Organisatie | Bodegraven-Reeuwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende nadere regels en beleidsregels ter uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2017 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2015 (Nadere regels en beleidsregels sociaal domein 2019) |
Citeertitel | Nadere regels en beleidsregels sociaal domein 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-03-2019 | 01-01-2019 | 25-03-2019 | Nieuwe regeling | 05-02-2019 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
overwegende, dat zij op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2017 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2017 nadere regels kunnen vaststellen over de in die verordeningen met name genoemde onderwerpen;
dat een bestuursorgaan op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende bevoegdheid;
gelet op de artikelen 7, vierde lid, aanhef en onder j, 8a vierde lid, 12 en 13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2017 en de artikelen 2, derde lid en 8, tweede en derde lid, van de Verordening Jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2015;
Sociaal netwerk: Tot het sociaal netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner met een persoonsgebonden budget een sociale relatie onderhoudt, hiertoe worden gerekend familileden, huisgenoten, echtgenoot of voormalige echtgenoot of mantelzorgers dan wel personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.
Declarabel uur: Alleen direct cliëntgebonden uren zijn declarabel. Hieronder wordt verstaan uren besteed aan werkzaamheden in direct contact met de budgethouder en die bestaan uit werkzaamheden zoals omschreven in het ondersteuningsplan. Onder "direct contact" wordt verstaan persoonlijk of telefonisch contact of schriftelijk contact (inclusief e-mail). De kosten van indirect cliëntgebonden en niet cliëntgebonden uren zijn opgenomen in het uurtarief.
Kosten voor woon- werkverkeer voor de ondersteuner, zorg- en of hulpverlener voor ondersteuning, zorg en/of hulp op de woonlocatie van de inwoner met een persoonsgebonden budget zijn in het toegekende tarief inbegrepen en kunnen vanuit het verstrekte budget via de Sociale Verzekeringsbank, of diens rechtsopvolger, worden gedeclareerd.
Artikel 3. Verplichtingen persoonsgebonden budget
Bij de aanvraag wordt een plan overlegd over de besteding van het persoonsgebonden budget en hoe deze toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning en/of jeugdhulp in te kopen. In dit plan worden de volgende zaken vastgelegd:
de ondersteuner, hulpverlener en/of zorgverlener die diensten verleent binnen de Jeugdwet en niet verbonden is aan een professionele organisatie dient een verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van de functie, dat hij ingezetene is van Nederland en dat hij beschikt over een burgerservicenummer (BSN).
Indien er sprake is van ondersteuning en/of jeugdhulp door een persoon uit het sociaal netwerk dient uit het plan zoals bedoeld in lid 1 te blijken dat deze in staat is de gevraagde ondersteuning en/of jeugdhulp gedurende de afgesproken periode te leveren en hoe, indien nodig, vervanging geregeld is bij vakantie of ziekte. Tevens dient deze persoon daarin aan te geven dat de ondersteuning en/of jeugdhulp aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.
Artikel 4. Verplichtingen budget hulpmiddelen of woningaanpassing
Bij het verlenen van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen of woningaanpassing gelden de volgende verplichtingen:
Het uurtarief voor het inhuren van iemand uit het sociale netwerk of een persoon die niet een opleiding tot het verlenen van ondersteuning heeft genoten bedraagt maximaal € 12,50 per uur (120% van het wettelijk minimumloon voor een werknemer van 23 jaar en ouder) voor een voorziening als bedoeld in lid 1 onder a en maximaal € 20,00 per uur (200% van het wettelijk minimumloon voor een werknemer van 23 jaar en ouder tot maximaal het tarief voor het sociaal netwerk dat gehanteerd wordt in de Wet Langdurige Zorg) voor een voorziening als bedoeld in lid 1 onder b en c.
Het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen wordt betaald aan de cliënt dan wel op verzoek van de cliënt aan de eigenaar van de woning na overlegging van de nota en bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde offertekosten beoordeeld aan de hand van de in bijlage 3 opgenomen standaardprijslijst.
Het budget voor de aanschaf van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.521,00. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf (maximaal € 2.899,00) en onderhoud, keuring, reparatie (maximaal € 622,00) van een sportrolstoel of vergelijkbare voorziening voor een periode van ten minste 3 jaar.
Als er sprake is van aanpassingskosten van de eigen auto geldt als afschrijvingstermijn van de voorziening ten minste zeven jaar. De opties met betrekking tot de uitrusting van de auto, zoals automatische transmissie, stuurbekrachtiging en airco, alsmede de kosten verbonden aan het overzetten van eerder verstrekte overzetbare voorzieningen zijn van vergoeding uitgesloten.
