Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent lokaal onderwijsbeleid (Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019) |
Citeertitel | Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-02-2020 | 25-12-2020 | artikel 1, 5, 6, 7, 15, toelichting, bijlage 1, 2, 3, 4, 6 | 22-01-2020 | 6.17A.3a.20 | |
06-08-2019 | 08-02-2020 | hoofdstuk 1, 2, 3, 4, 5, 6, artikel 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, toelichting, bijlage 3 | 11-07-2019 | 173/1199 | |
13-06-2019 | 06-08-2019 | bijlage 4 | 29-05-2019 | 91/561 | |
24-05-2019 | 13-06-2019 | Bijlage 3 | 08-05-2019 | ||
16-04-2019 | 24-05-2019 | Bijlage 4 | 03-04-2019 | ||
06-03-2019 | 16-04-2019 | nieuwe regeling | 23-02-2019 |
Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 4 december 2018 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 21);
Mede gezien de aangenomen motie van de leden Marttin en Boomsma (Gemeenteblad afd. 1, nr. 55);
Kennis te nemen van de wethoudersbrief ‘Aanbieding Verordening op het Lokaal Onderwijsbeleid Amsterdam 2019’ (VloA 2019) die als bijlage 1 is opgenomen, waarin de wethouder onderwijs toelicht dat de VloA als instrument wordt gewijzigd om de komende jaren aan de ambities voor onderwijs te kunnen voldoen.
Verordening op Lokaal Onderwijs Beleid Amsterdam 2019 (VloA 2019) die als bijlage 2 is opgenomen. De VloA 2019 is ten opzichte van VloA 2014 aangepast op de volgende punten:
De verordening is meer gestructureerd, eenvoudiger en overzichtelijker. De VloA 2019 is een zelfstandige verordening geworden, waarbij de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 niet meer van toepassing is op de verstrekking van subsidies. De verordening bestaat nu uit een algemeen deel en 6 bijlagen waarin de afzonderlijke voorzieningen worden geordend.
De voorzieningen ‘combinatie functie vroeg- en voorschool’ en ‘vroegschoolse educatie’ en de component Ouderbetrokkenheid Vroegschool die nu nog wordt geregeld in de regeling voorschoolse educatie, zijn samengebracht in een nieuwe en aangepaste voorziening ‘Vroegschools aanbod’. De voorziening kent drie uitvoeringsniveaus (A,B,C) met ieder hun eigen activiteiten en intensiteit, aangepast aan de zwaarte van de school.
Het college hoogt in de voorziening ‘Kansenaanpak PO’, het bedrag dat per doelgroepleerling beschikbaar is op van € 700 naar € 800, waardoor schoolbesturen voor de onder hun gezag vallende scholen de mogelijkheid krijgen om een dekkend aanbod te realiseren ter voorkoming van onderwijsachterstanden bij hun leerlingen.
De wijzigingen in de voorziening ‘nieuwkomers’ zijn gericht op de extra ondersteuning in de kleuterklassen: er is de mogelijkheid om een NT2 deskundige in te zetten in plaats van een leerkracht, de extra ondersteuning is voor leerlingen in groep 2 in plaats van een specifieke leeftijd en om in aanmerking te komen voor de subsidie moet ook Rijksbekostiging voor nieuwkomers aangevraagd zijn.
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 (VloA 2019)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 73van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra;
schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school, een instelling, of, voor zover in deze verordening is bepaald, van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente;
vrijwillige ouderbijdrage: bijdrage met een onverplicht karakter die door een school van ouders per schooljaar wordt gevraagd voor zaken en activiteiten waarvoor de school geen geld ontvangt van de (rijks)overheid en die niet horen tot het verplichte lesprogramma van een school. De bijdrage kan ook bestaan uit een lidmaatschap van een rechtspersoon. Onder voornoemde activiteiten vallen in ieder geval een viering, sportdag, excursie of (buitenlands) schoolreisje;
Hoofdstuk 2 Aanvraagprocedures en weigeringsgronden
Artikel 6 Aanvraag- en beslistermijn
Een aanvraag voor een voorziening of aanvullende voorziening wordt schriftelijk bij het college ingediend van 24 februari tot en met 25 april voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de voorziening of aanvullende voorziening wordt aangevraagd, tenzij in een voorziening anders is bepaald. Als door het college een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt.
Het college kan geheel of gedeeltelijk weigeren een voorziening te verlenen als:
gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de gevraagde voorziening in de vorm van een subsidie niet doelmatig zal worden besteed in verband met een bezoldiging door het schoolbestuur die hoger is dan de maximale bezoldiging als bedoeld in artikel 2.3. van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen schoolbestuur
Artikel 9 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in de vorm van een subsidie
Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening verleende voorzieningen is niet toegestaan zonder toestemming van het college, tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.
Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van voorzieningen in de vorm van subsidie
Artikel 12 Vaststelling subsidie
Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.
Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd
in zijn vergadering op 23 januari 2019.
De voorzitter
Femke Halsema
De raadsgriffier
Marijke Pe
Toelichting bij de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019
Wanneer de gemeente aan scholen ter ondersteuning van het onderwijs bovenop de rijksbekostiging extra middelen beschikbaar wil stellen, dan kan dit alleen op basis van een verordening. Deze verplichting is neergelegd in artikel 140 WPO, artikel 134 WEC en artikel 96g WVO. Gemeenten kunnen op geen andere basis aanvullende financiering verstrekken, aangezien in artikel 6 van de WPO, artikel 6 van de WEC en artikel 77 van de WVO is aangegeven dat de gemeente geen uitgaven voor het bijzonder onderwijs mag doen anders dan krachtens de wet.
De kern van art. 140 Wpo, artikel 134 WEC en artikel 96g WVO wordt uitgedrukt in het tweede lid van deze artikelen, waar is bepaald dat bij de financiering van andere dan door de gemeente in stand gehouden scholen dezelfde maatstaf moet worden aangelegd, waarbij geen onderscheid mag worden gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Hier worden dus twee gelijkheidsprincipes naast elkaar gezet. In de eerste plaats de (bestuursrechtelijke) gelijke behandeling met betrekking tot subsidiëring van scholen die in gelijke omstandigheden verkeren. In de tweede plaats het constitutioneelrechtelijke beginsel van gelijke deugdelijkheid van openbaar en bijzonder onderwijs, welke is neergelegd in het zesde lid van artikel 23 Grondwet. Het begrip “dezelfde maatstaf”, dat verwijst naar het zevende lid van artikel 23 Grondwet, heeft daarmee dus een betekenis gekregen die in het algemene bestuursrecht gebruikelijk is. 1
Krachtens artikel 140 Wpo etc. kan de gemeente bijvoorbeeld besluiten om scholen met veel achterstandsleerlingen of die met bijzondere verkeersoverlast kampen bij het halen en brengen, financieel te ondersteunen. Dit kunnen uiteindelijk alléén openbare of bijzondere scholen zijn, of bepaalde openbare én bijzondere scholen, al naar gelang de feitelijke situatie en de criteria die bij subsidiëring worden aangelegd. Van belang is daarbij dat de criteria algemeen en objectief zijn en dat elke school die daaronder valt er in principe aanspraak op kan maken.
De Verordening lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 (VloA 2019)vervangt de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam uit 2014. Het belangrijkste verschil met de VloA 2014 is dat VloA 2019 geen schakelbepalingen heeft met de ASA 2013 en daardoor een volledige zelfstandige verordening is geworden. Daarnaast zijn de in de bijlage van de oude verordening opgenomen ruim 20 voorzieningen in elkaar geschoven in 6 afzonderlijke bijlages. Het gaat daarbij om:
Bijlage 1 Voorzieningen in natura
Hieronder vallen de volgende voorzieningen:
Bijlage 2 Voorzieningen voor aanvullende financiering personeel
Hieronder vallen de volgende voorzieningen:
Bijlage 3 Voorzieningen kansengelijkheid
Hieronder vallen de volgende voorzieningen:
Bijlage 4 Voorzieningen kwaliteit, schoolontwikkeling en lerarentekort
Hieronder vallen de volgende voorzieningen:
Bijlage 5 Materiële voorzieningen
Hieronder valt de volgende voorziening:
Bijlage 6 Overige voorzieningen
Hieronder vallen de volgende voorzieningen:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De kans op een potentiele onderwijsachterstand, die leidend is bij het bepalen van een doelgroepleerling, wordt bepaald volgens een berekening aan de hand van de sociaaleconomische status (SES) van een leerling. Er zijn twee basisgegevens gebruikt voor de berekening van de SES, namelijk het ouderlijk opleidingsniveau en het huishoudinkomen. 1 De SES-score ligt tussen de 2 en 10 en is een optelsom van de score op deze twee indicatoren. Leerlingen met een SES-score van 2 t/m 4 worden gedefinieerd als potentiële onderwijsachterstandsleerlingen. Leerlingen die werden teruggevonden in een gemeentelijk registratiebestand van statushouders zijn toegevoegd aan de groep leerlingen met een potentiële onderwijsachterstand
Artikel 2 Reikwijdte verordening en bevoegdheid college
Dit artikel regelt enerzijds de reikwijdte van de verordening en anderzijds de bevoegdheid van het college. Het artikel bepaalt dat de VloA 2019 bestaat uit een algemeen deel en een aantal hoofdstukken, waarin de voorzieningen nader worden geregeld en waarin van het algemene deel kan worden afgeweken. Voorts bepaalt het tweede lid dat het college een voorziening kan verstrekken in de vorm van het feitelijk beschikbaar stellen van een voorziening in natura of in de vorm van een subsidie.
Artikel 3 Aanvullende voorziening
Om snel op nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen geeft de VloA 2019 het college de bevoegdheid om de VloA 2019 tijdelijk uit te breiden met een aanvullende voorziening. Deze aanvullende voorziening kan nadat hij in werking is getreden, direct worden aangevraagd door de schoolbesturen. De tijdelijke aanvullende voorziening dient nog wel bevestigd te worden door de gemeenteraad, waarna deze voorziening als wijziging dient te worden toegevoegd als voorziening aan de VloA 2019.
In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond' gegeven.Een subsidieplafond moet schoolbesturen en scholen duidelijkheid bieden over hoeveel geld er voor een bepaalde voorziening die in de vorm van subsidie wordt verstrekt, beschikbaar is. Uit het oogpunt van rechtszekerheid verlangt de Awb dat het subsidieplafond tijdig bekend wordt gemaakt. Uit artikel 4:26 in samenhang gelezen met artikel 4:27 Awb volgt dat het subsidieplafond bekend moet worden gemaakt vóór de openstelling van de aanvraagtermijn en derhalve voorafgaand aan de periode waarop de subsidie betrekking heeft. Als het subsidieplafond tijdig bekend is gemaakt, dan kunnen subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is (artikel 4:25, tweede lid). Als het subsidieplafond niet tijdig bekend is gemaakt, dan heeft het subsidieplafond geen gevolgen voor de aanvragen die vóór de bekendmaking zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid). De gemeenteraad stelt voor zover het niet om openeinde regelingen gaat, in de voorzieningen het subsidieplafond voor het eerste subsidietijdvak vast. Als zo’n voorziening meerdere schooljaren doorloopt, wordt de bevoegdheid om de hoogte van het plafond vast te stellen overgedragen aan het college. Belangrijk is de wettelijke verplichting geregeld in artikel 4:26 Awb om de wijze van verdeling van de beschikbare bedragen bij of krachtens wettelijk voorschrift te regelen. Bij de VloA 2019 wordt de verdeelsystematiek altijd opgenomen in de voorzieningen zelf. De meest eenvoudige vorm is een verdeelmechanisme van de behandeling van aanvragen op volgorde van binnenkomst. (zie ook artikel 6 van de VloA 2019). Een andere vorm is een tendersysteem, waarbij het beschikbare budget wordt verdeeld over complete aanvragen door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen. De beste aanvragen komen daarbij voor subsidie in aanmerking. Van belang bij dit systeem is dat helder is voor de schoolbesturen en scholen op basis van welke meestal kwalitatieve criteria de aanvragen worden getoetst en in rangorde worden gezet en dat rangschikking geschiedt met behulp van een puntentelling.
Hoofdstuk 2 Aanvraagprocedure en weigeringsgronden
In het eerste lid is bepaald dat een voorziening alleen kan worden aangevraagd door een schoolbestuur voor een onder zijn gezag vallende school. Hier kan van worden afgeweken als dit in de voorziening of aanvullende voorziening is geregeld.
In het tweede lid van artikel 5 is bepaald welke gegevens het schoolbestuur in ieder geval dient op te nemen in de aanvraag voor een school. In het derde lid is opgenomen welke gegevens daarnaast in verband met een subsidieaanvraag dienen te worden overgelegd. In de voorziening zelf kan worden bepaald dat deze informatie verder moet worden aangevuld met andere stukken. In het vierde lid is opgenomen welke informatie een schoolbestuur voor een school in het basisonderwijs in aanvulling op het derde lid dient te verstrekken over de vrijwillige ouderbijdrage die een school aan ouders vraagt.
Artikel 6 Aanvraag en beslistermijn
Het eerste lid bepaalt dat een aanvraag voor subsidie uitsluitend schriftelijk kan worden ingediend. De aanvraagperiode loopt van 24 februari tot en met 25 april voorafgaand aan het schooljaar waarvoor een aanvraag wordt ingediend. In een voorziening kan van deze aanvraagtermijn worden afgeweken en kan er gekozen worden van een van een schooljaar afwijkend subsidietijdvak.
