Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oldenzaal

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders houdende regels omtrent jeugdulp Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOldenzaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders houdende regels omtrent jeugdulp Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2019
CiteertitelBeleidsregels Jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2019
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt de Beleidsregels Jeugdhulp 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2019nieuwe regeling

29-01-2019

gmb-2019-48960

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders houdende regels omtrent jeugdulp Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2019

1. Inleiding

1.1 Wat zijn beleidsregels en waarom zijn ze er?

Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Wij zijn vanaf die datum verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet vervalt het recht op zorg, deze wordt vervan-gen door een zorgplicht voor gemeenten. De Jeugdwet biedt ruimte voor iedere gemeente om aan die zorgplicht, op maat, inhoud en uitvoering vorm te geven.

 

De Verordening uitvoering Jeugdwet 2019 (hierna: ‘Verordening’) en het Besluit Jeugdhulp Gemeente Oldenzaal 2019 (hierna: ‘Besluit’) geven uitvoering aan de Jeugdwet. Dit zijn juridisch, tech-nische documenten.

 

In het beleidsplan Jeugdhulp Oldenzaal 2015-2018 geeft het gemeentebestuur richting aan de invulling van de wettelijke verantwoordelijkheid voor de zorg voor de jeugd vanaf 2015.

 

In dit document, de beleidsregels Jeugdhulp Oldenzaal 2019, staat hoe het college omgaat met de bevoegdheden in de uitvoering van de Jeugdwet. Het is een vertaalslag van de Verordening Jeugd-hulp Oldenzaal 2019 en het Besluit Jeugdhulp 2019.

 

Deze beleidsregels vervangen de beleidsregels jeugdhulp 2018. De reden hiervoor is dat de Twentse gemeenten gezamenlijk het Twents inkoopmodel hebben ontwikkeld. Dit vernieuwde model is zowel gericht op de inkoop van ondersteuning vanuit de Wmo 2015 als op de jeugdhulp vanuit de Jeugd-wet. In deze beleidsregels zal het nieuwe inkoopbestek (“de voorzieningen”) worden beschreven. Ten aanzien van de werkwijze is voorts besloten om deels aan te sluiten bij de procedure zoals deze in Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 is geregeld. In hoofdstuk 2 wordt deze procedure nader beschreven.

 

Het beleidsplan Jeugdhulp, de Verordening, het Besluit en deze beleidsregels zijn onlosmakelijk ver-bonden met elkaar.

1.2 Bevoegdheden

De Verordening legt veel bevoegdheden bij het college. Deskundige consulenten, ambtenaren of beroepskrachten zullen in de regel de uitvoering op zich nemen (in mandaat). Waar in de Verordening en in de wet “het college” staat, kan het college deze bevoegdheden namelijk mandateren aan onder-geschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. Procedure melding, onderzoek, aanvraag

 

Ten aanzien van de aanvraagprocedure wordt aansluiting gezocht bij de procedure zoals deze in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo) is geregeld. Deze procedure begint met een mel-ding . Vervolgens start het college een onderzoek, waarvan de uitkomsten worden teruggekoppeld aan de jeugdige en/of ouder(s). Tot slot kan een aanvraag ingediend worden.

N.B. Doordat deze systematiek afwijkt van Awb wordt een belanghebbende te allen tijde in staat ge-steld om een aanvraag in te dienen. Voor de praktijk betekent dit dat een cliënt ook op het moment van melding een aanvraag in kan dienen als hij/zij dat wil.

2.1 Melding hulpvraag

De jeugdige en/of ouder(s), die behoefte heeft aan ondersteuning, kan daarvoor terecht bij het Maat-schappelijk Plein, maar ook bij andere dienst-/hulpverleners in de gemeente (bijv. huisarts). Bij het Maatschappelijk Plein werken consulenten die qua opleiding en ervaring toegerust zijn op hun taken.

De melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan ondersteuning. Het college be-vestigt daarom de ontvangst van deze melding.

2.2 Cliëntondersteuning

Gemeenten moeten voor alle cliënten, van alle leeftijden en over alle levensdomeinen onafhankelijke cliëntondersteuning bieden. Dat geldt ook voor cliëntondersteuning op het gebied van jeugdhulp. Dit is vastgelegd in artikel 1.1.1 Wmo 2015 en artikel 2.2.4 Wmo 2015.

 

Op grond van artikel 2.3.2 lid 3 van de Wmo moet het college vóór het onderzoek de cliënt en zijn mantelzorger wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Zie ook artikel 3 van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015:

 

Artikel 3 van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2019

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

 

In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maat-schappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraag-verheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op di-verse levensterreinen maken daarvan deel uit.

Het gaat om ondersteuning van de verminderd zelfredzame cliënt met informatie en advies, om de cliënt zo nodig in staat te stellen tot het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (preventieve zorg, zorg, jeugd, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen). Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Het kan voorkomen dat de inzet van een cliëntonder-steuner door de gemeente (in de vorm van kortdurende ondersteuning) al toereikend blijkt te zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee individuele voorzieningen niet meer nodig zijn (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, paragraaf 3.4).

De Oldenzaalse welzijnsinstelling Impuls geeft invulling aan de onafhankelijke cliëntondersteuning Wmo. Daarnaast gaat deze welzijnsinstelling de vrijwilligers ondersteunen die ook een rol spelen in de onafhankelijke cliëntondersteuning. Dit is begin 2015 in subsidieafspraken bekrachtigd.

In de ontvangstbevestiging van de melding hulpvraag wordt de ouder en/of jeugdige geïnformeerd over de mogelijkheid van een cliëntondersteuner.

2.3 Woonplaatsbeginsel

Een voorwaarde om voor een voorziening in aanmerking te komen is dat voldaan wordt aan het woonplaatsbeginsel De verantwoordelijke gemeente is namelijk in beginsel de gemeente waar de ou-der met gezag woont. Als een jeugdige en zijn ouders hulp nodig hebben, bekijken we eerst waar het gezag ligt. Daarna stellen we vast wat het adres is van de gezaghebbende. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet op-nieuw worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.