De gebruiker van het collectief vervoer moet in staat zijn zelfstandig te reizen. Wanneer dit niet mogelijk is omdat medische handelingen tijdens de rit nodig (kunnen) zijn en/of sprake is gedragsproblematiek die tijdens de rit om aandacht vraagt en/of de gebruiker als gevolg van de beperking, naar het oordeel van de gemeente, een onvoldoene beoordelingsvermogen heeft om voor de eigen veiligheid zorg te dragen wordt de gebruiker in staat gesteld gebruik te maken van het collectief vervoer door reizen onder (medische) begeleiding te indiceren.
Voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura wordt een bijdrage in de kosten opgelegd zolang hulp bij het huishouden wordt verstrekt. De "Kosten van de voorziening per 4 weken" worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen ondersteuning in die 4 weken, vermenigvuldigd met € 22,50 per uur.
Voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een bijdrage in de kosten opgelegd over de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De "Kosten van de voorziening per 4 weken" worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken met een maximum van € 22,50 per uur.
Voor begeleiding, begeleiding specialistisch, begeleiding intensief, dagbesteding doorlopend, dagbesteding doorlopend specialistisch, dagbesteding ontwikkelgericht en logeeropvang, logeeropvang intensief en logeerverblijf wordt een bijdrage in de kosten opgelegd gedurende de looptijd van de toegekende voorziening. De "Kosten van de voorziening per 4 weken" worden als volgt vastgesteld: het aantal uren/dagdelen/etmalen ontvangen ondersteuning vermenigvuldigd met het tarief zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 met dien verstande dat voor de voorzieningen in artikel 3 lid 1 onder b, c en d een maximum wordt toegepast van € 45,00 per uur en voor de voorzieningen in artikel 3 lid 1 onder e, f en g een maximum wordt toegepast van € 30,00 per dagdeel.
Voor begeleiding, begeleiding specialistisch, begeleiding intensief, dagbesteding doorlopend, dagbestedeing doorlopend specialistisch, dagbesteding ontwikkelgericht en logeeropvan, logeeropvang intesief en logeerverblijf in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een bijdrage in de kosten opgelegd over de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De "Kosten van de voorziening per 4 weken" worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het desbetreffende periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken met een maximum van € 45,00 per uur voor begeleiding, begeleiding specialistisch en begeleiding intensief en een maximum van € 30,00 per dagdeel voor dagbesteding doorlopend, dagbesteding doorlopend specialistisch en dagbesteding ontwikkelgericht.
Voor periodiek toegekende voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt wordt een bijdrage in de kosten opgelegd zolang de voorziening wordt gebruikt. Voor periodiek toegekende voorzieningen wordt een bijdrage in de kosten opgelegd per 4 weken met dien verstande dat per categorie voorziening de volgende maxima per 4 weken gelden:
Voor individuele vervoersvoorzieningen, losse woonvoorzieningen en woonvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 en 3 en artikel 5 met uitzondering van de vergoeding voor verhuiskosten wordt een bijdrage in de kosten opgelegd. Deze bijdrage wordt opgelegd totdat de geldswaarde van de verstrekte voorziening volledig is terugbetaald.
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld met toepassing van onderstaande tabel:
Van iedereen wordt verwacht dat deze bijdraagt aan het huishouden. Daar waar rollen veranderen is het aan de huisgenoten dit op te vangen. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Zowel van volwassen als jonge huisgenoten wordt een bijdrage verlangd in het huishouden. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.
Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:
Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.
Redenen als "niet gewend zijn om" of "geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten" leiden niet tot verstrekking van hulp bij het huishouden.
In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
Ter tegemoetkoming van de meerkosten van een beperking of chronisch probleem biedt de gemeente aan minima via Ferm Werk een gemeentelijke collectieve ziektekostenverzekering op grond van de Participatiewet. Op grond van de Participatiewet wordt met betrekking tot het inkomen en het vermogen de doelgroep bepaald voor de collectieve ziektekostenverzekering en de doelgroep voor de premiekorting. Op grond van de Wmo wordt de doelgroep van personen met een beperking of chronisch probleem voor de extra premiebijdrage bepaald.