Voor zover een voorziening in de vorm van subsidie wordt verstrekt, worden de algemeen geldende weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 4:35 Awb met nadere, op de gemeentelijke praktijk toegesneden gronden aangevuld. De genoemde weigeringsgronden zijn, indien uit de redactie van de bepaling niet blijkt dat ze uitsluitend betrekking hebben op subsidie, ook van toepassing op aanvragen voor voorzieningen in natura.
Het eerste lid bevat twee imperatieve weigeringsgronden, in het tweede lid wordt het college enige vrijheid geboden om een aanvraag op basis van de daarin genoemde gronden al dan niet (gedeeltelijk) te honoreren. In de eerste weigeringsgrond van het eerste lid onder a. wordt tot uitdrukking gebracht dat het college een aanvraag dient te weigeren die valt buiten de reikwijdte van de VloA 2019. De weigeringsgrond onder b geeft aan dat het vaststellen van een tijdstip waarop een aanvraag uiterlijk moet zijn ingediend geen ruimte laat om na dat tijdstip alsnog een aanvraag te kunnen indienen.
De in het tweede lid opgenomen facultatieve weigeringsgronden richten zich in de eerste plaats op de situatie dat de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen, zoals die in de VloA 2019 of de (aanvullende) voorzieningen zijn gesteld (a). Daarnaast kan de voorziening worden geweigerd als twijfel bestaat over het doel van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd (b). Deze weigeringsgrond biedt bovendien de mogelijkheid om de voorziening te weigeren als het schoolbestuur handelingen verricht die in strijd zijn met het recht, het algemeen belang of de openbare orde. Onder strijd met het recht wordt daarbij niet alleen strijd met de Grondwet, wetten in formele zin en lagere regelgeving bedoeld, maar ook strijd met het recht van de Europese Unie, een ieder verbindende verdragsbepalingen en algemene rechtsbeginselen. De weigeringsgrond biedt dus bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om de voorziening te weigeren als de aanvrager de Algemene wet gelijke behandeling niet naleeft of zich in verband met subsidie schuldig maakt aan het bedreigen of intimideren van wethouders en ambtenaren.
Verder kan de subsidie worden geweigerd als de school een vrijwillige ouderbijdrage per leerling vraagt die hoger is dan het bedrag dat de gemeenteraad hiervoor als maximaal aanvaardbaar acht (c). Het gaat daarbij om een bedrag van € 225 per leerling per schooljaar. Hoewel volgens artikel 40 van de Wpo de ouderbijdrage vrijwillig is en ouders dus geen afdwingbare betalingsplicht hebben, is de praktijk toch vaak dat door bepaalde ouders geen vrijwilligheid wordt ervaren. Voor deze weigeringsgrond vormt artikel 23, zevende lid van de Grondwet de basis. Uit dit wettelijk voorschrift volgt impliciet dat het leerplichtig onderwijs (PO, VO en (V)SO) volledig door de overheid bekostigd wordt. Ook de internationale verdragen gaan daarvan uit. Artikel 13, tweede lid, onder a van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 28, eerste lid, onder a van het Internationale verdrag voor het kind verplichten de staten tot het gratis beschikbaar stellen van het voornoemde onderwijs. Scholen mogen voor dit bekostigde onderwijs geen geldelijke bijdrage van ouders vragen. Een hogere ouderbijdrage die wordt ingezet voor het onderwijs op een school, ziet de gemeenteraad als een vorm van private financiering die in het publiek bekostigde onderwijs niet past. De vrijwillige ouderbijdrage is bedoeld voor extra activiteiten die geen onderdeel uitmaken van het verplichte lesprogramma, zoals schoolreisjes, vieringen, excursies. Een bijdrage voor de tussenschoolse opvang bij scholen zonder continurooster valt hier niet onder. De gemeente ziet een hoge ouderbijdrage als een drempel voor ouders om hun kind aan te melden voor een school, waardoor onder andere segregatie in de hand wordt gewerkt.
Het college zal de weigeringsgrond toepassen door alle subsidies, met uitzondering van de subsidie voor Nieuwkomersgroepen 2 en de subsidie voor Tegemoetkoming voor schoolgebouwen met overdimensionering en voor schoolgebouwen in de fijnstofzone 3 , volledig te weigeren voor basisscholen die een vrijwillige ouderbijdrage vragen die hoger ligt dan €225,- per leerling.
De uitzondering voor de voorziening Nieuwkomersgroepen geldt, omdat dit onderwijs door een schoolbestuur namens andere schoolbesturen het nieuwkomers onderwijs in één van zijn basisscholen organiseert. Het gaat daarbij om leerlingen van verschillende basisscholen.
De uitzondering voor de voorziening Tegemoetkoming voor schoolgebouwen met overdimensionering en voor schoolgebouwen in de fijnstofzone 4 geldt omdat dit onderwijshuisvesting betreft wat een wettelijke taak is van de gemeente Amsterdam.
De subsidie kan verder worden geweigerd als het onduidelijk is of de subsidie wel zal worden besteed waarvoor deze is bedoeld (d en e).
De onderdelen f. en g. tenslotte bevatten bijzondere weigeringsgronden.
Een voorziening kan worden geweigerd indien het schoolbestuur niet voldoet aan de in de op hem van toepassing zijnde onderwijssector gebruikelijke code goed bestuur. Deze door de PO-Raad en VO-Raad opgestelde regels voor goed bestuur dienen door het schoolbestuur te worden nageleefd (e). De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), die op 1 januari 2013 in werking is getreden, beoogt de beloning van topfunctionarissen van (semi)publieke instellingen tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te maximeren. Omwille van deze, wenselijk geachte, beheerste bezoldiging van topfunctionarissen kan op grond van de WNT onder meer worden ingegrepen in salarisafspraken. De minister is daarbij de eerst aangewezen bestuurder. Artikel 8, tweede lid onder g. van de VloA 2019 sluit weliswaar aan bij de bezoldigingsnormen uit de WNT, maar de achtergrond en de reikwijdte van punt g. zijn uitdrukkelijk anders. Het gaat in de verordening niet om een gewenste maximering van de bezoldiging van topfunctionarissen van (semi)publieke instellingen maar om een doelmatige en effectieve besteding van de beschikbare subsidiegelden bij alle onderwijsinstellingen die bij de gemeente een aanvraag om subsidie indienen. De VloA 2019 verbiedt niet dat schoolbestuur hogere (ontslag)-vergoedingen overeenkomt dan de normen die zijn neergelegd in de WNT, maar maakt wel mogelijk dat het college de gevraagde subsidie weigert als blijkt dat hogere vergoedingen zijn of worden overeengekomen.
Uitbetaling van dergelijke hoge (ontslag)vergoedingen kan immers ten koste gaan van het doel waarvoor de subsidie wordt verleend. Als het schoolbestuur honoraria betaalt die de WNT-normen overschrijden, rijst de vraag of subsidiegelden wel doelmatig en effectief worden besteed en of deze gelden wel voldoende ten goede komen aan de activiteiten van de subsidieontvanger.
Het is dan ook noodzakelijk dat het college bij de beslissing over de subsidieverlening een afweging kan maken of de bezoldigingskosten van de organisatie in verhouding staan tot de activiteit en de daarvoor gevraagde voorziening. Wanneer dat niet het geval is, kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren. Hetzelfde geldt als het een uitkering betreft wegens de beëindiging van een dienstverband.
Anders dan te doen gebruikelijk bij subsidies, wordt bij de VloA 2019 niet gewerkt met kalenderjaren, maar met schooljaren. Er zijn altijd uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld de Voorziening Schooltuinprogramma en Natuur- & milieueducatie in verband met de zaai en oogstperiode.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen schoolbestuur
Artikel 9 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in de vorm van subsidie
De Awb regelt in de artikelen 4:37 en 4:38 de standaardverplichtingen respectievelijk overige doelgebonden verplichtingen.
De standaardverplichtingen zijn in de wet niet limitatief opgesomd; de overige doelgebonden verplichtingen worden ofwel bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegd ofwel -als geen sprake is van een subsidie die op een wettelijk voorschrift berust- bij de subsidieverlening.
Artikel 9 bevat in aanvulling op de bepalingen van de Awb een aantal verplichtingen waaraan iedere subsidieontvanger, voor zover op hem van toepassing, moet voldoen.
In de voorzieningen en bij het verlenen van de subsidie kunnen nog aanvullende verplichtingen worden opgenomen, die verband houden met het doel van de subsidie.
Het eerste lid bepaald dat het schoolbestuur het college zo spoedig mogelijk (zonder nodeloos tijdsverloop) meldt dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten.
Met het tweede lid wordt voorkomen dat bepaalde aan een schoolbestuur toegekende voorzieningen worden vervreemd door het schoolbestuur zonder dat toestemming van het college is verkregen. Uitzondering wordt gemaakt voor een bestuursoverdracht. Bij een bestuursoverdracht vindt formeel ook een vervreemding van de voorzieningen plaats. Hiervoor is echter geen toestemming van het college noodzakelijk.
Bij middelgrote en grote subsidies komt het af en toe voor dat de subsidieverstrekker tussentijds op de hoogte wil blijven van de ontwikkeling van de activiteiten en de financiën. Omdat het opleggen van de verplichting tot het indienen van een tussentijdse rapportage als een relatief zware verplichting kan worden beschouwd, waarvoor de subsidieontvanger het nodige werk moet verrichten, is deze bepaling in het derde lid aan de verordening toegevoegd.
Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid het schoolbestuur en de leiding van de school te verplichten mee te werken aan door of namens het college, waaronder de Rekenkamer, uitgevoerd onderzoek. De subsidieontvanger verschaft daartoe de benodigde documenten. Het college kan, door gebruik te maken van deze bevoegdheid, onderzoek doen naar de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de door haar verstrekte subsidies.
Het vijfde lid geeft aan dat schoolbestuur verplicht is mee te werken aan het opnemen van de verantwoording over de besteding van verstrekte subsidiegelden in het openbaar subsidieregister van de gemeente Amsterdam.
Artikel 10 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in natura
In het eerste lid is opgenomen dat het schoolbestuur het college zo spoedig mogelijk informeert over situaties, waardoor een school geen of in mindere mate gebruik zal maken van een voorziening in natura. In het tweede lid is opgenomen, welke verplichtingen van artikel 10 ook van toepassing zijn op verstrekkingen in natura. Het gaat daarbij om het verstrekken van tussentijdse rapportage, om de informatieplicht en de plicht om mee te werken aan onderzoeken die namens de gemeente worden verricht.
Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van voorzieningen in de vorm van subsidie
Artikel 11 Aanvraagtermijn vaststelling en verantwoording subsidies
Artikel 11 regelt op de eerste plaats dat een aanvraag om vaststelling van een subsidie binnen twaalf weken na afloop van het gesubsidieerde tijdvak dient plaats te vinden.
Verder regelt dit artikel op welke wijze het schoolbestuur de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. Artikel 4:37 Awb bepaalt dat de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekendgemaakt kan worden door het opleggen van verplichtingen ter zake. Evenals bij de aanvraag tot verlening van een subsidie kunnen ook voor de indiening van een aanvraag tot vaststelling van een subsidie formulieren worden voorgeschreven. Het tweede lid schrijft voor dat een schoolbestuur een aanvraag tot vaststelling van de subsidies voor de onder zijn gezag vallende scholen gelijktijdig en gezamenlijk indient. Het derde lid bepaalt dat het schoolbestuur moet aantonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd en dat moet worden ingegaan op de mate waarin de beoogde doelstellingen en resultaten zijn gerealiseerd. Dit volgt ook uit het eerste lid van artikel 4:45 Awb. Daar is geregeld dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden aangetoond dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en dat dit ook volgens de aan de subsidie verbonden verplichtingen is gebeurd. Verder is bepaald dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling rekening en verantwoording moet worden afgelegd over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. In het vierde lid is geregeld dat een controleverklaring dient te worden verstrekt indien de subsidieverlening hoger is dan € 125.000. Het vijfde lid maakt het mogelijk om een controleverklaring te vragen als een subsidieaanvrager van het college binnen een gesubsidieerd tijdvak verschillende subsidies ontvangt die tezamen de grens van € 125.000 overschrijden.
Het zesde lid geeft de mogelijkheid aan het college om op verzoek van een schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie, uitsluitend voor het indienen van de controleverklaring uitstel te verlenen tot 20 weken na afloop van het gesubsidieerde tijdvak. Het inhoudelijk en het financieel verslag daarentegen moeten wel binnen twaalf weken bij de gemeente binnen zijn.
Artikel 12 Vaststelling subsidie
In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van een subsidie. Een termijn van acht weken wordt redelijk geacht, zeker nu deze nog met een periode kan worden verlengd op grond van de Awb in gevallen waarin de beoordeling meer tijd vraagt. Uit artikel 4:5 Awb volgt dat de termijn pas aanvangt als de aanvraag compleet is.
Artikel 13 Betaling en verrekening
In aanvulling op de toepasselijke bepalingen in de Awb (zie o.a. de artikelen 4:52 en 4:95) bepaalt het eerste lid dat betaling van het subsidiebedrag binnen vier weken na de subsidievaststelling plaatsvindt. Als het hele subsidiebedrag al door middel van voorschotten is uitgekeerd dan wordt de betaling op nihil gesteld. Art. 4:93 Awb biedt de mogelijkheid om een geldschuld te verrekenen met een bestaande vordering mits in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Het tweede lid van artikel 15 beoogt aan dit vereiste te voldoen. In het derde lid van artikel 4:57 Awb is reeds geregeld dat geldschulden kunnen worden verrekend met subsidies die aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten voor een ander tijdvak zijn verstrekt. Als over het jaar X subsidie wordt teruggevorderd kan dit dus bijvoorbeeld worden verrekend met de subsidie voor dezelfde activiteiten over het jaar X+1. In de VloA 2019 wordt de mogelijkheid geboden om subsidies die worden teruggevorderd ook met andere vorderingen te verrekenen, zoals vorderingen die uit subsidies voor andere activiteiten voortvloeien of vorderingen op grond van de Wet dwangsom.