2.4 Onderzoek

Wij onderzoeken in een gesprek met de jeugdige en/of ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

  • de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de cliënt en het probleem of de hulpvraag;

  • het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

  • het vermogen van de cliënt om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een op-lossing voor de hulpvraag te vinden;

  • de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorzie-ning;

  • de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

  • de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met an-dere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

  • hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in “het plan” (zie 2.5). Hierin krijgen de jeugdige; ouders; familieleden en anderszins betrokkenen tevens de mogelijkheid om mee te denken en te hel-pen aan een oplossing.

 

Een ondertekend plan wordt voorts als aanvraag aangemerkt (zie artikel 2.8).

2.5 Advisering, consultatie en diagnostiek

De gemeente beoordeelt of alle informatie die nodig is voor een onderzoek, beschikbaar is. In artikel 9 van de verordening is bepaald dat het college bevoegd is om de degene die een hulpvraag heeft gemeld of een aanvraag heeft ingediend, de belanghebbende alsmede diens huisgenoten op te roe-pen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Met be-trekking tot vraagverheldering kan het college tevens een zorgaanbieder voor consultatie en diagnos-tiek inschakelen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van het onderzoek.

2.6 Afsprakenoverzicht

Zodra na onderzoek duidelijk is geworden dat professionele (jeugd)hulp noodzakelijk is, verstuurt de gemeente een afsprakenoverzicht naar de gewenste zorgaanbieder. Deze gegevensuitwisseling ge-schiedt op basis van toestemming van de jeugdige en/of ouder(s). Op het overzicht staan de gewens-te resultaten beschreven en de wijze waarop de zorgaanbieder deze doelen beoogt te behalen; de verwachte duur van de zorginzet en de gemaakte afspraken tussen zorgaanbieder en cliënt.

2.7 Het plan

Naar aanleiding van de hulpvraag wordt een plan opgemaakt. Hierin staat welke problemen de jeugdi-ge of het gezin heeft, welke hulp nodig is en wie die hulp geeft of kan geven. In het plan kan zowel hulp uit het eigen netwerk als professionele hulp beschreven zijn. Ouders kunnen samen met familie-leden en andere direct betrokkenen uit de sociale omgeving van het gezin een eigen familiegroeps-plan maken, maar dit kan ook in het plan verwerkt worden. Op deze manier kunnen zij meedenken en meehelpen aan een oplossing. Tevens worden de uitkomsten van het onderzoek; advisering; consul-tatie en diagnostiek en het afsprakenoverzicht in het plan vastgelegd.

 

Binnen het Maatschappelijk Plein van de gemeente Oldenzaal werken de consulenten Jeugd voorna-melijk met een plan. In uitzonderingsgevallen kan hiervan worden afgezien. Bijvoorbeeld spoedhulp.

2.8 Aanvraag

Iedere “belanghebbende” kan een aanvraag indienen voor jeugdhulp (zie artikel 1:3 lid 3 Awb). Op de eerste plaats zijn dat natuurlijk de ouders en/of de jeugdige zelf. Het begrip “belanghebbende” is ech-ter ruimer dan dat. Ook een pleegouder zou bijvoorbeeld een aanvraag in kunnen dienen voor hulp (voor een jeugdige die hij verzorgt en opvoedt). Voor zover jeugdigen zelf een aanvraag indienen, is het van belang te onderkennen dat zij (meestal) minderjarig zijn. Dat betekent dat vaak toestemming nodig is van een wettelijk vertegenwoordiger: “de ouder met gezag” of een “voogd”. Verder kan een jeugdige of ouder zich bij het indienen van een aanvraag laten bijstaan door een derde.

Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door of namens een jeugdige worden ingediend, door middel van een ondertekend plan (zie 2.7). Het college merkt een ondertekend plan aan als aan-vraag als de cliënt het ondertekend heeft geretourneerd.

Wij nemen alleen een aanvraag in behandeling wanneer het ondertekende plan of het aanvraagformu-lier voorzien is van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door de aanvrager (of gemachtig-de). De datum waarop de aanvraag juist en volledig is ingeleverd, geldt als aanvraagdatum.

 

Indien wij een aanvraag ontvangen dat een ander bestuursorgaan moet behandelen, hebben wij als gemeente een doorzendplicht (art. 2:3 Awb). Een ander bestuursorgaan is aan de orde als een cliënt bijvoorbeeld volgens het woonplaatsbeginsel de aanvraag niet bij onze gemeente moet indienen. Doorzending vindt onverwijld plaats aan het bevoegde bestuursorgaan, onder mededeling aan be-langhebbende.

2.9 Beschikking

In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt. Voorts worden de gegevens vermeld die in artikel 13 van de Verordening genoemd zijn.

3. Gebruikelijke hulp

3.1 Gebruikelijke hulp aan huisgenoten

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of an-dere huisgenoten elkaar, naar algemeen aanvaarde maatstaven, geacht worden te bieden. Van boven gebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.

3.2 Gebruikelijke hulp aan kinderen

Ouders/verzorgers hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). De zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ou-der/verzorger normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziektes. Wat normaal is, is onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind.

Het totaal aan gebruikelijke zorg wordt gesteld op de totale omvang van zorg die ouders leveren aan een kind van dezelfde leeftijd, maar met een normaal ontwikkelingsprofiel. Voor het vaststellen van de gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie, zie paragraaf 3.3 Richtlijnen.

Het bieden van een beschermde woonomgeving door ouders aan hun kind(eren) wordt tot de 17-jarige leeftijd van het kind als gebruikelijke zorg aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziek-te, aandoening of beperking. Uitzonderingen hierop zijn:

  • een noodzaak tot het plaatsen van het kind in een therapeutisch leefklimaat,

  • het bieden van permanent toezicht aan het kind op een leeftijd waarop dit al boven gebruikelijk wordt geacht, en

  • onvermogen van ouders tot het bieden van een beschermde woonomgeving ten gevolge van een ziekte, stoornis of beperking.