Een inwoner heeft recht op de extra premiebijdrage voor personen met een beperking of chronisch probleem als:
daarnaast sprake is van een voorziening op grond van de Wmo, een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenparkeerplaats, een uitkering krachtens de WAO ontvangt naar een percentage van 80% tot 100% of een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of op grond van de Wmo wordt aangemerkt als een persoon met een beperking waarbij aannemelijk is dat er sprake is van meerkosten als gevolg daarvan.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van deze nadere regels en beleidsregels, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Persoonlijk plan inzet PersoonsGebonden Buget Sociaal Domein [1][2]
Bij wie bent u van plan om uw ondersteuning in te kopen met uw pgb?
(indien u de zorg inkoopt bij nog meer hulpverleners, dan kunt u deze opnemen in een apart blad)
Naam organisatie / hulpverlener
Betreft: zorgorganisatie / ZZP-er / hulpverlener
Er is een arbeidsovereenkomst afgesloten voor professionele ondersteuning
Activiteiten waarbij de zorgverlener ondersteunt / die de zorgverlener overneemt:
Frequentie (aantal uur per week)
Naam organisatie / hulpverlener
Betreft: zorgorganisatie / ZZP-er / hulpverlener
Er is een arbeidsovereenkomst afgesloten voor professionele ondersteuning
Activiteiten waarbij de zorgverlener ondersteunt / die de zorgverlener overneemt:
Frequentie (aantal uur per week)
Naam organisatie / hulpverlener
Betreft: zorgorganisatie / ZZP-er / hulpverlener
Er is een arbeidsovereenkomst afgesloten voor professionele ondersteuning
Activiteiten waarbij de zorgverlener ondersteunt / die de zorgverlener overneemt:
Frequentie (aantal uur per week)
Wat is de relatie met de budgethouder?
Welke ervaring / kwalificaties heeft uw informele / particuliere zorgverlener dat hij/zij in staat is om de ondersteuning te kunnen leveren:
Activiteiten waarbij de zorgverlener ondersteunt / die de zorgverlener overneemt:
Frequentie (aantal uur per week)
Wat is de relatie met de budgethouder?
Welke ervaring / kwalificaties heeft uw informele / particuliere zorgverlener dat hij/zij in staat is om de ondersteuning te kunnen leveren:
Activiteiten waarbij de zorgverlener ondersteunt / die de zorgverlener overneemt:
[1] De ondersteuner die diensten verleent binnen de Jeugdwet en niet verbonden is aan een professionele organisatie dient een verklaring omtrent gedrag (VOG) bij te voegen waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van de functie, dat hij ingezetene is van Nederland en dat hij beschikt over een burgerservicenummer (BSN).
[2] Indien er sprake is van ondersteuning en/of jeugdhulp door een persoon uit het sociaal netwerk dient uit onderdeel 5 te blijken dat deze in staat is de gevraagde ondersteuning en/of jeugdhulp gedurende de afgesproken periode te leveren en hoe, indien nodig, vervanging geregeld is bij vakantie of ziekte. Tevens dient deze persoon daarin aan te geven dat de ondersteuning en/of jeugdhulp aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.
Bijlage 3 Standaardprijslijst voor woningaanpassingen
Deze bedragen zijn exclusief BTW.
Uitgangspunt hierbij is een adequate voorziening, waarbij rekening is gehouden met het begrip sober en doelmatig/goedkoopst adequaat.
Bij het aanpassen c.q. vervangen van de keuken en badkamer wordt rekening gehouden met de algemeen gebruikelijk te achten levensduur. Voor een keuken wordt als algemeen gebruikelijke levensduur een termijn van 15 jaar gehanteerd en voor een badkamer een termijn van 20 jaar. Als de algemeen gebruikelijk te achten levensduur is bereikt dan is wat betreft vervanging sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie. In dat geval komen alleen de meerkosten van de aan de beperking gerelateerde aanpassingen voor vergoeding in aanmerking. Indien vervanging binnen de hierboven genoemde termijnen plaatsvindt, wordt rekening gehouden met een afschrijvingspercentage. Voor de hoogte van de maatwerkvoorziening wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode.