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Krachtens afdeling 5.2 van de Awb hebben toezichthouders een aantal bevoegdheden zoals het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen zonder de toestemming van de bewoner), het vorderen van inlichtingen en het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden. De bevoegdheden van de artikelen 5:18 en 5:19 Awb (het doorzoeken van voertuigen en andere zaken) zijn hier uitgezonderd omdat hieraan bij subsidies zelden behoefte bestaat. Is een dergelijke bevoegdheid toch nodig dan moet dat in een bijzondere subsidieverordening worden geregeld.
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 Bijlage 1: Voorzieningen in natura
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Soort voorzieningen
Deze bijlage betreft de volgende voorzieningen:
Artikel 1.2 Toepasselijkheid VloA 2019
Het algemeen deel van de VloA 2019 is van toepassing, tenzij daarvan in een voorziening in deze bijlage uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 1.3 Begripsomschrijvingen
In deze bijlage wordt verstaan onder:
voorziening: voorziening die bestaat uit verstrekkingen in natura.
Hoofdstuk 2 Voorziening Cultuurvouchers en Basispakket cultuureducatie
Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Artikel 2.2 Doel van de voorziening
Het doel van de voorziening Convenant Basispakket Cultuureducatie is om alle leerlingen van de Amsterdamse scholen in de basisschoolleeftijd een aanbod cultuureducatie van hoog niveau aan te bieden, waarbij gebruik wordt gemaakt van de culturele instellingen die gevestigd zijn in Amsterdam.
De voorziening bestaat uit de volgende verstrekkingen in natura:
Een bijzonder deel, waarvoor uitsluitend scholen in aanmerking komen, waarvan het schoolbestuur het convenant Basispakket Cultuureducatie heeft ondertekend, bestaande uit:
coaching en training van één of een team van groepsleerkrachten voor maximaal 10 uur per schooljaar per school, waaraan bij voorkeur een groepsleerkracht van groep 1 en 2 aan deel dient deel te nemen. Deze verstrekking is beperkt beschikbaar. Voor deelname geldt dat voorrang hebben die scholen waar de behoefte aan coaching het grootst is met inachtneming van draagvlak en vastgesteld niveau.
In afwijking van artikel 6, eerste lid van de VloA 2019 kan een schoolbestuur ten behoeve van één of meerdere onder zijn gezag vallende scholen per schooljaar de verstrekkingen genoemd in artikel 2.3 aanvragen op de website van Mocca: www.mocca-amsterdam.nl. Het schoolbestuur machtigt hiertoe de schooldirecteur.
Artikel 2.5 Bij de aanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, tweede lid van de VloA 2019 wordt bij een aanvraag per school de volgende informatie verstrekt:
In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de VloA 2019 kan het college één of meerdere verstrekkingen van het bijzondere deel van de voorziening als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid van de voorziening weigeren, indien:
op een school onvoldoende deskundigheidsbevordering van groepsleerkrachten heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk 3 Voorziening schoolzwemmen
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
school: hoofdvestiging of nevenvestiging van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, of speciaal onderwijs op het grondgebied van de gemeente Amsterdam.
Artikel 3.2 Doel van de Voorziening
De voorziening voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs bestaat uit: maximaal 36 zwemlessen van 45 minuten. Deelname staat tenminste één jaar open voor de leerlingen in groep 3 tot en met 8. Vanaf het moment dat leerlingen het A-diploma hebben gehaald krijgen ze niet meer de gelegenheid om in het volgend schooljaar deel te nemen.
De voorziening voor leerlingen van het speciaal onderwijs bestaat uit 36 lessen per jaar van 45 minuten, waarbij de volgende onderverdeling is gemaakt in drie categorieën scholen:
Categorie 2: scholen voor dove en slechthorende kinderen, scholen voor kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, scholen voor visueel gehandicapte kinderen en scholen voor geïntegreerd speciaal onderwijs. Jaarlijks staat deelname open voor maximaal 50% van het aantal kinderen in de groepen 3 tot en met 8 (teldatum 1 oktober t-1).
In afwijking van artikel 6, eerste lid van de VloA 2019 kan een schoolbestuur ten behoeve van één of meerdere onder zijn gezag vallende scholen per schooljaar een aanvraag voor schoolzwemmen indienen binnen de genoemde termijn op het daartoe voorgeschreven specifieke inschrijfformulier. Het schoolbestuur machtigt hiertoe de schooldirecteur.
Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 van de VloA 2019, zijn aan de voorziening de volgende verplichtingen verbonden:
Hoofdstuk 4 Voorziening Schooltuinprogramma en Natuur- & milieueducatie
Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 4.2 Doel van de Voorziening
Het doel van deze voorziening is dat iedere leerling van een school voor basisonderwijs
praktische kennis en ervaring opdoet met tuinieren en ecologie ter stimulering van een
gezonde levensstijl en een duurzame en evenwichtige relatie met de natuurlijke omgeving.
De voorziening bestaat uit de volgende verstrekkingen in natura:
Tenminste én educatieve activiteit uit het programma Buitenlessen & Boerderijeducatie (exclusief vervoer) per groep in leerjaar 1,2,3,4,5 en 8 van een basisschool of een qua niveau hiermee vergelijkbare groep van een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.
Artikel 4.4 Tijdvakken waarvoor de activiteiten worden verstrekt
Artikel 4.5 Aanvraag en groepsgrootte
Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 van de VloA 2019 zijn aan de voorziening de volgende verplichtingen verbonden:
Het schoolbestuur draagt ervoor zorg voor dat de school optimaal gebruik maakt van de aangevraagde lessen. Bij meer dan 2 lessen verzuim door een groep zonder een naar het oordeel van het college geldige reden, is het schoolbestuur verplicht de kosten van een verzuimde les aan het college te vergoeden.
Hoofdstuk 5 Voorziening verkeerseducatie
Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 5.2 Doel van de Voorziening
Het doel van deze voorziening is een actief verkeersbewustzijn te ontwikkelen bij leerlingen van 4 tot 18 jaar van Amsterdamse scholen, waardoor de leerlingen zich in het verkeer veiliger gaan gedragen.
De verkeerseducatieve programma’s kunnen van jaar tot jaar verschillen en zijn in sommige gevallen beperkt beschikbaar. Actuele informatie hierover kunnen aanvragers vinden op de website: www.verkeerspleinamsterdam.nl.
In afwijking van artikel 6, eerste lid van de VloA 2019 kan een schoolbestuur ten behoeve van één of meerdere onder zijn gezag vallende scholen gedurende een schooljaar op verschillende momenten één of meerdere van de verstrekkingen genoemd in artikel 5.3 aanvragen op de website van: www.verkeerspleinamsterdam.nl.
Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 van de VloA 2019, is aan de voorziening de verplichting verbonden dat het schoolbestuur de directeur van een school aanwijst als contactpersoon voor de uitvoerder van de gemeente in verband met de uitvoering van de verstrekkingen zoals genoemd in artikel 5.3.
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019
Bijlage 1: Voorzieningen in natura
De voorzieningen in natura worden vaak al decennia door de gemeente aangeboden voor Amsterdamse kinderen in de basisschoolleeftijd. De voorziening cultuurvouchers en basispakket cultuureducatie is van recentere datum. Ze zijn allen van belang voor het opgroeien in de stad waar het gaat om een actief verkeersbewustzijn, zwemvaardigheid, praktijkkennis van wat groeit en bloeit, een stimulans voor een gezonde levensstijl en kennismaking met cultuur.
De voorziening cultuurvouchers en basispakket cultuureducatie en de voorziening schoolzwemmen richten zich op zowel leerlingen van scholen voor het basisonderwijs als scholen voor speciaal onderwijs, niet zijnde speciaal voortgezet onderwijs.
De voorziening schooltuinprogramma en Natuur& Milieueducatie richt zich op leerlingen van scholen voor het basisonderwijs. Bij de voorziening verkeerseducatie bestaat de doelgroep uit leerlingen van 4 tot 18 jaar van scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs.
Voor alle voorzieningen geldt een bijzondere aanvraagprocedure, zoals aangegeven in de voorzieningen.
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 Bijlage 2: Voorzieningen aanvullende financiering personeel
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Soort voorzieningen
Deze bijlage betreft de volgende voorzieningen:
Artikel 1.2 Toepasselijkheid VloA 2019
Het algemeen deel van de VloA 2019 is van toepassing, tenzij daarvan in een voorziening in deze bijlage uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 1.3 Begripsomschrijvingen
In de voorzieningen als bedoeld in artikel 1.1 wordt verstaan onder:
school: school voor basisonderwijs en speciaal onderwijs met uitzondering van voortgezet speciaal onderwijs.
Hoofdstuk 2 Voorziening vakleerkracht cultuur
Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is het versterken van cultuureducatie op scholen door middel van een vakleerkracht cultuur en aanvullend op het basispakket cultuureducatie.
Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
Artikel 2.4 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, vierde lid, van de VloA 2019 geeft het schoolbestuur bij de subsidieaanvraag per school aan op welke wijze de verbinding gemaakt wordt tussen:
Artikel 2.5 Aanvullende verplichting
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 is aan de subsidie de verplichting verbonden dat het schoolbestuur minimaal € 12,00 per leerling zelf bijdraagt in de kosten verbonden aan de aanstelling of inhuur van een vakleerkracht cultuur.
In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 verstrekt het schoolbestuur per school in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie informatie waaruit blijkt:
Hoofdstuk 3 Voorziening vakleerkracht bewegingsonderwijs
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder: Bevoegde vakleerkracht bewegingsonderwijs: Vakleerkracht afgestudeerd aan:
Het doel van deze voorziening is dat op de scholen aan de leerlingen van de groepen 1 tot en met 8 minimaal 90 minuten per week bewegingsonderwijs wordt gegeven door een bevoegde vakleerkracht bewegingsonderwijs.
Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
Het college kan een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten verbonden aan de inzet van een bevoegde vakleerkracht voor bewegingsonderwijs op een school, waarbij geldt dat door de vakleerkracht aan de leerlingen van de groepen 1 tot en met 8 minimaal 90 minuten per week, verdeeld over in ieder geval twee lessen, bewegingsonderwijs wordt gegeven.
Artikel 3.4 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
Hoofdstuk 4 Voorziening onderwijsondersteunend personeel
Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is dat iedere school voor basisonderwijs en speciaal onderwijs en de daarbij behorende nevenvestigingen en dislocaties, kunnen beschikken over extra uren onderwijsondersteunend personeel, waardoor de werkdruk van het onderwijsgevende en leidinggevende personeel wordt verminderd en tevens de veiligheid in en rondom de school wordt vergroot.
Artikel 4.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie voor een hoofdvestiging van een basisschool en - een nevenvestiging van een basisschool wordt bepaald op grond van het aantal ongewogen leerlingen dat op 1 oktober in het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak de vestiging waarvoor de subsidie wordt aangevraagd daadwerkelijk bezocht. Hierbij gelden de volgende criteria:
Artikel 4.4 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 verstrekt het schoolbestuur per afzonderlijke vestiging van een school in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie informatie waaruit blijkt:
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019
Bijlage 2: Voorzieningen aanvullende financiering personeel
De voorzieningen aanvullende financiering personeel zijn beschikbaar voor alle scholen en hun leerlingen in de basisschoolleeftijd in Amsterdam. Enerzijds gaat het om voorzieningen die gericht zijn op de inzet van een vakleerkracht cultuur en een vakleerkracht bewegingsonderwijs. Anderzijds gaat het om ontlasten van leraren en leidinggevenden van onderwijs ondersteunende werkzaamheden en het verbeteren van veiligheid op de scholen. Bij al deze voorzieningen geldt verplichte cofinanciering door de schoolbesturen.
Voorziening vakleerkracht cultuur
Via kunst en cultuur leren kinderen over de wereld en over zichzelf. Een vroege kennismaking met kunst en cultuur vergroot de kans op een verbintenis voor de rest van je leven. De gemeente ondersteunt al ruim 25 jaar diverse initiatieven voor cultuureducatie. Sinds de invoering van het Basispakket Kunst- en Cultuureducatie in 2013 is het aantal scholen en leerlingen dat met kunst en cultuur in contact is gekomen enorm gestegen. Inmiddels geeft meer dan 95% van de scholen muziekles of een andere vorm van kunst- en cultuuronderwijs. Het aanbod is van hoge kwaliteit en de samenwerking met de culturele instellingen verloopt steeds beter. Met de voorziening vakleerkracht cultuur wordt de cultuureducatie op basisscholen in aanvulling op het basispakket versterkt. Meer kinderen kunnen via de vakleerkracht cultuur kennis maken met (een van) de culturele vakgebieden.
Voorziening vakleerkracht bewegingsonderwijs
Met deze voorziening wordt beoogd het bewegingsonderwijs van een bevoegde leerkracht in Amsterdam aan de leerlingen van groep 1 t/m 8 uit te breiden tot minimaal 90 minuten per week. Hierdoor gaan de leerlingen per week meer sporten, bewegen en nemen deel aan spelactiviteiten op school. Dit past in het beleid van de gemeente gericht op een gezond gewicht en een gezonde levensstijl.