 

Het kan voorkomen dat ouders dusdanig belast zijn in de zorg voor de kinderen dat zij niet langer de gebruikelijke zorg kunnen bieden. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebrui-kelijke zorg over. Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de zorg van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg kan opvangen (denk aan opa’s en oma’s, ooms en tantes, etc.) en wat kan worden opgelost middels voorliggende voorzieningen (bijvoorbeeld kinderdagverblijven, naschoolse opvang, etc.). Pas wan-neer deze opties allemaal zijn uitgeput of wanneer is vastgesteld dat deze niet passend zijn, kan er gekeken worden naar ondersteuning.

3.3 Richtlijnen

Bij gebruikelijke hulp wordt dezelfde beleidslijn gevolgd zoals deze onder de AWBZ door het Centrum voor Indicatiestelling (CIZ) werd gehanteerd. Gebruikelijke hulp, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorliggende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke hulp” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishou-den. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door me-disch onderzoek.

Aan de hand van onderstaande richtlijnen wordt in elke individuele situatie een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en/of zijn ouders. De mogelijkheden van de jeugdige en de sociale omgeving tegen de achtergrond van de specifieke problematiek van de jeugdige.

 

Onderstaand de richtlijnen voor gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie:

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig.

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig.

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is ge-waarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op

  • gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is ge-waarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, acti-viteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is ge-waarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelf-standig gaan wonen).

  • hebben in ieder geval tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

4. Vormen van Jeugdhulp

4.1 Algemene voorziening

Een algemene voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onder-zoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is. Algemene voorzieningen zijn gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Een algemene voorziening is beschikbaar voor alle inwoners. Er vindt dus geen toets plaats of jeugdigen en/of hun ouders hier voor in aanmerking komen en er is geen verwijzing of beschikking nodig om er gebruik van te mogen maken. Wanneer blijkt dat aanvrager niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, beoordelen de consulenten van het Maatschappelijk Plein of er algemene/collectieve voorzieningen zijn die de problemen, die betrokkene ervaart, (gedeeltelijk) kun-nen oplossen.

 

Wij hechten veel waarde aan de algemene voorzieningen. Immers, wanneer het niveau van algemene voorzieningen in de gemeente hoog is, is er minder reden voor inwoners om aanspraak te maken op individuele voorzieningen. Veel inwoners kunnen dan, ondanks eventuele beperkingen, langer blijven “meedoen”.

Voorbeelden van algemene voorzieningen:

  • Onderwijs;

  • Maatschappelijk werk;

  • Kinderopvang, buitenschoolse opvang en peuterspeelzaalwerk;

  • Jeugdwelzijnswerk en jongerenwerk;

  • Consultatiebureau;

  • Opvoedondersteuning;

  • LOES.

 

Initiatieven van particulieren; vrijwilligers en sport- en culturele verenigingen leveren ook een belangrij-ke bijdrage aan het aanbod van algemene voorzieningen.

4.2 Individuele voorziening

In tegenstelling tot een algemene voorziening, is een individuele voorziening niet vrij toegankelijk.

Een individuele voorziening kan alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmer-ken en mogelijkheden van de gebruikers, toegekend worden middels een beschikking.

Maatwerk is hierbij belangrijk. De consulent past de voorziening aan de persoonlijke omstandigheden aan. Na toekennen van de individuele voorziening ontvangt de belanghebbende een beschikking van de gemeente. De belanghebbende heeft de mogelijkheid voor bezwaar en beroep.

 

Een jeugdige kan toegang krijgen tot jeugdhulp via het Maatschappelijk Plein. Daarnaast is het recht-streeks doorverwijzen naar een individuele voorziening bij wet geregeld voor de volgende professio-nals:

  • Huisartsen;

  • Medici zoals kinderartsen;

  • Gecertificeerde instelling (in overleg met college, conform het “Regionaal Handboek 2016 Jeugd-bescherming en Jeugdreclassering).

 

De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar op basis van het tweede lid van artikel 2 van de Verordening uitvoering jeugdwet 2019:

  • Individuele ondersteuning (onderverdeeld in vier niveaus);

  • Groepsgerichte ondersteuning (onderverdeeld in drie niveaus);

  • Ambulante spoedhulp;

  • Behandeling en/of diagnostiek enkelvoudige ernstige dyslexie;

  • Medicatiecontrole;

  • Module wonen en verblijf;

  • Module maatregelhulp;

  • Beschikbaarheidsvoorzieningen.

De 14 Twentse gemeenten (“Samen 14”) hebben ervoor gekozen om samen te werken en gezamenlijk raamcontracten met zorgaanbieders af te sluiten. Deze aanbieders voldoen aan de eisen van de Jeugdwet.

4.3 Het Twents Inkoopmodel

Het Twents model voor de inkoop van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp is één gezamen-lijk model dat past op alle 14 lokale toegangen van de samenwerkende Twentse gemeenten. In dit model staat het individuele resultaat van de inwoner, jeugdige en/of ouder(s) centraal. De module consultatie en diagnostiek (zie onderzoek) kan ingezet worden als onderdeel van vraagverheldering om tot een passende toekenning te komen. Hieronder worden de beschikbare voorzieningen van het Twents inkoopmodel nader omschreven.

4.3.1Individuele en groepsgerichte ondersteuning

In het Twentse inkoopmodel zijn voor de individuele en groepsgerichte ondersteuning vier zogenaam-de ondersteuningsbehoeften beschreven. Deze zijn gericht op het in staat stellen van personen om dagelijkse handelingen en vaardigheden uit te kunnen voeren, op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen, aanleren en behouden van vaardigheden op het (psycho) sociaal functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. De ondersteuning kan individueel en/of groepsge-richt door de aanbieder ingezet worden.

 

Voor het toekennen van individuele of groepsgerichte ondersteuning wordt zowel de ondersteunings-behoefte als ook het niveau bepaald.