In Rechtbank 's Gravenhage 07-03-2012, nr. AWB 11/4293 heeft het college de vervanging van een bad door een inloopdouche afgewezen omdat het bad van belanghebbende ten minste 29 jaar oud is en de vervanging door een douche een algemeen gebruikelijke renovatie betreft. De rechtbank acht dit standpunt niet onredelijk omdat belanghebbende bij vergoeding van de kosten wordt bevoordeeld ten opzichte van woningeigenaren zonder medische beperkingen die na verloop van tijd hun badkamer gaan renoveren. Dat de badkamer en het daarin aanwezige bad eventueel nog functioneel zijn, doet daar gezien het tijdsverloop en de afschrijftermijn, volgens de rechtbank, niet aan af. Bij het vaststellen van het afschrijvingspercentage heeft het college volgens de rechtbank in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg voorzitters huurcommissies zijn vastgesteld in hun Beleid huurverhoging na woningverbetering. Blijkens dit beleid is een badkamer na 20 jaar in beginsel volledig afgeschreven. De rechtbank acht deze termijn niet onredelijk. Er is dan sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie.
Voor onderhoud en reparatie van woningaanpassingen geldt het volgende:
Jaarlijks preventief onderhoud vindt plaats bij: trapliften en automatische deuropeners.
In geval van storing komen de kosten van voorrijden, werkuren en onderdelen voor vergoeding in aanmerking. De inwoner aan wie de voorziening is toegekend kan de reparatie laten plaatsvinden. Het vervangen van batterijen en kosten die het gevolg zijn van een foutief gebruik door de inwoner komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2. Inzet persoonsgebonden budget
Artikel 8.1.1 tweede lid Jeugdwet bepaalt dat een persoonsgebonden budget niet mogelijk is voor een minderjarige die kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen of een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging op grond van hoofdstuk 6 (Gesloten jeugdhulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen). Binnen de Wmo zijn geen voorzieningen uitgesloten van een persoonsgebonden budget.
Het betrekken van ondersteuning en/of jeugdhulp uit het sociale netwerk behoort tot de mogelijkheden. Het is daarbij wel van belang dat deze passend is. Er worden daarom een aantal voorwaarden gesteld alvorens dit wordt toegelaten:
In aanvulling op het voorgaande, wordt inzet van het sociaal netwerk uit een persoonsgebonden budget in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:
Het tarief voor een persoonsgebonden budget is inclusief een aantal, eventueel, met het budget samenhangende kosten. In deze leden staan deze uitgeschreven. Deze komen niet apart voor een budget in aanmerking. Het tarief betreft een maximaal tarief van 100% van de tarieven in natura. De inwoner laat middels het pgb-plan zien welk tarief met de aanbieder is overeen gekomen. De hoogte van het budget volgt dit tarief maar is op een maximum gesteld.
Artikel 3. Verplichtingen persoonsgebonden budget
Van een aanvrager wordt verwacht dat die goed heeft nagedacht over de keuze voor de inzet van een persoonsgebonden budget. Dat wil zeggen niet alleen over de keuze zelf maar ook over de wijze waarop ondersteuning en/of jeugdhulp wordt verkregen en hoe kwaliteit wordt gewaarborgd.
De aanvrager moet daarom een plan indienen waarin de overwegingen zijn opgenomen. Het format van het plan is opgenomen in bijlage 2.
Met dit artikel is geregeld dat aangesloten wordt bij de voorwaarden van de Sociale Verzekeringsbank bij het betaalbaar stellen van een persoonsgebonden budget. Door het proces bij de SVB is het niet langer nodig dat de besteding van de genoemde budgetten achteraf worden verantwoord en gecontroleerd. De SVB geeft aan dat zij vooralsnog alleen pgb’s behandelen waar een arbeidsrelatie aan vast hangt. Bevoegdheden om éénmalige pgb’s te behandelen mandateren zij sinds 1 januari 2015 aan de gemeenten. Middels dit besluit wordt het mandaat aanvaard.
Artikel 4. Verplichtingen budget hulpmiddelen of woningaanpassing
Voor hulpmiddelen of woningaanpassing zijn verplichtingen opgenomen over de kwaliteit van de voorziening en over de eisen die aan een leverancier worden gesteld.
Artikel 5. Hoogte persoonsgebonden budget
In dit artikel zijn de uurtarieven voor ondersteuning en/of jeugdhulp opgenomen. Zo ook de tarieven voor het inhuren van een familielid, vrienden, kennissen. De hoogte van de persoonsgebonden budgetten zijn gelijk aan de feitelijke kosten maar maximaal 100% van het contractueel afgesproken tarief van zorg in natura dan wel gelieerd aan het wettelijk minimumloon.
Een jeugdige of de ouder van een jeugdige die in behandeling is bij een GGZ instelling kan in aanmerkingkomen voor een vervoersvoorziening naar deze GGZ instelling, indien binnen een periode van 12 maanden meer dan 2.000 kilometer gereisd moet worden van en naar een specialistische behandeling in de GGZ en er niet een behandellocatie dichter in de buurt aanwezig is.