Onderwijsondersteunend personeel: conciërge
Iedere school, dislocatie of nevenvestiging kan beschikken over een conciërge of een andere vorm van onderwijs ondersteunend personeel om de werkdruk van de leraren en/of directie te verminderen en de veiligheid voor kinderen, ouders en leerkrachten in en rondom de schoolgebouwen te vergroten.
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 Bijlage 3: Voorzieningen kansengelijkheid
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Soort voorzieningen
Deze bijlage betreft de volgende voorzieningen:
Artikel 1.2 Toepasselijkheid VloA 2019
Het algemeen deel van de VloA 2019 is van toepassing, tenzij daarvan voor een voorziening in deze bijlage uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Hoofdstuk 2 Voorziening Vroegschools aanbod
Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is in het kader van kansengelijkheid en ter voorkoming van onderwijsachterstanden, Amsterdamse basisscholen in staat te stellen om in aansluiting op de voorschoolse periode zorg te dragen voor een optimale ontwikkeling van alle leerlingen van groep 1 en 2.
Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald op grond van het niveau van activiteiten dat een school uitvoert in combinatie met het aantal ongewogen leerlingen en het percentage doelgroepleerlingen daarvan dat op 1 oktober van het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school.
Het gaat daarbij om de volgende bedragen:
Artikel 2.4 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 wordt bij een subsidieaanvraag voor zover van toepassing aangegeven op welke termijn verwacht wordt dat de groepsleerkrachten, onderwijsassistenten of coördinator vroegschools aanbod een certificering als bedoeld in artikel 2.6 onder b., iii en c., vi hebben behaald
Artikel 2.5 Aanvullende weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 7, eerste lid van de VloA 2019 weigert het college een subsidie te verlenen:
Artikel 2.6 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 verstrekt het schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie informatie betreffende :
Hoofdstuk 3 Voorziening Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
verlengde leertijd: uitbreiding van de effectieve leertijd voor doelgroepleerlingen uit groep 3 en hoger van een school voor basisonderwijs die tijdens de reguliere schooltijd of in aansluiting daarop individueel of in groepsverband extra ondersteuning ontvangen op het gebied van taal, rekenen, begrijpend lezen en studievaardigheden;
Het doel van deze voorziening is om Amsterdamse scholen voor basisonderwijs en nevenvestigingen daarvan in staat te stellen doelgroepleerlingen op dat taal- en rekenniveau te brengen en te houden dat past bij hun mogelijkheden en daarmee onderwijsachterstanden bij deze leerlingen te voorkomen.
Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van de uitvoering van:
Artikel 3.4 Hoogte en besteding subsidie
Indien een leraar van de school vanwege de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten werkzaamheden verricht, kan de subsidie bedoeld in het eerste lid tevens gebruikt worden voor zijn vervanging, waarbij geldt dat niet meer dan maximaal € 50 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht kan worden.
Indien het plafond voor de onderwijsinterventie zomerschool onvoldoende is om alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, te verlenen, honoreert het college de aanvragen op volgorde van ontvangst tot het subsidieplafond is bereikt. Als tijdstip van ontvangst geldt daarbij het moment waarop de aanvraag compleet is.
Artikel 3.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 worden bij een subsidieaanvraag de volgende gegevens ingediend:
voor de onderwijsinterventies op het gebied van verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid wordt een maatwerkplan met bijbehorende begroting ingediend, waarin wordt aangegeven:
welke activiteiten het schoolbestuur wil uitvoeren ten behoeve van het uitbreiden van de effectieve leertijd voor doelgroepleerlingen en in samenhang daarmee welke activiteiten de school in zet om de ouderbetrokkenheid te stimuleren, met welke doelen en in samenwerking met welke andere organisaties;
Artikel 3.8 Aanvullende weigeringsgronden
Artikel 3.9 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 blijkt uit het ingediende activiteitenverslag de volgende informatie:
Hoofdstuk 4 Voorziening Kansenaanpak voortgezet onderwijs
Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
onderwijsinterventie: activiteiten gericht op het uitbreiden van effectieve leertijd op taal en rekenen voor doelgroepleerlingen en daaraan gerelateerd het versterken van de ouderbetrokkenheid en/of activiteiten gericht op het bevorderen van opstroom en voorkomen van afstroom binnen het voortgezet onderwijs;
Het doel van deze voorziening is om Amsterdamse scholen voor voortgezet onderwijs en nevenvestigingen daarvan in staat te stellen:
Artikel 4.3 Subsidiabele activiteiten
Voor de subsidie bedoeld in het eerste lid komen uitsluitend scholen in aanmerking waarop op 1 oktober van het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak een percentage doelgroepleerlingen stond ingeschreven gelijk of hoger dan de drempel. Het aantal doelgroepleerlingen is daarbij mede bepalend voor de hoogte van de subsidie, waarbij de volgende maximale bedragen gelden:
Indien een leraar van de school vanwege de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten werkzaamheden verricht, kan de subsidie bedoeld in het eerste lid tevens gebruikt worden voor zijn vervanging, waarbij geldt dat niet meer dan maximaal € 50 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht kan worden.
In afwijking van artikel 6, eerste lid, van de VloA 2019 wordt de subsidieaanvraag voor het schooljaar 2019-2020 ingediend van 13 mei 2019 tot uiterlijk 15 juni 2019.
Subsidie voor de uitvoering van het maatwerkplan kan uitsluitend worden aangevraagd door een schoolbestuur van een school, die een percentage doelgroepleerlingen heeft dat gelijk of hoger is dan de drempel.
Artikel 4.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 worden bij een subsidieaanvraag een maatwerkplan met bijbehorende begroting ingediend, waarin wordt aangegeven:
Artikel 4.8 Aanvullende weigeringsgronden
Artikel 4.9 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
het schoolbestuur draagt er zorg voor dat de leerkracht of externe partij die wordt ingezet voor de uitvoering van een onderwijsinterventie of een daarmee samenhangende activiteit op het gebied van ouderbetrokkenheid in staat is zijn kennis en expertise bij te houden en te actualiseren door middel van bijscholing;
In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 blijkt uit het ingediende activiteitenverslag voor de uitgevoerde onderwijsinterventies de van toepassing zijnde informatie:
Hoofdstuk 5 Voorziening PIEK-aanpak
Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Allesinéénschool: integrale voorziening voor kinderen van 0 of 2,5 tot 13 jaar, met een aanbod in opvang, voorschoolse educatie, naschoolse activiteiten en onderwijs, waar gewerkt wordt volgens één pedagogische visie op ontwikkeling en voorschoolse educatie onder aansturing van één leiding en uitgevoerd door één team;
Amsterdamse Familie School: school voor basis of voortgezet onderwijs (niet zijnde een speciale school voor basis/voortgezet onderwijs of een school voor speciaal (voortgezet) onderwijs) die een brede ontwikkelomgeving en uitvalsbasis biedt voor kinderen én hun ouders, waarbij intensief samengewerkt wordt met ouders en met maatschappelijke partners binnen de domeinen: armoede, jeugd, zorg, sport en de wijk;
samenwerkingspartners: 2 of 3 partijen, bestaande uit in ieder geval een schoolbestuur, onder wiens gezag de deelnemende basisschool valt, een door de gemeente erkende houder van een kindercentrum met voorschoolse educatie, die is opgenomen in het LRK en/of een houder van een in het LRK geregistreerde buitenschoolse opvang, die overeen zijn gekomen gezamenlijk een Allesinéénschool te (willen) realiseren;
Artikel 5.3 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:
de opzet en/of de uitvoering van een Brede Brugklas, waarbij de hoogte van de subsidie over het subsidietijdvak als bedoeld in artikel 5.4, aanhef en onder b. wordt bepaald voor een bestaande brede brugklas door de uitkomst van de som 4*a+b, waarbij a staat voor de vaste voet van een school en b. voor het aantal leerlingen in de onderbouw op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak. De hoogte van de bedragen worden daarbij als volgt vastgesteld:
de opzet en/of de uitvoering van een Brede Brugklas, waarbij de hoogte van de subsidie over het subsidietijdvak als bedoeld in artikel 5.4, aanhef en onder b. wordt bepaald voor een nieuwe brede brugklas door de uitkomst van de som €25.000+3*a+b, waarbij a staat voor de vaste voet van een school en b. voor het aantal leerlingen in de onderbouw op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak. De hoogte van de bedragen worden daarbij als volgt vastgesteld:
Indien een leraar van de school vanwege de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten werkzaamheden verricht, kan de subsidie bedoeld in het eerste lid tevens gebruikt worden voor zijn vervanging, waarbij geldt dat niet meer dan maximaal € 50 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht kan worden.
Artikel 5.4 Subsidieplafond en subsidietijdvakken
Het college stelt subsidieplafonds vast voor:
Artikel 5.5 Verdeelsleutel subsidieplafond
In afwijking van op artikel 5, eerste lid van de VloA 2019 kan een aanvraag voor de procesbegeleiding uitsluitend worden ingediend door een schoolbestuur dat voor zijn school een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met een ondernemer van kinderopvangorganisatie.
In afwijking van artikel 6, eerste lid, van de VloA 2019 wordt de subsidieaanvraag voor het eerste subsidietijdvak van de procesbegeleiding als bedoeld in artikel 5.4 en de subsidieaanvraag voor de Brede Brugklas en de Amsterdamse Familieschool ingediend van 16 september 2019 tot uiterlijk 30 september 2019.
Artikel 5.8 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
Artikel 5.9 Aanvullende weigeringsgronden
Indien een aanvraag niet op grond van artikel 5.9 aan het en onder de punten a tot en met c. wordt geweigerd, dient een aanvrager en voor zover van toepassing zijn samenwerkingspartner(s) in het kader van de aanvraagprocedure een presentatie te geven over het startdocument aan de adviescommissie als bedoeld in artikel 5.5, lid drie tot en met vijf van deze subsidieregeling.
Artikel 5.11 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
Hoofdstuk 6 Voorziening Nieuwkomers
Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
ongedocumenteerde leerlingen: leerlingen waarvoor een school in het kader van het nieuwkomersonderwijs geen recht heeft op een aanvullende bekostiging van het Rijk; Het gaat daarbij om leerlingen waarvan niet de door het Rijk vereiste documenten of verklaringen zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet kunnen worden overlegd, maar waarvan wel kan worden aangetoond dat zij minder dan een jaar in Nederland woonachtig zijn;
Het doel van deze voorziening is om basisscholen in staat te stellen om nieuwkomers die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn zo snel mogelijk op het taalniveau te krijgen waarmee de leerling mee kan doen aan het reguliere onderwijs.
Artikel 6.3 Subsidiabele activiteiten
Het college kan in aanvulling op de Rijksbekostiging voor nieuwkomers een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten verbonden aan:
de extra inzet van een NT2 deskundige van minimaal 8 uur per week ten behoeve van het nieuwkomersonderwijs aan minimaal 5 nieuwkomers in groep 2 van een basisschool, waarbij de subsidie maximaal € 15.000 per deskundige bedraagt. Daarbij geldt dat een school per schooljaar in aanmerking komt voor een subsidie van maximaal € 30.000;
Het college kan in aanvulling op de subsidie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b. een subsidie verlenen voor de deelname aan een nieuwkomersgroep gedurende een schooljaar van gemiddeld 4 of meer ongedocumenteerde en daaraan gelijkgestelde leerlingen, mits een schoolbestuur voor hen niet in aanmerking komt voor de Rijksbekostiging voor nieuwkomers. De subsidie bedraagt maximaal € 2.900,- per leerling.
Artikel 6.4 Subsidieplafond en verdeelsleutel
Indien het subsidieplafond onvoldoende is om alle aanvragen binnen een bepaalde categorie als bedoeld in het tweede lid te honoreren, rangschikt het college de aanvragen op een prioriteitenlijst. De rangschikking wordt bepaald door het totaal aantal nieuwkomers in groep 2 dat op een school op het moment van de aanvraag is ingeschreven van hoog naar laag, waarna de aanvragen worden gehonoreerd naar de volgorde op de prioriteitenlijst totdat het subsidieplafond is bereikt.
In aanvulling op artikel 5, eerste lid, van de VloA 2019 kan uitsluitend het schoolbestuur dat in een of meer onder zijn gezag vallende basisscholen mede namens andere schoolbesturen een nieuwkomersgroep als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid onder b. verzorgt, een subsidieaanvraag indienen.
Artikel 6.6 Aanvraagtermijn subsidies
Artikel 6.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op 5, vierde lid van de VloA 2019 wordt bij de aanvraag verstrekt:
Artikel 6.8 Aanvullende weigeringsgronden
Artikel 6.9 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 de VLOA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
TOELICHTING Bijlage 3 Voorzieningen Kansengelijkheid
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Soort voorzieningen
Artikel 1.2 Toepasselijk algemeen deel VloA 2019
Hoofdstuk 2. Voorziening Vroegschools aanbod
De voorziening Vroegschools aanbod maakt deel uit van een groter pakket voorzieningen in het kader van het beleid Kansengelijkheid. De inrichting van de voorziening is gebaseerd op het uitgangspunt dat er alleen sprake is van kansengelijkheid als alle kinderen zich optimaal ontwikkelen. Omdat niet alle scholen te maken hebben met gelijke maatschappelijke problematiek, wordt de voorziening op drie niveaus beschikbaar gesteld.
Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen
Om het doel van Gelijke Kansen te realiseren, is het noodzakelijk dat alle kinderen zich optimaal ontwikkelen. Het doel van de voorziening Vroegschools aanbod is te voorzien in de realisatie van de optimale ontwikkeling van alle kinderen in de eerste twee jaar van de basisschool.
De voorziening is zo ingericht dat de overgang van de voorschoolse periode naar de basisschool zo goed mogelijk op elkaar aansluit. Het risico dat deze overgang met zich meebrengt als het gaat om de doorgaande ontwikkeling, wordt daarmee zo veel mogelijk gereduceerd.
Artikel 2.3 subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
De voorziening kent drie te subsidiëren uitvoeringsniveaus met ieder hun eigen activiteiten en intensiteit, aangepast aan de zwaarte van de school. Voor scholen met minder dan 35% doelgroepleerlingen is niveau A beschikbaar. Voor scholen met een percentage tussen 16 % en 65 % is niveau B beschikbaar en voor scholen met meer dan 35.% doelgroepleerlingen is niveau C beschikbaar. Voor scholen met een percentage tussen 16 en 35 bestaat er dus de mogelijkheid om een subsidie aan te vragen voor niveau A of niveau B. Voor scholen met een percentage tussen 35 en 65 bestaat er de mogelijkheid om een subsidie aan te vragen voor niveau B of niveau C. Scholen met minder dan 16% doelgroepleerlingen komen uitsluitend in aanmerking voor niveau A. Scholen met meer dan 65% doelgroepleerlingen komen uitsluitend in aanmerking voor niveau C. De berekening van het percentage doelgroepleerlingen is gelijk aan de berekening van de voorziening Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3. Het percentage wordt berekend aan de hand van het aantal doelgroepleerlingen vanaf groep 3 dat op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school. In dit percentage zijn de leerlingen van groep 1 en 2 destijds ook meegewogen.
Bij niveau A worden de volgende activiteiten gesubsidieerd:
De overdracht van kindgegevens van de kinderopvang aan de school helpt de school om direct te kunnen bepalen wat de onderwijs- en zorgbehoefte van het kind is bij de instroom in de basisschool. Hiervoor dient de school afspraken te maken met de ‘toeleverende’ kinderopvanglocaties.
Met warme overdracht wordt bedoeld dat er een overleg plaatsvindt tussen de kinderopvang en de basisschool. De school dient te bepalen welke informatie nodig is om te kunnen starten met het geven van onderwijs. Omdat de uitwisseling van gegevens waarschijnlijk ruimer is dan wat is bepaald in artikel 167, derde lid van de Wpo, is voorafgaand aan de warme overdracht toestemming van ouders nodig.
Op elke peutervoorziening en basisschool is ouderbetrokkenheid een structureel onderdeel van het beleid en de uitvoering. De subsidieontvanger moet ouderbetrokkenheid stimuleren op basis van een plan met een visie, doelen en gerichte ondersteuning dat is gebaseerd op een analyse van wensen, behoeften en krachten van ouders en door zich te richten op de vier volgende onderdelen:
Deze activiteiten behoren aanvullend te zijn op de reguliere ouderbetrokkenheid die een basisschool uitvoert.
De coördinator draagt zorg voor de uitvoering het vroegschools aanbod en ziet toe op een doelmatige afstemming van de subsidiabele activiteiten
De activiteiten onder niveau A aangevuld met:
Deze (na)scholing wordt gefaciliteerd om te kunnen voldoen aan de voorwaarde dat scholen moeten werken met een programma voor vroegschoolse educatie.
De activiteiten onder niveau A en B worden aangevuld met:
Het doel van de Combinatiefunctie is het stimuleren van een doorgaande ontwikkeling van peuter naar kleuter door de extra inzet van een combinatiefunctionaris in een kleutergroep naast de gebruikelijke bezetting van leerkrachten en onderwijsassistenten. Hierdoor wordt een pedagogisch klimaat gecreëerd waar kinderen zich direct veilig voelen in hun nieuwe omgeving en wordt de kwaliteit van de doorgaande ontwikkeling versterkt. De combinatiefunctie wordt gemiddeld een dagdeel (een aaneengesloten blok van drie uur) per week per kleuterklas gedurende een schooljaar van 40 weken ingezet. De omvang van de inzet, de kwaliteitseisen en het gehanteerde tarief worden geregeld in een overeenkomst tussen schoolbestuur en voorschoolaanbieder.
De school zorgt ervoor dat in het geval van een reeds bestaande zorgvraag van instromende kleuters, dit beleid direct wordt voortgezet in aansluiting op de voorschoolse periode. Deze activiteit behoort aanvullend te zijn op de reguliere zorgtaak die een school al heeft.
Berekening van de hoogte van de subsidie per leerling
De hoogte van de subsidie per leerling voor de verschillende niveaus is tot stand gekomen door normbedragen toe te kennen aan de verschillende activiteiten. Deze zijn hieronder weergegeven.
Artikel 2.4 Bij de subsidie aanvraag in te dienen gegevens
In het activiteitenplan moet op grond van artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 aangegeven worden voor welk niveau vroegschools aanbod een aanvraag wordt ingediend. Daarbij dient te worden aangegeven op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan de te subsidiëren activiteiten en op welke manier wordt voldaan aan de aanvullende verplichtingen.
Als scholen nog niet hebben voldaan aan de verplichtingen ten aanzien van de certificering van groepsleerkrachten, onderwijsassistenten en Vve-coördinator, moet worden aangegeven per wanneer hier wel aan wordt voldaan.
Artikel 2.5 Aanvullende weigeringsgronden
Specifiek voor de combinatiefunctionaris zijn extra weigeringsgronden opgesteld. Dit om er zeker van te zijn dat de combinatiefunctionaris daadwerkelijk als pedagogisch medewerker werkzaam is op een voorschool.
Artikel 2.6 Aanvullende verplichtingen
Aan de beschikbaarstelling van de voorziening Vroegschools aanbod zijn enkele aanvullende verplichtingen verbonden die als doel hebben de kwaliteit van het aanbod te garanderen.
De aanvullende verplichtingen onder niveau A aangevuld met:
De aanvullende verplichtingen onder niveau B aangevuld met:
Certificering coördinator vroegschools aanbod.: vanwege de complexiteit van de activiteiten en verplichtingen in de voorziening, is het noodzakelijk dat de kwaliteit van de coördinatoren geborgd wordt. Hiervoor wordt een training aangeboden die wordt gefaciliteerd door de gemeente Amsterdam. Deze training wordt afgesloten met een certificaat. Als de coördinator vroegschools aanbod nog niet is gecertificeerd dan dient uit de subsidieaanvraag blijken dat de training alsnog gevolgd zal worden. Onderdeel van deze training is een bijeenkomst voor schoolleiders. Deelname hieraan is verplicht.
Hoofdstuk 3 Voorziening Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
De onder b. genoemde drempel heeft als gevolg dat het beschikbare subsidieplafond verdeeld wordt over een beperkt aantal scholen. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen met een relatief laag percentage doelgroepleerlingen, de extra behoefte aan ondersteuning op het gebied van taal en rekenen van deze leerlingen eenvoudiger binnen het normale curriculum kunnen opvangen. Hierdoor wordt bovendien verwatering van het beschikbare budget voorkomen en zijn scholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen beter in staat een voldoende aanbod aan onderwijsinterventies te realiseren (omdat zij meer budget kunnen aanvragen). De drempel wordt berekend op basis van de gegevens van de leerlingen die op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school voor basisonderwijs.
De onder b. genoemde Kansenaanpak PO betreft het in december 2017 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplan, waarin is opgenomen op welke wijze de gemeente onderwijsachterstanden in samenwerking met de schoolbesturen voor het basisonderwijs tracht te bestrijden. Deze voorziening maakt onderdeel uit van dit plan.
In de punten c, d. en h zijn de definities opgenomen van een Kopklas, een Maatwerkplan (verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid), en een Zomerschool.
De onder g. genoemde verlengde leertijd kan gerealiseerd worden door het uitvoeren van bijvoorbeeld schakelklassen, leerlabs, vakantieschool taal of de inzet van extra (ondersteunend) onderwijspersoneel in de klas.
Uit de definitie van het doel van de voorziening blijkt dat de subsidie voor deze voorziening bestemd is voor zowel basisscholen als scholen in het speciaal basisonderwijs (SBO).
Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten
De subsidies als bijdrage in de kosten van de uitvoering van de onderwijsinterventies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in aanvulling op de Rijksbekostiging die het schoolbestuur per leerling ontvangt, waardoor een school zorg kan dragen voor (taal)onderwijs in kleinere groepen en verlengde leertijd.
Het schoolbestuur en de school hebben in het kader van de uitvoering van het maatwerkplan voor onderwijsinterventies verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid meer dan voorheen het geval was de regie over de soort activiteiten die het beste past bij bijvoorbeeld de leerling populatie, de schoolontwikkeling of bestaande activiteiten of inzet op de school.
De activiteiten op het terrein van de ouderbetrokkenheid kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op:
Artikel 3.4 Hoogte en besteding subsidie
De hoogte van de subsidie voor de uitvoering een maatwerkplan als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid onder a wordt berekend aan de hand van de het aantal doelgroepleerlingen vanaf groep 3 dat op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school vermenigvuldigd met het bedrag dat jaarlijks beschikbaar is per doelgroepleerling. Dit zogenoemde normbedrag wordt berekend op grond van de volgende formule:
A = B / (X- Y), waarbij A staat voor bedrag per doelgroepleerling, B voor het subsidieplafond onderdeel verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid, X voor het totaal aantal doelgroepleerlingen in de stad en Y voor het aantal doelgroepleerlingen dat op een school onderwijs volgt, waar het percentage doelgroepleerlingen vanaf groep 3 gelijk of minder is dan 10 procent van de totale leerlingenpopulatie vanaf groep 3;
In deze voorziening zijn voor drie onderdelen subsidies aan te vragen. Het onderdeel uitvoering onderwijsinterventies in het kader van het Maatwerkplan, de onderwijsinterventie Zomerschool en de onderwijsinterventie Kopklas. Het college stelt jaarlijks drie afzonderlijke subsidieplafonds voor deze onderdelen.
Artikel 3.7 Bij de aanvraag in te dienen gegevens
Op basis van het aantal doelgroepleerlingen op een school is jaarlijks een budget beschikbaar, waarvoor een school een maatwerkplan op het gebied van de onderwijsinterventies verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid kan opstellen. De school heeft vrijheid om zelf te kiezen welke activiteiten hij wil uitvoeren passend bij de opgave en ontwikkeling van de school en zijn leerlingen. Bijvoorbeeld het inzetten van een schakelklas of een extra onderwijsassistent, het investeren in taalonderwijs of ook aandacht voor het vergroten van de leefwereld. In punt a. van dit artikel staat voorgeschreven op welke onderwerpen een schoolbestuur bij de aanvraag voor zijn school in het maatwerkplan in ieder geval in moet gaan.
Art 3.9 Aanvullende verplichtingen
De aanvullende verplichtingen zijn deels gericht op het garanderen van kwaliteit van het personeel dat wordt ingezet en het onderwijs dat wordt gegeven. Anderzijds betreft het de verplichting dat het schoolbestuur zelf zorgt voor de benodigde extra onderwijsruimte en de bekostiging daarvan. Het laatste onderdeel van dit artikel schrijft voor dat een school mee moet werken aan kennisdeling, tussentijdse rapportage en onderzoek.
Hoofdstuk 4 Voorziening Kansenaanpak Voortgezet Onderwijs (VO)
Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen
De onder b. genoemde drempel heeft als gevolg dat het beschikbare subsidieplafond verdeeld wordt over een beperkt aantal scholen. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen met een relatief laag percentage doelgroepleerlingen, de extra behoefte aan ondersteuning op het gebied van taal en rekenen, ouderbetrokkenheid en op- en afstroom van deze leerlingen eenvoudiger binnen het normale curriculum kunnen opvangen. Hierdoor wordt bovendien versnippering van het beschikbare budget voorkomen en zijn scholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen beter in staat een voldoende aanbod aan onderwijsinterventies te realiseren (omdat zij meer subsidie kunnen aanvragen). De drempel wordt berekend op basis van de gegevens van de leerlingen die op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school voor voortgezet onderwijs.
De onder c. genoemde Kansenaanpak VO betreft de in mei 2019 door de gemeenteraad vast te stellen beleidsbrief, waarin is opgenomen op welke wijze de gemeente in samenwerking met de schoolbesturen voor het voortgezet onderwijs wil investeren in het tegengaan van onderwijsachterstanden op taal en rekenen, vergroten van ouderbetrokkenheid en het bevorderen van opstroom en het voorkomen van afstroom. De voorziening maakt onderdeel uit van dit beleid.
De onder d. gedefinieerde doelgroepleerling is een leerling van een Amsterdamse school voor voortgezet onderwijs die voldoet aan één of meer van de volgende kenmerken:
Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) brengt met ingang van het schooljaar 2019-2020 het aantal doelgroepleerlingen per vo-school in beeld voor de gemeente ten behoeve van de Kansenaanpak Voortgezet Onderwijs.
Onder j. wordt onder een school verstaan de scholen voortgezet onderwijs of een nevenvestiging van een school voor voortgezet onderwijs
Het tegengaan van de onder k. genoemde onderwijsachterstanden kunnen gerealiseerd worden door het uitvoeren van verlengde leertijd aansluitend op een reguliere schooldag of de inzet van extra (ondersteunend) onderwijspersoneel in de klas
Uit de definitie van het doel van de voorziening blijkt dat de subsidie voor deze voorziening bestemd is voor scholen voor voortgezet onderwijs.