 

We onderscheiden de volgende niveaus van ondersteuning:

  • Ondersteuningsbehoefte 1, niveau A, B of C;

  • Ondersteuningsbehoefte 2, niveau A, B of C;

  • Ondersteuningsbehoefte 3, niveau A, B of C;

  • Ondersteuningsbehoefte 4, niveau A, B of C

 

Ondersteuningsbehoefte 1

Cliënt heeft ondersteuning nodig bij uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De onder-steuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

 

Ondersteuningsbehoefte 2

Cliënt heeft ondersteuning nodig bij het voeren van de regie over, en uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

 

Ondersteuningsbehoefte 3

Cliënt heeft specialistische/therapeutische ondersteuning nodig bij het aanleren van nieuwe vaardig-heden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverande-ring. Het doel is dat cliënt een haalbaar niveau van zelfredzaamheid bereikt. Het gedrag van de cliënt is passend bij de ontwikkelmogelijkheden en helpt de cliënt om adequaat te functioneren op de rele-vante leefgebieden. Bijvoorbeeld passende interactie met zijn/haar directe omgeving, positief op-voedklimaat scheppen, of creëren van een veilige leefomgeving. De ondersteuning is gericht op het aanleren en oefenen van nieuwe (inter)persoonlijke vaardigheden in het dagelijks functioneren.

 

Ondersteuningsbehoefte 4

Cliënt heeft behandeling voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bij behorende problemen op verschillende levensgebieden nodig waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar. Het resultaat van de behandeling draagt bij aan (inter)persoonlijke vaar-digheden zoals beschreven bij ondersteuningsbehoefte 3.

Onder de behandeling valt ook diagnostiek gericht op het in kaart brengen van mogelijkheden en beperkende factoren binnen een ziektebeeld en/of behandeling (procesdiagnostiek) gericht op ont-wikkelen van inzichten in eigen handelen en/of nieuwe vaardigheden.

 

Er zijn drie niveaus te onderscheiden waarop de ondersteuning aansluit en een minimale deskundig-heid gevraagd wordt.

 

Niveau A

Voorbeelden van kenmerken:

  • Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek.

  • Er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context.

  • Client en/of het cliëntsysteem kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning.

  • De kans op risicovolle situaties en/of escalatie is gering.

  • De zorgvrager heeft voldoende inzicht: kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signa-leren en hierop reageren.

  • Client of het gezinssysteem is gemotiveerd om ondersteuning te ontvangen.

 

Niveau B

Voorbeelden van kenmerken:

  • Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de on-dersteuning.

  • De kans op risicovolle situaties en/of escalatie is aanwezig maar niet groot.

  • Client of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf signaleren, maar is/zijn onvoldoende in staat om hierop te reageren.

  • De motivatie van de cliënt/gezinssysteem voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

 

Niveau C

Voorbeelden van kenmerken:

  • Er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning.

  • De ondersteuning is niet routinematig.

  • Er is geen stabiele (ontwikkel en/of opvoed) context.

  • Er is hoog risico op escalatie/gevaar.

  • Met cliënt/gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar: voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig.

  • Client of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf in het geheel niet signaleren.

  • Er kan verscherpt toezicht nodig zijn.

  • Client of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

4.3.2 Ambulante spoedhulp

Ambulante spoedhulp is een kortdurende, intensieve, activerende hulpverleningsvorm. De hulp wordt in de woonsituatie ingezet bij crisis en spoedeisende situaties in de opvoedingssituatie van de jeug-dige en/of het gezin. Bij het bieden van ambulante spoedhulp voor jeugd gaat het om de ondersteu-ning zoals deze geboden kan worden binnen “ondersteuningsbehoefte 3B en 3C”. Kenmerkend hier-voor is dat zorgaanbieders binnen 24 uur en dag en nacht de ondersteuning kunnen starten en geven. Ook zijn de betreffende jeugdhulpprofessionals deskundig in spoedhulpverlening.

Als er vanuit een acute situatie ondersteuning voor jeugdigen nodig is, wordt dit signaal met de ge-meentelijke toegang en/of Veilig Thuis Twente (VTT) gedeeld. Inzet van ambulante spoedhulp verloopt via het Coördinatiepunt Spoedhulp (CPSH) in Twente. Zij zetten de passende spoedhulp in voor de duur en intensiteit die nodig is. Voor ambulante spoedhulp geld een maximum duur van vier weken.

 

Resultaten voor ambulante spoedhulp zijn:

  • Veiligheid en basisroutines (eten, slapen, naar school/werk gaan) van de jeugdige en ouder(s) zijn voldoende hersteld en er is gewerkt aan urgente korte termijn doelen. Indien van toepassing wordt er een veiligheidsplan gevolgd of opgesteld.

  • De problematiek, riscofactoren, krachten/kansen en wensen en verwachtingen van de jeugdige en ouder(s) zijn verkend en geordend.

  • Samen met de jeugdige en ouder(s) is vastgesteld wat er aan de hand is en wat er nog nodig is. Dit vindt plaats middels formulering van een advies aan de gemeentelijke toegang.

  • Waar vervolghulp gewenst/nodig is, vindt een zorgvuldige overdracht plaats.

4.3.3Behandeling en/of diagnostiek enkelvoudige ernstige dyslexie

Ondersteuningsbehoefte 4 kent naast de in artikel 4.3.1 genoemde niveaus ook niveau F. Niveau F bestaat uit de diagnostiek en de behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie (EED).

Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) is een specifieke leerstoornis die zich kenmerkt door een hardnekkig probleem in het aanleren van accuraat en vlot lezen en/of spellen op woordniveau, die ondanks goed onderwijs en extra ondersteuning vanuit het passend onderwijs aanhoudt. Enkelvoudig betekent dat het kind naast Dyslexie geen ggz-stoornis, beperking of andere taal- of leerstoornissen heeft die belemmerend zijn voor dyslexieonderzoek en/of –behandeling.

 

Een jeugdige kan door de school worden verwezen voor onderzoek naar dyslexie. De school moet aantoonbaar maken aan de aanbieder dat zij heeft gehandeld conform het “Protocol leesproblemen en dyslexie”. De diagnose en de behandeling wordt uitgevoerd conform het "Protocol Dyslexie Di-agnostiek & Behandeling (PDD&B)", NKD 2013. De diagnostiek en behandeling, vindt plaats door gespecialiseerde dyslexieaanbieders. Alvorens EED in te zetten, moet eerst worden uitgesloten dat de lees- en/of spellingproblemen een andere oorzaak hebben - denk hierbij aan slechte ogen, slecht taalonderwijs of een zeer laag IQ.