De gemeente kan met het beschikbaar stellen van een persoonsgebonden budget het vervoer vergoeden tot een vastgesteld maximum als de jeugdige of de ouder van de jeugdige bewust kiest voor een zorgaanbieder die verder weg is gevestigd waar er wel een vergelijkbaar zorgaanbod dichterbij beschikbaar is.
Vormen van vervoersvoorziening
Een vervoersvoorziening kan, ter beoordeling van het college, bestaan uit een vergoeding van de vervoerskosten (eigen vervoer of openbaar vervoer) of een taxivoorziening.
De jeugdige of de ouder van de jeugdige dient via het sociaal team een onderbouwde aanvraag voorvervoer in. Daarbij dient deze aan te tonen dat voldaan wordt aan het afstandscriterium en het niet beschikbaar zijn van een behandellocatie in de buurt.
De kosten voor eigen vervoer en openbaar vervoer worden achteraf vergoed op basis van een declaratie waarbij per reisbeweging de kilometers worden verantwoord of waarbij de reisbewijzen worden ingediend.
De kosten voor het taxivervoer worden rechtstreeks met de gecontracteerde taxivervoerder afgerekend.
Het staat de cliënt vrij om iemand in te huren voor ondersteuning en/of jeugdhulp. Dat kan iemand zijn uit het sociaal netwerk, maar ook de inzet van een professional (organisatie of ZZP’er). In de hoogte van de vergoeding zit een verschil. Een cliënt die met zijn persoonsgebonden budget een familielid, buurvrouw inhuurt wordt niet geconfronteerd met kosten van overhead. Het persoongebonden budget om vanuit het sociaal netwerk in te huren is dan ook lager. Uitbetaling vindt plaats per maand.
Op grond van de verordening wordt aangesloten bij de Wet minumloon. Met de tarieven wordt een percentage van dit minimumloon gehanteerd. Als het gaat om hulp bij het huishouden wordt een tarief van 120% van het minimumloon gehanteerd gelijk aan € 12,50 per uur voor 2019. Voor begeleiding wordt een tarief van 200% van het minimumloon gehanteerd met een maximum van het WLZ-tarief voor het sociaal netwerk gelijk aan € 20,00 per uur voor 2019 gelijk aan het AWBZ-tarief in 2014
Artikel 6. Hoogte budget hulpmiddelen
In dit artikel is de hoogte van het budget voor hulpmiddelen vastgelegd.
Artikel 7. Budget woonvoorzieningen
In het eerste lid en tweede lid is geregeld bij welk bedrag van de cliënt wordt gevraagd om te kijken naar een andere woning. Ook is geregeld welke vergoeding de cliënt maximaal kan verwachten wanneer tot verhuizen wordt overgegaan.
Uitbetaling vindt plaats nadat een overschrijving in de BRP heeft plaatsgevonden. De cliënt hoeft de kosten daarbij niet te verantwoorden.
De omvang van het budget is gemaximeerd en bedoeld als een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. De omvang is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In het vierde lid zijn de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten voor een woningaanpassing opgenomen. Daarbij gelden voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen de volgende maximale bedragen:
Bij het vaststellen van de hoogte van het budget in de kosten van een woningaanpassing in de vorm van bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:
als het noodzakelijk wordt geacht een architect in te schakelen: het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Rechtsverhouding opdrachtgever-architect, ingenieur en adviseur DNR 2011 en de kosten van het toezicht op de uitvoering, als dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;
Als er sprake is van sanering van de vloerbedekking bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 36,07 per m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW). De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van het te vervangen artikel. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten te weten:
De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van € 654,00 per maand voor de duur van maximaal één jaar.
Als er sprake is van tijdelijke huisvesting is de hoogte van de vergoeding:
Artikel 8. Budget sportvoorziening
De sportvoorziening neemt een bijzondere plek in in de regelgeving. Onder de Wet Voorzieningen Gehandicapten was de sportrolstoel in de gemeentelijke regelgeving opgenomen maar dit betrof begunstigend buitenwettelijk beleid. Onder de Wmo is de overweging op zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van doorslaggevend belang of een sportrolstoel of in bredere zin, een sportvoorziening, wordt verstrekt. Dit is lang niet altijd zo en moet telkens goed worden overwogen. Jurisprudentie is daarin van belang. Kosten kunnen enorm oplopen en het gebruik kan beperkt zijn. In dit artikel is in aansluiting op eerder geformuleerd beleid de hoogte van het budget voor een sportvoorziening bepaald.