Artikel 4.3 Subsidiabele activiteitenDe subsidies als bijdrage in de kosten van de uitvoering van de onderwijsinterventies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in aanvulling op de Rijksbekostiging die het schoolbestuur per leerling ontvangt, waardoor een school zorg kan dragen voor bijvoorbeeld (taal)onderwijs in kleinere groepen en verlengde leertijd.
Het schoolbestuur en de school hebben in het kader van de uitvoering van het maatwerkplan voor onderwijsinterventies de regie over de activiteiten die het beste passen bij bijvoorbeeld de leerlingpopulatie, de schoolontwikkeling of bestaande activiteiten of inzet op de school.
De activiteiten op het terrein van de ouderbetrokkenheid kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op:
De activiteiten op het terrein van het bevorderen van opstroom en tegengaan van afstroom kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op:
De hoogte van de subsidie voor de uitvoering van een maatwerkplan als bedoeld in artikel 4.3 wordt berekend aan de hand van de het aantal doelgroepleerlingen in het voortgezet onderwijs dat op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school.
Om te voorkomen dat het voor het Kansenaanpak VO beschikbare budget versnipperd raakt over alle scholen in de stad is een drempel van doelgroepleerlingen ingebouwd. Het subsidiebudget wordt verdeeld over de scholen met een percentage doelgroepleerlingen gelijk of hoger dan deze drempel. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen met een lager percentage doelgroepleerlingen, de extra behoefte aan ondersteuning op het gebied van taal en rekenen van deze leerlingen en ouders, eenvoudiger binnen het normale curriculum en bekostiging kunnen opvangen. Hetzelfde geldt voor interventies ten behoeve van op- en afstroom.
De verdeling vindt vervolgens plaats op basis van het absolute aantal doelgroepleerlingen op een school, waarbij gelimiteerde bedragen gelden voor acht te onderscheiden categorieën. Hierdoor wordt rekening gehouden met de grootte van de scholen, die erg verschillend zijn in het Amsterdamse VO. Een grote school met veel doelgroepleerlingen krijgt meer middelen, dan een kleine school met een vergelijkbaar percentage doelgroepleerlingen. Dit doet meer recht aan het principe ‘investeren daar waar dat het hardste nodig is’ in het voortgezet onderwijs.
Het college stelt jaarlijks een subsidieplafond vast voor dit onderdeel.
Artikel 4.7 Bij de aanvraag in te dienen gegevens
Op basis van het aantal doelgroepleerlingen op een school is jaarlijks een budget beschikbaar, waarvoor een school een maatwerkplan op het gebied van de onderwijsinterventies op het tegengaan van onderwijsachterstanden, het vergroten van ouderbetrokkenheid, het bevorderen van opstroom en voorkomen van afstroom kan opstellen. De school heeft vrijheid om zelf te kiezen welke activiteiten hij wil uitvoeren passend bij de opgave en ontwikkeling van de school en zijn leerlingen. Bijvoorbeeld het inzetten van een extra onderwijsassistent, het investeren in taal- of rekenonderwijs, ouders ondersteunen bij de ontwikkeling van hun kind of de mogelijkheden bevorderen voor leerlingen om op te stromen naar een hoger niveau binnen het vo. In dit artikel staat voorgeschreven op welke onderwerpen een schoolbestuur bij de aanvraag voor zijn school in het maatwerkplan in ieder geval in moet gaan.
Art 4.9 Aanvullende verplichtingen
De aanvullende verplichtingen zijn deels gericht op het garanderen van kwaliteit van het personeel dat wordt ingezet en het onderwijs dat wordt gegeven. Anderzijds betreft het de verplichting dat het schoolbestuur zelf zorgt voor de benodigde extra onderwijsruimte en de bekostiging daarvan. Het laatste onderdeel van dit artikel schrijft voor dat een school mee moet werken aan kennisdeling, tussentijdse rapportage en onderzoek.
Hoofdstuk 5. Voorziening PIEK aanpak
De voorziening PIEK-aanpak maakt onderdeel uit van een groter pakket voorzieningen dat gericht is op Kansengelijkheid. De PIEK aanpak bestaat uit drie actielijnen. Actielijn I: verstevigen van de overgang tussen kinderopvang en po, actielijn 2: versoepelen van de overgang van po naar vo en actielijn 3: stimuleren brede ontwikkelomgeving waarbij er een koppeling wordt gemaakt met de thuissituatie en de leefomgeving van het kind. Binnen actielijn I kan via de voorziening PIEK aanpak een procesbegeleiding Allesinéénschool aangevraagd worden, in actielijn II een brede burgklas bonus en in actielijn III een Amsterdamse Familie School.
Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen
Voor de toelicht bij de begripsbepaling doelgroepleerlingen wordt verwezen naar de toelichting (begripsomschrijvingen) bij de Kansenaanpak PO, pagina 23 en naar de toelichting (begripsbeschrijvingen) bij de Kansenaanpak VO, pagina 25 en 26.
Het doel van de voorziening is het versoepelen van de (kwetsbare) overgangen, het tegengaan van de nadelige effecten van vroegselectie, het tegengaan van segregatie op onderwijsniveau en achtergrond leerlingen en het bieden van een brede ontwikkelomgeving aan leerlingen in het Amsterdamse onderwijs met onder andere een link naar de aanpak armoede. De subsidie is bestemd voor scholen voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs.
Artikel 5.3 Subsidiabele activiteiten
De aanpak kent drie subsidiabele activiteiten, namelijk procesbegeleiding Allesinéénschool, Brede Brugklas Bonus en Amsterdamse Familie School.
Procesbegeleiding Allesinéénschool
De subsidie wordt voor een schooljaar verleend. De subsidie is bedoeld om door middel van de inzet van procesbegeleiding te komen tot een Allesinéénschool waarbinnen een intensieve samenwerking wordt gerealiseerd tussen de kinderopvang en de school, werkend vanuit één pedagogische visie en één doorlopende pedagogische aanpak rond het kind. Onderdelen van een Allesinéénschool zijn:
De Brede Brugklas Bonus ondersteunt bestaande brede brugklassen in hun aanpak. De subsidie wordt voor een subsidietijdvak van vierjaar verleend en dient te worden ingezet voor het bieden van een heterogene basis aan leerlingen van minimaal drie niveaus, te weten vmbo, havo en vwo. Scholen met homogene groepen kunnen de Brede Brugklas Bonus inzetten voor het invoeren van een heterogene brugklas.
De subsidie voor de Amsterdamse Familie School wordt voor een subsidietijdvak van vier schooljaren verleend. Om tot een Amsterdamse Familie School te komen is een intensieve samenwerking nodig tussen onderwijs, zorg, jeugd- en maatschappelijke partners. De school biedt een dagvullend programma met ruimte voor de brede ontwikkeling van leerlingen en hun ouders. De school maakt een koppeling met de ouders en met de domeinen armoede, jeugd, zorg, gezondheid, sport en de wijk.
Het college stelt een subsidieplafond vast per actielijn.
Het subsidieplafond is €125.000,- voor schooljaar 2019-2020
Het subsidieplafond is €325.000,- voor schooljaar 2020-2021
Het subsidieplafond is €375.000,- voor schooljaar 2021-2022
Het subsidieplafond is €175.000,- voor schooljaar 2022-2023
Het subsidieplafond is €3.600.000,- voor de periode van 2019-2023.
Het subsidieplafond is €5.400.000,- voor de periode van 2019-2023.
Artikel 5.5 Verdeelsleutel subsidieplafond
Het college laat zich adviseren door een adviescommissie. Deze adviescommissie beoordeeld het startdocument en de presentaties op basis van een vastgesteld beoordelingskader. De adviescommissie wordt gevormd met mensen met kennis en ervaring op een van de gebieden: integraal kindcentrum, basisonderwijs, voortgezet onderwijs, wetenschap op het gebied van kansengelijkheid en onderwijsstelsel.
Artikel 5.8 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
Artikel 5.9 Aanvullende weigeringsgronden
Voor de beoordeling van de Allesinéénschool wordt onder andere gekeken naar de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening. Er mogen geen overtredingen open staan op de voorwaarden zoals opgesomd in het artikel. Als er overtredingen zijn geconstateerd en niet zijn opgeheven komt de opvangvoorziening niet in aanmerking voor de samenwerking.
Indien de basisschool of de school voor voortgezet onderwijs een onvoldoende of (zeer) zwak oordeel van de inspectie heeft, dan kan het college, indien uit de aanvraag onvoldoende blijkt dat de basisschool of de school voor voortgezet onderwijs in staat is de activiteiten uit te voeren, de subsidie weigeren te verlenen.
Indien de basisschool of de school voor voortgezet onderwijs onder de opheffingsnorm zit, uitgaande van de 1 oktobertelling 2018, dan kan het college de subsidie eveneens weigeren te verlenen. Voor het basisonderwijs geldt voor Amsterdam een opheffingsnorm van 195 leerlingen. Voor het voortgezet onderwijs gelden de opheffingsnormen zoals opgenomen in artikel 107 Wvo.
De aanvrager presenteert het ingediende startdocument aan de adviescommissie. De adviescommissie kan verhelderende vragen stellen en neemt dit mee in de beoordeling van de startdocumenten.
Artikel 5.11 Aanvullende verplichtingen
Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 6.3 Subsidiabele activiteiten
De subsidies die op grond van het eerste lid onder a en b worden verstrekt in aanvulling op de Rijksbekostiging, maken het voor een school mogelijk om extra (taal) ondersteuning aan nieuwkomersleerlingen te geven. Het tweede lid voorziet in een extra subsidie voor ongedocumenteerde nieuwkomers en de leerlingen die aan hen gelijk gelijkgesteld zijn, maar waarvoor een schoolbestuur geen Rijksbekostiging ontvangt.
Artikel 6.4 Verdeelsleutel subsidieplafond
De voorziening voorziet in artikel 6.3 in drie verschillende subsidies. Uitsluitend voor de subsidie voor de NT2 ondersteuning van de nieuwkomers in groep 2 stelt het college per schooljaar een subsidieplafond vast. Sinds het schooljaar 2018-2019 stelt de gemeente ook middelen beschikbaar voor extra taalondersteuning van nieuwkomers, die in een reguliere groep 2 les krijgen. Het budget hiervoor is echter beperkt beschikbaar.
Het college beoordeeld aanvragen die voor 1 april zijn ingediend op volgorde van binnenkomst. Indien het subsidieplafond niet toereikend is om alle op 1 april ingediende aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen te honoreren, worden de subsidie aanvragen onder gebracht in twee categorieën: de aanvragen voor een eerste NT2 deskundige op een school en de aanvragen voor een tweede NT2 deskundige op een school. Vervolgens wordt eerste de eerste categorie gehonoreerd en vervolgens als het budget het toelaat ook nog aanvragen uit de tweede categorie. .
Indien het subsidieplafond niet toereikend is om alle subsidieaanvragen die in aanmerking komen voor een subsidie in een bepaalde categorie als bedoeld in het tweede lid te honoreren, rangschikt het college de aanvragen op een prioriteitenlijst. De rangschikking vindt plaats aan de hand van het totaal aantal nieuwkomers in groep 2 op een school van hoog tot laag.
De nieuwkomersgroepen worden in Amsterdam door een paar schoolbesturen georganiseerd in onder hun gezag vallende scholen namens de andere schoolbesturen.
Artikel 6.6 Aanvraagtermijn subsidies
In aanvulling op artikel 6 eerste lid van de VloA 2019 zijn de subsidies als genoemd in artikel 6.3 lid 1 onder a en b, het gehele jaar aan te vragen. Voor de subsidie van de ongedocumenteerde leerlingen en aan hen gelijkgestelden geldt dat de subsidie aanvraag voor 1 juli van het lopende gesubsidieerde schooljaar moet worden ingediend. Daarbij dient een schoolbestuur de beschikking van het Rijk te overleggen, waarmee de aanvraag voor extra bekostiging voor nieuwkomers voor deze leerlingen is afgewezen.
Artikel 6.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 Bijlage 4: Voorzieningen kwaliteit, schoolontwikkeling en lerarentekort
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Soort voorzieningen
Deze bijlage betreft de volgende voorzieningen:
Artikel 1.2 Toepasselijkheid VloA 2019
Het algemeen deel van de VloA 2019 is van toepassing, tenzij daarvan in een voorziening in deze bijlage uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 1.3 Begripsomschrijvingen
In de voorzieningen als bedoeld in artikel 1.1 wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 Voorziening Amsterdamse Teambeurzen
Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs op Amsterdamse scholen door het stimuleren van de professionele ontwikkeling van Amsterdamse teams om hun vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische kennis en bekwaamheid te vergroten.
Artikel 2.3– Subsidiabele activiteiten
De hoogte van de subsidie bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van het betreffende schooltype. Bij BO en VO bepaalt het aantal ongewogen leerlingen dat op 1 oktober in het schooljaar voorafgaand het te subsidiëren tijdvlak stond ingeschreven op de school mede de hoogte van de subsidie. Hierbij gelden de volgende maximale subsidiebedragen per school:
Artikel 2.4 – Subsidieplafond en verdeelsystematiek
Indien het subsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie te honoreren, worden deze aanvragen per team of samenwerkende teams afgehandeld in volgorde van het (gemiddelde) percentage doelgroepleerlingen op een school of samenwerkende scholen van hoog naar laag.