Voor de behandeling begint, worden afspraken gemaakt tussen de wettelijk vertegenwoordigers (ou-ders/verzorgers), de school en de jeugdhulpaanbieder. Het gezamenlijke doel van de onderwijsonder-steuning, de behandeling en de leesondersteuning door de wettelijk vertegenwoordigers, is het halen van een functioneel niveau van technisch lezen. Minimaal leesniveau E6 is noodzakelijk om in het Voortgezet Onderwijs mee te kunnen komen. De 'best practice behandeling' waarmee dit doel bereikt moet worden, gaat uit van het specifieke taalverwerkingsprobleem. Het richt zich op lezen én spellen en gekoppelde verwerking van spraakklanken en letters/woorden.

De zorgaanbieder kan EED-zorg leveren aan jeugdigen in het basisonderwijs van 7 tot 13 jaar.

Duur: Een EED-traject duurt vanaf de aanmelding voor diagnostiek tot einde behandeling maximaal twee jaar.

4.3.4Medicatiecontrole

Ondersteuningsbehoefte 4 kent naast de in artikel 4.3.1 genoemde niveaus ook niveau E. Niveau E bestaat uit afzonderlijke medicatiecontrole. Dit geldt alleen voor ziekenhuizen of jeugdhulpaanbieders die medicatiecontrole inzetten voor jeugdigen met ADHD en gedragsproblemen.

Als er behandeling plaatsvindt en er is gelijktijdig ook medicatiecontrole, dan is deze medicatiecontro-le onderdeel van de behandeling in 4a, b of c.

4.3.5Module Wonen en Verblijf

Onder wonen en verblijf wordt verstaan een 24 uurs voorziening ter vervanging van de eigen thuissitu-atie. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de jeugdige wordt de huisvesting vormge-geven. Deze module bestaat uit de volgende vier onderdelen (zogenaamde “dakjes”):

  • Dakje 0-A Pleegzorg

  • Dakje 0-B Gezinshuizen

  • Dakje 1 Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden

  • Dakje 2 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht

  • Dakje 3 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van onvoorspelbaar gedrag

 

Ondersteuning wonen en verblijf wordt aanvullend ingezet wanneer er naast de ondersteuningsbehoef-ten ook behoefte is aan een woon- of verblijfsomgeving. Voor dakje 0 en dakje 1 geldt dat deze ook zelfstandig kunnen worden ingezet.

 

Een dakje bestaat uit de volgende elementen:

  • Accommodatie;

  • Eten en drinken;

  • Hotelmatige aspecten (zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht);

  • Leefklimaat (dagelijkse/nachtelijke zorg ter vervanging van de zorg in de eigen natuurlijke omge-ving).

 

Dakje 0-A Pleegzorg

Pleegzorg is het (tijdelijk) opvoeden en verzorgen van een jeugdige uit een ander gezin. Pleegouders bieden kinderen een thuis, waar ze kunnen rekenen op veiligheid, stabiliteit en een positief opvoed-klimaat. Pleegouders zijn vrijwilligers en ontvangen geen salaris. De pleegzorgvergoeding die zij ont-vangen is daarom bedoeld ter dekking van de kosten voor het kind.

De pleegzorgbegeleiding (minimaal 1 keer per 6 weken) vanuit de instelling bestaat uit:

  • het bevorderen en volgen van een veilige en gezonde ontwikkeling van het kind en tijdig signale-ren wanneer deze stagneert;

  • het begeleiden van (specifieke) opvoeding van het kind in het pleeggezin;

  • het coördineren en verbinden van het informele en formele systeem rondom het kind onderlinge relaties tussen pleegouders, ouders en het kind);

  • het creëren van helderheid over het perspectief en;

  • rapportage en evaluatie.

 

Wanneer er sprake is van meer dan gebruikelijke opvoeding en verzorging dan kan dit dakje gecom-bineerd worden met een ondersteuning (zie ondersteuningsbehoefte niveaus).

 

Crisispleegzorg

Wanneer in verband met ernstige bedreiging van de veiligheid van de jeugdige en/of ouder(s) beslo-ten is tot directe plaatsing in een crisispleeggezin, dan wordt de zorg voor het kind vooral gericht op stabilisatie, veiligheid en rust. Het verblijf in het crisispleeggezin is ondersteunend aan het proces dat met de ouder(s) wordt doorlopen om een veilige gezinssituatie te realiseren. Er moet duidelijkheid komen over het vervolg, hetgeen wordt vastgelegd in een plan.

Duur: crisispleegzorg wordt voor maximaal 28 dagen, met een gemiddelde van 7 contacturen per week door de pleegzorginstelling ingezet.

Bijzondere bekostiging: Naast de vergoeding voor de reguliere pleegzorg wordt bij crisispleegzorg ook de maximale wettelijke toeslag zoals bepaald in de Regeling Jeugdwet én de van toepassing zijnde ondersteuningsbehoefte voor 28 contacturen bekostigd.

 

Dakje 0-B Gezinshuizen

Een gezinshuis is een vorm van kleinschalige jeugdhulp waarin gezinshuisouder(s) op professionele wijze vorm geven aan de verzorging, opvoeding en begeleiding van een aantal jeugdigen die ge-plaatst worden in hun eigen gezin. Ten minste één van de gezinshuisouders is een jeugdzorgprofessi-onal die SKJ geregistreerd is. De gezinshuisouders werken samen met ouders en jeugdige aan een gezonde ontwikkeling van het kind, op basis van een zorgplan. De jeugdige blijft zo mogelijk contact onderhouden met het eigen gezin. Per gezinshuis worden maximaal 6 jeugdigen gelijktijdig opgevan-gen.

