kan alleen als de inkomensvoorziening na de geconstateerde gedraging wordt gecontinueerd. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende maand. Hierbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.
Indien de inkomensvoorziening niet wordt gecontinueerd of reeds beëindigd is, dan biedt het 2e lid de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een verlaging wordt toegepast. Wanneer de inkomensvoorziening nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de inkomensvoorziening te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd. Dat is ook nog mogelijk indien de inkomensvoorziening reeds is uitbetaald. Wordt een dergelijke verlaging toegepast, dan moet tevens een besluit tot herziening van de inkomensvoorziening op grond van artikel 40, derde lid WIJ worden genomen. De verlaging dient te worden toegepast met ingang van de eerste van de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden. De verlaging is gelijk aan het percentage van een gehele maand-WIJ-norm ongeacht of al dan niet gedurende de gehele maand recht bestaat op de inkomensvoorziening. Uiteraard kan de verlaging nooit meer bedragen dan het bedrag waar men recht op heeft.
Artikel 10 Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in artikel 2, eerste lid van deze verordening door de jongere die in een kalendermaand plaatsvinden. Indien hiervan sprake is, dan dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging van toepassing is.
Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet
Artikel 11 Indeling in categorieën met verlagingspercentages
De gedragingen die een schending van artikel 45 van de wet inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. In de verordening is gekozen voor wee categorieën met twee verschillende verlagingspercentages. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor de arbeidsinschakeling van de jongere en de uitvoering van het werkleeraanbod.
De eerste categorie, onderdeel a, betreft het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan m.b.t. de arbeidsinschakeling waaronder het onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Ook is in deze categorie opgenomen het op advies van een arts zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard. Dit laatste staat vermeld in artikel 45 sub f van de wet. Er is aansluiting gezocht bij de nieuwe afstemmingsverordening WWB en de hier genoemde gedragingen zijn vergelijkbaar met de in die verordening genoemde gedragingen in de tweede categorie. Er is gekozen voor een verlaging van 30% gedurende één maand omdat het hier gaat om de minder positieve houding met betrekking tot de medewerkings-verplichting.
In de tweede categorie gaat het om gedragingen welke belemmerd werken voor het aanvaarden van algemeen geaccepteerd werk, het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud van werk. Er is gekozen voor een verlaging van 50% gedurende één maand omdat het hier gaat om een negatieve houding van de jongere. Ook hier is aansluiting gezocht bij de Afstemmingsverordening WWB en deze gedragingen komen overeen met de in die verordening genoemde gedragingen in de derde catagorie.
Met een verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 12 Het afgeven van een termijn van orde
Om te voorkomen dat bij het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht direct een verlaging van de inkomensvoorziening volgt, is er voor gekozen om een termijn van orde af te geven. Hiermee wordt de jongere in de gelegenheid gesteld om zonder financiële gevolgen de tekortkoming binnen een door het college van B&W te stellen termijn ongedaan te maken. Hierbij kan gedacht worden aan het niet tijdig inleveren van het mutatieformulier of het niet verschijnen op een uitnodiging.
Artikel 13 Te laat verstrekken van gegevens (hersteltermijn)
Indien de jongere de voor de verstrekking van de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op de inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, van de wet).
Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).
Wordt de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan wordt het recht op inkomensvoorziening voortgezet en wordt een verlaging toegepast van 10%.
Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen en het opleggen van een verlaging is in dergelijke gevallen niet aan de orde.
Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de inkomensvoorziening en de kosten van het werkleeraanbod
In artikel 44, eerste lid van de wet is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of op het recht op inkomensvoorziening. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening alsmede de kosten van het werkleeraanbod.
In dit lid is bepaald dat als het benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 100,00 er geen verlaging opgelegd, maar wordt er volstaan met het geven van een waarschuwing. Wanneer er echter sprake is van recidive binnen een termijn van 12 maanden gerekend vanaf de datum van bekendmaking van de waarschuwing, wordt er een verlaging opgelegd van 5% gedurende de periode van één maand.
Dit om te voorkomen dat regelmatig terugkomende minimale fraudes niet bestraft worden.
In dit lid worden de benadelingsbedragen vermeld met daaraan gekoppeld de verlagingspercentages. Uiteraard dient tevens de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening te worden terugbetaald.
De relatie met de strafrechtelijke sanctie
Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM) indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Is er echter sprake van “witte” fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht) dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000,00. Is het benadelingsbedrag hoger dan is altijd het OM aan zet. Dit geldt ook voor gevallen waarin er met de jongere geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen verlaging meer kan worden toegepast. In het vijfde lid is vastgelegd dat van een verlaging wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als er een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een verlaging niet meer opportuun.
Artikel 15 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen
voor de inkomensvoorziening of kosten van het werkleeraanbod
In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand of de inzet van re-integratiemiddelen. Een voorbeeld van nulfraude is het niet melden van een niet-rechthebbende partner of het opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens.
Ook hier wordt in eerste instantie volstaan met het geven van een waarschuwing. Bij recidive volgt een verlaging van de inkomensvoorziening.
Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen
Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.
Gemeenten kunnen alleen een verlaging opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van een recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer enstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet. In artikel 41, eerste lid van de wet wordt gesproken over “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college an hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Of dit ook “a contrario” betekent dat geen maatregel kan worden opgelegd als er sprake is van zeer ernstige misdragingen jegens externe uitvoerders van de WIJ, zoals het UWV WERKbedrijf, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten e.d. is niet duidelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft zich daar, in het kader van de WWB, tot dusver niet over uitgelaten.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgevonden.
In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering).
Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
In dit lid wordt de mogelijkheid geboden om bij herhaald zeer enstige misdragen de jongere uit te sluiten van een inkomensvoorziening. In de Algemene toelichting op de wet is de mogelijkheid gesteld om bij herhaald wangedrag de jongere wel tijdelijk uit te sluiten van het recht op een werkleeraanbod maar niet van de inkomensvoorziening.
Gelet op de wens van de wetgever om bij herhaald zeer ernstige misdragingen de jongere (tijdelijk) uit te sluiten van een inkomensvoorziening, is bij recidive in beginsel een percentage van 100% van toepassing gedurende de periode van uitsluiting van het werkleeraanbod. Dit kan dus voor meerdere maanden maar hierbij geldt wel de bepaling in artikel 22 sub b van de wet dat binnen een maand de uitsluiting van het werkleeraanbod heroverwogen moet worden, vanwege de grote consequenties en gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie.
Om de mogelijkheid te hebben om in uitzonderlijke gevallen in het voordeel van de jongere af te wijken van de bepalingen van deze verordening is er een hardheidsclausule opgenomen. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, dan moet dit gemotiveerd worden toegelicht.
De uitvoering van de Afstemmingsverordening bij het college van burgemeester en wethouders.
Deze verordening wordt genoemd Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren.
De Afstemmingsverordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.