Artikel 2.6 – bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, derde lid van de VloA 2019 wordt bij een aanvraag voor een Amsterdamse teambeurs een maatwerkplan ingediend, waarin de volgende informatie over het team is opgenomen:
Artikel 2.7 – Weigeringsgronden
Artikel 2.8 – Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 wordt aan de subsidie de verplichting verbonden dat de aanvrager bereid is de met de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten opgedane ervaringen en ontwikkelde producten in het kader van de subsidiabele activiteiten ter beschikking te stellen aan andere teams binnen en buiten de eigen school.
In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 verstrekt het schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie informatie, waaruit blijkt hoeveel de aanvrager zelf heeft bijgedragen aan de kosten verbonden aan de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten.
Hoofdstuk 3 Voorziening Tegemoetkoming in aanvulling op cao vergoede reiskosten
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
3. Voor de berekening van de subsidie worden de volgende afstandscategoriën en bedragen gehanteerd:
Artikel 3.4 Subsidieplafond en verdeelsystematiek
In afwijking van artikel 6, eerste lid, van de VloA 2019 wordt de subsidieaanvraag ingediend van 1 mei tot 30 juni voorafgaande aan het schooljaar waarover subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 3.6 – Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, derde lid van de VloA 2019 wordt bij de aanvraag een begroting verstrekt op basis van het aantal personeelsleden omgerekend naar fte’s dat verder woont van de werklocatie dan de afstanden genoemd in artikel 3, eerste lid en dat op het moment van de aanvraag bij het schoolbestuur werkzaam is.
Artikel 3.7 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de verplichting verbonden dat:
In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 verstrekt het schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie informatie waaruit blijkt:
hoeveel fte op meer dan 21,5 km in het po en 25 km in het vo woonachtig waren gedurende de 10 maanden van het schooljaar waarop de verantwoording betrekking heeft, waarbij het schoolbestuur een onderverdeling maakt naar de afstandscategorieën genoemd in de tabel van artikel 3, tweede lid en de daarbij behorende bedragen aan uitgekeerde reiskostenvergoeding;
Hoofdstuk 4 Voorziening Begeleiding zij-instromers en ‘statushouders voor de klas’
Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
scholingsovereenkomst: een overeenkomst afgesloten tussen het schoolbestuur of de schooldirecteur van de school waar de zij-instromer wordt aangesteld, de leraren opleiding en de zij-instromer, waaruit blijkt dat de zij-instromer een aanstelling heeft voor maximaal twee jaar en ingeschreven staat bij een lerarenopleiding voor zij-instromers.
Het doel van deze voorziening is om begeleiding van zij-instromers en deelnemers in het po en v(s)o te verbeteren en daarmee de instroom in het lerarenberoep te bevorderen, waardoor het Amsterdamse lerarentekort wordt teruggedrongen.
Artikel 4.3 Subsidiabele activiteiten
Artikel 4.4 Subsidieplafond en verdeelsystematiek
Artikel 4.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, derde lid van de VloA 2019 wordt bij een aanvraag voor subsidie
In aanvulling op artikel 7, eerste lid, van de VloA 2019 weigert het college een subsidie te verlenen als het schoolbestuur:
Artikel 4.8 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 wordt aan de subsidie de verplichtingen verbonden dat het schoolbestuur er zorg voor draagt dat de school waarvoor hij subsidie ontvangt, meewerkt aan een onderzoek door de gemeente ten behoeve van evaluatie en monitoring.
In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 verstrekt het schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie een scholingsovereenkomst.
Hoofdstuk 5 de Voorziening Ondersteuning directeuren van scholen voor basisonderwijs
Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is om directeuren in het po te ondersteunen waardoor er (meer) tijd beschikbaar is voor het primaire onderwijsproces, zoals leiding geven aan de lerarenteams en investeren in schoolontwikkeling.
Artikel 5.3 Subsidiabele activiteiten
Artikel 5.4 Subsidieplafond en verdeelsystematiek
In afwijking van artikel 6, eerste lid van de VloA 2019 wordt de subsidieaanvraag
Artikel 5.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, derde lid van de VloA 2019 wordt bij een aanvraag voor subsidie de volgende informatie ingediend:
In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de Verordening op het Lokaal Onderwijsbeleid Amsterdam 2019 kan het college een subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren te verlenen als het subsidieplafond wordt overschreden en voor dezelfde school in een voorafgaand schooljaar subsidie voor ondersteuning van de directeur is verleend.
Toelichting bij Bijlage 4: Voorzieningen kwaliteit, schoolontwikkeling en lerarentekort
In Bijlage 4 zijn de voorzieningen opgenomen die horen bij de Lerarenagenda 2019-2023: ‘Liever voor de klas’.
Artikel 1.1 Soort voorzieningen
Artikel 1.2 Toepasselijkheid VloA 2019
Hoofdstuk 2 de Voorziening Teambeurzen Lerarenagenda
De Amsterdamse Teambeurzen zijn bedoeld voor teams werkzaam in het Amsterdamse onderwijs. .
De Amsterdamse Teambeurs richt zich op de professionele ontwikkeling van een onderwijsteam of een groep docenten en/of onderwijs ondersteunend personeel. Onderwijsteams dragen binnen de scholen van welk onderwijstype dan ook de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van kwalitatief goed onderwijs. Professionele ontwikkeling hierbij is cruciaal. Effectieve professionalisering vindt plaats op het niveau van het team, waar leraren intensief samenwerken en ervaren leraren hun startende collega’s coachen. Daarnaast is kennisdeling bij professionalisering cruciaal, zodat opgedane kennis breed ingezet kan worden op school en ook geborgd blijft binnen het schoolplan.
Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen
De teambeurzen kunnen ingezet worden voor teams bestaande uit leraren en/of onderwijsondersteunend personeel binnen één school.
Amsterdamse onderwijsteams bepalen in overleg met de schoolleiding, waarvoor ze een teambeurs aanvragen. Het team kan ervoor kiezen om de teambeurs in te zetten voor het gehele team, maar kan ook besluiten de beurs in te zetten voor enkele teamleden binnen het team.
Artikel 2.3– Subsidiabele activiteiten
De teambeurs heeft als doel om extra ontwikkelmogelijkheden te bieden aan teams en daarmee het Amsterdamse onderwijs. Daarom kunnen beurzen ingezet worden in lijn met de zeven pijlers voor betere kansen van het Kohnstamm Instituut 1 :
Voor deze zeven pijlers is gekozen omdat wetenschappelijk is aangetoond dat deze pijlers bijdragen aan professionalisering en ontwikkeling van lerarenteams ten behoeve van alle Amsterdamse leerlingen. Daarnaast bieden deze pijlers scholen de ruimte om een professionaliseringstraject te kiezen in lijn met de eigen visie.
De teambeurs kan benut worden om kosten te dekken voor een professionaliseringsactiviteit. Maar de beurs kan ook ingezet worden voor het compenseren van tijd (en vervanging) die nodig is om de professionaliseringsactiviteit uit te voeren.
Voor de subsidie geldt dat de aanvrager zelf minimaal 25% van de projectkosten bijdraagt.
De subsidie hoeft niet in een keer te worden aangevraagd. Het maximale bedrag waarvoor een school in aanmerking komt kan gedurende de looptijd van de subsidie worden gebruikt voor verschillen teams en over verschillende schooljaren.
Artikel 2.4 – Subsidieplafond en verdeelsystematiek
Voor deze voorziening gelden subsidietijdvakken van twee schooljaren, waarbinnen de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd. De subsidie is wel jaarlijks aanvraagbaar. Er worden door het college per subsidietijdvak twee subsidieplafonds vastgesteld. Een voor de sectoren BO, SBO, SO, VSO en een voor de sector VO. Indien het subsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie te honoreren, worden deze aanvragen per team en samenwerkende teams afgehandeld in volgorde van de hoogte van het percentage doelgroepleerlingen per school of scholen van hoog naar laag. Hierbij geldt dat bij samenwerkende teams het gemiddeld percentage doelgroepleerlingen wordt genomen.
De aanvraag moet worden ingediend via portaal onderwijssubsidies via het vastgestelde aanvraagformulier. Per team dient een aanvraagformulier ingediend te worden. Voor het maatwerkplan, dat door de schoolleiding moet worden ingevuld, heeft het college eveneens een format vastgesteld. Een schoolbestuur kan voor samenwerkende teams van meerdere onder zijn gezag vallende scholen een aanvraag indienen. Ook is het mogelijk dat de samenwerkende teams onder het gezag vallen van verschillende schoolbesturen. Voor de aanvraag dienen zij een van de betrokken besturen als penvoerder te machtigen.
Artikel 2.6 – bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
Het team geeft bij de aanvraag aan welke activiteiten zij willen uitvoeren en met welk doel, wat de beoogde effecten zijn en/of wat het eindresultaat is.
Artikel 2.7 – Weigeringsgronden
Om te voorkomen dat het personeel en de oudergeleding van de school geen inbreng kunnen hebben in welke activiteiten in het kader van een teambeurs worden ontplooid, dient de medezeggenschapsraad van een school positief te adviseren over een aanvraag
Artikel 2.8 – Aanvullende verplichtingen
Hoofdstuk 3 de Voorziening Tegemoetkoming in aanvulling op cao vergoede reiskosten
De lage reiskostenvergoeding is voor veel leraren, OOP en directieleden een belemmering om in Amsterdam les te (blijven) geven. Met deze regeling maken de schoolbesturen en de gemeente het aantrekkelijker om ook van buiten de stad les te komen of blijven geven. Met de Voorziening tegemoetkoming in aanvulling op cao vergoede reiskosten worden via de besturen de leraren OOP en directieleden die verder weg wonen dan de cao-grens gedeeltelijk tegemoet gekomen in deze reiskosten. Het totaal aan aanvullend op cao vergoede reiskosten wordt voor de helft gefinancierd door de gemeente en voor de andere helft door de schoolbesturen. Van het deel van de aanvullend op cao vergoede reiskosten dat door het schoolbestuur zelf wordt gefinancierd (de 50% cofinanciering), bepaalt het schoolbestuur aan welke personeelsleden zij een op de cao aanvullende tegemoetkoming toekent.
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
De subsidieregeling is een uitwerking van de Amsterdamse Lerarenagenda 2019-2023 ‘Liever voor de klas’ die onder andere tot doel heeft om bij te dragen aan voldoende en goed opgeleide leraren in Amsterdam.
Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
De gemeente heeft in kaart gebracht hoe de cao eruit zouden zien als deze zou doorlopen tot 40 km. In de tabel Personeelsleden in het primair onderwijs zijn vier categorieën opgenomen vanaf 21,5 km op basis van extrapolatie van de bestaande bedragen in de cao po. Omdat de tegemoetkoming in de reiskosten in de cao voor het vo aanzienlijk hoger is dan de tegemoetkoming in de reiskosten voor het po, is de aanvullende tegemoetkoming gedifferentieerd. Met de hoogte van de aanvullende tegemoetkoming per afstandscategorie in het vo, zoals opgenomen in de tabel Personeelsleden in het voortgezet onderwijs, wordt het verschil in de totaal ontvangen tegemoetkoming op de reiskosten tussen po en vo verkleint.
De aanvraag moet worden ingediend via portaal onderwijssubsidies via het vastgestelde aanvraagformulier.
Artikel 3.6 – Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
De begroting geeft inzicht in de verdeling van de middelen voor de aanvullende tegemoetkoming, uitgesplitst naar afstandscategorie en uitgesplitst naar subsidiemiddelen en eigen middelen van het schoolbestuur.
Artikel 3.7 Aanvullende verplichtingen
De tegemoetkoming in aanvulling op cao vergoed reiskosten is een voorziening waarbij sprake is van cofinanciering. De gemeente en het schoolbestuur dragen beide 50% van de kosten van de aanvullende reiskostenvergoeding (kosten bovenop de vergoeding die voortvloeit uit de cao). De subsidie van de gemeente kan enkel worden aangevraagd voor personeelsleden die binnen de afstandscategoriën als bedoeld in artikel 3, derde lid woont. De cofinanciering van het schoolbestuur kan het schoolbestuur aan alle personeelsleden, ongeacht de afstandscategorie toekennen, zolang het een tegemoetkoming bovenop de cao betreft.
Om de stad ook in de toekomst toegankelijk en leefbaar te houden, moeten we toewerken naar het gebruik van toekomstbestendige mobiliteitsoplossingen. Schoolbesturen worden daarom verplicht personeelsleden die overwegend gebruik maken van de auto als vorm van woon-werk mobiliteit, te informeren over alternatieve en toekomstbestendige mobiliteitsvormen.
Scholen dienen bij de verantwoording aan te kunnen tonen dat het bedrag waarover subsidie is ontvangen is uitgekeerd aan personeelsleden die verder weg woonden dan 21,5 km po en 25 km vo en dat deze kosten zijn uitgekeerd als aanvullende tegemoetkoming in de reiskosten. Ook dienen scholen aan te kunnen tonen dat personeelsleden die overwegend gebruik maken van de auto als vorm van woon-werk mobiliteit, zijn geïnformeerd over alternatieve en toekomstbestendige mobiliteitsvormen met het oog op de Agenda Autoluw van de gemeente Amsterdam.