De gezinshuisouders dragen zorg voor een passend leefklimaat. Dit betekent dat er binnen het ge-zinshuis aandacht wordt besteed aan onder meer verzorging, opvoeding, veiligheid, ontwikkeling en stabiliteit. De gezinshuisouders zijn verantwoordelijk voor: emotionele steun, autonomie en ruimte, structureren en grenzen stellen, informatie en advies geven, begeleiding van de interactie van jeugdi-gen en ouders. Dit heeft tot gevolg dat er in zijn algemeenheid geen aanvullende ondersteuning (on-dersteuningsbehoefte 1 en 2) ingezet hoeft te worden.

 

Dakje 1 Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden

Bij Dakje 1 is er sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24-uur-setting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de persoon dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.

Kenmerken:

  • De jeugdige functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven.

  • De jeugdige heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig.

  • Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de jeugdigeleeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problema-tiek, of deze problematiek is beheersbaar.

 

Dakje 2 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht

Bij dakje 2 is sprake van betaalde professionele hulp en 24-uurs actief toezicht. Er is een pedago-gisch gekwalificeerde slaapdienst aanwezig.

Kenmerken:

  • De jeugdige vertoont onvoorspelbaar gedrag.

  • Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig.

  • Er is sprake van gedragsproblematiek. Problematiek kan zowel psychisch als psychiatrisch van aard zijn.

  • De jeugdige heeft op het gebied van sociale redzaamheid vaak hulp en soms overname nodig. Zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren.

  • Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

  • De jeugdige functioneert op het gebied van ADL leeftijdsadequaat, maar er is wel regelmatig be-hoefte aan toezicht en stimulatie. Dit geldt met name voor de kleine verzorgingstaken, de per-soonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken.

  • Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen spraken van beperkingen.

  • Vanwege de complexiteit van de problematiek, en het feit dat de jeugdige niet thuis kan wonen, heeft de jeugdige specifieke zorg nodig. Wanneer nodig is er 24 uur per dag op afroep een be-handelaar beschikbaar.

 

Dakje 3 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van onvoorspelbaar gedrag

Dakje 3 bestaat uit een veilige omgeving. Naast bewaking is een (pedagogisch) gekwalificeerde (slaap) dienst beschikbaar. Op afroep is 24 uur per dag een behandelend beschikbaar. Er is een ade-quaat alarmeringssysteem en directe back-up van collega’s aanwezig. De jeugdige heeft behoefte aan 24x7 toezicht. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de jeugdigen geen thuis hebben om op korte termijn naar terug te keren, hebben de kinderen en jongeren specifieke zorg no-dig.

Kenmerken:

  • Er is sprake van ernstige gedragsproblematiek.

  • De problematiek kan zowel van psychische als psychiatrische aard zijn.

  • De jeugdige heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig.

  • Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ont-remd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie, zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag, angsten en psychosomatiek.

  • Ook ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige vaak hulp, toe-zicht of sturing nodig.

  • Op het gebied van sociale redzaamheid heeft de jeugdige veel hulp nodig.

  • Zij kunnen taken vaak met veel moeite zelf uitvoeren en hebben daarbij veel hulp of zelfs overna-me nodig. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen.

  • Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de ADL functioneert de jeugdige leeftijdsade-quaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine ver-zorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken.

  • Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.

  • Met betrekking tot ADL kan er uitgebreide behoefte aan hulp zijn, onder andere bij het eten en drinken, bij het zich wassen en kleden, de toiletgang.

  • Bij deze jeugdige kan sprake zijn van verpleegkundig handelen als gevolg van fysieke gezond-heidsproblemen.

4.3.6Module maatregelhulp

De module maatregelhulp bevat de maatregelen en machtigingen die worden opgelegd door de kin-derrechter. Deze module bestaat uit twee onderdelen:

 

  • Jeugdbescherming en jeugdreclassering

    • o

      Ondertoezichtstelling (OTS) < 1 jaar

    • o

      Ondertoezichtstelling (OTS) > 1 jaar

    • o

      (voorlopige) voogdij

    • o

      Jeugdreclassering regulier/extra maatregel

    • o

      Intensieve trajectbegeleiding (ITB)

    • o

      Scholings- en trainingsprogramma (STP)

    • o

      Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM)

  • JeugdzorgplusDe module jeugdzorgplus omvat de vervanging van thuissituatie waarbij de inwoner een ge vaar is voor zichzelf of voor anderen en onvoorspelbaar gedrag vertoont. Naast de bewaking is een pedagogisch gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Op afroep is een regiebehandelaar beschikbaar.

4.3.7Beschikbaarheidsvoorzieningen

De beschikbaarheidsvoorzieningen zijn (niet) inwoner gebonden ondersteuning die we in een bepaalde omvang regionaal beschikbaar willen hebben. Er zijn drie vormen van beschikbaarheidsvoorzieningen:

 

  • Expertisecentrum duurzame gezinsvormen

  • Beschikbaarheid van crisisbedden en coördinatie spoedhulp

  • Structurele onderwijszorg arrangementen, waarbij het speciaal onderwijs niet gevolgd kan worden zonder inzet van jeugdhulp of ondersteuning uit de Wet langdurige zorg.

 

Als er vanuit een acute situatie ondersteuning voor een jeugdige nodig is, wordt dit signaal met het college en/of Veilig Thuis Twente (VTT) gedeeld. Het directe contact en de eerste stap in stabilisatie wordt door het college en/of VTT gelegd. Waar het nodig is wordt medische expertise en/of politie daarbij betrokken.Vanuit dit contact kan geconstateerd worden dat spoedhulp binnen 24 uur ingezet moet worden. Dit wordt gemeld bij het Coördinatiepunt Spoedhulp (CPSH) in Twente. Zij zetten de passende spoedhulp in voor de duur en intensiteit die nodig is. Voor spoedhulp geldt een maximum duur van vier weken.

4.4 Voorziening bij jonge kinderen

0 tot en met 3 jaar

Het indiceren van de voorziening bij kinderen van 0 tot en met 3 jaar kan alleen als er wordt voldaan aan het criterium ‘toezicht’: ter compensatie van bovengebruikelijk toezicht, of als respijtzorg bij (drei-gende) overbelasting van de ouders. Een voorziening kan niet worden geïndiceerd met als doel kin-deropvang. De activiteit toezicht, maar dan in een instelling, kan ook bestaan naast groepsbehande-ling in een therapeutische setting.