Artikel 9. Budget vervoersvoorzieningen
In het eerste lid liggen bedragen vast voor een budget in de auto- en taxikosten. Een tegemoetkoming in de kosten voor gebruik van de eigen auto wordt alleen verstrekt wanneer er sprake is van een contra-indicatie voor het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.
Het tweede en derde lid spreken voor zich.
Het vierde lid en vijfde lid gaan in op het onderwerp hoe om te gaan met een verzoek om aanpassing van een auto. Ook hiervoor komt men alleen in aanmerking wanneer er een contra-indicatie bestaat voor het gebruik van de het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.
Het zesde lid houdt in dat elke inwoner gebruik mag maken van het collectief vervoer. Een inwoner met een Wmo-indicatie mag dit echter tegen een gereduceerd tarief doen. Er wordt van een pas-houder een bijdrage in de kosten gevraagd per zone. Deze bijdrage is gelijk aan de kosten van het regulier openbaar vervoer. Deze kosten worden als algemeen gebruikelijk gezien. Alleen de eerste zone kent ook een opstaptarief waardoor men dan voor 1 enkele zone 2x de bijdrage moet betalen. Alle zones daarna worden steeds verhoogd met het tarief voor 1 zone.
Het zevende lid regelt dat een inwoner met een Wmo-indicatie op jaarbasis ook op 20 enkele ritten een sociaal begeleider mag meenemen. De achterliggende gedachte bij het hanteren van een sociaal begeleider is dat de Wmo geïndiceerde zich op de plaats van bestemming kan laten begeleiden. Bijvoorbeeld bij ziekenhuisbezoek, bij het winkelen, bij bankzaken, etc.
Het achtste lid regelt wanneer een pashouder ook de aantekening krijgt voor (medische) begeleiding. Verplichte (medische) begeleiding is een geïndiceerde begeleider die op basis van een indicatie van de gemeente met de Wmo-reiziger mee moet reizen, omdat daartoe een medische en/of anderszins een noodzaak is vastgesteld door de gemeente. Indien deze indicatie is afgegeven, kan en mag deze Wmo-reiziger niet alleen reizen. De geïndiceerde begeleider is tenminste 12 jaar en in staat om de Wmo-reiziger adequaat te begeleiden tijdens de rit. De geïndiceerde (medisch) begeleider mag geen rolstoelgebruiker of scootmobielgebruiker zijn. De geïndiceerde (medisch) begeleider stapt zelfstandig op hetzelfde adres in en uit als de geïndiceerde begeleide reiziger. De geïndiceerde (medisch) begeleider betaalt geen reizigersbijdrage. De noodzaak tot begeleiding wordt in het pashoudersbestand geregistreerd.
Artikel 10. Regels voor bijdrage in de kosten op grond van artikel 8a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2017
Dit artikel is een uitwerking van het in de verordening opgenomen artikel "Regels voor bijdrage in de kosten”.
Er is voor een aantal producten maxima in de bepaling van de kostprijs van het product aangegeven. Binnen de systematiek zoals gehanteerd in 2015 en 2016 gaan inwoners meer betalen voor hun ondersteuning wanneer de problematiek groter wordt. Immers, dan wordt de ondersteuning die wordt geboden duurder. Dit vergroot het risico dat inwoners met een groter wordende ondersteuningsbehoefte afhaken. Dit is niet wenselijk.
Daarnaast is een éénduidig systeem neergezet voor de aanlevering van de kostprijs voor een voorziening in bruikleen. Dit is vooral gedaan om het systeem te vereenvoudigen. Door de ingewikkeldheid van het eigen bijdrage systeem is het voor de consulenten vaak lastiger om de inwoner goed te informeren. Met deze aanpassing wordt dit eenvoudiger gemaakt. Hiermee ondervindt de inwoner ook niet langer financieel nadeel bij de overstap naar een andere leverancier.
Tevens is in dit artikel aangegeven hoe om wordt gegaan met de eigen bijdrage voor voorzieningen waar voor de gemeente periodiek een betaling aan vast zit.
Hiervoor zijn een paar hoofdlijnen aan te geven.