Hoofdstuk 4 Voorziening Begeleiding zij-instromersen ‘statushouders voor de klas’
Om het nijpende lerarentekort terug te dringen, wordt onder andere ingezet op het stimuleren van meer zij-instromers. De begeleiding van de zij-instromers vraagt veel van de capaciteit van de scholen en schoolbesturen, zeker in tijden van een lerarentekort. Gelet op het belang van goede begeleiding van zij-instromers kunnen schoolbesturen met de voorziening begeleiding zij-instromers hiervoor financiële tegemoetkoming ontvangen. Deze middelen kunnen worden ingezet om capaciteit binnen het personeelsbestand van de school vrij te maken voor begeleiding van de zij-instromer(s) en deelnemer(s) of om externe begeleiding van zij-instromer(s) aan te trekken.
Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen
De subsidieregeling is een uitwerking van de Amsterdamse Lerarenagenda 2019-2023 ‘Liever voor de klas’ die onder andere tot doel heeft om bij te dragen aan voldoende en goed opgeleide leraren in Amsterdam.
Artikel 4.3 Subsidiabele activiteiten
In november 2017 is uit onderzoek van Regioplan gebleken dat de kosten gemaakt door een bestuur per zij-instromer niet volledig kunnen worden gedekt vanuit de bijdrage van €20.000 die het Rijk hiervoor beschikbaar stelt. Vooral bij het po en so blijkt de begeleiding van een zij-instromer veel meer kosten met zich mee te brengen. Dit onderzoek is gebruikt als algemene indicatie voor het bepalen van de hoogte van de subsidie op grond van deze voorziening voor de verschillende onderwijssectoren. In overleg met de schoolbesturen is in 2018 besloten om een subsidie van € 8.500 beschikbaar te stellen voor het po en so en € 2.500 voor het vo en vso waardoor per sector de Rijkssubsidie kostendekkend wordt aangevuld. Met de taskforce lerarentekort is besloten deze bedragen te continueren voor de komende vier schooljaren.
Voor deelnemers die een aanstelling hebben is de subsidie voor de begeleiding en tegemoetkoming in de kosten van de aanstelling maximaal €3750 bij 4 dagdelen, €5625 bij 6 dagdelen en €7500 bij 8 dagdelen.
Artikel 4.4 Subsidieplafond en verdeelsystematiek
De subsidieplafonds worden vastgesteld voor subsidietijdvakken van twee en half schooljaren. Dit heeft te maken met het feit dat een zij-instromerstraject maximaal twee schooljaren duurt en dat een zij-instromer twee keer per jaar, te weten op 1 september en op 1 februari kan beginnen met een lerarenopleiding. Er worden door het college per subsidietijdvak twee subsidieplafonds vastgesteld. Een voor de sectoren po en so en een voor de sectoren vo en vso.
Het subsidieplafond voor deelnemers met een aanstelling wordt per jaar vastgesteld.
De aanvraag moet worden ingediend via portaal onderwijssubsidies via het vastgestelde aanvraagformulier.
Artikel 4.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
De beschrijving van de begeleidingsactiviteiten geeft op hoofdlijnen de beoogde activiteiten weer.
Artikel 4.8 Aanvullende verplichtingen
Er moet sprake zijn van een tripartiete overeenkomst tussen de opleiding, het schoolbestuur en de zij-instromers (de scholingsovereenkomst). Deze overeenkomst dient bij de verantwoording aangeleverd te worden.
Hoofdstuk 5 de Voorziening Ondersteuning directeuren van scholen voor basisonderwijs
In tijden van een lerarentekort zijn veel directeuren in het po overbelast en hebben ze (te) veel verantwoordelijkheden. Daarbij zijn er zijn nog maar weinig adjunct-directeuren in het Amsterdamse primair onderwijs die de directeur kunnen ontlasten en kunnen fungeren als sparringpartner. Met de Voorziening ondersteuning directeuren po biedt het college Amsterdamse directeuren eenmalig € 10.000 om voor hen passende ondersteuning te organiseren.
Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen
De subsidieregeling is een uitwerking van de Amsterdamse Lerarenagenda 2019-2023 ‘Liever voor de klas’ die onder andere tot doel heeft om Amsterdamse directeuren van scholen voor basisonderwijs ondersteuning te bieden.
Artikel 5.3 Subsidiabele activiteiten
De ondersteuning kan worden ingezet voor de uitvoering van de primaire werkzaamheden van de directeur of voor andere werkzaamheden die de directeur er van weerhoud de primaire werkzaamheden uit te voeren.
Artikel 5.4 Subsidieplafond en verdeelsystematiek
De aanvraag moet worden ingediend via portaal onderwijssubsidies via het vastgestelde aanvraagformulier.
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amserdam 2019 Bijlage 5: Materiële voorzieningen
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Soort voorzieningen
Deze bijlage betreft de regelgeving voor de voorziening Tegemoetkoming voor schoolgebouwen met overdimensionering en voor schoolgebouwen in de fijnstofzone..
Artikel 1.2 Toepasselijkheid VloA 2019
Het algemeen deel van de VloA 2019 is van toepassing, tenzij daarvan voor een voorziening in deze bijlage uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Hoofdstuk 2 Voorziening Tegemoetkoming voor schoolgebouwen met overdimensionering en voorschoolgebouwen in de fijnstofzone
Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een subsidie verlenen als tegemoetkoming in:
Artikel 2.4 Subsidieplafond en verdeelsleutel
Artikel 2.5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 worden de volgende gegevens verstrekt bij de aanvraag:
Artikel 2.6 Aanvullende Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 7, eerste lid van de VloA 2019 weigert het college een subsidie aan een schoolbestuur te verlenen als:
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019
Bijlage 5: Materiële voorzieningen
Deze voorziening is bedoeld als een bijdrage in exploitatielasten van alle gebouwen van Amsterdamse scholen voor basisonderwijs en nevenvestigingen daarvan die door de bouwaard niet optimaal benut kunnen worden (overdimensionering). Voorbeeld van een dergelijk gebouw is een monumentaal pand met een breed trappenhuis, echter geen modern gebouw met een grote aula. De overdimensionering wordt daarbij gemaximeerd op 10% van de bruto vloeroppervlakte (BVO). Voor deze maximalisering is in samenspraak met de schoolbesturen gekozen, omdat de regeling niet bedoeld is om leegstand te subsidiëren. Gebouwen waar de rijksvergoeding voor materiële instandhouding wordt afgedragen aan de gemeente komen niet in aanmerking voor de subsidie omdat schoolbesturen hier geen extra kosten aan hebben. Voorbeeld van een dergelijk gebouw is een school die gehuisvest is in een gebouw van een andere eigenaar. De gemeente sluit een contract met de eigenaar af en het schoolbestuur krijgt het gebouw in gebruik. Het schoolbestuur heeft dus geen kosten.
Fijnstoffilters en het project gezonde schoolgebouwen
Gebouwen waarin F9-filters aangebracht zijn als een onderdeel van het maatregelenpakket binnen het project Gezonde schoolgebouwen komen niet in aanmerking voor de subsidie voor het vervangen van F9-filters. De extra kosten die de filters met zich meebrengen worden namelijk door de andere maatregelen volledig gecompenseerd. Er is daarom geen sprake van extra kosten voor een schoolbestuur vanwege de filters.
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 Bijlage 6: voorzieningen overig
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Soort voorzieningen
Deze bijlage betreft de regelgeving voor de volgende voorzieningen:
Artikel 1.2 Toepasselijkheid VloA 2019
Het algemeen deel van de VloA 2019 is van toepassing, tenzij daarvan voor een voorziening in deze bijlage uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 1.3 Begripsomschrijvingen
school: school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs niet zijnde speciaal voortgezet onderwijs, dan wel een nevenvestiging hiervan.
Hoofdstuk 2 Voorziening Bevorderen burgerschap, diversiteit, en gedeelde geschiedenis
Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is het ondersteunen van activiteiten met een Amsterdams karakter die gericht zijn op het ontwikkelen en bevorderen van (kennis van) diversiteit, burgerschap, en gedeelde geschiedenis van leerlingen van de scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs niet zijnde voortgezet speciaal onderwijs passend binnen de doelstelling van de beleidsbrief Amsterdammerschap in het onderwijs.
Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
De subsidie is bedoeld voor het uitvoeren van activiteiten met een Amsterdams karakter in aanvulling op de activiteiten die een school in het kader van artikel 8, derde lid en artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs, of artikel 11, vierde lid en artikel 13 van de Wet op de expertisecentra al in het reguliere onderwijsprogramma voor de leerlingen organiseert.
In aanvulling op artikel 5, eerste lid van de VloA 2019 kan de subsidie voor één of meerdere activiteiten worden aangevraagd door:
Hoofdstuk 3 Voorziening Hoogbegaafdheid
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
In deze voorziening wordt verstaan onder:
Het doel van deze voorziening is een passend aanbod te realiseren voor hoogbegaafde leerlingen van de scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs niet zijnde speciaal voortgezet onderwijs, zodat mogelijke gevolgen als onderprestatie, vermindering van leermotivatie en ondermijning van het zelfvertrouwen worden voorkomen of verminderd.
Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie
Indien het subsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragen te honoreren, maximeert het college de subsidie waarvoor een schoolbestuur voor een school in aanmerking kan komen op 2,5%.van het aantal ongewogen leerlingen dat op 1 oktober in het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school.
Indien na toepassing van de maximering als bedoeld in het tweede lid van dit artikel nog een bedrag resteert binnen het subsidieplafond, zal dit bedrag naar rato worden verdeeld onder scholen, voor zover er op deze scholen sprake is van een hoogbegaafde leerlingenpopulatie van meer dan 2,5%. Hierbij wordt het resterende bedrag uit het subsidieplafond gedeeld door het totaal aantal Amsterdamse hoogbegaafde leerlingen boven de 2,5% waarvoor is aangevraagd, vermenigvuldigd met het aantal hoogbegaafde leerlingen boven de 2,5 % van de desbetreffende school.
In aanvulling op artikel 5, eerste lid van de VloA 2019 kan de subsidie voor een voorziening hoogbegaafden tevens worden aangevraagd door een schoolbestuur ten behoeve van meerdere onder zijn gezag vallende samenwerkende scholen.
Artikel 3.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 worden bij de subsidieaanvraag de volgende gegevens verstrekt::
Artikel 3.7 Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:
Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019
Bijlage 6: voorzieningen overig
Voorziening Bevorderen burgerschap, diversiteit en gedeelde geschiedenis
Deze voorziening draagt bij aan het samen (leren) leven van in een diverse stad. De voorziening ondersteunt activiteiten op scholen met een Amsterdams karakter die gericht zijn op het ontwikkelen en bevorderen van (kennis van) diversiteit, burgerschap, en gedeelde geschiedenis van leerlingen. De voorziening stimuleert een samenleving, waar individuen werken aan hun ontwikkeling en talenten en waar iedereen zichzelf kan zijn en vergroot op deze manier de ontwikkelkansen van kinderen.
Per Amsterdamse leerling is € 21,- beschikbaar in de VloA Burgerschap. Dit is het maximumbedrag dat een school kan aanvragen, maar de activiteit ter hoogte van dit budget kan zich ook op één of enkele groepen richten
De subsidie is bedoeld voor het uitvoeren van activiteiten die aanvullend zijn op de activiteiten die een school al in het reguliere onderwijsprogramma met betrekking tot burgerschap voor de leerlingen organiseert.
Ongeveer 2,5 procent van alle leerlingen in de basisschoolleeftijd is hoogbegaafd. Scholen en schoolbesturen in Amsterdam voorzien in een aanbod voor deze leerlingen, waarmee beoogd wordt onderprestatie, verminder van leermotivatie en ondermijning van zelftrouwen te voorkomen. De kosten van deze activiteiten zijn hoger dan voor het reguliere onderwijscurriculum. Reden waarom de gemeente hiervoor aan scholen of een groep samenwerkende scholen subsidie beschikbaar stelt. Bij deze voorziening geldt voor de schoolbesturen een verplichting tot cofinanciering van om ten minste 50% van kosten van het aanbod voor de hoogbegaafden.
Om te voorkomen dat het beschikbare budget voor de Voorziening hoogbegaafdheid niet volledig benut wordt door de uitwerking van de verdeelsleutel, waarin bij het bereiken van het subsidieplafond de subsidie per bestuur werd gemaximeerd op 2,5 % van de totale leerlingpopulatie zijn het tweede en derde lid aan artikel 3.4 van deze voorziening toegevoegd. De insteek hiervan is om het beschikbare budget naar gelijke maatstaf te verdelen over de scholen in plaats van de totale populatie van de schoolbesturen die een aanvraag hebben gedaan voor de voorziening en het budget ook volledig beschikbaar te stellen voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen.
Het spoort ook met de algemene opvatting dat het zevende lid van artikel 23 Grondwet moet worden gezien als een nadere specificering van het zesde lid, in die zin dat de verzekering van gelijke deugdelijkheid van openbaar en bijzonder ook bij de overheidsfinanciering vooropstaat.
Vgl. D. Mentink, B.P. Vermeulen, P.J.J. Zoontjens, Artikel 23, paragraaf 1, digitaal grondwetscommentaar, www.nederlandrechtsstaat.nl.
De Amsterdamse SES berekening wordt breder gebruik binnen de stad, namelijk als basis gebruikt door de stedelijke werkgroep kwetsbaarheid: https://www.ois.amsterdam.nl/nieuwsarchief/2019/kwetsbaarheidsscore-11-van-de-amsterdammers-meest-kwetsbaar
7 pijlers voor betere kansen – Onderzoek, Informatie en Statistiek, Kohnstamm Instituut: https://www.kohnstamminstituut.nl/assets/ki18-4.pdf(2018).