 

5 jaar en ouder

Onderwijs is een wettelijke voorliggende voorziening op inzet van een individuele voorziening. Vanaf 5 jaar tot en met het schooljaar waarin iemand 16 jaar wordt is er sprake van leerplicht. Daarna start de kwalificatieplicht. Dit houdt in dat alle jongeren maximaal tot hun 18e verjaardag onderwijs moeten volgen, gericht op het halen van een startkwalificatie. Dit is een HAVO-, VWO- of MBO2-diploma.

Het inzetten van een voorziening onder schooltijd bij personen jonger dan 18 jaar kan hierdoor uitslui-tend in samenspraak met de leerplichtambtenaar.

4.5 Vervoer

Vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp gegeven wordt, binnen of buiten de gemeentegren-zen, behoort tot de door het college te treffen voorzieningen. Dit is het geval als een jeugdige jeugd-hulp ontvangt en niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven. De reden hiervoor kan een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid zijn. Hierbij speelt “eigen kracht” ook een belangrijke rol. Er zal gekeken worden of ouders en/of het sociaal netwerk de jeugdige kunnen vervoeren.

De beoordeling van de eigen kracht is een individuele beoordeling. In elke situatie zullen alle belangen en mogelijkheden meegewogen worden. Hierbij valt te denken aan de mogelijkheid om zelf te fietsen of met het openbaar vervoer te reizen, eventueel met behulp van de GO-OV app.

 

Door de 14 Twentse gemeenten zijn gezamenlijk afspraken gemaakt voor Vervoer op maat. In deze vervoersvoorziening zijn alle vervoersstromen gebundeld, zoals leerlingenvervoer; regiotaxi; vervoer in het kader van de Jeugdwet en Wmo. Voor de gemeente Oldenzaal zijn afspraken gemaakt met Huls-hof taxicentrale en Nijhuis taxi en touringcar B.V. Indien een consulent vaststelt dat een vervoersvoor-ziening noodzakelijk is, dan vindt er afstemming plaats tussen de zorgaanbieder en de vervoerder.

5. Hoe leveren wij jeugdhulp?

5.1 Wijze van verstrekking

Er zijn twee vormen waarin wij jeugdhulp kunnen verstrekken:

  • In natura;

  • In de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).

5.2 Zorg in natura

“Zorg in natura” betekent dat wij als gemeente de hulp voor de jeugdige inkopen. Wij gaan hiervoor contracten aan met zorgleveranciers. Zij leveren de benodigde hulp. Wij zijn als gemeente ook eind-verantwoordelijk voor de daadwerkelijke levering van de benodigde hulp. Jeugdigen of ouders krijgen op basis van een doorverwijzing of beschikking het recht op een bepaalde voorziening, gedurende een afgebakende hoeveelheid tijd. De zorgaanbieder wordt rechtstreeks door de gemeente betaald.

5.3 Persoonsgebonden budget (pgb)

Een persoonsgebonden budget wordt in de volksmond ook wel pgb genoemd. Als wij een pgb ver-strekken betekent dit dat wij via het zogenaamde trekkingsrecht een geldbedrag via de Sociale Verze-keringsbank (SVB) aan de jeugdige en/of de ouders ter beschikking stellen. Hiermee kan zelf de be-nodigde voorziening ingekocht worden. Het pgb voor zowel jeugd als volwassenen sluit zoveel moge-lijk op elkaar aan in verband met rechtsgelijkheid. Dit is geregeld op basis van de pgb-bepalingen in de Jeugdwet en Wmo.

Indien een jeugdige en/of ouder(s) om een pgb verzoekt, dan kan cliënt dit in een pgb-plan aangeven en motiveren.  

5.4 Onder welke voorwaarden wordt een pgb toegekend?

In de Jeugdwet (artikel 8.1.1 lid 3) worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Een persoonsgebonden budget wordt ver-strekt, indien:

  • 1.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de individuele voorziening die wordt gele-verd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht;

  • 3.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpas-singen en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn.

Indien een jeugdige of ouder de voorkeur geeft aan een pgb, dan wordt gevraagd om een toelichting ten aanzien van de genoemde voorwaarden. Hierbij kan de belanghebbende gebruik maken van het pgb-plan formulier van de gemeente.

5.4.1Bekwaamheid van de aanvrager

De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager. Allereerst wordt van een burger verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. De gemeente vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.

 

Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een

verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgver-lener die in de zorg voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorg-verlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorg-overeenkomst over te leggen met de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.

 

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorko-men dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

 

De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar, het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de per-soon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan de gemeente het pgb weigeren. Dat is een beslissing van de ge-meente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.

5.4.2Motivering door de aanvrager

De tweede voorwaarde bepaalt dat de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt moeten stellen dat het bestaande aanbod van zorg in natura, door hen niet passend wordt geacht.

 

Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantita-tief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het pgb omwille van de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voor-waarde. Als de gemeente weigert ondersteuning in de vorm van een pgb te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager bezwaar kan maken.

 

Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die aanvragers redelijkerwijs in het ka-der van hun motivering kunnen aanvoeren om een pgb te willen ontvangen, zijn:

  • de benodigde ondersteuning of jeugdhulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op veel korte momenten per dag worden gebo-den;

  • de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • als het noodzakelijk is om 24-uurs ondersteuning of jeugdhulp op afroep te organiseren;

  • als de ondersteuning of jeugdhulp door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

5.4.3Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening

De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb houdt in dat de kwaliteit van de mid-dels het pgb te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Voor de ondersteuning en zorg die wordt ingekocht met het pgb gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura.

Kwaliteitseisen in de Jeugdwet

Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vor-men van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp die ingezet wordt in het kader van kinderbescher-mingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het uit-gangspunt van de wetgever is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau gere-geld kan worden. Daarmee worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering.