Voor het opleggen van een eigen bijdrage voor een voorziening in natura wordt het tarief gehanteerd dat gelijk is aan de tarieven voor persoonsgebonden budgetten bij inzet van een professionele organisatie (dus niet het tarief voor inzet van het sociaal netwerk). Door de tussenkomst van de SVB worden pgb’s vastgesteld over de toe te kennen periode (meestal per jaar tenzij de indicatie korter duurt). Voor het innen van de eigen bijdrage moet dit totale budget terug worden gerekend naar een bijdrage per periode van 4 weken.
Voor voorzieningen waarvoor per maand een tarief wordt betaald moet deze terug worden gerekend naar een bedrag per 4 weken.
Dit artikel geeft ook aan hoe wordt omgegaan met een voorziening die éénmalig wordt verstrekt maar wel is bedoeld om een bepaalde periode mee te overbruggen. De basis is dat de eigen bijdrage wordt geïnd totdat de voorziening is terugbetaald. Heeft de belanghebbende meerdere voorzieningen tegelijkertijd dan hanteert het CAK de volgende regel:
Het CAK int de eigen bijdrage over het eerste pgb of de eerste hulpmiddel & voorziening die is aangeleverd. Daarna volgen eventuele andere producten en als laatst eventuele zorg in natura.
Per 1 januari 2019 wordt een abonnementstarief voor de Wmo verwacht. In afwachting van de wetswijziging maakt dat naar verwachting voor het systeem van aanlevering niet uit voor het CAK. Artikel 10 is in afwachting van alle wijzigingen in landelijke regelgeving gehandhaafd.
Artikel 11. Omvang hulp bij het huishouden
Met ingang van 1 januari 2015 is bij de invoering van de Wmo 2015 in het kader van de hulp bij het huishouden een tabel opgenomen in de nadere regels en beleidsregels waarin (ten opzichte van het protocol CIZ) bijgestelde normen werden geintroduceerd. Conform regionale contractering biedt de gemeente Bodegraven-Reeuwijk hulp bij het huishouden aan als een maatwerkvoorziening. Contractueel is daarbij afgesproken dat gestreefd wordt naar een gestructureerd huishouden waarbinnen in ieder geval zorg wordt gedragen voor het licht en zwaar huishoudelijk werk, de was, de maaltijden en het ramen zemen aan de binnenkant.
Daar is middels artikel 9 in de nadere regels en beleidsregels in 2015 en 2016 een normering tegen aan gehouden vanuit een aantal uitgangspunten:
De omvang van de woning wordt meegenomen in het bepalen van de omvang van de indicatie. Hierin wordt de omvang van de leefeenheid los gelaten. De norm kent een 2-kamer woning dan wel een 3- kamer woning. In beide woningen is rekening gehouden met de aanwezigheid van sanitair en keuken. Bij aanwezigheid van kinderen kan de indicatie naar boven worden bijgesteld.
Op 18 mei 2016 heeft de CRvB de eerste uitspraken gedaan over hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015. Uit deze uitspraken blijkt dat het beleid van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk op belangrijke punten prima kan worden gehandhaafd. Hulp bij het huishouden wordt onder de Wmo aangeboden, een systeem van normering kan en mag worden toegepast, iedere indicatie is gebaseerd op een individueel onderzoek en de omvang is individueel bepaald.
Echter is er door de uitspraken ook een belangrijk aandachtspunt ontstaan. Immers de toe te passen normtijden, die afwijken van het eerdere gehanteerde protocol CIZ, moet volgen de CRvB gebaseerd zijn op een objectief onderzoek naar de noodzakelijke handelingen en de frequentie daarvan.
In de tweede helft van 2016 is de communcatie vanuit VNG en VWS nauwlettend gevolgd. VNG communiceert o.a. er geen voorstander van te zijn dat iedere gemeente haar eigen onderzoek verricht. VWS heeft een impactanalyse laten verrichten waarvan de resultaten bekend zijn. Tevens is het resultaat van het onderzoek van de gemeente Utrecht tot publicatie gekomen. De CRvB heeft inmiddels geoordeeld dat het aan het Utrechtse onderzoek ten grondslag liggende onderzoek van KPMG Plexus en Bureau HHM deugdelijk is (uitspraak van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3838). Deze uitspraak van de CRvB is aanleiding om het lokale beleid opnieuw te bekijken. Dat zal dan leiden tot een aanpassing van deze nadere regels en beleidsregels.