 

De aanbieder is verplicht de cliëntgebonden zorg uit te laten voeren door een medewerker die be-schikt over een door de overheid erkend diploma van een zorggerelateerde (op mensen gerichte) opleiding of over daarmee, aantoonbaar, gelijkgestelde werkervaring:

  • voor Ondersteuningsbehoefte 1 niveau A en B geldt dat dit diploma minimaal op MBO 3 niveau moet zijn;

  • voor Ondersteuningsbehoefte 1 niveau C en Ondersteuningsbehoefte 2 niveau A, B en C geldt dat dit diploma minimaal op MBO 4 niveau moet zijn;

  • voor Ondersteuningsbehoefte 3 niveau A en B geldt dat diploma minimaal op HBO niveau moet zijn;

  • voor Ondersteuningsbehoefte 3 niveau C en Ondersteuningsbehoefte 4 niveau A, B en C geldt dat ding diploma minimaal op HBO+ niveau moet zijn.

  • de aanbieder voert jaarlijks een cliënttevredenheidsonderzoek uit.

  • de aanbieder informeert de jeugdige voorafgaande aan de uitvoering van het zorgplan over alge-mene zaken, klachtenregeling, vertrouwenspersoon en cliëntenraad.

  • de aanbieder heeft een vastgelegde klachtenprocedure en er is een onafhankelijke klachtencom-missie ingericht

  • de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

  • gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoer-ders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;

  • de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

Gemeenten hebben, naast de wettelijke kwaliteitseisen, de ruimte om in de voorwaarden bij hun con-tractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders aanvullende eisen te stellen aan de kwaliteit van de professionele jeugdhulp.

5.5 Weigeren pgb

Wij weigeren een pgb wanneer:

  • de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden dat hoger is dan de kosten van de individuele voorziening in de vorm van zorg in natura;

  • het college eerder een beslissing heeft herzien of ingetrokken.

 

Bovenstaande weigeringsgronden komen voort uit de wet.

 

Volgens de Jeugdwet mogen we een pgb alleen weigeren voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare hulpvraag.

5.6 Besteding pgb

  • We kennen geen verantwoordingsvrij bedrag.

  • pgb budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:

    • o

      Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoe-dingen voor woonwerkverkeer, verlofregelingen, pensioenvoorziening en spaarloon.

    • o

      Vervoerskosten, maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagop-vang), samen met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar die begeleiding gebo-den wordt.

    • o

      Maximaal 13 weken pgb in EU-landen

  • Budgethouders kunnen maximaal 13 kalenderweken ondersteuning inkopen in het buitenland (bin-nen de EU). Wanneer een budgethouder langer dan een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland (binnen EU) gaat, dan moet hij vóóraf toestemming vragen aan de gemeente om het pgb in het buitenland (binnen EU) te besteden of dit opnemen in het maatschappelijke onder-steuningsplan en budgetplan.

  • pgb budgethouders mogen vanuit het budget in ieder geval de volgende uitgaven niet doen:

    • o

      Kosten voor bemiddeling.

    • o

      Kosten voor het voeren van een pgb-administratie.

    • o

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb.

    • o

      Contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het pgb, kosten voor het bestellen van informatiemateriaal.

    • o

      Alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo en Jeugdwet vallen.

    • o

      Alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen.

    • o

      Ondersteuning inkopen buiten EU-landen. Controle op kwaliteit en financiën is dan nauwelijks mogelijk.

  • Aandachtspunt: de cliënt mag geen eigen bijdrage uit het pgb betalen.

5.7 Verantwoording pgb

De financieel-administratieve afhandeling van het pgb gebeurt sinds 2015 verplicht voor alle pgb-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budget-houders en gemeente.

De verantwoording wordt voor budgethouders eenvoudiger, doordat de gemeente vooral vooraf toetst, het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken (toets SVB bij betalen facturen) en gemeenten steeds inzage hebben in de bestedingen.

Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, vragen wij de budgethouders zoals eerder verwoord om in de (tussen)evaluatie van het maatschappelijk ondersteuningsplan ook aan te geven wat de behaalde resultaten zijn met het persoonsgebonden budget en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

5.8 Tarieven

Bij de bepaling van het pgb tarief voor de Jeugd is er voor gekozen het pgb tarief 10% lager vast te stellen dan het ZIN tarief. De reden hiervoor is dat wanneer het pgb besteed wordt er in het algemeen sprake is van lagere overheadkosten. Het gaat vaak om kleinere organisaties of zelfstandige profes-sionals met minder overheadkosten dan ZIN aanbieders.

Verder hoeft men bij een pgb niet aan de vereisten te voldoen die bij ZIN via contracten worden ge-vraagd en brengt het pgb-proces minder administratieve lasten met zich mee. De klant voert dan zelf coördinerende activiteiten uit.

5.9 Jeugd niet-professional

Wanneer het pgb wordt uitgevoerd door een niet-professional worden de door de VNG geadviseerde tarieven gehanteerd (Ledenbrief VNG, 15 mei 2014). Deze tarieven zijn aanzienlijk lager dan de tarieven voor professionals. Verschil tussen professional en een niet-professional kan onder andere blijken uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

 

De tarieven zijn vastgesteld in het Besluit jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2019.

6. Slotbepalingen

6.1 Intrekking oude beleidsregels en overgangsrecht

  • 1.

    De Beleidsregels Jeugdhulp 2018 wordt met ingang van 1 januari 2019 ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de en Beleidsregels Jeugdhulp 2018 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen of tot uiterlijk 31 december 2019.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Beleidsregels Jeugdhulp 2018 en waarop nog niet is be-slist bij het in werking treden van de Beleidsregels Jeugdhulp 2019, worden afgehandeld krach-tens de Beleidsregels Jeugdhulp 2019.

  • 4.

    Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5.

    Beslissingen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Beleidsregels Jeugdhulp 2018, geschiedt op grond van de Beleidsregels Jeugdhulp 2018.

  • 6.

    Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

6.2 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2019 en worden aangehaald als: Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Oldenzaal 2019.

Vastgesteld in de vergadering van 29 januari 2019

het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

de burgemeester,