Het onderzoek van van de gemeente Utrecht is gehanteerd bij het formuleren van het lokale normenkader. Utrecht gaat uit van een collectieve basis waaruit bepaalde werkzaamheden worden verricht. Het normenkader betreft een gemiddelde norm waarin de diverse omstandigheden zijn meegewogen en maakt daarbij geen individueel onderscheid in omvang van de woning, de leefeenheid of hetgeen nog van cliënt of diens omgeving kan worden verwacht. Het onderzoek kent naar inschatting wel een gedegen onderbouwing. Het is aan de rechter of deze voldoet aan de eisen die de CRvB stelt aan onderbouwing van het normenkader.
Met de resultaten van de impactanalyse en het onderzoek van Utrecht in handen, alsmede het CIZ protocol wordt gekomen tot de volgende lokale analyse:
Op basis van bovenstaande analyse en onderbouwing is voor de nadere regels en beleidsregels 2017 en 2018 voor gekozen om het normenkader grotendeels te handhaven. Dat betekent dat de normen voor het licht en het zwaar huishoudelijk werk ook voor 2017 en 2018 gelden.
Daar waar wordt afgeweken van het protocol CIZ biedt het onderzoek van de gemeente Utrecht voldoende handvaten om de lokaal geformuleerde normen te blijven hanteren. Door een norm per kamer te hanteren wordt in afwijking van de Utrechtse norm een lagere indicatie gesteld wanneer er sprake is van een kleine woning (woonkamer + 1 slaapkamer). Utrecht gaat uit van een gemiddelde inzet, een combi van grotere en kleinere woningen. Hiermee wordt de bijstelling naar beneden van de Utrechtse norm verantwoord. Daarbij wordt inhoudelijk aangesloten bij de werkzaamheden voor het licht en zwaar huishoudelijk werk zoals Utrecht die verwoordt.
Stof afnemen droog, nat afnemen en opruimen.
Basis: Stofzuigen, dweilen, keukenblok schoonmaken en bed verschonen.
Incidenteel: Raambekleding wassen/schoonmaken, meubels schoonmaken, radiatoren reinigen, keukenapparatuur schoonmaken, binnen- en bovenzijde keukenkastjes afnemen, deuren, deurposten en tegelwanden afnemen, ramen zemen en trap stofzuigen.
Ook op het gebied van de wasverzorging is er sprake van een afwijking van het protocol van het CIZ. Dit aspect is niet door gemeente Utrecht onderzocht. In deze regels is daarom sinds 2017 weer aansluiting gezocht bij de CIZ-norm.
De taken die binnen deze norm worden verricht behelzen:
Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine.
Centrifugeren, ophangen, afhalen, dan wel drogen in droogmachine.
Vouwen, strijken bovenkleding, opbergen.
Ten slotte: het is te allen tijde van belang om voor ogen te houden dat er in deze nadere regels en beleidsregels wordt gesproken van een kadering waarin "regulier toe te passen normen" zijn verwoord. Met behulp van het individuele gesprek wordt een afweging gemaakt in relatie tot die normen. Individuele afwijkingen zijn altijd mogelijk, mits beargumenteerd vanuit de feitelijk geconstateerde noodzakelijk geachte aspecten.
Artikel 12. Omvang gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden
Artikel 13. Tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronische problemen
De collectieve ziektekostenverzekering wordt uitgevoerd op basis van de Participatiewet door Ferm Werk. Om in aanmerking te komen voor de extra premiebijdrage moet gebruik worden gemaakt van de collectieve ziektekostenverzekering voor minima en de uitgebreide aanvullende verzekering die beschikbaar is. Ferm Werk verricht op basis van haar regels een inkomens- en vermogenstoets. De vermogensgrens wordt gelijk aan de grens die de Belastingdienst stelt om in aanmerking te komen voor de huurtoeslag. Vermogen verbonden in de eigen woning telt daarbij niet mee. De inkomensgrens wordt bepaald op 140% van de bijstandsnorm.
Inwoners met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm ontvangen van Ferm Werk een premiekorting van 15 euro per maand.
De omvang van de extra premiebijdrage voor personen met een beperking of chronisch probleem is met ingang van 1 januari 2018 € 260 per jaar. De inwoner kan op een aantal manieren bij Ferm Werk aantoonbaar maken dat hij/zij tot de doelgroep van personen met een beperking of chronisch probleem behoort. Inwoners die hier niet aan voldoen kunnen toch in aanmerking komen voor de extra premiebijdrage indien de Wmo consulent tot de beoordeling komt dat de inwoner een beperking of chronisch probleem heeft en aannemelijk is dat daar meerkosten aan zijn verbonden als gevolg hiervan.